Monkwise

columns verhalen fotografie

Werkvloer 8

| Geen reacties

 

 

Onwrikbare waarden, de kern van de zaak. Je krijgt het mee en doet het onderweg op. Je vult het aan met conclusies die voortvloeien uit een leven met gebreken en verwondingen. Vrijheid van keuze is er nauwelijks. Het ontstaat en je doet het er maar mee. Eenmaal daar, moet het gevoed en onderhouden worden. Laat je dit na, dan verlaat de ziel je lichaam. En dan ga je dood.
Een gemakkelijke taak is het niet. De mensen zijn ruw en egocentrisch, overtuigd van hun belang en gelijk. Ze stampen je onder en houden zich voor je een dienst te bewijzen. Voor je het weet, drijf je mee met de stroom en weg van waar je kwam. Moet je maar beter opletten.

Ik ontwaak uit een droom waarin ik moet proberen een akker van de oogst te ontdoen. Ik voel de druk van beoordeling. Ik overzie de akker, de werkvoorraad en de dag en erger mij groen en geel. Niets van wat ik nodig heb, is in orde. De akker blijkt onder gestoven met zand, de tractor is een wrak, de laadbak van de wagen verrot, de gaten afgedekt met oude matrassen waarop je onmogelijk kisten kunt stapelen. Ik wil helemaal opnieuw beginnen, met goede spullen en een normale akker. Ik ontwaak met een klem op mijn maag.

Het is een opeenhoping van zaken die je op zich kunt afdoen als kleinigheden. Een ergernisje hier, een ongemakje daar. Negatieve stress. Het woekert als kanker en sloopt je van binnenuit. Bij mij gaat het om een aanhoudende ervaring van vernedering en vervreemding, gebrek aan elementair respect, om van waardering maar te zwijgen. Daarbij een onuitgesproken en lange tijd goeddeels onbewust verschil in opvattingen en uitgangspunten voor wat een zinvol en draaglijk leven mag worden genoemd.
Aan het einde van de dag, een willekeurige dag, kun je een cijfer uitdelen. Hoe was het, welk gevoel heb je eraan overgehouden en wat ging er fout? Als er teveel dagen zijn waarop de thermometer niet boven het vriespunt wil uitstijgen, loop je midden in de zomer nog in je winterjas.

Zo is er de verhuizing. Deze vergt de nodige voorbereiding. Mij kun je om een boodschap sturen. Er is immers een begin en een einde aan het proces. Het is een klus, een missie en geen onaanwijsbare fase in een uitzichtloos universum. Plannen, sturen en controleren met als beloning concrete resultaten. Hier komen de fantast, de controleur en de perfectionist samen.

Ik heb me opgeworpen als organisator van de verhuizing van het Bureau. Meteen zoek ik uit wie erbij betrokken zijn, wat er moet gebeuren, wanneer en naar welke precieze plekken de boel gaat. Ik laat plattegronden aanrukken, overleg met mensen van het hoofdkantoor en het verhuisbedrijf. In de Stafvergadering leg ik de kwestie voor: meerdere verdiepingen zijn er in het nieuwe gebouw, clusters van werksoorten kunnen worden gerealiseerd. Nu is de tijd om over een herindeling na te denken. Moest de administratie niet uit elkaar worden gehaald? Ik ijsbeer heen en weer voor vensters en loop bij de baas binnen wanneer het mij uitkomt.

