Monkwise

columns verhalen fotografie

BLINDGANGER, Hoofdstuk XIX

| Geen reacties

Mensen weten instinctief wat goed voor hen is. Meestal is het angst voor anderen die hen er vanaf houdt hieraan gevolg te geven. Arnold besefte maar al te goed, dat Jenny hem de baas was. In zijn hart voelde hij weinig voor een winterse trip naar Berlijn. En dus ging hij met een halfbakken doel en een onbegrepen vrouw.

De film die Jenny van Marjan en Arnold had gemaakt, kwam nogmaals ter sprake. In besloten kring had zij deze getoond aan een aantal mensen uit haar netwerk.
“Ze vonden het heel bijzonder”.
Arnold kon zijn ergernis nauwelijks onderdrukken.
“Ik heb de beelden ongemonteerd gelaten. Iemand zei: het lijkt wel of ik zelf aan de gang ben”.
“Je kent mijn standpunt”.

De functie van porno. Mensen willen denken dat ze daar zelf liggen en staan, over de ander kunnen beschikken als over een stuk speelgoed. En zonder verantwoording af te hoeven leggen. Porno is gekanaliseerde agressie. De kijker verschuilt zich achter het standpunt dat hij niets te maken heeft met de acteurs, ongeacht of die vrijwillig meedoen. Dwang bestaat in eindeloze variaties.

“Ik verbied je hem nog ooit aan iemand te laten zien”.
“Het is toch ook mijn film”.
“Mijn antwoord blijft nee”.
“Je maakt het me moeilijk. En jezelf”.
“Jenny, schei uit”.
Arnold dacht even na.
“Laat mij die film van je kopen. Dan zijn we klaar”.
Hij kreeg de indruk dat Jenny het vooral vermakelijk vond. Met elke voortzetting van de discussie kreeg hij meer de pest in.
`Wat geef je er dan voor?”
“Vijf duizend”.
“Ik zal erover denken”.
“Nadenken leidt tot niets. Geef mij gewoon de film”.
Het onvoorstelbare gebeurde. Jenny haalde bakzeil. Ze liet hem het bedrag van de bank halen en overhandigde op haar beurt het ronde blik. Arnold had zo weinig vertrouwen, dat hij het blik opende om de inhoud te controleren. Eenmaal thuis goot hij er benzine overheen en stak de zaak op het erf in brand.

Voor een rit van zeven honderd kilometer over asfalt leent een BMW zich bij uitstek. De weg is lang, de weg is recht. Dorpen liggen als vlekken in het verregende landschap. Arnold had gevraagd of Jenny wilde rijden, maar zij bleek haar rijbewijs te zijn vergeten. Zij zat naast hem: de benen opgetrokken om een beetje te slapen. Haar hoofd trilde zachtjes tegen het zijruit. Maar hoe ze ook ging liggen, altijd zag ze er weerbaar uit.

Bij de landsgrens stonden borden en douaniers. Een slagboom markeerde de overgang naar andere wetten, een andere munteenheid en een andere taal.
Duitsland. Verdacht land. Misdadig land. Na de oorlog had Nederland woeste plannen voor annexatie van Duits grondgebied. Nederland was geen overwinnende mogendheid, maar een leeggeroofde delta vol wegkijkende burgers en slappelingen. De Drie van Breda, bewezen nazi beulen, kregen celstraf in plaats van de kogel.
En toch: alles bijeen valt het nogal mee met de verschillen. Voor hetzelfde geld was Nederland allang een Duitse deelstaat onder de naam Niederrhein.

Bij Mariënborn, grensovergang tussen Bondsrepubliek en DDR, was het gedaan met de pret. Ze kwamen tot stilstand voor een complex van betonnen sluizen, slagbomen, prikkeldraad en met karabijnen uitgeruste grenswachters. Hier begon een echt andere wereld. Het geheel stond in een onnatuurlijk wit licht, afkomstig van felle lampen, als trossen gemonteerd op hoge palen.
Vanaf een verhoging dreigde een bemande tank. Tientallen auto’s stonden in de rij, de motoren afgezet. Voor een visum, slechts geschikt om de corridor naar het vrije deel van Berlijn te passeren, moesten ze hun paspoort tijdelijk inleveren. Iedereen bleef in de auto. Er hing een nare sfeer.
Een aan de Tweede Wereldoorlog ontsnapte kerel wierp een kille blik door het opengedraaide venster. Hij vergeleek de pasfoto met het levende origineel. Jenny moest haar gezicht draaien. Het was alles machtsvertoon. De Koude Oorlog was vóór alles kinderachtig.
Na een uur mochten ze doorrijden, voorzien van op grootvaders wijze gestempelde papieren. Strikte instructies dienden te worden opgevolgd. Ze sukkelden door een agrarisch winterlandschap, een ansichtkaart die nergens meer te koop was. Hier werd het Westen tot deemoed gedwongen. Voor hen uit pruttelde een wagentje van het merk Trabant. De auto leek ontworpen voor de kermis.

De rit herinnerde Arnold aan de schoolgang: een onbestemde vrees om te worden aangesproken op normen die elk moment kunnen veranderen.

Ergens op het platteland tussen uitgestrekte heuvels kwamen ze opnieuw tot stilstand. Een militaire jeep versperde de doorgang. Zeker een kwartier gebeurde er niets. Toen verscheen, over een breedte van enkele honderden meters een zwerm ronkende tanks, in hun kielzog vrachtwagens waarmee je dwars door muren kon rijden. Het trillen van de bodem was tot in de auto voelbaar. De stalen kolossen bonkten en steigerden de rijweg over, ploegden aan de overzijde het land kapot, zwarte rookslierten uitbrakend. Het maakte weldegelijk indruk. Na het vrijmaken van de doorgang duurde het nog lang voor de fragiele stroom personenwagens weer op gang kwam.

Het werd al donker toen ze opnieuw de grens bereikten. Ze schuifelden voort naar een betonnen val waaraan wederom geen ontsnappen mogelijk was.
Deze keer behoefden ze evenwel geen enkel papier te tonen. Omhoog schoot de slagboom. Luxe wagens sprongen voorwaarts. Zelfs de auto’s leken aan te voelen dat ze op vrij terrein waren gekomen. Ook Arnold kogelde de stad in. Het stratenplan zat in zijn hoofd.

