Monkwise

columns verhalen fotografie

Tsjing Tsjang

| Geen reacties

Ik ben geen goede schaatser. Nooit geweest. Begonnen op gevonden berenbotten, geen moeite gedaan om les te krijgen, evenmin aandrang mij in een groep te laten meetrekken, noem maar op.
Wel ben ik een liefhebber. IJs is fantastisch. Waar je normaliter bij het betreden van een sloot of vaart kleddernat zou worden en tot je knieën in de onderliggende bagger wegzakt, daar loop je nu als Jezus zelf over het water. Een gering temperatuurverschil schept een nieuwe wereld van ingevroren luchtbellen, klievende scheuren, opeen gestapelde schotsen en in ijs gebeeldhouwde rietstengels. Het ondergaan van snijdende vrieswind brengt het besef dat de aarde ons gewoonlijk genadig is en een oase vormt in een universum van helse koude en ondenkbare afstanden. Amen.

Bijtijds bracht ik mijn schaatsen naar een gediplomeerd slijper. Op de weerkaart zag ik het hogedrukgebied boven Rusland al een tijdje hangen en dan weet een plattelander genoeg: de wind behoeft maar een stukje te draaien en je hebt een etmaal later 10 graden nachtvorst in huis.
Met schaatsenrijden ligt het anders dan met zwemmen of fietsen. Je verleert het weldegelijk, althans genoeg om in problemen te komen. De herinnering aan eerdere ijspret stopt bij de laatste keer dat deze zich voordoet. Er volgen geen updates zoals dat je ouder, strammer of zwaarder bent geworden. Dit leidt tot riskant gedrag, met als gevolg dat een natuurwet zich razendsnel aandient: ijs is keihard, even meedogenloos als beton of asfalt.

Minstens tien jaren had ik niet op de ijzers gestaan en dit realiseerde ik mij terdege. Dus begaf ik mij, zodra ik begreep dat het veegwerk voor komende toertochten begon, naar mijn geboortedorp om het ijs voorzichtig te proeven. Het was stralend mooi weer en heel rustig. De kinderen zaten gewoon op school en volwassenen waren naar hun werk. Ik trok mijn schaatsschoenen aan en liet me glijden op een sneeuwvrije baan van misschien twee meter breed. Het viel vies tegen. Ik wankelde en krabbelde, had gemakkelijk een circustent vol lachers op mijn hand gekregen. Sodeju, wat was het ijs verdomde glad. Na een kwartier begon mijn grip iets te verbeteren, al ging ik bij een sneeuwrifje bijna alsnog onderuit.
Het circuit eindigde in een lus op een klein meer. Even overwoog ik in de bocht pootje over te oefenen, maar besloot dat ik mezelf beter spaarde voor wat stond te komen: het uitrijden van de echte toertocht in het land van mijn jeugd.

De volgende dagen raakte ik geen schaats aan. In de krant las ik dat er als eerste een toertocht in Waterland werd georganiseerd. Prima gebied, maar ik begreep instinctief dat deze rit wel eens veel volk zou kunnen trekken. Ik houd van lege kale ijsvlakten met riet en stilstaande molentjes, niet van een file in speciale pakken gehesen stadsbewoners die mij terecht ongeduldig willen passeren, of de boel juist ophouden omdat ze hun hele kletsfamilie hebben meegebracht. Ik ben meer een woestijnrijder die zelf een noodrantsoen meebrengt, iemand bovendien die niet tot elke prijs van het ene naar het andere stempelhok jaagt, maar zich onderweg graag verwondert over de fotografische mogelijkheden die een ingevroren snoek biedt.
Mijn vermoeden werd ingelost. Op weg naar het rustige Marken passeerde ik Broek in Waterland. Op de heenweg kon ik nog juist de file omzeilen, op de terugtocht schatte ik het aantal auto’s in een weiland op minstens zeshonderd. Door het landschap wrong zich een kleurige slang schaatsers: leuk om te zien, maar niets voor mij om tussen te zitten.

De volgende morgen stond ik bijtijds op. De thermometer in de tuin meldde dat het 12 graden vroor: eigenlijk te koud om te gaan schaatsen.
Toch had ik geen zin te wachten. De optocht die ik had gezien in Waterland zou zich vandaag ongetwijfeld herhalen in de rit die mij voor ogen stond. Hoe later op de dag, hoe meer volk op het ijs.
Ik stapte in de auto en trof in het schaatsdorp een vrouw die mij vroeg waar ze precies moest zijn. Ze bleek uit Montana te komen, een godvergeten staat in de USA. Was in een gehuurde Green Wheels uit Amsterdam gekomen om de tocht te maken.

