Monkwise

columns verhalen fotografie

Barcelona Eldorado, een stolling in de tijd

Het betreft een enorme locatie in de duinen met imposante gebouwen en walmende schoorstenen, ongeziene silo’s en neerdrukkende muren. Een deel van deze spookstad bevindt zich ondergronds. Je kunt er gemakkelijk verdwalen. Locomotieven slepen wagons vol kolen, erts en kokend staal over het terrein. Vrachtschepen meren aan om lading te lossen, het lawaai is oorverdovend, stofwolken rollen naar alle kanten, vogels die overvliegen hebben een goede kans dood neer te vallen.

Inleiding

Al woonde hij op flinke afstand, Reindert Wieland kende Hoogovens NV van kindsbeen af zonder zelfs de schoorstenen te hebben gezien. In zijn groene leefomgeving was de naam synoniem voor elke vervelende geur van elders, om het even uit de Zaanstreek, het Amsterdamse havengebied of de IJmond. Je ruikt de Hoogovens, was een gangbare uitdrukking. Eind jaren vijftig maakte hij hardhandig kennis met zogeheten hoogovenslakken, uitgebrand en messcherp puin dat je voor een habbekrats kon bestellen om rijpaden op te hogen. Hij ging met de fiets onderuit op het dijkpad voor zijn ouderlijk huis en doorstond jammerend de schoonmaakactie om gruis uit zijn gehavende knie te verwijderen:  ja jongen, moet je maar uitkijken!

Hoofdstuk I

Met zijn benen languit op het pluche zat Reindert in de schuilplek voor spijbelaars, leeglopers en krakers. Het betrof een heel oud café zonder drankvergunning, gelegen aan een smalle gracht in het oude deel van Alkmaar, de stad waar ooit de Victorie tegen Spanje begon. Het afgetrapte etablissement opende om een uur of 10 in de morgen en sloot tegen middernacht. Grammofoonplaten werden er grijs gedraaid, thee en koffie werd onafgebroken geserveerd en met geluk kon je een tosti bemachtigen. Dit alles tegen vriendenprijs, want chef Patrick was er de man niet naar om jongeren het vel over de oren te trekken.

Met een half oor luisterde Reindert naar de mededelingen die hem door opgewonden klasgenoten werden aangeleverd. Op deze dag, minder dan een uur geleden, waren de examenuitslagen van de hbs bekend gemaakt. Reindert had niet de moeite genomen zijn verwachte nederlaag persoonlijk in ontvangst te nemen. Slecht nieuws reist snel en dus was hij gewoon in het café blijven zitten.
Het kwam erop neer, dat hij twee vakken moest overdoen. Eigenlijk viel de schade nog mee, zo kwam uit de toonzetting van de boodschappers naar voren, maar Reindert wist wel beter. Nagenoeg niets begreep hij van de gewraakte examens boekhouden en handelsrekenen, zelden had hij de deprimerende boeken opengeslagen, huiswerk had hij op z’n best overgepend van anderen.
Ik ben volkomen kansloos, maar ik kan het niemand uitleggen.

In het ietwat chaotische gesprek kwamen ook leuke details aan het licht. Het lerarenkorps had over Reinderts resultaten langdurig vergaderd. De meeste docenten hadden de hardleerse spijbelaar zonder pardon de genadeslag willen toedienen, maar anderen hielden hem kennelijk de hand boven het hoofd.

“Ga even zitten”, onderbrak Reindert de woordenstroom, “laat het universum op je inwerken. Sigaret?”
Hij vond het wel aardig om klasgenoten als het ware te ontvangen in een omgeving die hen vreemd was en waarin hijzelf bekend was als de bonte hond.
“Geld om jullie te trakteren heb ik niet. Ik ben straatarm. Dat is omdat mijn ouders al het geld opmaken. Zelfs de voor mij ontvangen kinderbijslag gaat eraan. Heb ik al gezegd dat ze komend weekeinde naar de Veluwe gaan?”
De nieuwkomers, drie jongens en een meisje, schoten in de lach. Ze bestelden een glas thee aan de bar en schoven aan op de ribfluweel bank, het pronkstuk van het café. Sjonge jonge: dus hier was Reindert wanneer zij zelf braaf in het leslokaal zaten!
“We hebben nog naar je gezocht”.
Reindert probeerde vergeefs de naam van het meisje te achterhalen, maar liet niets merken.
“Iedereen zoekt mij. Maar zeg eerlijk: zou je verkering met mij willen?”

De ruimte waarin zij zaten, was donker en benauwd van het vele roken, maar gelachen werd er genoeg. Toch vond hij het hinderlijk dat ze hem zo gemakkelijk hadden gevonden. Het duidde op halfbakken werk van zijn kant. Hij had zich laten vinden om van zijn lot op de hoogte te geraken.

“De directeur heeft meermalen je naam genoemd en speurend rondgekeken. De man kon maar niet geloven dat iemand die examen heeft gedaan, wegblijft als de uitslag bekend wordt gemaakt”.
De directeur, slungelige Limburger, eersteklas conformist.
“Ik kende de uitslag op afstand” antwoordde Reindert droog, “ik wist het drie maanden geleden al”.

In het plotselinge besef dat hij misschien zijn hand overspeelde en dat iemand hem met een enkele rake opmerking buitenspel kon zetten, liet hij erop volgen:
“Dat is overigens geen verdienste. Ik was niet meer bij machte die vreselijke boeken open te slaan. Was ik gebleven, dan was ik op een dag dood in elkaar gezakt”.

Er arriveerden meer voormalige klasgenoten; het begon te lijken op een feestje. Reindert keek het met lede ogen aan.
Geslaagd zijn, je diploma op zak en dan even naar de dierentuin.
Na een half uur van praten en diploma’s bekijken, voelde hij zich onrustig en neerslachtig worden. Het werd tijd om te vertrekken, de onvermijdelijke gang naar huis te maken, zijn halve nederlaag kenbaar te maken en aan te schuiven voor de warme prak.

“Je hebt nog bijna twee maanden om het in orde te maken”, concludeerde zijn moeder nadat hij de tijding had overgebracht, “daarin kun je die boeken zowat uit je hoofd leren”.
Dat Reindert de kloeke delen voornamelijk kende naar het gewicht dat ze in zijn dagelijkse schooltas vormden, hield hij maar voor zich.
Moeder, u weet niet waar u het over heeft, of in uw eigen woorden: u praat naar het verstand dat u heeft.
Zwijgend zat hij aan tafel, prakte op welhaast mechanische wijze aardappels en groente door elkaar en wierp een blik op zijn chagrijnige vader.
Deze man weet dat hij nooit ofte nimmer een betere baan zal krijgen. Hij heeft zelfs geen visitekaartje om de wereld mee te verbazen. Toch gaat hij elke dag naar zijn baas. De vraag is, of dit dapper is dan wel meelijwekkend. Toch houd ik van hem, al is het eenrichtingsverkeer.

Na de maaltijd vluchtte hij naar zijn kamer en zette de radio zodanig zachtjes aan dat hierover door niemand geklaagd kon worden. Daar lag de verdomde examenstof: Boekhouden I en II, samen goed ruim voor een kilo hartverzakking en dan lag daar nog het leerboek Handelsrekenen. Reindert ging voor het raam staan en keek naar buiten, naar de morele grenzen van zijn blikveld, gevormd door de vensters van nieuwbouwhuizen.
Ik behoor immers nergens naar binnen te kijken, al kan ik bijna niet anders dan juist dat.