Hotel Marcus was gevestigd in een vooroorlogs pand. Alles was kolossaal: de toegangsdeur, het trapportaal, de lounge. In een openstaande gangkast was ruimte voor een paard met Sinterklaas er bovenop. De beheerder was een ongeschoren chagrijn. Hij wilde dadelijk geld zien. Misschien was hij al te vaak in de maling genomen. Hij toonde hooguit dertig jaar en rook naar drank. Zijn gasten inschrijven vond hij overbodig.
De auto moest op straat slapen. Arnold stond er vanuit de hotelkamer naar te kijken. Een dure BMW zomaar op straat achterlaten, beviel hem allerminst.
Om zich er nog maar eens van te overtuigen dat hij de portieren had afgesloten, daalde hij de trap af. De beheerder had ruzie met een klant. Hij sloeg gewelddadig met een honkbalknuppel op de balie, schreeuwde hevig en beval zijn gast voor eeuwig te verdwijnen. De aangesprokene was een oudere man met kleverige bewegingen en de bereidheid om oeverloos door te zaniken. Arnold liep er achterlangs naar buiten.
Op straat keek hij om zich heen. Een kwart eeuw na de oorlog was hier nauwelijks meer gedaan dan het ruimen van puin en het afdekken van de oude keienstraten met plakken gegoten asfalt.
Hij opende de kofferklep en inspecteerde of alle bagage was meegenomen. Zelfs de plaat die toegang bood tot het reservewiel moest omhoog. Het wiel was afwezig.
In plaats daarvan vond hij een zwarte plastic tas zonder opdruk. Hij sjouwde deze het hotel in. Bij de balie was de rust weergekeerd. Er stond niemand. Wel hing er een vervelende mensenlucht. Twintig treden telde die geweldige trap van massief hout en metaal, met bovenaan glas in lood: een juweeltje van Jugendstil. De kamerdeur stond op een kier. Jenny had vertrouwen in het leven. Ze zag hem binnenkomen met de tas. Haar mond viel open.
“Arnold!”
“Wat?”
“Geef die aan mij”.
“Heb jij het reservewiel eruit gehaald? Er is toch plek genoeg in de kofferbak?”
Nieuwsgierig was hij eigenlijk nauwelijks. Een domme plastic tas. Wel zoemde ergens onderin zijn bewustzijn het alarm. Hij keerde de tas om, zomaar boven de vloer.
Een beeld dat hem zou bijblijven. Jenny deed een stap naar voren en bleef staan. Je kon zeggen: ontredderd en betrapt.
“Je laat mij door de DDR rijden met vijf blikken pornofilm?”
Arnold was stomverbaasd.
“Het is mijn werk. Laat ze dicht”.
Onmiddellijk lichtte hij het pennenmes uit zijn zak en wrikte aan een deksel.
“Toe nou”.
Het deksel sprong weg, rolde een eind over de vloer van eiken planken.
“Zie je wel! Godverdomme!”
“Het zijn maar films. Weet je wat we hiervoor krijgen?”
Hij keek door haar heen als wilde hij voorkomen dat zijn blik de hare zou kruisen.
“Vijf jaar cel hadden we kunnen krijgen”.
Een vermoeden rees in hem als cakemeel in een oven.
“Heb jij de afgelopen tijd vijf verschillende mensen zo gek gekregen om aan een pornofilm mee te werken? Of ligt het anders?”
Jenny begreep hem zo ook wel. Ze had weinig keus dan toe te geven hoe het zat en te hopen dat Arnold voor rede of iets anders vatbaar was.
“Ja, het zijn kopieën van de film waarop jij staat”.
Ook boosheid kent een grens. Hierna volgt razernij of anders kalmte. Arnold veranderde in ijs.
“Je hebt geen recht dit te doen. Ik betaalde je vijf duizend voor het enige exemplaar”.
Ieder ander die hem dit had geflikt, kon op klappen rekenen. Jenny had iets dat hem toch op afstand hield.
“Het is mijn broodwinning. Wordt toch eens wakker, Arnold! Denk je dat ik kan bestaan van wat reclamewerk? En dan nog: ik doe het gewoon graag. Ja, kijk maar alsof de zee in brand staat! Het windt me op, precies zoals het mijn afnemers opwindt”.
“Het is tegen onze afspraak”.
“Dan had je die moeten maken voor ik jullie begon te filmen. Mag ik je eraan herinneren dat jij Marjan meebracht, haar neukte en naderhand uit de auto zette met een bedrag waar je net een nieuwe spijkerbroek van kunt kopen?!”
Argumenten komen als mosterd na de maaltijd. Gedane zaken nemen geen keer en geschonden vertrouwen is moeilijk te herstellen.

Arnold zei niets meer. Hij pakte zijn spullen bijeen, daalde de trap af en stapte in zijn auto. Alles geurde naar Jenny en niemand was verder van hem verwijderd dan juist zij. Het portier sloeg dicht. De motor startte meteen. Arnold hyperventileerde. Vlekken en gezichten vertoonden zich voor zijn ogen. Hij trok op en zag in een flits dat naast het hotel nog een ander pand stond dat de beschietingen en bombardementen van de oorlog had overleefd. Bij de ingang van dit pand stonden mannen met kaalgeschoren hoofd, geheel in leer gestoken. Op het bord achter hun rug flakkerde een reclame in neon. Blue Boys Club. Daar hadden de tanks en bommenwerpers het pand voor gespaard.

Denken was onmogelijk. Hij reed zomaar een eind, koerste door een uitgaansgebied en herkende zichzelf als een blindganger, een verdwaald projectiel dat bij de geringste aanraking kan afgaan.
Hij belandde in een achterbuurt. Vuilnis stond in zakken tegen een raamloze muur opgetast. Op een terrein tussen twee flatblokken werd een vuur gestookt. Iemand sleepte een matras aan en wierp dit op de vlammen. Een lichtgevende rode pijl toonde de ingang van een gebouw waar iets te beleven was. Arnold bracht zijn auto tot stilstand.
Opgaan in de onderbuik van een ongekende wereldstad: via betonnen trappen bereikte hij een oude fabriekshal en onderliggende gewelven. Een band speelde namaakherrie uit de jaren zestig. Junks hingen bij elkaar. In een hoek werd gevochten. Aan een bar die uit een ander gebouw afkomstig moest zijn, dronk hij een biertje. Als je wilde betalen, gooide je maar een muntstuk in een kartonnen beker.

