Monkwise

columns verhalen fotografie

BLINDGANGER, Hoofdstuk XII

| Geen reacties

Radio Noordzee scheepte de mensen af met een popgroep uit Volendam. De piratenzender had een verbeterde concurrent van Veronica kunnen worden, maar dit viel tegen. Ook Noordzee moest weg. Alle piraten werden verdreven. Hilversum III bracht Robert Long met een liedje over homoseksuele problemen. De man wilde het publiek schokken, de tolerantie bevorderen. Arnold draaide de knop om. Dan maar niets.

Na het opstaan, bleef Jenny plakken. Op eigen gelegenheid dwaalde ze door het huis en bekeek de schuren. Ze verwonderde zich over de sloten rond het eigendom. Van het plattelandse gevoel voor territorium begreep ze niets. Ze leunde tegen een boom en vroeg zich af wanneer er kastanjes zouden vallen.

In de nacht is het goed nadenken en verwerken. Arnold sliep in stukken van hooguit een uur. Het bericht over de dood van Iris raakte hem om meerdere redenen. Over plaats en toedracht wist Jenny niet meer dan ze had opgevangen. Zelfs in de krant stond niets. Voor Arnold was elke oorzaak onbegrijpelijk. Je hoorde de laatste tijd wel vaker over ongelukken met harddrugs, maar bij Iris kon hij zich dit niet voorstellen. In de hoofdstad was het een andere zaak. Hier werd het spul gewoon op straat verkocht en de gemeenteraad verbood de politie invallen te doen. Gebruikers waren ziek en mochten niet op de huid gezeten worden omdat het spul dat ze innamen verboden was. Er zou een geschiedenis geschreven moeten worden over alle waanzin die mensen voor waar hebben aangenomen.
Het bericht maande hem ook tot voorzichtigheid. Je kon denken dat er onderzoek werd gedaan en dat de namen van kennissen en vrienden werden nagetrokken. Arnold zat niet op onderzoeken te wachten, hoe graag hij Iris ook had gezien. Om deze reden ook, stelde hij Jenny geen verdere vragen.
Om half tien bracht hij haar naar de meest nabije bushalte. Het werd tijd zijn neus bij de garage te laten zien. Op dat moment herinnerde hij zich de cursus die vandaag begon: de eerste les in publieke relaties. Hij keerde de auto. Bij de bushalte stond geen Jenny.

De cursus werd verzorgd in een modern kantoor op de vijfde verdieping van een flatgebouw. Arnold was te laat, onvoorbereid en matig gekleed. Het kon hem weinig schelen. In een lokaaltje kwamen ze samen: twee begeleiders en een stuk of twaalf cursisten. Op een schoolbord, whiteboard genoemd, werden kernbegrippen genoteerd. Voor ieder was er een brochure met een plastic kaft. Arnold voorvoelde dat het een saaie dag ging worden.
Om half drie was het gedaan. De eerste beginselen aangaande zender en ontvanger, boodschap en missie, waren in hapklare brokken naar binnen geschoven. In de pauze waren er belegde broodjes. De groep was als alle groepen overal: een paar haantjes, een vormloze meute en een enkele dwarsligger. Arnold herkende een jongen met wie hij op school had gezeten. Het was iemand die altijd voorin de klas zat en een bruinlederen schooltas bezat. Deze tas deed nog steeds dienst. Zijn tegenzin overwinnend, sprak hij hem aan, vroeg naar de bekende weg en wist dat het met deze man helemaal goed zou komen. Een gemiddeld leven is een kwestie van je best doen en uitzitten.

Om zijn evenwicht te hervinden, reed hij na afloop naar zijn oude dorp. Café Tramzicht leek een goede plek om op adem te komen. Op het plein arriveerde juist een grafwagen. Twee in het zwart geklede mannen stapten uit. De ene krabde zich onder de rand van zijn pet, de ander keek rond en rolde een sjekkie.
“Vandaag heb ik pasteitjes. Trek?”
De cafébaas volgde het tafereel op straat eveneens.
“Ik heb al gegeten in een kantine”.
De baas bracht een glas melk. Dit behoefde niet afzonderlijk besteld te worden, al kwam het naderhand natuurlijk wel op de rekening.
“Bevalt het nogal buiten de polder?”
“Het is vlakbij en gewoon een andere polder”.
De cafébaas gromde wat. Zijn benige vingers omklemden de tafelrand.
“Ik wil mij nergens mee bemoeien”.
“Dat gevoel ken ik”.
“Je vader heeft problemen met een gestolen wagen. Het staat in de krant”.
Arnold keek naar buiten. De doodgravers openden de achterklep van de grafwagen.
“Ze gaan kijken of ie echt dood is”.
De cafébaas lachte, maar niet lang.
“Jullie personeel is naar huis gestuurd. Geen goed teken”.
Arnold knikte. Hij begreep dat de chef op nadere inlichtingen stond te wachten.
“Ik weet er niets van”.
De cafédeur ging open. De kraaien traden binnen. Misschien hadden ze berekend, juist tijd voor een kop verse koffie te hebben. Doden kunnen immers wachten.
“Je gaat daarginder werken, zeker?”
“Dat doe ik al”.
De cafébaas kreeg haast. Elke klant is er één. Hij stond op en boog omstandig.
“Denk erom: er gaat rotzooi van komen. Blijf erbuiten, jongen!”