Met een sleutel op zak begeef ik mij naar mijn oude, tevens toekomstige werkadres. Thuiskomen is wat veel gezegd, maar het heeft er wel iets van. Ik ken het gebouw als mijn broekzak. Ik open de zware voordeur van het voormalige schoolgebouw en sta in de hal. Alleen ben ik en het is doodstil. Mijn vroegere werkkring is opgedoekt, de collega’s van weleer vertrokken, dossiers in dozen gestampt en opgeslagen in de kelders van vergetelheid. Ik beklim de trap naar mijn oude werkkamer en stel vast dat de door mij uitgekozen schilderijen van Birker weg zijn. Je ziet nog waar ze hebben gehangen. Ik zucht. Ik ben zo duizelig dat ik een paar minuten op de vloer ga zitten, mijn hoofd tussen de knieën. Beelden en stemgeluiden dringen zich op en het is moeilijk te geloven dat ze alleen in mijn hoofd bestaan. Het meisje van de dossiers had verdriet, dus gaf ik haar een enkele roos. Van de verwende zoon van een Indiase dorpsprins kocht ik een auto en kreeg spijt.
Vandaag resteert leegte en stilte, het eindstadium van alles wat beweegt en pretenties heeft. Van de meeste mensen weet ik niet waar ze gebleven zijn. Een paar waren op leeftijd. Er circuleerden folders: Pensioen in Zicht. De aanvoer van kunst, core business van de afdeling, is weggevallen. De aankoopcommissie, het wekelijkse theaterstuk van ons kent ons, zit thuis duimen te draaien. Ik ken een kunstenaar die zich heeft opgehangen omdat hij de nieuwe situatie niet aankon. Aan de opheffing van de afdeling lagen politieke opvattingen ten grondslag. Dat kunst minder geld moest kosten. Dat iedereen maar een gewone baan moet nemen om zijn broek op te houden. Dat kunst elitair gekloot is, waarop niemand zit te wachten dan andere elitaire kloten.
Het voelt aan of ik de laatste der Mohikanen ben. Alleen ik kan hier nog naar eigen inzicht rondlopen. Daar is de kantine. Hier was mijn afscheid, heb ik een keer een collega betrapt op diefstal van pakken koffie. Betrapt, maar geen werk van gemaakt. Een uitbrander volstond. Monk lost problemen op.
Even later arriveert de beheerder van het gebouw en maken we een rondgang. Na afloop naar café Eik en Linde om een broodje te eten. We praten over Artis. In mijn hoofd zoemt een liedje uit de punkscene:
We’re living in a human zoo, the animals are me and you.
Mijn humeur is prima en daar is alle reden toe.

Waar zat je nou? Ik sta hier al tien minuten voor de vaste deur!
De baas heeft het smoel van een uitgewrongen dweil. Zijn fiets is slordig tegen de gevel gesmeten.
Ik kan toch niet weten dat er iemand langskomt?
En dan nog uitgerekend de laatste op wie ik zit te wachten.
Je hebt er gewoon te zijn! Wat moet ik denken als ik hier kom en er is niemand?
We staan op straat en dat is een andere plek dan de werkkamer van de baas.
Ik weet niet wat een ander denkt. Godzijdank.
En jij bent de enige die een sleutel heeft!

Even hang ik in het luchtledige, maar meteen kan ik verder.
De sleutel van dit gebouw hangt in de sleutelkast naast je deur. Ik denk dat je daar niet hebt gekeken, is het wel?
De baas herkauwt mijn opmerking. Hij lijkt ontkenning te overwegen, maar laat het na.
Hoe kom jij dan binnen?
Ik voel balorigheid opkomen.
Ja, dat zijn van die wonderbaarlijke dingen.

De baas knijpt zijn ogen samen. Altijd schat hij mij verkeerd in.
Of ben je nog niet eens binnen geweest?!
Ik tover een sleutel uit mijn jaszak. Deze heb ik meegenomen en niet teruggebracht toen ik mijn vorige baan verliet.
Wat dacht je hiervan? En ik heb een ronde gemaakt met de beheerder.
Die had dus een sleutel!
Geen idee. Ik was allang binnen. De sleutel die jij bedoelt, hangt bij jou op de kamer. Waar je niet hebt gekeken.
Drift vervult mij. Het was een mooie ochtend, maar deze klootzak verpest alles. Het gezever gaat verder.
Heb je dan een kopie laten maken? Eentje, alleen voor jezelf?!
Hij moet werkelijk knettergek zijn. Of nee, ik denk dat hij mij haat.
Een kopie? Dit is een origineel. Deze sleutel kun je niet laten namaken en het is trouwens verboden. Weet je wat het maken van één enkele nieuwe sleutel voor dit slot kost? Honderdveertig gulden, ex BTW.
Ik weet dit heel precies. Uit veiligheidsoverwegingen heb ik ooit een heel duur nieuw slot laten plaatsen. Reservesleutels worden alleen in Zwitserland gemaakt. Ik neem de baas op als is hij een loopjongen.
Wat kom je eigenlijk doen?

De dag van de verhuizing. Beter was geweest de collega’s vrijaf te geven, maar de baas heeft anders beslist en dus loopt iedereen elkaar in de weg. Ik marcheer door het oude gebouw, negeer de mensen die hier niets meer te zoeken hebben en regel de zaak af met de verhuizers.
De meubels zijn gelabeld met een kleur voor de verdieping en een getal voor de kamer waar ze naartoe moeten. Een kind kan de was doen, maar je moet het wel nauwgezet regelen.
De baas staat erbij. Naar zijn geouwehoer luistert niemand, maar zijn aanwezigheid hindert mij wel.