Hierna was er weer de leegte van een achterbuurt in ruste. De benzinemeter op het dashboard toonde een knipperend waarschuwingslampje.
Deze keer parkeerde hij bij het treinstation en had de tegenwoordigheid van geest om de autoradio mee te nemen. Nergens wordt zo gestolen als bij stations. Hij liep de hal in en passeerde wachtende toeristen met rugzakken. Langs een betegelde wand scharrelden alcoholisten en zwervers. Hadden de Duitsers met de oorlogsnederlaag ook meteen maar de handhaving van de openbare orde ingeleverd?
Het ontdekken van een telefooncel bracht hem op een idee. Hij wierp een muntstuk in de gleuf en draaide een lang nummer.
“Trudie?”
“Jezus, weet je hoe laat het is?”
“Wat doe je in mijn huis?”
“De telefoon opnemen. Waar zit je?”
“Berlijn”.
“Bij papa?”
“Nog niet”.
“Waar dan?”
Hij wierp een blik in zijn ziel. In de hel, daar was hij.
“Een hotel. Is alles goed met je?”
Een vuist tikte tegen het glas van de cel.
“Ik heb een konijn in huis gehaald, lief hoor”.
“Dat is goed, Trudie. Morgen bel ik je weer”.
Hij keek in een brutaal gezicht met sluik haar. Achter die persoon doemde een tweede grappenmaker op. De heren leken weinig goeds in de zin te hebben. Arnold drukte de deur met zijn voet op een kier.
“Abhauen!”
Een Hollander is in Berlijn.
Onverstaanbare woorden volgden. Een arm wrong zich naar binnen. Het ging kennelijk om de radio. Plotseling was er een venijnige vlam in zijn zijde.
De reactie volgde met bliksemkracht. Alle frustraties balden zich samen in een enkele ontlading. Achteraf kon je niet precies zeggen wat er gebeurde. Arnold ramde de deur wijd open, sloeg zijn belager met de radio in het gezicht, schopte de helper en greep de eerste opnieuw. Bloedspatten kleurden zijn kleding.
Zijn kracht groeide evenredig aan zijn woede. De radio werd uit zijn hand geslagen. Hij omklemde het hoofd met slierthaar en stampte dit met geweld tegen het glas van de cel. Bij de tweede keer brak het glas, het lichaam stortte de cel binnen. Een Amerikaanse soldaat liep langs en klapte in zijn handen.
De helper sloeg op de vlucht. Arnold zette de achtervolging in. Mensen weken terug. Ze pakten hun biezen. Een krant dwarrelde omhoog. Buiten, minstens honderd meter van het station, had hij succes. Hij schopte een voor hem uit vluchtend been onderuit en stortte zich op het vallende lichaam. De ander bood verzet en schreeuwde luid. Arnold beukte net zo lang tot het stil werd.
Hij keek om zich heen, snikkend en snuivend, misselijk van de inspanning. De leeuw heeft een hyena achterhaald. Andere dieren houden gepast afstand. Er ontstaat een bijna abstracte situatie. Mensen keken toe, maar deden geen poging tot bemoeien.
Arnold bukte, maakte de jas van zijn prooi los en doorzocht de zakken. Hij had hiermee geen voornemen of doel. Het was onderdeel van een ritueel.
Hij vond sigaretten, sleutels, een portemonnee. Hij liet alles liggen. Behalve dat ene.

Terug in de BMW. Hij had zijn jas uitgetrokken en zat er bovenop. Bloed lekte uit zijn zijde, een beroerde steekwond. Pijn voelde hij nauwelijks, eerder een soort verdovende vermoeidheid. Op zijn schoot lag een vuurwapen, een matzwart pistool. Arnold wist niets van pistolen. Alleen met een luchtdrukbuks had hij wel eens geschoten.
Het dashboard toonde een schuldig gat waar eerst de radio had gezeten. Hij draaide de zijruit helemaal open en liet nachtlucht binnenstromen.

Bij een modern tankstation voorzag hij de auto van benzine. Hij stond in de kille wind en voelde zich heen en weer geslingerd tussen de aandrang om dadelijk naar Nederland te vertrekken en de behoefte om ergens te gaan liggen en de slaap te laten komen.
Bij de Tankstelle behoorde een kleine winkel waar je snoepgoed, verpakte sandwiches en drank kon kopen. Arnold plaatste een heupflacon whisky en een verpakking met zes blikken bier op de balie. Een dik meisje met een bril rekende af. Achter haar rug flakkerde de beeldbuis van een tv. Een Duitse zanger stond in een ambiance die aan Vegas deed denken. De beelden toonden een plastic decor in een Duitse studio.

Langzaam reed hij terug naar Hotel Marcus. De monumentale voordeur gaf moeizaam mee. De portier zetelde achter zijn houten barricade en keek nauwelijks op.
Arnold zette de drank op de balie.
“Bier?”
“Immer”.
De portier verplaatste de boel dadelijk naar zijn kant.
“Nicht hier”.
Ze gingen naar een zijkamer, zakten neer op een lederen bank tegenover een uitgeschakelde tv. Er hing een geur van kerk of oude bibliotheek. Ze staken een sigaret aan, een wezenloze Montana.
“Schwere Nacht?”
“Kann Mann sagen”.
“Sie blüten”.

“Ja”.
“Streit?”
“Streuender Hunde”.
“Ausländer?”
Voor de portier was Arnold geen buitenlander.
“Genau”.
“Wo?”
“Bahnhof”.
“Geld weg?”
“Autoradio”

“Scheiße”.
Arnold liet het bier achter en sleepte zich de trap op. Zijn rechterbeen tintelde onheilspellend.