Arnold besloot een paar dagen rust te nemen. Van verder bezoek aan de garage zag hij af. Hij vond alles bijeen dat hij zijn vader voorlopig wel voldoende had geholpen.
Dit verstandige voornemen werd precies een kwartier gegund. Het geluid van een auto trok zijn aandacht. Bezoek! Arnold keek nieuwsgierig uit het raam.
Een gewone personenwagen reed het erf op. Er stapten drie mannen uit en daarna nog een. Het drietal liep dadelijk af op de voordeur. De vierde bleef buiten. De voordeur kon helemaal niet open, want plattelanders gaan gewoonlijk achterom. Er werd hard gebonsd en nog harder geroepen dat er politie was. Arnold probeerde de mannen te antwoorden, maar het werd pas stil toen hij hen door de klep van de brievenbus toeschreeuwde dat ze moesten ophouden. Opgefokt en ontregeld wachtte hij de komst van de heren af.
Stomme klootzakken.
Twee mannen betraden de woonkamer. De derde ging hij de trap op.
“Zwarthoed, voornaam Arnold, geboren 14 juli 1953?”
Arnold voelde zich overdonderd. Hij haalde zijn schouders op.
“Wij hebben een bevel tot huiszoeking”.
“Huiszoeking? Wat zoeken jullie dan?”
“Hier blijven en je snavel houden”.
Mensen in onzekerheid laten, is een machtig wapen.
“We gaan beginnen”.
Boven zijn hoofd klosten voetstappen. Kastdeuren gingen open en dicht. Er werd zelfs geklopt op de muren.
“Verberg je geld, Zwarthoed?”
Arnold was niet bij machte te antwoorden.
“Je kunt beter meewerken. De waarheid komt toch boven water”.

Hij werd gesommeerd aan tafel te gaan zitten. Het alternatief was, meteen te worden gearresteerd en afgevoerd. Op het Bureau hadden ze alvast een cel voor hem vrijgemaakt. De jongere van het stel rechercheurs vuurde vragen op hem af: waar hij was geweest op die en die dag en wie hij allemaal kende en in welke hoedanigheid: vriendin, intiem, over de vloer, afspraken mee gemaakt of niet. Arnold voelde woede opkomen.
“Het gaat je allemaal geen moer aan”.
Agenten worden opgeleid voor geweldsituaties.
“Wil je een klap voor je domme hoofd?”
Arnold snauwde terug. Hij meende de agent ergens van te kennen.
“Je staat in mijn huis”.
De oudere agent greep in. Hij probeerde in een vaderlijke rol de ruzie te dempen.
“Zo komen we niet verder. Vertel eens over dat meisje dat is doodgeslagen”.
Arnold kreeg een waas voor de ogen, het resultaat van angst en razernij.
Doodgeslagen? Heeft iemand Iris doodgeslagen?
Vragen kwamen in hoog tempo, van links en rechts, door elkaar met herhalingen, als in een CITO toets. Het is een tactiek: binnenvallen en murw maken. Arnold voelde zich gaandeweg beroerder voelen. Dat er een keer politie kon komen, had hij voorvoeld. De manier waarop hij werd aangepakt, was volstrekt onvoorzien. Het bleef niet bij vragen. Hij werd aangeraakt en beklopt alsof de agenten een zeldzaam dier hadden gevangen. Hij bereikte het punt van schreeuwen, maar kreeg geen lucht meer. Hier doorheen zaagde verontwaardiging: hij had niets te maken met drugs of met de dood van Iris. Een agent haalde zijn zakken leeg. Hij probeerde overeind te komen, hapte naar adem en zakte op de vloer. Wat hierna gebeurde, vernam hij pas naderhand en het belandde nooit in een verklaring van de politie.

Hij kwam bij in een bed onder een laken, als was hij overleden Onmiddellijk hervatte zijn brein het verzet. Hij schopte het laken weg en gaf een schreeuw. In de kamer was niemand. Paniek welde in hem op. Hij probeerde overeind te komen. Een witjas kwam gehaast binnen. De man was abnormaal groot. Hij probeerde Arnold te kalmeren en vertelde waar hij was en waarom: het kwam neer op hyperventilatie, maar eerder was aan een hartaanval gedacht. Arnold voelde zijn slapen kloppen en zakte terug op het bed. Hij herinnerde zich niets van wat er in zijn huis was gebeurd. Een vreemd kastje dat zijn hartslag registreerde, hinderde hem bij het liggen. De arts zag het en verplaatste het op een manier alsof het kastje meer waarde had dan de patiënt. Ander personeel kwam de kamer binnen, zonder dat duidelijk werd waarom. Even later was de kamer weer leeg, op één persoon na die hij dadelijk herkende: Jenny.

Ze bleef. Haar aanwezigheid kalmeerde hem en na een uur voelde hij zich voldoende hersteld om overeind te komen. Hij rekende al half op nieuwe moeilijkheden, maar de dienstdoende arts zette alleen de hartbewaking vast met tape. Ondersteund door Jenny mocht hij eruit. Zijn eerste gang was naar de wc. Hierna gingen ze naar de kantine, Arnold omhuld door een soort jas zonder knopen.
“Heb je iets nodig?” Een vraag die al te weinig wordt gesteld.
“Geen idee. Misschien kun je mijn vader bellen”.
Jenny had ervaring met organiseren.
“Je vader komt straks. Hij neemt iemand mee”.
Ze haalde een flesje appelsap voor hem. Arnold zat op zijn stoel en keek rond. In zijn kamer was gelukkig geen andere patiënt. Buiten scheen de zon.
Tijd in een ziekenhuis is andere tijd dan op straat, langs het strand of aan tafel. Het is een luchtbel, een capsule, een gevangenis zonder tralies. De tijd schuift snel op, maar er gebeurt te veel om het allemaal te bevatten. Pa Zwarthoed arriveerde toen Jenny juist was opgestapt.

“Je moet nog eens op het Bureau komen. Je huis is doorzocht en je gangen zijn nagetrokken”.
“Mijn wat?”
“Waar je was toen dat meisje stierf. Godverdomme! Je hebt er toch hopelijk niets mee te maken?”
Pa Zwarthoed was duidelijk van slag.
“Ik hoorde het pas gisteravond. Van Jenny. Ben ik aangehouden? Ik dacht dat u Mr. Slagveer zou meebrengen”.
De stress kwam alweer opzetten.
“Je bent gewoon vrij. Juridische hulp is nu niet nodig, misschien later”.
Een verpleger kwam naar Arnold kijken. Het was een jonge knul. Hij maakte een onzekere indruk en vroeg of hij kon helpen. Pa Zwarthoed gebaarde dat hij het wel alleen af kon. Een ogenblik meende Arnold drank te ruiken. Zijn aandacht zakte weg. Hij keek rond en begreep weinig van de nieuwe steriele omgeving. De lucht was droog en warm. Buiten het raam hing een roodwit gestreepte zonwering.
“Zal ik kijken of je meteen mee naar huis kunt?”

