Monkwise

columns verhalen fotografie

Werkvloer 0

| Geen reacties

 

 

 

 

 

Eindelijk krast de baas op, vertrekt hij voor wat hij clichématig een welverdiende vakantie noemt. In bijna alles wat hij zegt, weerklinkt de roep van het kind om bevestiging.
Ik beklim de drie trappen die mijn werkplek van zijn residentie scheiden, als om mij ervan te overtuigen dat er geen kloon van hem is achtergebleven. Ik kijk rond in zijn kamer en zeg Boe!! Omdat een reactie vanzelfsprekend uitblijft, vervolg ik luid: Idioot!
Hierna zet ik mij aan zijn bureau, haal boterhammen tevoorschijn en begin te eten. Uit het venster kijkend, over de daken van de Amsterdamse Nieuwe Kerkstraat, verdwijnt mijn blik diep in de blauwe hemel. Het vliegtuig van de baas en zijn vriend is vast al vertrokken.
Stel je voor dat ik het juist zie overvliegen, dat als het ware onze blikken elkaar over een afstand van kilometers kruisen!
Hoe dan ook zal hij zich snel van mij verwijderen, mijl na mijl, over land, rivier en zee. Mijn blik verliest het contact met de buitenwereld en keert terug in de werkkamer. Ik glimlach en denk bijna tevreden: hopelijk vinden ze een kilo heroïne in zijn koffer.

Natuurlijk worden enige zaken waarvoor de baas aanwezig moet zijn, uitgesteld tot na zijn terugkeer. Desondanks kun je aanstonds merken welke dadendrang er normaliter van hem uitgaat en hoeveel werk dit bij anderen bezorgt. Nu wordt het aanmerkelijk rustiger en kun je eens nadenken over de werkelijke stand van zaken. Tegelijk rijst (en bepaald niet alleen bij mij) de vraag waartoe al die gedrevenheid nu eigenlijk leidt. Je krijgt onmiskenbaar de indruk dat het Bureau wel zonder hem kan, dat het werktempo en de kwaliteit van de collega’s niets te maken hebben met de inspiraties en aspiraties van de baas.

Helemaal verlost van zijn aanwezigheid raken we niet. Wij ontvangen een ansichtkaart, waarop een enorme cactus in de vorm van een penis te bewonderen is.
Je kunt wel zien waar hij daarginder mee bezig is, zegt een collega tegen mij. De jongen, een ervaren papierverplaatser, moet er zelf zo hard om lachen dat zijn gezicht aan scherven breekt.

Dagen van ontspanning en diepe vermoeidheid. Elke morgen arriveer ik stipt op tijd, volg het ritueel van deuropening en het afstellen van het alarm, begeef mij naar de kantine die geen kantine is en drink een kop koffie met de werkster, een vrouw tien jaren ouder dan ik. Het liefst ga ik hierna weer naar huis om verder te slapen.

In de zomertijd neemt de postzending af. Plichtmatig scheur ik enveloppen open en bepaal voor wie welke stukken zijn. Hierna maak ik een rondje door het kantoor, wissel een paar woorden met wie ik tegenkom, laat de mensen voor wie ik verantwoordelijk ben weten dat ik er ben en filosofeer een half uur met een collega van de Staf over de toekomst van het Bureau. Deze is allerminst zeker. Banen bij een overheidsinstelling lijken voor de buitenwereld solide, maar zijn dit zelden. Voor je het weet, ben je boventallig, overbodig, sta je ineens iets anders te doen of kun je voortaan thuis blijven.

Op een ochtend staat de baas weer voor onze neus. Voor allen heeft hij een aardig prulletje meegebracht en dit daarginder laten verpakken in cadeaupapier. Nee, de douane heeft niet in zijn koffers gekeken. Er wordt koffie gezet en daarna mag hij vertellen.
Tegen de muur leunend luister ik een poos naar de belevenissen, lach plichtmatig mee, denk onderwijl aan de vele poststukken die de laatste dagen zijn binnengekomen, stukken die wij niet mogen beantwoorden zonder dat de baas er kennis van heeft genomen. Er zit weer een hoop werk aan te komen, werk dat we goeddeels allang hadden kunnen doen.
Het lukt me niet echt mijn aandacht bij de vakantieverhalen te houden en ik trek me terug in de naastgelegen kamer. Door de glaswand kan ik het gezelschap goed bekijken zonder dat mijn inbreng wordt verwacht. De ene collega staat erbij met ingehouden haast, een tweede vol aandacht, de derde plichtmatig en zonder veel belangstelling. Je kunt een biotoop maken van lichaamstaal. Regelmatig vang ik flarden op van het gesprek en ik begin te begrijpen wat mij tegenstaat, waarom ik ben weggelopen: de baas probeert een ieder over te halen ook naar dat fantastische Indonesië te gaan. Omdat het hem zo goed is bevallen. Ook in eigen tijd doen wij er goed aan hem te volgen en te eren. Hoe halfgaar kun je zijn.