Hij klopte. Jenny opende.
“Je bent terug!”
Zwijgend zette hij de whisky neer, tastte in zijn gehavende jas en haalde het pistool tevoorschijn.
“Ik heb iets meegebracht om je dood te schieten”.
Jenny zei niets. Ze stond te staan.
Langzaam strekte hij zijn arm in haar richting.
“Arnold, hou op”.
“Begin maar vast te bidden”.
“Het is geen echte”.
Arnold liep naar het raam, duwde het zware venster open. Zijn zijde zond klopsignalen uit. Met zijn hand buiten het raam haalde hij de trekker over. Een rauwe knal en een flinke schok had hij verwacht en dat was het precies wat gebeurde. Maar de straat was breed, de hemel hoog en Berlijn had erger meegemaakt. Het geluid verstomde. De stilte bleef een halve minuut hangen. Arnold haalde zijn arm binnen en legde het wapen op de vensterbank.
“Ik ben gewond. Godverdomme”.
Het leek of Jenny zijn gedachten kon lezen. In plaats van het inroepen van een arts voor te stellen, begon ze bijna ongemerkt spullen bijeen te rapen.
“Weet je wat? Ik zal weggaan. Ik neem een ander hotel. Dan ben je van mij verlost”.
Geen slecht voorstel.
“Welja. Rot maar op naar die kunstenmaker waar je films aflevert. Soort zoekt soort”.
Vervuld van pijn ging hij naar de badcel om zijn handen en gezicht te wassen. De wond in zijn rechterzijde hinderde hem bij het lopen. Het wapen liet hij liggen.
Ik moet hier weg. Jenny brengt niets dan ongeluk.
Boven de wasbak knoopte hij zijn broek los. Bloed uit de wond in zijn zijde was tot in zijn onderbroek gelopen. Hij sloot zijn ogen.
Bloed, zweet en pis zijn waarheden waar je niet omheen kunt. De toiletpot is je beste vriend. De wasbak is een goede tweede.
Met een handdoek probeerde hij het bloed weg te vegen. Uiteraard lag nergens in de badkamer verband of iets van dien aard. Een hotel biedt soms een troostende Bijbel in een lade of kastje, maar verder gaat het niet.

“Ik hoop nog steeds dat je tot rede komt”.
Jenny had haar spullen terug gelegd. Arnold gaf geen antwoord. Hij schroefde de dop van de meegebrachte fles Canadian en goot een flinke scheut achter zijn kiezen.
“Ik ben altijd redelijk”.
Allemachtig, wat een schoorsteenbrand.
Whisky heeft een prachtige gouden kleur. Als van urine wanneer je koorts hebt. Hij dronk langzaam. De alcohol beet in zijn tandvlees, een aparte sensatie.
“Samen uit, samen thuis”.
“Ja, dit is precies de vakantie die ik me had voorgesteld”.
Zelfbeheersing is een kostbare eigenschap. Jammer dat je er veel op moet oefenen. Flinke pijnscheuten helpen ook goed. Arnold had weinig keuze dan te gaan zitten. De stoelen lagen vol met spullen, dus alleen het bed bleef over. Of de vloer.
Hij koos het bed en liet zich achterover zakken. Jenny hernam terstond de leiding.
“Je gedraagt je als een verwend kind dat boven de wet staat. Wat ben je helemaal? Een inbreker, een dief. Je slaat en trapt mensen wanneer je niet meteen je zin krijgt”.
Arnold wilde lachen, maar het deed teveel pijn.
“Je vergeet dat ik gewapend ben. En gewond. Dat is een beroerde combinatie”.
”Je hebt gedronken”.
Dat Jenny gemakkelijk het wapen kon pakken en ermee doen wat ze wilde, interesseerde hem niet. De tijd vertraagde. De ruzie vond plaats in slow motion. Geen slechte zaak. Ruzies zouden verplicht onder een beperkt tempo van woordenwisseling moeten blijven.
“Ik drink omdat ik dorst heb”.
Jenny lachte schamper. Voor een goed verstaander klonk het naar eenzaamheid.
“Je zou eens volwassen kunnen worden. Verantwoordelijkheid nemen voor wat je doet”.
“De auto staat op mijn naam. Wanneer die troep gevonden was, werd ik meegenomen. Jij niet”.
“Daar gaat het niet om. Jij staat op de film. Jij verkracht het meisje. Daarom precies levert de film geld op. Lig er niet wakker van en deel mee in de opbrengst. Zo werkt de wereld, Arnold Zwarthoed”!

Harde woorden. Veel brachten ze niet teweeg. Arnold zat vast in de gemakzuchtige opvatting dat verkrachten pas zo kan worden genoemd ingeval een meisje verzet biedt. Marjan had gehuild, maar meisjes huilen wel vaker. Bovendien was hij onderhand flink in de olie en doodmoe. Wat kon hem Marjan schelen?
De pijn in zijn zijde begon onderhand ondraaglijk te worden. Het leek wel of daarbinnen een dier aan hem zat te vreten. Hij schuifelde naar de rand van het tweepersoons bed en ging moeizaam zitten, zijn rug naar Jenny gekeerd.
“Zal ik een dokter halen?”
Voor het eerst klonk er enige bezorgdheid door in haar stem.
“Het is midden in de nacht”.
“Dit is Berlijn”.
Op de gang van hotel Marcus klonken stemmen. Een man en een vrouw lachten luid. Het klonk naar uitsloven. Een deur werd geopend en meteen weer in het slot gesmakt.

“Waarom ga je met mij om, Jenny?”
De vraag viel als een zak aardappels op een plaat beton.
“Dit is niet het moment voor die vraag”.
“Nee”.
“Omdat ik zo gek ben om jou leuk te vinden”.
Hij zocht in zijn kleding naar een sigaret.
“Ik geloof je niet. Je houdt van ruzie en je denkt dat ik het geld van Pino heb”.
Kinderen en dronken mensen spreken de waarheid. Jenny negeerde zijn woorden.
“Wat heb je precies voor wond?”
“Ik ben gestoken. Met een mes. Door een klootzak. Maar het is hem slecht vergaan”.
Arnold stelde vast dat de drankfles leeg was. Hij schopte deze naar de stalen afvalbak. Fles en mand kegelden een eind de kamer in.
Buiten werd het ineens heel stil. Al die tijd moest er een machine of auto hebben staan draaien, misschien een taxi. De stilte had gewicht.
“Ik wil terug naar Nederland”.
“Dat kan ik me voorstellen”.
“Iris heeft me voor jou gewaarschuwd”.
Arnold wilde Jenny kwetsen. Haar onverstoorbaarheid ergerde hem aanhoudend.
“Wij waren anders langer vriendinnen dan jij kunt weten”.
“Hebben die moffen haar doodgeslagen?”
Een indirecte beschuldiging aan het adres van Jenny. Ze zweeg.
“Wilde ze niet zeggen waar ze het geld had gelaten waar iedereen ineens achteraan zat?”
“Welja! Ik heb haar vermoord. Nou goed?”
“Hoe dan?” Het had niets meer te maken met een gesprek.
“Met een deegrol”. Jenny was het ook zat.
“Nee, met je gebrek aan vriendschap”.
“Krijg de tering”.
“Ga liever een dokter halen”.