Het werd een vreemde week. Arnold sliep in zijn oude kamer in zijn vertrouwde bed, thuis bij zijn vader en Trudie. Zijn zus vroeg niets. Ze maakte een collage voor hem en wilde op schoot zitten.
Pa Zwarthoed begeleidde zijn zoon naar het Bureau voor een nieuw gesprek. Voor het gebouw wachtte Mr. Slagveer, de vaste advocaat van de familie, een schriele man met een keihard gezicht.
“Alleen antwoorden als ik knik. Verder je mond houden, gesnapt?”
Het verhoor dat vraaggesprek werd genoemd, duurde een uur. Het verliep moeizaam. Dezelfde agenten als bij de huiszoeking waren aanwezig. Gaandeweg liep de spanning weer op. Vooral de jongere agent was vervelend. Hij vertrouwde het zaakje niet. Een Italiaanse arrestant beweerde veel geld kwijt te zijn. Hij wees Arnold aan als vermoedelijke dader. In de woning van Iris was naast heroïne Duits geld aangetroffen. Honderd gedachten vlogen Arnold door het hoofd, maar hij slaagde erin deze voor zich te houden.
Bekend was zelfs dat Arnold bij een rijwielhandelaar zijn brommer had verkocht. Dit leek gunstig, want waarom zou je iets verkopen wanneer je een bak geld achter de hand hebt? De politie zag er echter een aanwijzing in dat de brommer had afgedaan. Hoe zat het met die sportwagen van hem? De meeste vragen konden gewoon beantwoord worden. In zijn woonhuis was niets bijzonders aangetroffen. Wel bleef het opmerkelijk dat een halfwas zelfstandig kon wonen in een koophuis. Het scheelde weinig, of het zwaartepunt van de vragen verschoof naar Pa Zwarthoed.
Mr. Slagveer brak dit proces ruw af.
“Ik verzoek u met klem zich te beperken tot de voorliggende kwestie”.
De aanwijzing voor Arnolds vader was eenduidig: geef geen antwoord meer.
De agenten wogen de situatie. Ze zaten tegenover een wethouder en wilden niet voor schut gaan.

Toch was het nog niet gedaan. De dienders waren in koffiehuizen geweest om inlichtingen te verzamelen. Hierin was Arnold naar voren gekomen als een opvliegend karakter. Zo zou hij in De Taverne de hand van de barman hebben gestoken met een dolk. En een zekere Muis had geklaagd over opschepperij en dat Arnold Iris wel vaker lastigviel. Waarom wilde Arnold zo hardnekkig weten waar Iris was?
“Waarom zou mijn cliënt naar iemand informeren als hij weet dat ze dood is?”
Mr. Slagveer onderbrak de ondervragers.
“En heeft de barman aangifte gedaan? Nee? Dan mag u hierop niet rechercheren”.
Advocaten zijn duur, maar ze houden je wel in vrijheid.
“Ik ben van mening dat u mijn cliënt intimideert met insinuaties. Ik eis dat u ter zake komt en uitspreekt wat u hem ten laste legt”.
De oudere agent haalde het verkreukelde lottoformulier uit een dossier. Zonder de opmerkingen van de advocaat te beantwoorden, legde hij het papier voor Arnold neer.
“Jouw handtekening staat eronder!”
Ondanks een waarschuwende schop tegen zijn been door Mr. Slagveer, liet Arnold zich meetrekken.
“Het is mooi dat u mij dit formulier geeft. Dan kan ik nagaan of ik heb gewonnen”.
De jongere agent maakte een sprongetje van vreugde.
“Dus je ontkent het niet!”
“Nee hoor. Ik hoop alleen dat het de juiste getallen zijn”.
“Wij hebben dit formulier aangetroffen op een Italiaanse arrestant. Wat hebben jullie met elkaar van doen?”
Van doen. De agent moest uit een andere landstreek komen. Een logische gedachte, want agenten werden om de zoveel jaar op een andere stek geparkeerd.
“U bedoelt Pino. Een halvegare. Hij zat met zijn vriendin Sonja in de Ragebol, een café in de stad. Er waren genoeg mensen bij toen ik dit invulde. Wat zou het allemaal?”
Andermaal greep Mr. Slagveer in.
“Precies. Waar wilt u precies naartoe?”
Hij wierp Arnold een waarschuwende blik toe.
Politie en advocatuur. Samen voeren zij een toneelstuk op, een dans om de hete brij. De verdachte is slechts speelbal. De volgende zet was aan de politie.
“Onze vriend in de cel heeft deelgenomen aan een overval in Duitsland. Nu wil het geval dat hij graag bij ons blijft omdat er lui achter hem aanzitten. Die willen het geld terug dat hij heeft verspeeld. Meneer Zwarthoed mag dus wel oppassen”.
Iedere gewone burger zou verschrikt zwijgen na deze tirade. Zo niet Mr. Slagveer.
“U waarschuwt mijn cliënt, maar wat doet u om hem te beschermen?”
“Beschermen? Laat hem eerst maar eens praten. Wij zijn Sinterklaas niet”.
Mr. Slagveer dacht even na.
“U noemde het meisje Iris van Engelen”.
“U praat voor uw beurt, meneer de advocaat”.
“Deze jongeman heeft daar niets mee te maken”.
“Dat hebben wij ook niet gezegd”.
“Maar u suggereert het wel”.
“Dat zijn uw woorden”.
“Arnold is dus hierin geen verdachte?”
“Wij verdenken iedereen tot het tegendeel is bewezen”.
“U heeft een vreemde taakopvatting”.