Het voert me terug naar andere kantoren met andere collega’s, waar gelijksoortige bazen met een soort vanzelfsprekendheid de standaard stelden: de vakantie van de baas is altijd de meest interessante, de kinderen van de baas doen het op school beter dan die van zijn ondergeschikten. En als dit laatste niet klopt, dan is er een geduchte reden voor en op zijn minst mededogen geboden.
Ik voel drift opkomen en besluit plotseling terug te keren naar de koffiekamer. Met gespeelde belangstelling luister ik naar de baas en knik hem zelfs bemoedigend toe. Waar haal ik het weer vandaan.
De goedkoopte van het land is inmiddels het gespreksonderwerp. Onvoorstelbaar is het allemaal! Voor een luttel bedrag laat je de hele vriendenkring rondrijden in een fietskarretje. Volledige maaltijden met kip en rundvlees kosten een schijntje en de mensen zijn dankbaar voor elke roepia die je uitgeeft.
Vriendenkring, dit woord plakt tegen de binnenwand van mijn hersenpan. Hoezo vriendenkring?
Ik heb uiteraard weer eens iets gemist door mijn vroegtijdig afhaken. De baas heeft kennelijk afgesproken met vrienden van hier of daarginder. Alleen of met slechts zijn partner ging het niet; ook daarginds moest een stoeterij om hem heen gemetseld worden. Mijn gedachten schieten heen en weer, bouwen flarden ingebeelde werkelijkheid op en stoten die weer af.
Vrienden van de baas. Allemaal homo’s natuurlijk. Een blanke homo drijfjacht door de straten van een Aziatische achterbuurt. Toewan Blanda op zoek naar straatarme jongetjes, of in onberispelijke witte kleding gestoken hoerenknapen. Kolonialisme nieuwe stijl.
Bewijzen kan ik niets. Ik vertrouw hem alleen voor geen cent.

De baas heeft meegedaan met het gangbare afdingen op vraagprijzen. Dit niet alleen omdat het leuk is, zo deelt hij vertrouwelijk mee, maar omdat je anders de markt voor autochtonen bederft.
Mijn gevoel hangt tussen opluchting en vage razernij. Ik heb gevreesd dat we een verhaal krijgen over het verdienen van respect wegens taai onderhandelen. Dat dit uitblijft, is een meevaller. Anderzijds vind ik het woord autochtoon vervelend. Het herinnert aan het denken in termen van onderscheid: autochtonen versus allochtonen. Het past bij een bestuursmodel dat ik pas na een jaar dienstverband heb herkend: het uitspelen van de ene groep tegen de andere en zelf voor koning en priester tegelijk spelen.
Mogelijk evenwel is deze verklaring niet meer dan een maskerade. Waarachter mijn instinctieve afkeer schuilt voor zoiets simpels als het gezicht van de baas, een gezicht dat ieder moment in huilen lijkt uit te zullen barsten en een soort hongerig verdriet uitstraalt.

Later op de dag, als ieder zich allang in de werkkamers heeft teruggetrokken en wij de eerste tekenen opvangen van de op gang komende papierdiarree, wordt mij door een collega een cahier met harde kaft overhandigd. Het is voor de helft gevuld met aantekeningen en kleine tekeningen van de baas, gemaakt tijdens zijn verblijf in den vreemde.
Ik aarzel en vraag of het de bedoeling kan zijn dat iedereen dit te zien krijgt. Ik zou mijn bedenksels niet op deze manier uitventen.
Natuurlijk, daar is het toch voor bedoeld. Een tweede collega komt erbij staan: Leuk toch?
Ik neem het cahier mee naar mijn kamer en blader er wat in, hier en daar een zin lezend, een tekening bekijkend. Opnieuw is er sprake van aandacht voor het lage prijspeil te lande. Verder gaat het over bezoekjes aan dit of dat, hoe het weer was en hoe vaak je in bad moet om niet te vervuilen in de prangende tropenhitte. Wat mij opvalt, is een permanent gebrek aan eigenheid en persoonlijkheid. Zelfs een herkenbare hand van schrijven valt niet te ontdekken.
Jonas is ziek geworden en heeft de hele middag in bed gelegen. Koorts 39*C. Ik heb een wandeling gemaakt. Wat moet je ermee.
Na een minuut of vijf sta ik op, schiet de eerste de beste collega aan en zorg dat ik van het cahier verlost raak.

Monk

10 mei 2012

(naar aantekeningen 28 juni 1988)

(foto: Monk)

Print Friendly, PDF & Email

Geef een reactie

Verplichte velden zijn aangegeven met een *.



De verificatie periode van reCAPTCHA is verlopen. Laad de pagina opnieuw.