Merendeels jonge mensen woonden er, maar erg opwindend leek het leven niet te zijn in die doorzonkamers met cyclamen en luxaflex voor de ramen. Geen moment kwam er iets van na-ijver bij hem op. Het ontbrak hem eenvoudig aan voorstellingsvermogen om zoiets ook voor zichzelf te wensen.
De mensen nemen een baan en trouwen, ze krijgen een jankend kind en kopen een Volkswagen Variant. God sta ons bij.

Een opdringerig zure geur bereikte zijn neus. Moest hij nu alweer onder de douche? Douchen kwam hem buitengewoon vermoeiend voor: niet alleen vanwege het uitkleden en de kranen op de juiste temperatuur brengen, maar omdat er vanuit de keuken geheid geklaagd ging worden zodra je de warmwaterkraan aanraakte. Beneden in de keuken deed zijn moeder immers de afwas; hier was veel warm water voor nodig. Of anders zou ze zaniken, dat het nemen van een douche de boiler leegmaakte waardoor je weer uren moest wachten op nieuwe voorraad, enzovoorts, enzovoorts.
Alleen God ziet het allemaal, maar wat heb ik aan een God die niet bestaat?

Zonder in beweging te komen, liet hij de voorbije middag nog eens passeren.
Boekhouden en handelsrekenen. Als je daarvan geen verstand hebt, dan krijg je geen diploma, dan kun je achterlijk werk gaan doen alsof je nergens meer voor deugt. Dat ik godverdomme 100 boeken op mijn literatuurlijst Nederlands had staan, kan niemand iets schelen.

In de krant werd beweerd dat rekenmachines en computers boekhoudkundig werk veel beter deden dan zelfs geschoolde klerken: razendsnel en foutloos! Dit was de toekomst! Zelfs de nederigste aap kon na een cursus van drie dagen de elektronica bedienen, zijn baas verrassen met puntgave facturen, verkoopoverzichten en positieve banksaldi. Reindert zuchtte diep. Het bericht verbaasde hem allerminst. Juist dingen die je aan een machine kon overlaten, werden het meest gewaardeerd.
Archaïsch.
Dit was het juiste woord voor de manier waarop in het middelbaar onderwijs nog werd gewerkt met pen en papier. De opvatting stond dichter bij de lei en de griffel dan bij de elektrische schrijfmachine en de zakrekenmachine met een batterijtje, dichter bij 1930 dan bij 1980.

Reindert keek onderzoekend rond en opende zijn schooltas waarin groen en blauw uitgeslagen boterhammen van weken her lagen te schimmelen.
Dat krijg je ervan. Ik eet patat en tosti’s en ben nog te belazerd om mijn brood aan de eenden te voeren.
Hij sloot de tas zorgvuldig. Je kon moeilijk met de rommel naar de vuilbak lopen om hem leeg te schudden. Zijn moeder zou moord en brand roepen over verspilde boterhammen, om te zwijgen van het beleg.

De garagedeur van het huis werd van binnenuit geopend. Reindert deed een stap naar achteren om niet gezien te worden. Gestommel van metaal en voetstappen weerklonk.
Mijn vader heeft niets gezegd over mijn geklungel op school. Hij heeft er geen woord aan vuil gemaakt. Zo lijkt het of hij tolerant is, dat hij me de vrijheid laat. In wezen wil hij er niets mee te maken hebben. Zo vlug mogelijk naar de caravan op de Veluwe, dat is het levensmotto van mijn vader.

Beneden, op het tegelpad langs de tuin, werd de maaimachine gestart: een huilende benzinemotor die alle hersenspinsels binnen een straal van honderd meter vernielde.
Reindert liet zich op zijn bed zakken, sloot zijn ogen en viel binnen een minuut in slaap, het monotone lawaai ten spijt.

Hoofdstuk II

De volgende morgen was het schitterend weer. Reindert zette de gedachte aan studie uit zijn hoofd zodra hij zijn boeken in het oog kreeg.
Eerst maar eens het probleem van de PLP oplossen, de Permanent Lege Portemonnee. Maar hoe?
Lang behoefde hij niet na te denken; daarvoor waren de beperkte mogelijkheden al te dikwijls langsgekomen. Je kon bijvoorbeeld geld van je ouders stelen. Dit leverde weinig op en de pakkans was groot, net als de zekerheid van een wekenlang conflict. Dan was er in de buurt van Reinderts school een Postagentschap, ondergebracht in een soort bouwkeet en beheerd door een schlemielige kerel. In de krant had gestaan, dat bankpersoneel de instructie had om nimmer het leven te riskeren ingeval er een overvaller verscheen: geld afgeven en goed opletten, was het devies. Maar, had Reindert bedacht, waarmee moest hij de beheerder bedreigen? Met een hamer of schroevendraaier uit de garage werd je natuurlijk gewoon uitgelachen en vervolgens ingerekend.
Je kunt toch niet iemand met een klauwhamer neerslaan vanwege een paar honderd gulden?
Hij daalde de trap af, maakte in de keuken een boterham klaar en zag de beurs van zijn moeder liggen.
Het is een valstrik. Mijn ouders missen af en toe een rijksdaalder en ze hebben gedacht: we zullen de dief wel even vangen.

Met de boterham in zijn hand liep hij naar buiten.
Bloemen verwelken en schepen vergaan, maar de behoefte aan geld blijft immer bestaan, neuriede hij op een zelfbedachte melodie. De rest van de dag deed hij hoegenaamd niets.

Hoofdstuk III

“Als je niets beters weet dan de hele dag op je nest te luieren”, sprak Reinderts moeder de volgende dag op luide toon, “als je te belazerd bent om aan je herexamens te werken, dan ga je maar zolang een baantje zoeken. Er staan er genoeg in de krant. De dagen zijn voorbij dat je hier kunt rondhangen om alleen maar te eten en commentaar te leveren”.
“Die dagen herinner ik mij helemaal niet”, antwoordde Reindert, “we leven waarschijnlijk in verschillende tijden. Ik zal een kalender kopen om het na te kijken”.
Hij begaf zich naar de woonkamer en posteerde zich voor het venster dat uitzag op het huis van de aanpalende buren.
Ze hebben daar ook al zo’n leuk randje kant langs de vitrage, met van die domme kutplantjes op de vensterbank. Er zullen daar wel gauw kindjes gemaakt worden. Waar moet je elkaar anders mee vermaken?

“Er komt niets van mij terecht”, riep hij zonder om te zien het huis in. Zijn moeder zou de woorden toch wel opvangen. “Ik ben een ieder een doorn in het oog. Andere slagzinnen zijn altijd welkom”.
Hierna zweeg hij en ging een uur doodstil aan de woonkamertafel zitten, kijkend naar de handen van zijn moeder die zeer omslachtig in de weer ging om met een vulpen inkt uit een potje op te zuigen. Het potje was vrijwel leeg en moest schuin gehouden worden. Moeder leek evenwel vastbesloten geen hulp te vragen en Reindert bood niets aan. Tenslotte liep hij naar zijn eigen kamer en zocht in de kast tot hij zijn oude verrekijker had gevonden. Gewicht en formaat van de kijker vielen bij nader inzien een beetje tegen.