Een verhoor is een belastende gebeurtenis. Arnold haalde een verse Craven tevoorschijn, maar werd meteen tot de orde geroepen.
“Niet roken! Je mag hier niet roken”.
De sigaret bleef op tafel liggen. Dan naar je vingers tegen elkaar drukken. Het knakken was duidelijk te horen. Arnold knikte naar zijn kwelgeest en formuleerde langzaam.
“Ik herinner het mij weer. Wij zaten ooit bij elkaar op school”.
“Geef liever antwoord op mijn vragen”.
“Tijdens de oorlog zat jouw vader bij de NSB”.

Het werd tijd voor een korte pauze. De stemming was wederzijds opgefokt. Natuurlijk viel de verwijzing naar de oorlog verkeerd. De betreffende agent voelde zich beledigd. Hij had met het verleden van zijn vader niets te maken. Bovendien was hij twee jaar ouder dan Arnold en op jonge leeftijd telt dit. Mr. Slagveer nam de oudere agent mee voor een onderonsje. Bekvechten leidt zelden tot een doelmatige uitslag. Dit geldt ook voor de politie. Terwijl Arnold en zijn vader zwijgend zaten te wachten, werd zoiets als een overeenkomst bereikt.
“Je kunt naar huis”.
Een mededeling van gewicht.
“Je moet je wel beschikbaar houden”.
De advocaat liet zich gelden.
“Waarom eigenlijk, als ik mag vragen?”
“Het onderzoek is nog niet afgerond”.
De agent had nog een kleine uitsmijter. Hij richtte zich tot Arnold.
“Wees blij dat mijn collega geen klacht wegens belediging tegen je indient”.
Mr. Slagveer maakte een aantekening en sloot zijn cahier.
“Mooi, dan zijn we klaar. Ik ga ervan uit dat uw collega zich dan ook van verdere intimidaties onthoudt. Anders zal ik een klacht moeten indienen. Ik dank u”.

Buitenlucht werkte verfrissend. Na enige minuten kon Arnold zich nauwelijks nog voorstellen wat er zojuist allemaal was gebeurd. Over het chagrijnige gezicht van Mr. Slagveer gleed een glimlach.
“Leuk hoor, die verwijzing naar de oorlog. Deze agent zien we niet meer terug en dat is maar goed ook”.
Adviezen volgden: de oude hangplekken konden beter gemeden worden. Verder moest Arnold erop rekenen verder te worden nageplozen of zelfs geschaduwd.
“En in geen geval ergens een Duits bankbiljet aanbieden”.
Een gezamenlijke lach klonk over het water voor het Bureau. Onduidelijk bleef of Mr. Slagveer vermoedde hoe de vork in de steel stak.

Vader en zoon aten op zaterdagavond in de stad. Er waren ook andere zaken te bespreken. Zo had Pa Zwarthoed chef monteur Johan ervan overtuigd dat opstappen voor iedereen het beste was. Een donatie had geholpen dit besluit te nemen.
De overige werklui begrepen dat hun baan gevaar liep. Ze kwamen tegenwoordig zelfs weer op tijd. Het geval met de gestolen wagen was door Justitie afgedaan met een waarschuwing. De betrapte eigenaar was zelf klusser en had mogelijk op eigen gezag geknoeid. Bewijs ontbrak, al bleef de auto in beslag genomen.
“Onder ons gezegd”.
Pa Zwarthoed gebruikte dergelijke woorden wanneer er gevaarlijke opmerkingen kwamen. Arnold lette goed op.
“Het is me niet ontgaan dat je woonhuis is opgeknapt. Je snapt waar ik heen wil”.
Arnold aarzelde. Hij kon op veilig spelen en liegen, of anders de deksel van een put trekken. De aarzeling werd geregistreerd.
“Zeg het maar. Ik ben immers je vader”.
Deze toevoeging zou bijna ieder kind tot vertrouwelijke uitingen hebben gebracht. Zo niet Arnold. Tijdens een eerdere nachtelijke overdenking had hij definitief beslist het echte verhaal voor zich houden.
“U vertelt mij ook niet alles over de garage”.

Een kwartier aten ze zwijgend. Het was een rustig restaurant. De kok kwam even kijken of de klanten tevreden waren.
Pa Zwarthoed hervatte het gesprek.
“Arnold, ik vraag me af of jij in de zaak moet komen. Ik heb andere plannen. De rondweg gaat door. De garage wordt gesloopt. Hier heb ik als wethouder zelf voor gepleit, dus kan ik er moeilijk op terugkomen. Kwestie is, dat ik gewoon geen zin meer heb in een nieuw bedrijf”.
“Is dit mijn straf?” Arnold voelde zich aangestoten.
“Welnee. Maar ik heb ingezien dat jij een eigen leven hebt. En daarmee ging ik over het mijne nadenken”.
“En u wilt met Birgit gaan wonen?”
“Daar denken we wel over. Bij het ziekenhuis zag ik trouwens Jenny. Je gaat toch niet daar werken, hoop ik?”
Arnold haalde zijn schouders op. Zijn gedachten waren de afgelopen week zelden bij de Studio.
“Je zou alsnog kunnen studeren. Je begint gewoon een jaar later. Wat zou het?”
Een verstandig voorstel. Studeren was alleszins betaalbaar en een diploma stelde nog wat voor, al zou de Sociale Academie spoedig slijtplekken vertonen.