Je kon het café nog juist betreden, maar binnen waren al minstens dertig liefhebbers om een stempelkaart te kopen. Kwart over negen was het en de muziekinstallatie achter de bar speelde oude muziek: Working on a Tsjing Tsjang van het vreemde sixties bandje Les Baroques.
Ik kocht mijn kaart en vertrok meteen naar het startpunt, gelegen achter een (ander) café waar ik ooit een persoonlijk record vestigde van 20 minuten onafgebroken tongzoenen met Maudy.

Ik had het koud, een slecht voorteken omdat het stramheid bevordert. Het duurde minstens tien minuten voor ik op schaatsen stond. Richtingborden heb ik in dit terrein niet nodig. Ik zou het in stikdonker kunnen vinden.
De eerste brug waar je onderdoor moet, voert naar het land dat lang geleden aan mijn vader toebehoorde. Het is een nieuwe constructie van betonplaten. Wie hier zijn hoofd onvoldoende intrekt, kan meteen door naar het ziekenhuis of anders vredig het einde afwachten.
Al voor ik daar arriveerde, ging ik tegen de vlakte. Een ijsscheur, een richel, een stukje hout of steen, wie zal het zeggen. Je ligt voor je het weet en ik zei al: ijs is genadeloos. Een wilde pijn sloeg door mijn toch al wrakkige schouder. Ik stond op en ging onmiddellijk verder, passeerde de brug en voelde me niet erg lekker. Om mezelf op te beuren, herhaalde ik het liedje van Les Baroques in mijn hoofd.

When I get up in the morning
Only to earn my pay
And the only word you say
Is: Man get on your  way
Working on a tsjing tsjang

Zo zou het zijn gegaan met Maudy. Ze was iets ouder dan ik en werkzaam op een kantoor. Met dit lieve meisje te blijven gaan, was uitgedraaid op een chaingang van voorspelbaar eentonige arbeid, getemperd door enig huiselijk geluk. Niets mis mee, maar ik deug er niet voor en dat was destijds al merkbaar. Onze verkering liep vast in mijn vrijheidsdrang.

Ik was voorzichtig, maar sloeg andermaal tegen het ijs. Snel opkrabbelen en aanhaken bij een andere amateur, met handhaving van een veilige afstand, luidde mijn zelfgegeven opdracht. Ik voelde de kou in mijn benen bijten, de onzekerheid in mijn voeten. Moest ik op deze manier nog dertig kilometer voort ploeteren? Ik schakelde over op de automatische piloot die eigen gedachten uitsluit. Wanneer je alles wegstreept behalve het doel, resteert een verbeten taakstelling.

Vijf minuten later lag ik opnieuw languit, met een herhaalde woeste pijn in mijn gehavende schouder. Ik voelde aandrang tot overgeven. Andere schaatsers hielden in, informeerden of ik niets gebroken had en dergelijke. Mijn conclusie was toen al getrokken: van de baan af en wegwezen.
Bij het ondergaan van mijn afgang stelde ik bijna met tevredenheid vast dat een stuk van mijn schaats was afgebroken. Dit kon bij de eerste val zijn gebeurd en de snelle tweede en derde val hebben veroorzaakt. De redenering overtuigde mij nauwelijks, maar gezichtsverlies is moeilijk te dragen. Teruglopend over besneeuwde slootjes zonder schaatsers, kwam het bij me op nog even het eerste café te betreden, hier iets te drinken, vanaf de zijlijn de schaatskoorts in me op te nemen, vooral te letten op de tanige vrijwilligers die de stempelkaarten verkochten, traag en onhandig, als uit een voorbij tijdperk. Op straat voor het café stond een rij van minstens honderd man te wachten. Uit de openstaande deur waaierde muziek die ik niet kon thuisbrengen.

Monk

13 februari 2012

Print Friendly, PDF & Email

Geef een reactie

Verplichte velden zijn aangegeven met een *.



De verificatie periode van reCAPTCHA is verlopen. Laad de pagina opnieuw.