Het is vreemd om een voorwerp vast te houden dat ooit een functie heeft gehad maar deze door veranderde omstandigheden heeft verloren.
Toen Reindert nog op het akkerbouwbedrijf van zijn ouders in de polder woonde, had hij vaak languit in het dijkgras gelegen om de hemel af te zoeken naar vliegtuigen. Op deze manier had hij eens een satelliet waargenomen, een weerkaatsing van licht die zich razendsnel verplaatste.

Hij ging voor het raam zitten op zijn bijgeschoven stoel en keek door de kijker naar buiten.
Let op, de buren hebben in hun tuin plastic bordjes bij de planten gezet. Daar staan natuurlijk Latijnse namen op. ’s Avonds lezen ze in een dik boek over de gewenste verzorging. Op de kaft van het boek staat een goedlachse dikkerd, dat is HendrikJan de Tuinman.
Reindert zuchtte, volgde op straat een vrouw met een boodschappentas en zwaaide als een debiel. Zij keek terug zonder begrip. Vervolgens liet hij de kijker ronddwalen langs een rijtje vensters van slaapkamers. Hier was niets te zien. Zuchtend ging hij achterover op zijn bed liggen en voelde een diepe vermoeidheid.
Het is toch wat, het lijkt wel of iedereen iets van mij wil. Iedereen vindt dat ik iets moet doen, ondernemen en tegelijk lijkt iedereen mij tegen te werken. Je mag kiezen tussen de rol van Swiebertje en die van Bromsnor: gek zijn ze allebei.

Zijn overpeinzing werd onderbroken door een merkwaardig fenomeen. Hij verhief zich een weinig en stelde vast dat er een envelop onder de deurkier naar binnen werd gewerkt.
Het is mijn moeder. Zij is krankzinnig geworden.
De gedachte aan een oudere vrouw die daar op haar knieën moest zitten, vertederde hem bijna.
Mijn moeder heeft een bijbaantje aangenomen als postbode. Het is nooit te laat iets te ondernemen. Eigenlijk moest ik de deur opentrekken en zeggen: “Lekker weertje mevrouw, u treft het maar”.

Hij liet zich evenwel terugzakken en bleef geruime tijd onbeweeglijk liggen. Vervolgens raapte hij het poststuk op en scheurde de envelop open.
“U gelieve zich op 4 november te vervoegen op de voornoemde kazerne”, las hij twee keer, “alwaar u nader zult worden ingelicht omtrent de invulling van uw militaire dienstplicht. Besloten is, u onder te brengen bij de infanterie, gelegerd te Harderwijk”.
Reindert haalde diep adem, voelde acuut misselijkheid opkomen en zei luid: “Dat zullen we nog wel eens zien”.
Hierna ging hij weer liggen en keek naar het plafond, vervuld van boze gedachten en van vrees voor een onbekend leven, een bestaan dat hij voorzag, vol ongecontroleerd geweld, bevelen en andere vernederingen.
Soldaat Wieland, we krijgen jou wel kapot, stomme luie hippie!
Reindert viel in slaap en droomde dat hij geëxecuteerd werd.

Hoofdstuk IV

De advertentie in De Typhoon beloofde een salaris dat vergelijking met in de landbouw gebruikelijke uurlonen glansrijk doorstond. Het stond allemaal breeduit aangeprezen, met een keur aan gunstige toeslagen, gratificaties en Uitstekende Secundaire Voorzieningen.
De Hoogovens, gelegen aan de monding van het Noordzeekanaal konden personeel gebruiken. Reindert keek opnieuw naar de advertentie.
Ik kan er niet vrolijk van worden.

Hij wachtte tot hij alleen in huis was en belde de afdeling personeelszaken van de staalfabriek, half in de hoop dat het allemaal meteen zou afketsen, dat ineens hordes gastarbeiders waren ingevlogen, of een golf recent gesaneerde tuinders uit de kop van Noord-Holland voor de poort stond. Want dat was de achtergrond van de mensen die op een fabriek terechtkwamen.
“Er is voldoende plaats”, liet de telefoniste hem opgewekt weten. Reindert dacht aan zijn lege beurs en liet zich overhalen om de volgende dag langs te komen.
“U kunt gebruik maken van ons vervoerssysteem”, sprak de vrouw aan de andere kant van de lijn. Ze legde uit langs welke wegen er werd gereden en waar Reindert zich kon laten oppikken.
Reindert hoorde haar aan.
Een jonge vrouw, in een mantelpakje, met een naambordje op haar voorgevel om in de kantine te kunnen eten.
Wie kende ze niet, de autobussen van Beentjes & De Bruyn? Hij had ze al dikwijls gezien bij de stoplichten van Alkmaar als hij stond te liften. Hij herinnerde zich dadelijk slapende mannenhoofden die tegen de zijruiten van de bus leunden: de zombies van ’s lands vooruitgang.

Om half één stond hij langs de Provinciale Weg op de bedrijfsbus te wachten. De chauffeur schakelde grootlicht aan toen hij de hem onbekende jongeman zag gebaren om te stoppen. Met één voet op de treeplank legde Reindert zijn zaak voor: was er dan niets doorgegeven?
“Er zijn wel meer mensen die bellen”, zei de chauffeur gemelijk, “je hoort er nooit meer wat van”.
Hij gebaarde dat Reindert maar moest binnenkomen en plaatsnemen. De deur sloot sissend en de bus reed weg.
Reindert nam plaats naast een tanige veertiger die hem geringschattend opnam en vervolgens voortging met lezen in een tijdschrift dat over watervogels handelde.
Dat had ik ook kunnen doen.
Reindert overdacht de opmerking van de chauffeur. Hij keek naar buiten en snoof met tegenzin de scherpe dampen op van smeulende zware shag.
Ik had ook gewoon kunnen wegblijven.

De bus waarin hij zat, was nummer acht in de optocht die de slagbomen en de bewaking passeerde. Een paar beveiligers in uniform staken hun hand op naar de chauffeurs. Voor de passagiers toonden ze niet de geringste belangstelling.
We zijn aangekomen in de Efteling. Houdt uw toegangsbewijzen bij de hand.

Het houten noodgebouw waar Reindert moest zijn, was gemakkelijk te vinden. Hij liep evenwel met opzet de andere kant uit, over een smalle asfaltweg. De mogelijkheid om ongehinderd en van nabij de installaties te bezichtigen, zou zich wellicht nooit meer voordoen. Hij was bereid elk moment het terrein te verlaten en er nooit weer terug te keren. Als een toerist flaneerde hij tussen de kolossen van staal en beton, zich verbazend over deze karkassen van de westerse beschaving. Onbegrijpelijke, afgedankte machines lagen op een plateau te roesten. Metalen cilinders stonden in rijen opgesteld, als raketten met de koppen naar de hemel. En overal drong wee geurende rook uit de gebouwen: via pijpen, gaten en kieren: de Brouwerij van Frankenstein. Nee, hierover waren de lessen op school nooit gegaan.

Een kleine bestelwagen kwam naast hem tot stilstand. Bedrijfsbeveiliging met bijpassende pet. Een portier ruit werd omlaag gewenteld en hij kon de vraag al raden. Ja, er werd nog opgelet in Nederland.
“Ik zoek het inschrijfbureau voor vakantiepersoneel”.
Het klonk als de verklaring van een oplichter.
De bewaker liet hem instappen en reed verder het complex binnen: een stad van steen en ijzer, in asfalt gegoten spoorrails, bulkende vrachtwagens en knarsende transportbanden. Het was een decor voor films over zware misdaad of erger: een kampement voor gevangenen in een dictatuur. Via een omweg bereikten ze de parking voor touringcars waar hij eerder was uitgestapt.
“Daar moet je wezen”.