Eindelijk weer thuis. Tijd om de schuurdeur open te zetten en het bed van Iris in delen de trap op te slepen. Daar zat hij, op de vloer van zijn nieuwe slaapkamer, met het bed van een meisje waarmee hij had geslapen en dat nu niet meer leefde. Arnold was bepaald nerveus.
De constructie was voorzien van holle buizen, simpel aan elkaar te haken. Tot zover de theorie. In de praktijk bleek het een vervelend karwei. Moest het hoofdeinde nu linksom of juist niet?
Hij besloot eerst maar alle delen bijeen te brengen en was er een half uur mee bezig. Vervolgens wilden de haken maar niet in de uitsparingen. Meer uit frustratie dan omdat hij meende er iets mee op te schieten, doorzocht hij de schuur op bruikbaar gereedschap. Een tang hielp bij het ombuigen van een meterlengte ijzerdraad. Was het frame met lood gevuld?
Hij stak de draad in een buis, om al meteen vast te lopen.
Godverdomme.
Behoedzaam trok hij de draad naar zich toe. Wanneer er zand in zat, kon je de hele kamervloer gaan schoonmaken.
Uit de legger verscheen een strak samengerolde bundel bankbiljetten van de soort die hem al te bekend voorkwam. De erfenis van Iris diende zich aan.

Het was als vissen in de Vijver des Heren. Bij iedere nieuwe poging was het raak. Het kon nauwelijks anders, of Iris had geld weggenomen van Pino, precies zoals Arnold haar in een opwelling had voorgehouden. Het moest gebeurd zijn kort voor hij De Tsarina binnendrong en de rugzak meenam.
Misschien was zij nog binnen. Vandaar dat ze mij heeft gezien.
Elke holle buis bleek volgestouwd met geld. Arnold voelde zich enigszins onwel worden en onderbrak zijn bizarre bezigheden. Hij opende het bovenvenster om frisse lucht binnen te laten. Het verwonderde hem dat niemand het bed had gedemonteerd toen het nog in de woning van Iris stond. Misschien was er helemaal niet gezocht. Wie echt bezig was geweest, had immers desnoods de vloerbedekking weggetrokken en de plafonds opengebroken. Hij staarde naar zijn erf en merkte dat het regende.
Hij hervatte het werk en zette het bed in elkaar. Wat lag daar? Het leek op een ansichtkaart. Kwam dit ook uit het bed? Arnold vouwde het gebogen papier open.
Van schrik liet hij het bijna weer uit zijn handen vallen. Het stond er duidelijk en in een handschrift dat hij eveneens herkende als verbonden met deze tekst.

Je denkt zeker dat je ermee wegkomt.

Vroeg in de morgen werd hij wakker. Zijn lichaam voelde steenkoud aan. Het lag voor de hand de deken goed over zich heen te trekken, maar Arnold kwam overeind. Sommige zaken kunnen niet wachten, of je gaat er spijt van krijgen. Stram kleedde hij zich aan en daalde de trap af. De huisdeur zat niet in het slot. Een willekeurig persoon had simpel kunnen binnen stappen en de boel leeghalen.
Hij trok zijn schoenen aan en begreep dat hij er goed aan deed binnenkort laarzen of klompen te kopen. Een boerenerf is iets anders dan de stoep in een dorp of stad. In de schuur pakte hij een spade die de verkoper had achtergelaten. In plaats van een verscholen plek te zoeken, begon hij midden in de voortuin een gat te graven. Hierin zou hij het geld van Iris verbergen. Gelukkig was het opgehouden met regenen.

In de stad ging hij langs bij het ziekenhuis om zijn kastje in te leveren. Dag in dag uit hiermee rondlopen beviel hem slecht. In een winkel voor witgoed liet hij zich uitgebreid informeren over wasmachines. De verkoper had zeker de detailhandelsschool bezocht, want niets bleef onbesproken. Hierover valt niet te lachen, want twintig jaar later zouden verkopers hun kennis voorlezen uit de handleiding van de fabriek.
Arnold kocht een Philips. Dit Nederlandse fabricaat is van wereldformaat, al zou je dit niet afleiden uit de decennia lang aanhoudende kneuterige reclame.

Uit gewoonte of om te laten zien dat hij vrij kon rondlopen, stapte hij Doublecross binnen. Op de kubussen zat een kolonie corduroy. Het leek wel of het kader van de PSP was neergestreken en dit was precies het geval. Arnold herkende aanstonds zijn naamgenoot, marginaal raadslid in de gemeente van Pa Zwarthoed.
“Hoi Arnold”.
“Dag Dubbelganger. Congres op de werkvloer? Iets ludieks?”
“Nog altijd even cynisch?”
De PSP man legde uit, dat deze avond een filmvoorstelling annex discussie werd georganiseerd. Natuurlijk niet in het van drugsklanten vergeven café, maar in Provadja, een links bolwerk, broeinest van maatschappelijke onrust. De film ging over onderdrukking op het platteland van Zuid-Amerika.
“Weten je klanten wel waar het ligt?”
“Neem jij ooit iets serieus?”
Arnold lachte. Bedachtzaamheid is een mooie eigenschap. Net als de bereidheid alleen iets te zeggen als het ergens toe dient, iets anders dan streling van het ego.
“Pilsje?”
“Welja”.
Hij ging er even bij zitten. In feite waren het aardige jongens. Ze geloofden meer in Maarten Luther King dan in Mao, de man die de boeren in het kader van de Rode Revolutie staal liet smelten achterop het erf. Wie niet meedeed, werd doodgeslagen.
Er werden joints gedraaid. De jonge socialisten gingen mee met de tijd. De geluidsinstallatie buffelde stevige muziek over de bezoekers. Blazers zaten erbij, degelijk werk. You made me so very happy.
“Al opgeroepen voor de dienstplicht?”
“Welnee”.
“Wat? Waarom dan?”
“Ze willen alleen langharige gasten. Om ze straks de bomen van Suriname in te jagen”.

Er arriveerden nieuwe klanten. Het waren magere twintigers uit kraakpanden en ordeloze gezinnen. Een bouvier met een rode zakdoek om de nek scharrelde gelaten tussen hun lange benen door. De groep zwierf van popconcert naar park en kwam alleen in de bewoonde wereld om een uitkering op te halen.
Met enige tegenzin constateerde Arnold tevens de komst van Sonja. Ze werd vergezeld door een Noord Afrikaan. Je kon denken dat zij er een asiel op na hield.