Nachtartsen bestaan natuurlijk, maar ze bezoeken liever geen buitenlander in een hotel. De patiënt is meestal in kennelijke staat, of het betreft een crimineel in de schaduw. Ze konden terecht in een polikliniek.
Een taxi bracht hen. In de wachtkamer zat niemand. De arts maakte de wond schoon en raadde Arnold aan een paar dagen rust te houden. Vitale organen waren gespaard. Bij de balie kregen ze een doos vol medicijnen en verband mee. Er moest contant worden afgerekend.

“Wanneer ga je die rommel wegbrengen?”
Na een etmaal in het hotelbed voelde Arnold zich al een stuk beter. Dat zijn film verhandeld ging worden, kon hem bij nader inzien minder schelen. In zijn onderbewuste groeide het voornemen tot compensatie: Jenny dumpen.
“Binnenkort. Je hoeft niet mee”.
“Waar wacht je dan op?”
“Tot je een beetje opgeknapt bent”.
“En dan?”
“Na afloop gaan we meteen terug naar Nederland”.
Hij proefde de betekenis van haar woorden. Het leek of ze aan zijn capitulatie wilde meewerken, hem als een kleuter bij zijn moeder afleveren.
“Ik ga mee naar die kunstenmaker. Onze man in Berlijn, schakel tussen oost en west”.
“Hij maakt heel goede kunst. Bewaar je minachting voor anderen”.
“Hij smokkelt pornofilms naar de DDR. Het kan hem niet schelen of er een meisje op voorkomt dat een paar maanden later wordt vermoord”.
Een verwijzing naar Iris en een terechtwijzing.
Jenny verstrakte, maar Arnold was haar voor. Een vreemde gedachte kwam bij hem op.
“Heeft die kunstmaker iets te maken met de overval waar je vader en jij geld bij wonnen en weer verloren?”
Het leek hem een intelligente vraag.
Jenny snauwde hem af. Gelijk Vincent had ze geen trek om naar de veronderstellingen van een vrijgestelde te luisteren.
“Ik zal je wat vertellen, Arnold. Het is duidelijk dat de dood van Iris je dwars zit. Weet je waarom zij niet meer leeft? Het is namelijk ook jouw schuld”.
Ze wachtte drie seconden. Het bleef stil.
“Denk even terug aan wat ik vertelde over de overval, hier in Berlijn. Ik zei al dat wij geld zijn kwijtgeraakt. Dat is de waarheid. Maar niet omdat ons geld hier werd geroofd. Wij waren namelijk zelf de rovers. Wij waren de daders, Arnold! Domme Pino werd aangewezen om de buit naar Nederland te transporteren. Wie zal een vieze rugzak toerist staande houden en fouilleren? Iris zou hem in De Tsarina opvangen en Barry bellen om het geld naar de Studio te brengen. Ze had hiervoor al een voorschot gekregen. Maar Iris was niet op haar plek. Daarom kwam Pino met de rugzak naar de Ragebol. Iris snapte dat ze wat moest ondernemen. En daar ging het fout. Waarom? Omdat jij ertussen kwam”.
Arnold hoorde het aan. Alles bijeen was hij dichter bij de waarheid gekomen dan hij had durven denken. Het klonk in ieder geval zeer aannemelijk.
“Iris en Pino gingen op jouw brommer alsnog naar De Tsarina. Zij zetten dat ding achter het gebouw en gingen via de voordeur naar binnen. Iris had immers een sleutel omdat ze soms achter de bar stond. De rugzak ging naar boven, maar Pino wilde meteen zijn geld, al was dat niet de afspraak. Ze maakten een half uur ruzie. Pino nam eigenhandig zijn aandeel en verdween. Toen Iris weg wilde gaan, zag ze jou aankomen”.
Arnold probeerde de film voor zich te halen. Hij herinnerde zich vaag, licht te hebben gezien in De Tsarina voor hij om het gebouw heenliep, krakend door het grint. Uit eigen beweging vulde hij de geschiedenis aan.
“Je vader zou de rugzak ophalen, maar hij zat ergens te zuipen, nietwaar? Daarom donderde hij de trap af”.
“Mijn vader was helemaal niet dronken. Jij hebt hem de trap afgeschopt”.
Drift. Altijd maar weer het gebrek aan zelfbeheersing. Arnold moest zwijgen, maar hij liet zich verleiden. Waarmee hij Jenny natuurlijk in de kaart speelde.
“Je vader was zat als een aap. Hij zong uit volle borst en riep onderaan de trap Joehoe, is there anybody? Hij probeerde de trap te beklimmen, maar verloor zijn evenwicht. Ik heb hem niet aangeraakt”.
Jenny reageerde onmiddellijk en ook zij overspeelde haar hand. Ze dacht Arnold schaakmat te hebben gezet.
“Dus jij was weldegelijk op de bovenverdieping. Je bent gewoon over mijn vader heengestapt en deed niets om hem te helpen. Waarom? Omdat je een rugzak vol geld meesleepte en als een haas wilde verdwijnen. Iris heeft je zien wegrijden”.

Kun je een dode verraden? Ja en nee. Dood is dood en daarmee houdt alles betreffende die persoon op. Je kunt wel verraad plegen aan je eigen opvattingen en leugens uitspreken die de reputatie van de overledene kunnen schaden.
Arnold kon toegeven of ontkennen. Door dit laatste te doen, toonde hij bereidheid zijn vroegere lief de schuld te geven van liegen en haar eigen ondergang. Het stond hem tegen, maar hij had zich allang vastgebeten in het idee dat hij recht had op het geld. Meegeven, zou betekenen dat hij erkende alle opgelopen klappen te hebben verdiend. En er waren andere gevolgen: hij zou de rest van het geld aan Jenny moeten afgeven, zonder enige garantie dat de kwestie werkelijk was zoals zij hem had voorgespiegeld. De Filarski’s of de Duitsers konden hem pressen de tekorten aan te zuiveren. Het kon ervan komen, dat hij zijn huis moest verkopen of een hypotheek nemen: een huis dat formeel niet eens op zijn naam stond.
Er was geen sprake van dat hij dit alles overzag, maar de windvaan van zijn intuïtie wees in de richting van ontkennen. Voorlopig deed Jenny het woord.