Aan het interieur van de bouwkeet was nauwelijks zorg besteed. De wanden waren geschilderd met een bezem, aan het plafond hingen lompe lampen met koud licht en in de wachtruimte stond een afgetrapte automaat voor gratis koffie en thee. Op de balie van formica lagen goedkope balpennen aan een kettinkje. Lang te wachten behoefde hij niet.
Staande bekeek hij de lijst van ziekten en mankementen die een mens kan opdoen. Uit de lengte van de lijst viel op te maken dat de mens ten dode is opgeschreven. Maar soms is er nog wat tijd om te werken. Die tijd werd begeerd door de Hoogovens.

“Ik kan niet goed tegen hitte”, sprak Reindert lijzig tegen de dienstdoende klerk. Hij zond hem aanvullend een geringschattende blik toe, de blik van iemand die zonder gevolgen kan weglopen.
Ga zelf lekker bij een smeltoven werken.
Foto’s van de hel hadden in de krant gestaan. Niet bedoeld als waarschuwing of aanklacht, maar juist als aanbeveling, als teken van maatschappelijke kracht en vooruitgang! Wie eraan gewend was, lette er misschien niet erg op, die keek alleen naar de loonstrook, de flauwekul van bruto en netto. Zo iemand was Reindert, alles bijeengenomen.

In een halve minuut werd hem uitgelegd hoe het ploegensysteem in elkaar stak: drie middagen achtereen werken – dag vrij – drie ochtend werken – dag vrij – drie nachten werken – drie dagen vrij en dan weer verder. Een shift duurde de volle 8 uur + reistijd. Een kind kan de was doen.
“Wilt u hieronder even tekenen?”

De bussen op de parking zouden binnen een half uur volstromen met werklui wier shift erop zat. Reindert bedacht dat je beter chauffeur kon zijn, maar voorlopig had hij geen rijbewijs. Hij verliet het gebouw en liep de weg af naar de slagboom.
Als iemand mij probeert tegen te houden, spring ik over die roodwitte balk. Dan denken ze aan een Palestijnse terrorist en schieten mij kogels in de benen. Al spoedig blijkt de akelige vergissing. Ik kom in de krant en ontvang een ruime schadevergoeding. Tegen mijn ouders zeg ik, dat het eenvoudig is om slapend rijk te worden. Op mijn ziekbed krijg ik ineens de geest en leer vlot handelsrekenen en boekhouden, de materie begint mij zelfs aan te spreken, feitelijk een kwestie van permanente hersenschade. Dat komt vooral door mijn banksaldo dat er nooit tevoren zo florissant heeft bijgestaan. Het alsnog slagen voor mijn examens ligt dan voor de hand, al was het maar omdat ook de Commissie zich coulant opstelt. Mijn vader zal het hoofd schudden en een heel weekeinde ziek van jaloezie in zijn caravan op de Veluwe liggen.

Maar de bewaker bleef roerloos in zijn hok toen hij Reindert zag naderen en vlak langs zijn loket zag schuiven. Reindert wierp een smalende blik naar ’s mans waterige ogen. Nee, de bewaking stelde weinig voor, een terrorist kon hier probleemloos zijn gang gaan.

Hij had gemakkelijk met dezelfde bus kunnen terugrijden. Wat hield hem tegen? Het moest te maken hebben met walging, eenonderliggend gevoel van gezichtsverlies en afhankelijkheid. Hoe het zijn ouders uit te leggen ingeval hij met lege handen thuis kwam? Bij een halte wachtte hij netjes op een lijnbus, om pas drie uur later de garagedeur open te trekken.
Je bent gewoon te besodemieterd om een tijdje het werk te doen dat anderen hun halve leven moeten uitvoeren.En daarna sterven.
De laatste gedachte intrigeerde hem aanstonds.
Daarna gaan de mensen dood aan kanker en maagbloedingen, veroorzaakt door giftige rook, dampen van zink en zwavel. Het is net als in Duitsland tijdens de oorlog: de nazi’s rekenden precies uit hoeveel een dwangarbeider in de mijnen of een munitiefabriek mocht kosten. Inclusief de kogel die als afsluiting werd gebruikt.

Hoofdstuk V

Het regende. Reindert’s moeder liet haar oogappel slapen tot tien uur. De jongen moest immers fit zijn voor de arbeid die om twee uur in de middag zou aanvangen en tot laat in de avond ging duren. Het was wel zeker dat zij naar zijn vertrek uitzag, want moeder had het huis graag voor zich alleen.

Langzaam kleedde Reindert zich aan en wachtte met tegenzin op het middageten.
Wie eet er nou bloemkool en gehaktballen als je net uit bed bent?
Vervolgens fietste hij naar de hoek van de Provinciale Weg en was juist op tijd om, zijn Hoogoven pasje in de hand, de bus binnen te stappen. Met hem stapten meerdere mannen in, weggedoken in hun jas.
De chauffeur was een andere dan de eerste keer, maar ook hij had geen belangstelling voor pasjes of andere documenten.
“Middag”, zei hij mechanisch tegen elke instapper en een ieder echode de groet terug. Het leek wel of Reindert al jaren op deze wijze naar zijn werk ging.

De meeste passagiers hingen achterover in hun stoel, met gesloten ogen alsof ze zo ver wilden wegdromen dat ze niet meer wisten of ze nu in de bus naar de staalfabriek zaten of naar hun vakantiebestemming. Anderen waren wakker en praatten wat met elkaar. Naast Reindert, aan de overzijde van het looppad, zat een magere man zeer diep in zijn neus te graven. Telkens bekeek hij de top van zijn pink waarmee hij de zaak van binnen uitbaggerde. Als het resultaat hem beviel, wreef hij zijn handen krachtig over elkaar, veegde ze af aan zijn broek en begon opnieuw.

Met twee nieuwe ploegmaten werd Reindert begeleid naar een gebouw van baksteen. Vanachter een toonbank schatte een man met een horrelvoet lengte en schedelmaat van de jonge mannen. Hij hinkte naar achteren, trok uit vakken een paar blauwe overalls, schoeisel en een witte plastic helm: de plunje van een uiteengeslagen veldleger.
“Mijn vader zou zeggen jullie zijn weer het heertje“, sprak Reindert op zachte toon tegen de jongen naast hem. Maar deze verstond of begreep hem niet en Reindert had geen lust op zijn opmerking te herhalen.