Komt men over de hond, dan komt men over de rug. Een vergeten gezegde. Na Sonja dwarrelde Dalton Muis de zaak in. Voor een keer was hij zonder broer of ander escorte. Een ernstige fout voor een straatcrimineel.
“Even wat zaken doen!”, schreeuwde Arnold zijn naamgenoot in het oor. Hij keerde zich nog even om.
“O ja. Een gratis tip. Koop een huis! Voor het geval de revolutie mislukt”.
Muis had het gevaar gezien. Hij vluchtte de toiletruimte in.
Langzaam werkte Arnold zich tussen de mensen door.
Even wachten. Ik geef hem de gelegenheid te denken dat ik niet kom.
Twee volle minuten wachtte hij. Zijn horloge registreerde de voortgang.
Toen ramde hij de toiletdeur open, dwars door het zwakke slot heen. Hij schopte de afgebladderde toegang meteen weer achter zich dicht. Muis zat op de toiletpot en rookte een zelfgedraaide sigaret.
“Kijk aan! Wat een leuke ontmoeting!”
Arnold sloeg met links, schopte een been weg, greep Muis bij zijn haren en raapte de gevallen sigaret op.
”Wat dacht je van de brandwond van de maand?!”
Hij kon schreeuwen om te intimideren. Wie zou hem horen? Vloer en wanden vibreerden mee met de beestenherrie in het café.
Muis verkeerde in een stadium van geestelijk onvermogen. Je zag dat hij probeerde te antwoorden, maar het bleef bij luchthappen. Arnold wierp de sigaret op de natte vloer en verhevigde zijn greep.
“Wat moet dit voorstellen, Melkmuil?” Het scheldwoord was een verwijzing naar de al te Hollandse achternaam van Muis: Melk.
“Denk jij godverdomme dat we hier in Chicago zijn?”
“Wat? Watte?”
“Houd je smoel”.
Dalton Muis begon zowaar te lachen. Tijd voor een draai om zijn oren.
“Au! Rotzak!“
“Wat heb jij de politie over mij wijsgemaakt!? Zoek eens vlug in je Brinta brein!”
Hij sloeg Muis opnieuw en hard, al kon je door het vele haar niet goed zien tegen welk deel van de schedel de klap aankwam.
“Flikker op, Kale! Jij geeft immers geld uit als water. Dat weet iedereen”.
Arnold haalde opnieuw uit.
“Ik hoor dat Iris is doodgeslagen. Hoe zit dat? Waarom zit jij niet vast, vuilbak?”
”Wat? Ik? Laat me los. Ik voel me niet goed”.
Muis maakte inderdaad onrustbarende keelgeluiden. Arnold liet los en ging rechtop staan. Hij kreeg ook pijn in zijn rug van de ongemakkelijke houding.
“Krijg ik nog antwoord of hoe zit het?”
“Het was Patrick, man. Die zei dat jij geld hebt, geld van Iris”.
Arnold sloeg Muis met de vuist vol op het schedeldak. Het was alsof hij hem dwars door de toiletpot wilde stampen.
De toegangsdeur zwaaide naar binnen. De nieuwe begeleider van Sonja keek nauwelijks op van twee mensen bij één toiletpot. Arnold snauwde hem aanstonds toe.
“Zoek je iets, Alibaba?”.
De ander gaf een onverstaanbaar antwoord.
“Opgelazerd. Wegwezen”!
De deur viel weer dicht. Muis moest overgeven. Hij draaide zich om en zonk neer bij de pleepot. Braaksel rees uit zijn maag als lava uit een vulkaan. De zure geur van een waardeloos leven vulde de ruimte.
Arnolds voet tikte op de vloer mee in de maat van de muziek. Hij keek neer op het schokkende lijf van de Machteloze Dalton.
“Christus, wat stinkt dat. Eten jullie gebakken rat in dat kraakpand?”
Antwoord bleef uit. Lichamelijk ongemak overwint zelfs angst voor geweld.
“Je moet maar zo denken: een beroerd leven heeft ook z’n voordelen”.
Of Arnolds woorden tot de ander doordrongen, was onmogelijk vast te stellen.
“Wanneer je een beroerd leven hebt, dan is de overgang naar creperen minder groot”.
“Help! Help!”
Muis raakte in paniek.
“Schreeuwen?! Gaan we schreeuwen?”
Muis moest niet denken dat hij de voorrechten van Trudie had. In een opwelling van drift plaatste Arnold zijn voet op het hoofd van zijn slachtoffer en duwde dit neer in de pot van het toilet.
“Ik zal je leren mij te belasteren, kakkerlak!”
Daar, uit de diepte van onnoembare voedselrestanten, toonde de junk zijn veerkracht. Zijn woorden waren duidelijk te verstaan.
“Moordenaar”.
Arnold deelde een laatste maar hevige schop uit. Bezweet en opgelucht betrad hij opnieuw het café.

De PSP mensen stonden bijeen voor vertrek. Groepen doen er gewoonlijk lang over om tot iets te komen. Altijd ontstaat ergens oponthoud, discussie, gezanik. Voor elke rechtgeaarde individualist is dit een drama. Arnold passeerde het gezelschap dat klungelde met een statief en een versleten filmcamera. Zwetend door zijn aanval van perverse agressie in de toiletruimte, groette hij zijn naamgenoot met een handdruk en wenste hem geluk met de filmvoorstelling.

Voor de meeste mensen bestaat het leven uit eten en drinken, werken en slapen, plus af en toe een half uurtje seks. Een mening hoor je van vrienden en buren, of verneem je uit de krant. Mensen raken van lieverlee verslingerd aan de sleur. Na verloop van tijd vinden ze bovendien dat iedereen het zo zou moeten doen. Wee je gebeente wanneer je anders denkt en handelt. Daar betalen de lui geen belasting voor. Arnold marcheerde door de stad en koelde langzaam af.