Met de vrachtwagen rijd ik mee naar het nieuwe adres. Piketpalen markeren de vrije straatruimte waarvoor ik een vergunning heb geregeld. Wagen achteruit steken, klep omlaag en lossen maar. Al tegen de middag tekent zich de nieuwe situatie af. De baas komt erbij staan. Hij heeft zich verplaatst per fiets en veegt zijn voorhoofd af alsof hij een bijzondere inspanning heeft verricht. Hij haalt een kopie van de plattegrond tevoorschijn en laat zijn vinger erover gaan. Het onbestaanbare gebeurt. Hij heeft bedacht dat twee kamerbezettingen alsnog moeten wisselen, met uiteraard gevolgen voor de plaatsing van meubilair. De verhuizers denken plichtmatig mee, krabben zich achter de oren en staren naar mij alsof ik de idioot ben.

We komen tot een compromis dat nergens naar lijkt. Voor juiste plaatsing van de kasten moet ik de labels veranderen om de improvisatie niet faliekant te laten mislukken. De stoelen worden in een centrale ruimte geplaatst en zullen naderhand door onszelf naar de kamers worden gesleept.
Met een half uur vertraging keert de wagen terug naar het oude gebouw om de rest van de spullen op te halen. Ik tref de baas in de ruimte waar de stoelen staan. Het lijkt alsof hier een Poolse Landdag is geweest. De man staat op een verhoging en telt de stoelen. Ik wacht tot hij klaar is en een getal heeft opgeschreven.
Alles aanwezig?  Ik voel me verantwoordelijk voor de verhuizing. De baas kijkt hulpeloos.
Wil jij ze nog eens natellen?
Ik kijk rond. Er is nauwelijks beginnen aan en het is ook nergens voor nodig. De chaos is ontstaan door zijn eigen absurde en te elfder ure ingevoerde verandering. In plaats van te antwoorden of aan zijn verzoek te voldoen, deel ik een sneer uit.
Tja. Met passen en meten wordt de meeste tijd versleten.
De baas begrijpt waarop ik doel: ik vind dat hij de zaak in het honderd laat lopen.
Dit moest gewoon even.
Ik voel woede opkomen en heb geen zin nog langer beleefd te blijven.
Als jij nou vanmorgen gewoon thuis was gebleven, stonden we hier niet samen te kijken naar een plens domme bureaustoelen. Godverdomme.
Nog steeds komt er weerwoord.
Je kunt toch wel even een paar stoelen tellen.
Ik ben helemaal klaar.
O ja. Een twee drie vier vijf zes zeven, waar is stoel nummer acht gebleven.

Een kwartier later loop ik over het Waterlooplein met de dood in mijn lijf. Ik heb de baas laten staan en zie geen enkele reden mij nog met de verhuizing bezig te houden. De baas weet het beter, dus de baas zoekt het maar uit.
Die verdomde stomme hond ook.
Afwezig en gefrustreerd rommel ik door een paar bakken met gelezen boeken, bekijk een collectie fietswielen en voel hoofdpijn opkomen. Details van eerder op de dag schieten mij te binnen. Hoe de baas zijn post stond door te nemen waar het bureau onder zijn handen werd weggehaald. Hoe hij in het nieuwe gebouw de telefoon opnam omdat hij dacht dat er voor hem werd gebeld.
Dat ik ooit angst voor die dooie zak heb gevoeld.
En dan, vanuit een onooglijke boedel weerklinkt de stem van Caruso, een van de eerste vooroorlogse zangers die op grammofoonplaat werd vastgelegd. Belcanto, liederen uit Italiaanse opera’s. Zijn stemgeluid is nimmer overtroffen. Caruso buldert over leven en dood, liefde, verraad en eeuwige waarden van eer en binding met het vaderland.
Onder zijn stem zie ik het oude Plein opdoemen, de restanten van huizen die de oorlog hebben overleefd. Dit is het gebied van het Joodse getto, de verwoeste families en de voor brandhout leeggebroken panden. Hun zielen zwerven te midden van de toeristenstalletjes. Zij zoeken troost en naar wat zij hebben verloren. Daarom zingt Caruso.

Monk

22 mei 2012

(foto: Monk)

Print Friendly, PDF & Email

Geef een reactie

Verplichte velden zijn aangegeven met een *.



De verificatie periode van reCAPTCHA is verlopen. Laad de pagina opnieuw.