Ze liepen langs een massieve fabriekshal en hielden halt voor een deur van staal. De begeleider drukte met zijn rug deze deur open.
“Hier kunnen jullie je omkleden”. Het portaal toonde kleine, vierkante vloertegels. Achterin was een hoog venster, waaronder een rood brandblusapparaat. Verder was er niets in deze tochtsluis. Een tweede deur werd tegengewerkt door een batterij drukveren. Een windvlaag zoog de mannen in een grote vierkante ruimte met witte wanden en een vloer van marmoleum. Je kon denken aan een zaal voor gymnastiek. Half en geheel geklede mannen liepen door elkaar. Aan de rechterkant sloeg stoom uit ruimten waar kennelijk douches waren. Werkpakken en privékleding hingen hoog opgetakeld: jassen, broeken, tassen en schoenen vormden een eigen wereld tegen het plafond.
Reindert liet zijn armen vol bedrijfskleding langzaam zakken. Een plotselinge angst verlamde zijn spieren. Vergast en verbrand zou hij hier worden. Het wachten was op bewakers met zwepen, op bevelen en marsmuziek uit luidsprekers. Op deze manier waren de Joden en Zigeuners te grazen genomen waar ze ergens diep in Polen uit een Duitse trein getrapt werden. Een vermoeide Todeskandidat zou zijn hoofd kaalscheren, het lange haar een ogenblik tussen zijn vingers laten spelen., god mocht weten wat je van mensenhaar kunt maken.
Misschien eindig ik nog eens in een goedkope barometer. Daarin worden immers de haren van een paard verwerkt.
Versuft keek hij rond.
Het laat zich raden wat er in de douches gebeurt. Eenmaal uitgekleed, worden we vergast. Zo komen ze van de werkloos geraakte boeren af. Na het gas slepen ze ons in een crematorium. Vandaar dat het bij de Staalfabriek altijd zo stinkt.
Tersluiks wierp hij een blik op de gezichten van zijn beide nieuwbakken lotgenoten, maar verbazing of afkeer kon hij bij hen niet ontdekken. Een mengsel van schaamte en woede steeg naar zijn wangen omdat hij, precies als de sukkels naast hem, op geen betere gedachte was gekomen om geld te verdienen.

Elke De nieuwkomer kreeg een sleutel uitgereikt. Deze behoorde bij een genummerd hangslot waarmee je een lange ketting met kledinghaken omlaag kon brengen, tot vlak boven de vloer. Reindert had nummer 87.

Hoofdstuk VI

Het meeste in het leven draait uit op sleur en regelmaat, verveling en aanvaarding. Onvermijdelijk volgden de dagen en nachten van reizen en werken, melk drinken tegen de kwaaie dampen, ouwehoeren, slapen en aan je kop krabben, elkaar op. Het mag verbazing wekken hoe snel een mens kan degenereren. Zodra je de bus binnenkwam, wist je dat het foute boel was.

Al spoedig leerde hij nieuwe geuren onderscheiden. Die van zware shag, cokes en besmeurd ondergoed, okseldampen, scheten, zweetschoenen en een mengsel van gekookte bloemkool en bakeliet. Het kwam hem voor dat de mensheid niets deed dan ruften. Machteloos hing hij in de bus op zijn bankje van skai.

Er is geen hoop, de mannen doen alles wat hen wordt voorgekauwd of ze apen hun baas na in de hoop dat ze daarmee ook zelf een beetje baas worden. Zelfs hier in de bus bestaat een hiërarchie. Degene met de grootste bek zit naast de chauffeur met een houding of hij zelfstandig kan bepalen waarheen de bus zal rijden. Nieuwkomers als ik moeten genoegen nemen met de achterbank. Daar krijg je met iedere hobbel in het wegdek een schop onder je kont om je eraan te herinneren dat je zelfs onder ongeschoolde armoedzaaiers niets hebt in te brengen.

De grote wandklok in het kleedlokaal tikte langzaam, maar ze tikte. Van lieverlee moesten de werkpakken neergelaten en aangetrokken worden, de zware schoenen om de voeten gesloten. Onherroepelijk verdwenen je eigen spullen naar het hoge plafond, buiten bereik van anderen, want gestolen werd er ook.

Reindert keek rond en zag hoe het werkte. Bij aankomst had niemand haast. Iedere gelegenheid werd aangegrepen om tijd te rekken, over elke nietige opmerking kon eindeloos en op luide toon worden gemolken. Soms vielen er woorden, zelfs een enkele keer een klap. Daarna, met het almaar doortikken van de tijdmachine aan de wand, ratelden de kettingen omlaag, werd er gezwegen of hooguit gekankerd op de nieuwe dag, het weer, de voetbaluitslagen, de onderbroekenlucht van de buurman. En dan, precies op tijd, stroomde het hele zootje naar buiten. De ratten werden de fabrieken ingejaagd, de treinstellen op, de keldertrappen af.

De afdeling waar Reindert werkte met de altijd vermoeide Duursema en de Spanjaarden Castro en Rodriguez, bestond uit een klein perron met daaronder een immens complex van stortbakken en transportbanden. Elk uur rolden ertswagons over de rails binnen, om vervolgens boven trechters te worden gelost. Ze kwamen van heinde en ver: Italië, Oostenrijk, Frankrijk. Reindert stond op de roosters, keek omlaag, zag hoe het gruis onder zijn voeten werd weggezogen, de ertswanden afbrokkelden en instortten. Boven dit alles hing een mist van stuivend stof.

Met Castro klauterde hij op de bruingeroeste wagons, schoof grendels opzij en draaide aan een spaakwiel zoals je op oude schepen ziet. Twee kleppen aan weerszijden van de wagon braken open en het verpulverde erts stroomde door de roosters naast en onder de rails weg. Hij kneep zijn ogen dicht en wrong het wiel met onmachtige mensenkracht in de oude positie.
Dadelijk kom ik het hok binnen en dan vertelt Duursema mij op zijn toonloze manier dat er wel eens een lijk in zo’n wagon is gevonden: een omgekomen Joegoslavische mijnwerker of een toerist die ’s nachts van een viaduct is gesprongen.
Het hok: een soort wachthuisje waarin de knoppen van de stortkokers werden bediend. Maar Duursema stond de Telegraaf te lezen, dronk koffie uit een meegebrachte thermosfles en schopte een dode rat van zich af.

Hoofdstuk VII

En zie: de doden keren weer en worden levenden. Hoedt u, want zij kennen geen angst.

De werktijd zat erop. Het leek of een bliksem de arbeiders terug naar het leven sloeg. Als kleine jongens wierpen ze bezems en scheppen in de kast, graaiden hun tassen met broodtrommels en kranten bijeen en snelden naar de kleedruimte alsof er vaten met radioactief afval achter hen aan werden gerold.

Sommigen droegen tijdens het werk niets dan hun beschermende overall. Deze mannen stonden waarschijnlijk achter de vuren, ze loodsten kokende staven metaal naar een plek om af te koelen. Zij waren de echte mannen van de samenleving. Voor een paar procenten toeslag knapten zij de gevaarlijkste klussen op. In de kleedruimte schroomden ze niet de bedrijfsbroek omlaag te sjorren en onderwijl voort te praten met een buurman. Daar stonden ze in hun blote kont, een kluit kloten tussen de benen. Wie zou deze mannen het recht ontzeggen, voorin de bus te zitten, op de betere plekken?

Er was daar iemand met grijzend haar en van atletische bouw die tijdens de dagelijkse verkleed- en plenspartij langs de douches schuifelde, de opmerkingen en grappen negerend, loerend als een vos naar een geschikte kip. Reindert geneerde zich om onder de douche te stappen, zijn private delen prijs te geven aan wie er maar belangstelling voor kon hebben. Hij waste zijn handen, gezicht en nek en droogde zich met een van huis meegebrachte handdoek.
De rest doe ik thuis wel. In de badcel met het slot op de deur.