“Het geld is niet allemaal van ons. Het grootste deel behoort aan de Duitsers die jou hebben gevonden. Je belde me precies toen zij over de vloer waren. Wat kon ik doen? Ze hebben mij ook geslagen en bedreigd”.
Jenny begon te huilen. Niet eerder had Arnold ook maar een zweem van een traan bij haar gezien. Zijn hart bleef hard. Misschien was er teveel gebeurd, of anders had hij het gevoel weg te zinken in opeenstapelende problemen. Hij ging in op wat eerder aan de orde kwam.
“Ik weet niet wat Iris heeft gezien. Ik heb haar in ieder geval niet gezien. Pino wel, maar dat was nog voor ik De Tsarina bereikte. Natuurlijk heb ik mijn brommer daar weggehaald. En ik heb gekeken of de grapjas die hem had weggenomen nog in het café was.
“Heeft Iris je binnengelaten?”
De vraag stond hem tegen. Jenny’s verdriet had geen invloed op haar scherpte.
“Ik zei dat ik Iris niet heb gezien. Het achterraam stond op een kier. Binnen trof ik evenmin iemand aan. Je vader arriveerde toen ik wilde vertrekken”.
“Wat heb je met het geld gedaan? Weet je wel hoeveel het is?”
Zelfs een leugendetector zou niet zijn uitgeslagen met de ontkenning van Arnold.
“Je zit op een verkeerd spoor, Jenny. Ik heb dat geld helemaal niet. De politie heeft mijn huis omgekeerd. Net als jij. De Moffen zijn langs geweest en ik kan al mijn uitgaven verantwoorden”.
Arnold liet onbesproken dat er geld bij Iris was gevonden. Door hiernaar te verwijzen, zou hij definitief schuld bij zijn overleden lief hebben gelegd. Het geweten vraag kleine offers, net als de roomse kerk. Daarna kun je weer verder.
“Ik kan je alleen maar aanraden te stoppen met je Duitse contacten. Verkoop mijn film, als dat helpt. En ik vraag maar niet, waarom je überhaupt aan zoiets als een overval hebt deelgenomen”.
“Dat was..”
“Hou op! Ik wil het niet weten. Het kan me niet verdommen dat je het deed, maar laat mij erbuiten”.
Hij moest even op adem komen. Zijn lichaam voelde aan of het uiteenviel.
“Je bent een geweldige vrouw, Jenny. Stop met die onzin. Kap met je vader en de Studio. Verhuis en ga wat anders doen. Maak schoon schip!”
Het liefst zou hij nog verder doordraven, zijn diensten aanbieden, een partnerschap, samenwonen. Mannen troosten niet door een arm om de ander te leggen, maar door oplossingen aan te dragen. Wijselijk zweeg hij eindelijk.

Medicijnen en whisky vormen een onvoorstelbare combinatie. Bovendien had de arts enkele roze pilletjes achtergelaten. Om beter te kunnen slapen. Omdat zijn drank op was, liet Arnold de receptie van het hotel een nieuwe fles brengen. Het spul kwam uit Polen en had een naam om je tong op te breken.

Op de derde dag van hun verblijf stouwde Jenny de filmblikken in een sporttas met het logo van Hertha BSC, een stedelijke voetbalclub die bijna failliet was.
Het aankleden ging Arnold moeizaam af. Zijn benen voelden aan als blokken hout. In bed liggen is gemakkelijker.
“Fijn dat je meegaat”.
Hij ging de portier van Hotel Marcus een hand geven. Samen staken ze ten afscheid een Craven op. De Myon klikte monter. Mensen beseffen zelden dat de dure spullen die zij aanschaffen, langer meegaan dan zij zelf.
“Nach Hause?”
“Noch nicht”.
“Rache nehmen?”

Arnold maakte een gebaar langs de hals.
”Toll”.

Jenny navigeerde de auto naar een armoedige buurt. Samen stonden ze in de lift van de onooglijke naoorlogs flatgebouw. De kunstschilder was een gedrongen man met een nors gezicht en hoekige bewegingen, omgeven door een persistente geur van knoflook of tandbederf. Hij werkte voornamelijk in zwart en wit, met hier en daar een veeg rood. Hij sprak op een precieze, in zichzelf gekeerde manier. Aan bezoek had hij weinig boodschap. Hij was een eiland, net als West Berlijn.
Arnold zat op de vensterbank. Zijn kaken maalden op een tablet Stimorol. Hij voelde het gewicht van het pistool in zijn jaszak.
De flat van de schilder stond in een verschrikking van afbraak en verval, de pishoek van de vrije wereld. Bewoond door illegalen en losgeslagen jongeren, protestzangers en gevluchte Oostblokkers. Het deed denken aan de onderstad in Arnolds gewone leven, maar dan oneindig uitvergroot. Je kon op het dak om naar Die Mauer te kijken: een lint van ondermijnde kaalslag achter een muur van betonplaten. Vanuit wachttorens aan de oostkant werd opzichtig door verrekijkers getuurd. Af en toe bewoog een gestalte. Een paar stappen naar links, een paar stappen naar rechts.
Hier zag je geen Hollandse communisten en sociaaldemocraten. Zij bedachten de maakbare samenleving liever in Amsterdamse dranklokalen en hielden het bij culturele en sportieve uitwisselingen in een gezellige ambiance.
Over kunst wilde de schilder niet praten. Wel over krachtsport waaraan hij elke dag een paar uur deed. Het leek hem te plezieren dit breeduit te meten.
“Zeg, wat vindt u hiervan?”
Als terloops haalde Arnold het vuurwapen uit zijn zak. Het was zijn manier om te zeggen dat het gesprek hem verveelde.
Jenny viel stil. Ze was te overrompeld om iets te zeggen. Maar de schilder toonde gelijk enthousiasme.
“Ah! Een Beretta. Negen millimeter. Mag ik eens kijken?”
Terwijl Jenny toekeek, werden Arnold en de schilder bijna vrienden. Een borrel was al snel uitgeschonken.
“Sta jij ook op een film?”
De kunstenaar knikte naar de filmblikken.
“Ja en het is eens maar nooit weer”.
“Jammer. Je hebt een goed lijf. Dat zie ik als schilder meteen. Wat vraag je voor het pistool?”
Overwegingen vlogen heen en weer in zijn hersenpan. Meenemen naar huis was eenvoudig te riskant. Afgeven aan zijn vader was evenmin een optie. Pa Zwarthoed zag hem aankomen met een vuurwapen.
“U krijgt het van mij. Gratis. Maar ik wil eerst brandspiritus om mijn afdrukken weg te vegen”.
Bij het verlaten van het atelier wierp Arnold zijn kauwgom in een stortkoker.