In De Zwarte Beer was de boel opgeknapt. Je kon het een metamorfose noemen! Zelfs het plafond was onder handen genomen. Er lagen verse grenen planken op de vloer. Naar de laatste mode waren de wanden gestuukt met scherpe strijkranden. Nieuwe tafels en stoelen waren geplaatst, de druipkaarsen met hun groene flessen verwijderd. Het begon er modern uit te zien, zij het een beetje oppervlakkig.
“Een koffie en een tosti. Alleen kaas. Geen ham”.
De barman was een vlotte jongen met een ringbaardje. Bij de bierpomp stond een bos bloemen met een ingeprikt kaartje. Arnold had gehoopt op de aanwezigheid van Gerben, maar deze was er niet.
Hij nam plaats, voelde zich uitgeput en trok een krant naar zich toe. Een oude protestantse dominee predikte de ondergang der katholieken.
De muziek in de vernieuwde Zwarte Beer klonk als vanouds. Oscar Benton blafte op ruwe toon een paar oneliners over hoe je ongehoorzame vrouwen moest aanpakken.
My little woman, do what I tell you.
Natuurlijk maalde de kwestie Iris door zijn hoofd. Zijn woede jegens Dalton Muis was daarentegen flink bekoeld, met dank aan de afstraffing op de wc van Doublecross. Achter zijn rug stonden drie studenten te praten. Ze wisselden meningen uit over docenten aan de Academie. Of die wel geschikt waren om les te geven. Ook werden namen genoemd van grote denkers. Popper (Karl) en Marcuse (nee, niet Herbert).
Arnold hoorde het aan zonder de studenten te zien. De discussie kwam hem voor als enigszins kinderachtig. Ingeval hij ooit had overwogen te gaan studeren, dan was hij per ommegaande weer aan het twijfelen geslagen.
Met de noodkreten van Janis Joplin in de rug verliet hij het café en liep terug naar zijn auto. Hier stond hij minstens een minuut besluiteloos tegen het portier.

De parking van Het Paradijs was vormloos en wijds. De opzet kwam uit een tijd dat ruimtegebrek nauwelijks een overweging was, laat staan een probleem. Het gebouw deed denken aan een ouderwetse halteplaats uit het tijdperk van schoolbusreizen. Arnold inventariseerde de automobielen die er waren neergezet.
Was dit de klandizie van een Nachtclub? Of gingen de dure jongens nog komen?
De portier wilde hem tegenhouden. Waar was zijn lidmaatschapskaart? Het uitspreken van de naam Filarski bracht de primaat tot inkeer. Arnold mocht naar binnen. Hier bestelde hij een glas Rivella en besloot een beetje rond te lopen. De bezoekers waren even gewoon als de auto’s waarin ze waren gekomen.
En dan die muziek, mocht je het nog zo noemen? John Denver, een Amerikaanse boer, populair in het achterlijke zuiden van de Verenigde Staten, zong een afgezaagd deuntje. Je zag hem gemakkelijk voor je in zijn all American overhemd met grote ruiten, een bril op de neus om hem de schijn van intelligentie te bezorgen.
Een plotselinge angst kroop aan de binnenzijde van zijn huid omhoog.
Ik heb hier niets goeds te verwachten.
Naast een automaat voor sigaretten hing een muurtelefoon. Het was een gangbare voorziening in een café. In het geldbakje lag een kwartje waarmee hij kon bellen.
“Jenny?”
“Arnold!”
Ze had vergeefs geprobeerd hem te bereiken toen ze nog op reis was. Helaas was hij zelden thuis en nog minder in de garage. In andere landen hadden ze allang antwoordapparaten. Nederland liep jaren achter.
Ze spraken af dat hij later op de avond naar haar huis zou komen. Een beetje doelloos nam hij plaats aan de bar en bestelde een zwarte koffie. Zijn blik viel op een streekblad, onaangeroerd en maagdelijk opgevouwen.
Veel belangstelling voor begrafenis jonge vrouw, kopte het artikel. Hij liet de krant liggen, maar zijn blik werd er wel steeds naartoe getrokken. Langzaam tikten minuten weg.
Bij zijn vertrek gaf hij de portier een vers pakje Caballero. De ene dienst is immers de andere waard. Van Het Paradijs naar de Eeuwige Laan was vijf minuten. In een BMW.

Rond Huize Filarski fladderden vleermuizen. De kleine bloedzuigers plukten motten en ander ongedierte uit de lucht. De voordeur stond op een kier. Een seconde stond Arnold roerloos in de hal, met het voorgevoel dat hij een val betrad.
“Hallo! Is hier iemand?”
In de huiskamer was niemand. Onder de enige brandende lamp lag een briefje, verzwaard met een sleutel. Het briefje bevatte een uitnodiging, een belofte.
“Tu veux l’amour?”
Een perverse gedachte maakte zich van hem meester.
Ik verkracht Jenny in haar eigen bordeel.
Hij veegde het zweet van zijn voorhoofd. Het spelletje beviel hem maar matig. Behoedzaam vervolgde hij zijn weg. Een deur links, een deur rechts, hoe zat het ook weer in elkaar?
Ze wil gevonden worden.
In een flits zag hij allerhande scenario’s vóór zich. Barry had kornuiten opgetrommeld om hem af te tuigen. Of anders zou een horde pornomeiden zich op hem werpen.
Aan de andere kant was het een uitgelezen kans even rond te neuzen. Als Jenny een spelletje wilde spelen, nou dan mocht het van twee kanten komen.
Hij betrad haar werkkamer en knipte het licht aan. Zo te staan in haar eigen omgeving.
Zijn vingers bladerden door foto’s. Vakantieprenten, opnamen uit stad en land, in zwart-wit en kleur. Kunstcatalogi van veilinghuizen, magazines en bankafschriften lagen overal. Zijn ogen zochten dadelijk het saldo. Dit viel nogal tegen.