Door zijn halfbakken manier van schoonmaken, was hij altijd de eerste die gereed was om te vertrekken. Dan zat hij op het bankje bij de uitgang en sloeg het schouwspel gade.
Met zulke mensen moet ik op school hebben gezeten. Zij waren geen uitverkorenen die naar een goede middelbare school gingen, zoals ik. Zij lazen in de laatste klas van de lagere school nog met een vinger onder de regel en kwamen nooit door het boekje Eenvoudig Cijferen. Zij waren bestemd om altijd te verliezen, het onderspit te delven. Toch heb ik nooit mededogen met hen gehad. Integendeel, ik haatte hun traagheid en onbegrip, de lege blik in hun ogen, de logge gewilligheid als er opdrachten werden gegeven. Al zou ik hier vijfentwintig jaar werken en een lintje krijgen, dan nog zou ik hen verfoeien.

Hoofdstuk VIII

De bus reed in een optocht van soortgelijke bussen. Bij iedere afslag van de snelweg verdwenen er een paar: de tentakels van een systeem. Reindert peuterde zwarte brokken uit zijn neusgaten, keek af en toe naar buiten, maar weigerde in slaap te vallen met zijn hoofd tegen het ruit.
Dit begint op mijn zenuwen te werken. En thuis wachten die verdomde studieboeken. Daarna moet ik in militaire dienst. Godverdomme.

“Je moet melk drinken”, had Duursema hem voorgehouden, “koffie en thee zijn uilenzeik. Met melk leef je drie jaar langer, want het breekt gif in je lichaam af. Of denk je dat we hier toffees maken?”
De melk zat in kartonnen pakjes van een kwart liter. Je kon ze overal tegen inleveren van een muntstukje uit een automaat trekken. Overal hingen die automaten alsof ze wilden zeggen: drink ons gauw leeg, doe je het niet moet je het zelf maar weten, ben je binnen de kortste keren dood, stomme klootzak. De automaten behoorden natuurlijk tot de in De Typhoon vermelde Uitstekende Secundaire Voorzieningen.

Thuis stapte Reindert regelrecht naar de badcel: spoelen, tanden poetsen, gorgelen. De smaak van scheikundige processen bleef evenwel aanwezig op zijn tong en in zijn neus. Hij keek in de spiegel, naar de rode vlekken op zijn huid.
Dit  zijn de eerste symptomen. Ik wed dat ze binnenkort weer wegtrekken, net als bij syfilis. Daarna krijg ik pijn in mijn liezen of in mijn hals. Dat trekt ook weer weg. Vervolgens voel ik een bult onder mijn oksel en krijg ik te horen dat ik kanker heb, een kwaadaardige tumor. Dit vertel ik thuis aan mijn ouders, bijvoorbeeld tijdens het eten, want dan wordt er tenminste opgelet. Mijn moeder huilt een beetje, maar niet te lang, want ze begrijpt al vlug dat ze mij verzorgen moet en daar zit niemand op te wachten. Mijn vader zal na twee maanden een mooi boek voor me kopen, begrijpelijke lectuur van bijvoorbeeld Jan de Hartog die mijn lijden verzacht. Als ik het boek uitgelezen heb, ben ik gereed en bereid om voor God’s aangezicht te verschijnen. Zo wordt alles toch nog mooi en geweldig.
Hij draaide de doucheknoppen open en ging onder de straal staan, zijn gezicht frontaal naar de sproeier gekeerd.

Hoewel hij langdurig had geslapen, bleef hij na het ontwaken in bed liggen. Hij keek naar het plafond en hoorde buiten een auto passeren, de nieuwe Volvo van een achterbuurman die gymnastiekleraar was.
Waarom zou ik opstaan, wat is er voor leuks of zinnigs te doen?
Al snel richtte hij zijn leven naar de werktijden van Hoogovens BV.
Bij nacht de man, bij dag de man.

Onmachtig sukkelde hij weer in slaap. Plotseling bevond hij zich in een groot oud huis in de negorij straat van een achterbuurt. Er schuifelden mensen heen en weer, doelloos, als figuranten in een slechte speelfilm. Vanuit de verte drong een aanzwellend geluid tot hem door: ontploffingen die steeds dichterbij kwamen. Toch bleef hij kijken. Pas toen een geweldige inslag het ruit voor zijn gezicht verbrijzelde, draaide hij zich om en wilde weglopen. Te laat: hij voelde de hitte van gesmolten glas als een zweepslag in zijn ogen: het huis van zijn geboorte.

Tegen het middaguur stond hij eindelijk op en nam een koude douche. Met de deur op een kier luisterde hij vervolgens naar geluiden in het huis. Hij hoorde niets, keerde terug naar zijn kamer en kleedde zich aan. Hierna pakte hij zijn schooltas, Deze kwam hem vreemd voor, als iets uit een ver verleden. Onbegrijpelijk dat hij tot voor kort hiermee dag in dag uit naar de stad was gereisd. Hij daalde de trap af, liep gelijk door naar de garage en stortte de restanten beschimmeld brood in de vuilnisbak.
Zo ziet het resultaat van mijn schoolopleiding eruit. Was ik maar dom geboren, te dom om mij dingen in het hoofd te halen. Wat overblijft, zijn plastic zakken met beschimmeld brood. En een baantje tussen ezels.

Aan niets wilde hij denken: niet aan het ritueel van fiets, bus, kleedhok, perron, kantine en aan het geld, aan het einde van de week ontvangen in een papieren zakje aan de balie met een balpen aan een kettinkje. Evenmin wilde hij gezellig uitgaan in Alkmaar of de Zaanstreek, rondhangen met vrienden, een biertje drinken of dansen in een dancing met foute soulmuziek en opgewarmde meiden die lachten naar de enige zwarte saxofonist van de stad. Het leven werd snel gereduceerd tot een maatvoering rond de werkblokken in de kelders van de staalfabriek.
Laat in de middag stond hij weer te wachten op de bus van Beentjes & De Bruyn.

Hoofdstuk IX

Klamme mist overspoelde het terrein. Rails kwam uit het niets en verdween aan de andere kant in een watten deken. Af en toe klonk een schrille fluittoon, dan doemde er een locomotief op, een driehoek van felle koplichten en het diepe dreunen van staal op staal. Aan de geur van brand en fabrieksgeweld was nergens te ontkomen.
Deze wereld bestond al toen ik nog op het land woonde.  Ik heb hooguit eens een platenboek gezien over de industrie.
Ondergronds zocht hij een weg naar de zeekant, de plaats waar vrachtschepen op hun plek werden geduwd, waar kranen de inhoud weghaalden, hap na hap. Een uur lang dwaalde hij door ellenlange gangen en sluizen, besteeg stalen trappen en daalde weer af. Tenslotte kreeg hij het koud en keerde om, in lichte paniek de juiste opgang weer te vinden.

Vier werkuren duren lang voor een jonge man. Reindert raakte af en toe het zicht kwijt op het einde van een werkblok. Zo kon een pauze hem toch nog verrassen.
“Kom op”, riep Duursema, “wegwezen hier”.
Het werd Reindert langzaam duidelijk dat de baas hem aardig vond, of minstens betrouwbaar om een klus af te maken, er in gewone zinnen mee te praten.
Hij wachtte tot Reindert zijn schop netjes in de kast had gezet en zei: “Ik kan wel zien dat je nieuw bent en een Hollander bovendien. Italianen en Turken laten de troep vallen waar ze staan en als je ze erop aanspreekt, blijken ze ineens geen woord te verstaan”.