Over de hele aardbol produceren beschavingen voedsel, kleding en onderdak, medische zorg, wapens, speelgoed, transportmiddelen. Ze boren mijnschachten tot drie kilometer diep en vliegen naar andere planeten. En ze maken kunst. De verschillen, teweeg gebracht door plaats en tijd, zijn geringer dan ze lijken.

Jenny had besloten dat het beter was om een dag later te vertrekken.
”Vanwege de veiling. Nu we hier toch zijn”.
“Goed. Dan kan ik mijn vader opzoeken”.
Jenny lachte, maar niet van harte.
“Je kunt hem bellen. Maar we kunnen hem ook verrassen. Ik wed dat je vader ook bij de veiling aanwezig is. Birgit komt daar immers ook”.
Ze boekten een ander hotel. Het lag aan de rand van de stad, dichtbij de uitvalsweg naar het echte Westen. Het gebouw was nieuw, comfortabel en sfeerloos.
Hij begeleidde Jenny naar een bank waar ze het geld, ontvangen van de kunstenaar, ging inleveren. Het gebouw was eveneens nieuw, maar robuust en sober tegelijk.
“Weet je waar je staat?”
Arnold begreep niet wat Jenny bedoelde. Hij keek rond en zag niets.
“Je staat precies op de plek van de overval”.
Het scheelde weinig of hij vloekte.
Het licht in de brede straat was onwerkelijk en kunstmatig. Het kon niet anders of er ging sneeuw vallen.

De veiling vond plaats in een sporthal. De ruimte was rondom voorzien van fineerhouten lambriseringen. Aan de hoge, kale plafonds hingen TL balken in kooien van staaldraad.
Jenny haalde slechts een catalogus, geen bordje dat je bij biedingen diende op te steken. Ze namen plaats op kantinestoelen langszij een gangpad.
Arnold staarde voor zich uit en vroeg zich af hoe Jenny zo gemakkelijk kon omschakelen.
Alsof zij Arnolds gedachten kon lezen, keek ze op.
“Ik wil me alleen inlezen”.
“Je wilt je moeder zien”.
Het publiek van antiquairs en welgestelde burgers begon binnen te stromen. Er werd door dubbelfocus brillen gestudeerd op kwaliteit. Er hing een sfeer van kennis en snobisme.

“Dag jongen”. Naast zijn stoel stond Pa Zwarthoed.
“Pap!” Het klonk te luid. Mensen keken om. Gelachen werd er niet. Duitse humor is van een andere soort dan Nederlandse.
Verrast stond hij op. Jenny knikte koeltjes naar Arnolds vader.
“We gaan naar achteren”.
Ze haastten zich de zaal uit. Het inpandige café was sleets en vrijwel leeg. De klanten zaten immers bij de veiling. Wederwaardigheden werden uitgewisseld. Er werd koffie gebracht: twee kopjes en een stenen pot.
“Waar is Birgit?”
“Thuis. Ze wist dat Jenny zou komen en daar had ze geen zin in”.
“Wat is er toch tussen die twee?”
Pa Zwarthoed aarzelde.
“Laat maar. Ik vroeg gewoon iets”.
Ze dronken koffie en zwegen een paar minuten. Een beeld dat vertrouwd aanvoelde.
“Ik heb een idee. Een voorstel”.
Arnold merkte dat hij bij het zoeken naar woorden begon te zweten.
“Zeg het eens”.
“We kunnen een nieuw autobedrijf beginnen op de plek waar ik woon. Het ligt dichtbij de stad en ik heb ruimte zat”.
Nooit lukt het mensen helemaal te doorgronden. Zelfs opgroeien bij je ouders is geen garantie voor ultieme kennis. Pa Zwarthoed had een antwoord dat Arnold verraste.
“En uitstekend plan. Al zeg ik het zelf. Om je de waarheid te zeggen: dit hier is anders dan ik mij had voorgesteld. Ik kan nu niet ingaan op details. Houd het wel nog even voor jezelf, want ik kan niet zomaar opstappen”.
Een kind kan zijn vader wel omhelzen. Of andersom.

Jenny en Arnold aten in het hotel. Er was een kaart zonder verrassingen, professioneel maar afstandelijk personeel, privacy maar geen intimiteit. In de hotelkamer hing een tv toestel aan een zwartmetalen muurbeugel. Je kon het nieuws bekijken, een paar show programma’s erger dan in Nederland en een keuzefilm die je vooraf moest doorgeven.
“Jouw films?”
“Leuk hoor”.
Het bed was groot en perfect. De lakens en slopen fris en onberispelijk.
“Jenny, gaat het wel met je?”
“Ik wilde dat wij goed konden opschieten”.
Aan elke dag komt een einde, hoelang je de avond ook rekt. Arnold voelde de wond nog altijd, vooral wanneer hij bukte of draaide. Hij dronk geen alcohol meer. Morgen werd een lange dag van terugrijden. Voor hij in bed stapte, wierp hij nog een blik naar buiten. De vakantie was een fiasco, maar het bezoek had toch een belangrijk resultaat gebracht: uitzicht op hereniging met zijn vader en het samen opzetten van een zinvol bedrijf. Tegelijk kon hij zich juist hier weinig bij voorstellen. Tegen het licht van een zinloos geplaatste lantaarnpaal dreinde ragfijne neerslag.