Dat je op rationele wijze een plan bedenkt en dit vervolgens uitvoert, is een dwaling. Eerst is er de aandrang, de redeloze wil. Deze wordt omgezet in een reeks geschikt geachte redeneringen die, in samenhang met feiten en omstandigheden, worden omgebouwd tot een plan van aanpak. De uitvoering toont de fundamentele chaos van het bestaan. Onder de overdaad aan voortdurend veranderende gegevens zou elke computer bezwijken. Arnold was vooral nieuwsgierig. Op een paradoxale manier zocht hij bescherming bij Jenny.

De deur naar de hel zat op slot. Er restte hem weinig anders dan aan te kloppen. Jenny bleek weldegelijk aanwezig, al duurde het nogal voor ze hem binnenliet. Een geur van wierook sloeg hem tegemoet. De deur klikte achter haar in het slot.
Ze was in vol ornaat. Zwarte latex sloot als een tweede huid om haar lichaam en toonde alle vormen en rondingen. Haar gezicht was onbedekt, het rode haar strak naar achteren gekamd. Ze droeg hoogsluitende laklaarsjes. Ongenaakbaar mooi was ze.
“Je bent laat. Schoenen en jas uit!”
Een riskant moment. Jenny toonde waar Arnold om had gevraagd, lang geleden in een winkeltje voor pornografische spullen. Zijn flirt was haar werkelijkheid. Misschien. Of Jenny probeerde te achterhalen of Arnold een andere werkelijkheid in zich droeg. Instinctief begreep hij, dat een botte reactie het einde aan alles zou betekenen. Ze zou hem subiet de deur uitsmijten. Aan de andere kant bestond de kans dat hijzelf voor schut zou gaan. Jenny speelde een thuiswedstrijd en ze was niet op haar achterhoofd gevallen.
“Schiet eens op!”
Traag deed hij wat hem werd gevraagd. Ze kwam vlakbij hem staan. Hij voelde haar warmte door de het dunne plastic.
“Afblijven. Dat moet je verdienen”.
Hij liet zich vastbinden. De handen aan elkaar. Zijn armen werden opgetrokken. Ze bond hem een blinddoek voor.
Even rees er weerstand in zijn houding. Het was te laat. Ze ketende zijn voeten aan de vloer.
“Arnold Zwarthoed. Heel wat gewend, nietwaar? Nog iets van je gading gevonden in mijn huis? Overal hangen camera’s, jongetje”
Ze beschimpte hem, deelde een paar tikken uit met een venijnig voorwerp en zette muziek aan. Eigenlijk was het geen muziek, maar een caleidoscoop van klanken die als een draaikolk samenkwamen en weer uiteengingen in herhaling.
“Je mag best schreeuwen. Dat doen er wel meer. Niemand die het hoort”.
Hij kon niets zien, waardoor de tikken onverwacht aankwamen.
“Waar is het geld van Iris gebleven, vriendje van me?”
Het brein deelt elke mededeling meteen in naar de mate van gevaar. Arnold reageerde onverschillig.
“Hoezo? Kon je het niet vinden toen je daar was?”
Hij voelde hoe haar handen zijn broek losmaakten.
Ze schoof zijn kleding een eind omlaag. Het moest er lachwekkend uitzien wanneer je het licht aandeed.
“Jenny, maak me los”.
“Geen denken aan”.
Ze rommelde in de kamer. Het duurde nogal. Door de blinddoek heen zag hij lichtflitsen.
“Foto’s voor afgedankte en toekomstige vriendinnen. Bertine zal ervan opkijken. Waar heb je het geld gelaten?”
Ze sloeg hem en met erotiek had het niets te maken. De pijn sloeg als brand in zijn achterste.
“Auw!”
De mens overleeft door aanpassing aan veranderende omstandigheden. Bedrog maakt deel uit van het palet aan strategieën. Arnold besloot minimaal mee te werken en tegelijk aan andere zaken te denken om aan Jenny te ontkomen. Geen eenvoudige opgave. Zijn belager leek gedachten te kunnen lezen.
“Bij de les blijven! Denk niet dat je kunt wegdrijven naar sprookjesland”.
Hij schreeuwde opnieuw. Het was menens en de kans op een paniekaanval nam toe. Jenny greep hem op een plek waarin bij een man macht en machteloosheid samenkomen. Ze knoeide aan hem en maakte nieuwe foto’s. Er leek geen einde aan te komen. Arnold had geen keuze dan het te laten gebeuren. Met oefeningen in ademhaling kreeg hij zijn razernij onder controle.
“Er is geen geld en als ik het had, was jij de laatste die het kreeg”.
Een reactie bleef uit. Zijn angst ebde weg.
“Je hebt mijn huis toch doorzocht, nietwaar Jenny? Net als later de politie. Ben je onderhand klaar?”
Zelfs Jenny moest begrijpen dat er weinig eer te behalen viel. Het Hollandse prutsleger had hem afgewezen, maar in deze martelkamer gaf hij geen krimp. Hier was hij een soldaat. Toch vond ze het nodig hem nog even af te trekken.
“Lekker hè, als het tegen je zin gebeurt. Zo voelt een vrouw zich wanneer ze wordt verkracht”.
Terwijl hij de sterren nog telde, maakte Jenny hem los. Ze verdween in een naastgelegen vertrek.
Arnold zocht zijn kleren bijeen. Boosheid en ontsteltenis vulden zijn hoofd. Toch wachtte hij beheerst tot Jenny terug kwam. Ze moest zich snel hebben omgekleed.
“Geef me de foto’s”.
“Die zijn er niet. Ik heb geen rolletje ingedraaid”.
Jenny trok haar camera open en toonde wat ze had beweerd.
Arnold geloofde haar maar half, maar kon bezwaarlijk het huis afbreken om het tegendeel aan te tonen. Hij zocht zijn bezittingen bijeen en lette goed op de Myon mee te nemen.
“We staan quitte, Jenny. Blijf uit de buurt. De mazzel”.

Print Friendly, PDF & Email

Geef een reactie

Verplichte velden zijn aangegeven met een *.



De verificatie periode van reCAPTCHA is verlopen. Laad de pagina opnieuw.