Reindert liep naast de veteraan alsof deze zijn vader was. Over Turken en andere buitenlanders had hij nooit nagedacht. Je zag hen hooguit in de stationsbuurt om hoeren te bezoeken, samen klittend in groepjes. Een enkele had een auto, meestal een Ford Taunus met roest onderaan de portieren.
“Vind je het werk eigenlijk zwaar?”, wilde Duursema weten.
Reindert liet de vraag op zich inwerken.
Zwaar? Op het land van vader maakte ik dagen van gemakkelijk tien of twaalf uren, slepend met kisten en zakken, in weer en wind.
“Nee hoor”, antwoordde hij, “het is eentonig, maar zwaar is het niet”.
Stomvervelend is het woord, maar dat kan ik niet tegen deze vriendelijke man zeggen.

Uit de spelonken van het complex borrelden werknemers tevoorschijn, allemaal met een haast alsof ergens diep onder de aarde oorlog was uitgebroken en je een goed heenkomen moest zoeken.

In de kantine kwam het geraas van krassende stoelpoten, het stampen van ijzerbeslag onder schoenen, het gerinkel van borden en bestek en het geschetter van Hilversum 3 allemaal samen. Het vormde een oorverdovende herrie. Helmen werden neergesmeten op de tegelvloer. Reindert zag dat enkele hiervan waren beschilderd met de wulpse lijnen van naakte vrouwen. Andere toonden kreten als Sevilla Prima en Barcelona Eldorado. Heimwee op je helm.

“Me gustaría conocer à todos los amigos de Castro”, sprak Reindert met een stelligheid alsof niet de Spanjaarden uit Spanje kwamen, maar hijzelf. Spaans was een van de weinige vakken waaraan hij op school nu juist wel iets had gedaan. Dit ging bovendien op vrijwillige basis. Het groepje gastarbeiders bij wie hij aanschoof, wendde verbaasde gezichten naar hem: hier had een gorilla mensentaal gesproken! De verbazing steeg nog, toen Reindert uit zijn overall zijn Spaanse leerboekje tevoorschijn haalde en declameerde: “Alrededor de Madrid hace una llanura seca, casi sin àrboles. En verano hace mucho calor”.
Hierop brak een hysterisch lachen uit en Reindert werd op zijn schouders geslagen als was hij voetballer die de wedstrijd had beslist.
Verrast door de reactie, knikte Reindert en lachte terug. Het zag er naar uit dat hij Spaanse vrienden kreeg.

Hoofdstuk X

Vanuit de kantineramen had je uitzicht op Fabriek 6 waar dikke gele dampen langs de muren omlaag krulden, dampen zwaarder dan de gewone atmosfeer. Een massieve locomotief denderde over het terrein en deed de vloer licht trillen. Een serie torpedo’s met kokende lava kroop langs de ramen. Uit de bovenkant sloegen aanhoudend vlammen, alsof er stukken van de zon werden vervoerd.

Tijd is niets dan bewustzijn, de beleving van voortgaande processen, de onomkeerbaarheid van wat geweest is. En alles wat je ziet, is hiermee toegevoegd aan de diepe put die we verleden noemen.

De ploegbazen vergeleken de stand van zaken op hun horloges en stelden unaniem vast dat het tijd was om naar het werk terug te keren. Ze stonden als eerste op en schoven hun stoel met kabaal onder de tafel. Aan onzichtbare touwtjes volgden de anderen, de ondergeschikten. Naast Castro slenterde Reindert over de vlakte van rails en putdeksels, brandkranen en treindelen. Hij presenteerde hem een sigaret, een simpel gebaar zonder woorden. Samen daalden ze de trappen af van hun werkplek, een bijna onvindbare speldenknop onder het aardoppervlak. Zou er boven hun hoofden een woeste brand uitbreken, dan waren zij de laatsten die het zouden merken. Castro plaatste een kruiwagen op z’n kant om een zitplaats te hebben. Uit zijn zak haalde hij een sinaasappel en begon deze met zijn nagels te schillen: pauze, deel 2.

Vanaf een vierkant fotootje bewonderde Reindert Castro’s familie. Een ranke vrouw met een intelligent gezicht, getrouwd met de verkeerde man. Twee kleine kinderen. Ze stonden in een zee van klaprozen: Barcelona Eldorado.

Of Reindert al een meisje had: signorita, muchacha, chiquita? Reindert schoot in de lach, dacht bij het woord chiquita aan een banaan, de banaan in zijn broek. Hij probeerde uit te leggen dat hij daar geen tijd voor had, maar kwam onderweg op de gedachte dat dit verkeerd kon worden uitgelegd. “Signoritas en todas partes”, haspelde hij erop los, meiden vind je overal. Dat hij van al die mogelijkheden nooit iemand mee naar het huis van zijn ouders had gebracht, zelfs een dorpsliefje niet had gegroet uit vrees door zijn moeder hierop te worden aangesproken, hield hij voor zich.
Castro omarmde Reindert plechtig en noemde hem “el estudiante”.

Zodra hij weer bovengronds kwam en als een mol tegen het daglicht knipperde, zag hij Rodriguez staan. Reindert kende hem voornamelijk uit de kelders waar de Spanjaard een eigen pismuur had. Tegen ieder die het maar wilde horen, sprak Rodriguez gedetailleerd over zijn seksuele prestaties, een reden hem te mijden.
“Toda signorita un bombon!” Rodriguez had bijpassende gebaren van grote borsten en smalle heupen. De rest van het verhaal ging verloren, al meende Reindert tirarse te verstaan, een woord dat voor hem geen betekenis had.
Je moest over veel fantasie beschikken om je deze broodmagere bok voor te stellen met een vrouw. Zijn lijf moest er ziekelijk en versleten uitzien, in zijn geel omrande mond stonden nog anderhalve tand.
Ploegbaas Duursema kwam erbij staan. Hij hoorde Rodriguez’ verhaal geduldig aan.
“Jij wilt vrouwtje neuken hè?” zei hij neerbuigend, zijn duim tussen twee vingers klemmend, “moet jij eerst perron schoonmaken, goed schoonmaken met bezem. Anders jij geen centjes krijgen voor vrouwtje”. Je zag de baas denken: stom varken.

Hoofdstuk XI

Castro werd ziek en er kwam geen vervanging. Reindert nam schep en bezem uit het hok en daalde alleen af in de kelders onder de stortbakken.
Een uur lang probeerde hij de vloer schoon te krijgen, het stof dat dik was als kwik, onder controle te krijgen en af te voeren. Hulp zou uitblijven, je kon je hier doodwerken, of eraan denken dat je een excuus had voor half werk, mocht je er ooit op worden aangesproken.
In die kubus van beton, diep onder de denderende treinstellen, schopte hij de kruiwagen op z’n kant en ging zitten. Jong geleerd is oud gedaan. Links en rechts van hem raasden transportbanden van bijna twee meter breed en een kilometer lang.

Hij at een appel en wierp het klokhuis op de meest nabije transportband. Als wisselgeld rammelden kiezelstenen hem tegemoet. Ze ketsten tegen het beton en bleven voor zijn voeten liggen. Reindert’s huid was door het zweten dichtgeslagen, zijn keel verdroogd alsof er van binnenuit kalkaanslag groeide. De appel smaakte of ze een week in dieselolie had gelegen.
De schooldirecteur moest me zo eens zien, die slappe Limburger.
Maar voor zijn geestesoog verscheen zijn leraar Engels, een man op de rand van pensioen, met een enorm voorhoofd. Voorspellende woorden kon hij uitspreken: “Het zal mij een rotzorg zijn of jullie opletten, it’s your own funeral!”