De winters zijn hard op het continent. De auto lag onder een dunne laag sneeuw toen ze instapten. De motor startte onmiddellijk: een BMW schrift niet terug voor een beetje winter.
Ze doorkruisten een buitenwijk en bereikten de grens. De Oost-Duitse dienders bleven liever binnen. Toch duurde het drie kwartier voor ze verder konden. In de derde versnelling sukkelden ze door de DDR, in een waas van gore neerslag. De wissers trokken strepen.
Operatie Barbarossa, de Terugtocht.
De motor van de auto gromde monotoon. Arnold wierp af en toe een zijdelingse blik op Jenny. Daar zat de vrouw die hem had overgehaald mee te gaan naar Berlijn. Ongevraagd had ze porno in zijn kofferbak gestopt. Hij vroeg zich af of ze dit al vaker had gedaan en met wie. Feitelijk borrelden er aanhoudend vragen bij hem op. Het kwam niet bij hem op te denken dat hij had ingestemd met het bezoek, Jenny zelf naar deze stad had gereden en haar de porno had laten verkopen. Zijn zelfbeklag kwam neer op gejammer van een verwend kind, dat had Jenny goed gezien. Niets is moeilijker dan mensen hun gedrag laten inzien, daarna nog hen tot verandering te bewegen.
Heeft Jenny opzettelijk haar rijbewijs thuis gelaten?
Hij moest zich inspannen om zijn achterdocht niet te doen uitgroeien tot een vaste waarde in zijn houding naar de vrouw die naast hem zat en waarmee hij in hetzelfde bed lag.
Ze spraken weinig. Arnold hing onderuit achter het stuur en voelde zich uitgeput. De pijn in zijn zijde was helemaal terug. Op Jenny was hij verliefd geworden. Of was het slechts inbeelding, een spiegelbeeld? Had hij zich vooral met haar ingelaten om strijd te kunnen voeren, zijn krachten te meten met de enige vrouw van formaat die zijn pad had gekruist? Kon de situatie tot normale verhoudingen worden teruggebracht? Wie van hen beiden wenste dit eigenlijk nog?

In deze navelstreng tussen de Berlijner enclave en het West-Europese moederland stuurde hij zijn auto de vluchtstrook op. Deze bestond uit een serie rijplaten van beton, gemarkeerd door een enkele lantaarnpaal.
“Wat is er?”
“Zou je mijn Cravens willen pakken? Ze liggen in de kofferbak, in mijn jas”.
“Ik heb ook sigaretten. Je mag hier niet stoppen”.
“Doe het nou even”.
Jenny had weinig zin de warmte van de auto te verlaten, dan nog voor sigaretten. Toch stapte ze uit. Demonstratief hard sloeg ze het portier dicht.
Onmiddellijk sloot Arnold de auto van binnenuit af en schakelde naar de eerste versnelling. Hij liet de auto een stukje optrekken, tien of vijftien meter. Vervolgens remde hij en draaide het zijraam op een kier.
Daar was ze alweer.
“Zeg, ben je helemaal gek!”
Haar gezicht was achter glas. Nog maar eens twintig meter rijden. Haar hand sloeg op het dak. Auto’s passeerden in een stoot van luchtdruk. Er werd geclaxonneerd.
“Doe open, verdomme!”
“Jenny, het wordt tijd om afscheid te nemen”.
Ze wist natuurlijk waarover het ging. Iedereen weet altijd waar het over gaat.
“We staan in Oost Duitsland, idioot!”
“Er stopt straks wel een mooie Skoda. Dan kun je ongetwijfeld meerijden”.
Een nauwelijks te beheersen slappe lach maakte zich van hem meester. Hij draaide het raam helemaal open en wierp haar handtas naar buiten. De tas woog ongewoon zwaar.
“Je kunt ook onder een lantaarnpaal gaan staan en je linkerbeen optrekken”.
Zijn lachlust werd verdrongen door razernij.
“Samen op vakantie naar Berlijn! Godverdomme! Een ideetje van Barry! Mij mijn eigen pornofilms laten vervoeren! Mij onder druk zetten over geld dat je zelf hebt gestolen. Flikker op! Blijf maar in Rusland wonen!”
“Laat me in de auto, dan praten we erover”.
Daar stonden ze, ingesloten door verlatenheid. De weg was leeg. Wegens de snelheidsbeperking en een inhaalverbod werd gereden in golven van verkeer. Natte sneeuw joeg in een hoek van 45 graden langs de koplampen. Arnold maalde het venster een eind omhoog.
“Ik wil nergens meer over praten. Het moet maar eens afgelopen zijn”.
Haar vingers probeerden de kier boven het zijruit binnen te dringen. Vergeefs. Het werd onderhand kouder in de auto.
“Ik geef je aan bij de politie! En ik stuur die film naar je vader!”
”Ja, je zal er wel een hebben bewaard. Zo ben jij”.
Nu wist hij het helemaal zeker met Jenny.
“Het is nog achtentwintig kilometer tot de grens”.
Hij pompte met het gaspedaal, deed zijn richtingaanwijzer uit. Jenny moest wel denken dat hij haar achterliet in de nacht.
“Wacht! Wacht!”
Arnold remde nog maar eens.
Jenny verscheen weer aan het venster.
“Doe die deur open! Ik laat naar de grens bellen. Ze zullen je aanhouden en vastzetten!”
De auto trok weer dertig meter op. Arnold moest zich half omdraaien om Jenny te zien. De wond in zijn zijde stak alsof het mes er weer in zat. Seconden lang gebeurde er niets.
“En nu uitstappen!”
In het zijruit verscheen zijn spiegelbeeld. Daarachter bevond zich een tweede laag van de werkelijkheid: Jenny met een pistool. De gedachte werd onmiddellijk een conclusie. Het kon niet anders, of dit was het wapen dat hij aan de schilder had gegeven.
Metaal stootte tegen glas. Arnold begreep alles. De vuilak had natuurlijk begrepen dat Arnold hun louche handeltje ging bederven. Of het was allemaal nog erger.
Ineens is alles aanwezig. Ineens is alles hetzelfde als niets.
Een lichtflits verblindde zijn ogen. Er was een oorverdovende dreun. Zijn hoofd incasseerde een mokerslag. Daarna was er niets meer.

Print Friendly, PDF & Email

Geef een reactie

Verplichte velden zijn aangegeven met een *.



De verificatie periode van reCAPTCHA is verlopen. Laad de pagina opnieuw.