Er haperde iets aan een transportband. Reindert stond behoedzaam op en zette de kruiwagen overeind. Verweg uit de kelder kwam stof opzetten, in trage, tastbare wolken. Een krijsend geluid van wringend metaal klonk dichterbij. Onmiddellijk stopte de band, een rode lamp gloeide op en een rinkelend alarm braakte uit alle hoeken.
Voor de wolk uit rende hij de trap op naar de buitenlucht. Het was een andere trap dan hij gewoonlijk gebruikte, waardoor hij uitkwam aan de achterzijde van het gebouw.
Opgelucht haalde hij diep adem. Er kwamen anderen bovengronds, zonder haast, alsof het routine betrof. Gezamenlijk liepen ze naar het perron. Hier stond Duursema te praten met een beveiliger. De magere Spanjaard Rodriguez trok grimassen naar wei maar wilde kijken. Reindert kwam naderbij, ving op dat een transportband finaal was gescheurd. Het was in een kelder, honderd meter verder, het rubber was aan flarden. Er was een stalen balk gevonden die onmogelijk via de roosters kon zijn binnen geraakt. Maar hoe dan wel?
Ongeluk? Toeval? Sabotage? De beveiliger sprak een aantal onverstaanbare zinnen in zijn walkie talkie, schoof de antenne van het apparaat helemaal uit en vroeg om versterking. Een ogenblik keek hij vorsend naar Reindert. Nee, zo zagen saboteurs er niet uit. Hij draaide zich om, verliet het perron en stapte in een kleine personenwagen die onmiddellijk wegreed.

Hoofdstuk XII

De nieuwe week begon met een ochtenddienst: aantreden om 6.00 uur. Dit betekende dat Reindert moest opstaan om half vijf om de bus te halen.
Slaapdronken stond hij in de keuken, uitkijkend op de tuin, de lege straat, alles kleurloos, de zon was nog achter de horizon. Hij dronk koude melk, at staande een boterham met kaas, zag de portemonnee van zijn vader liggen en wendde zijn blik af. Nee, nu hij wat verdiende, liet hij andermans geld liggen. Benzine tanken kon hij volop als hij wilde. Alleen was hij al enkele weken de deur niet uit geweest. Geen enkel café had hij bezocht en geen band horen spelen. Vrienden had hij verwaarloosd, de hangplekken in de stad moesten het zonder hem stellen.
Het komt door die ploegendienst. Je ritme wordt aanhoudend in de war geschopt. Als ik hiermee doorga, weet ik binnenkort niet meer of het dag of nacht is en kan het me ook niets meer schelen.
Hij stak een plak ontbijtkoek in folie en nam zich voor dit in de bus op te eten. Juist voor hij de buitendeur doorging, realiseerde hij zich het fnuikende aan dit voornemen.
Ik werk daar wel, maar wil er niets mee te maken hebben.
Hij haalde het pakje uit zijn jaszak en legde het op de wasmachine in de garage.

Vanaf de werkplek werden Duursema en zijn mannen opgehaald om deel te nemen aan een maandelijkse bijeenkomst: vergadering! De staalfabriek was een democratisch bedrijf met oprechte belangstelling voor haar personeel, hoe gering in aanzien ook.

Na het wassen van handen en gezichten namen zo’n dertig mannen plaats rond een tafel. Vrouwen zag Reindert niet, geen enkele. Dadelijk werden sigaretten en zelfs sigaren aangestoken: ook op kantoor moest er voldoende rook en stank zijn voor de aanwezigen. Een heertje van een jaar of vijfendertig trad binnen. Hij droeg vrijetijdskleding van bruine ribstof en blies gestaag beschaafde kringen uit een krom pijpje van geslepen hout. Hij was van een andere orde. Hij werd getolereerd omdat men hem vreesde. Twee werklieden fungeerden als tolk voor de buitenlanders. Zij mochten naast hem zitten.

“Luister goed, mannen! Vannacht is helaas één van ons omgekomen. Kraandrijver (onverstaanbare naam) is met cabine en al op de kade terechtgekomen. Hij was op slag dood”.
Een mededeling. Stilte en onpeilbare gezichten. Daarna volgde de overbodige vertaling in het Spaans, Italiaans, Turks en Arabisch. De stilte hield aan.
“Het is wonderlijk”, vervolgde het heertje, “de man had een thermosfles bij zich en die was nog heel!”
De opmerking, misschien een relativering of zelfs kwinkslag, werd half begrepen en nog minder gewaardeerd.

Er kwamen andere zaken aan de orde. Productiecijfers, doelstellingen, de situatie op de wereldmarkt voor staal, de nieuwe platenwals, een vechtpartij met dronken zeelui van een schip uit China. Vandaag kon je praten waarover je wilde, maar voor Reindert bleef alleen het beeld van de kraandrijver over: de klap die de man gemaakt moest hebben, collega’s die hem zijn gore overall hadden uitgetrokken, hem weer tot mens hadden gemaakt, al was hij dan dood.

“Nieuwe ogen zien nieuwe dingen”, sprak het heertje tenslotte, “hebben de nieuwkomers nog iets op te merken?”
Kijk om je heen en trek je conclusies.
Reindert wist ogen op zich gericht, maar zweeg. Hij schrok feitelijk een beetje, niet gewend dat hem om zijn mening werd gevraagd.
Op de teruggang naar het werk sprak Duursema hem aan.
“Je ziet er beroerd uit jongen. Eet je wel voldoende?”
“Het gaat wel.”
En plotseling grappiger: “Ik ben mager omdat ik socialist ben”.
Duursema grijnsde kort, maar hief ook zijn wijsvinger.
“Je kunt beter gaan eten. Geen meisje zit op een socialist te wachten”.

Hoofdstuk XIII

Nachtdienst in de haven. Onder het licht van schijnwerpers stonden ze andermaal op de wagons en draaiden de kleppen open. De ladingen van de eerste nachttrein waren nat en moesten met een zwaar blok van metaal en rubber worden losgeslagen. In een speciale kooi sprong het blok onregelmatig op en neer, als een onwillig paard in een Amerikaanse rodeo. De wagons dansten op de rails. De mannen keken toe met de handen tegen hun oren gedrukt. Hun overalls wapperden in de koude nachtwind.
Een kwartier later was de hele trein gelost. Reindert pakte een krant en vertrok naar de kelders. Hier ging hij zitten en raadde de tijd op vier minuten na.
Ik heb het goed gezien: vooral de verveling is verschrikkelijk.
Hij schraapte zijn keel en rochelde tegen de muur. Het speeksel droop als een bel over de vettige stoflaag.
Dit is de waarheid. Zo ziet de waarheid eruit.
Hij stak een sigaret aan. De rook gaf hem een prettig loom gevoel van verdoving. Was hij op de betonnen vloer gaan liggen, was hij beslist in slaap gevallen. Een nieuwe gedachte doorbrak de aandrang.
Over een paar maanden moet ik in militaire dienst. Dan sta ik voor een balie waar een mannetje met een scheve voet mij een pak dienstkleding geeft. Hij denkt dat ik die zal aantrekken. Iedereen verwacht dat ik dit zal doen. Maar het gaat niet gebeuren, er gaat niets van terechtkomen.

Na een uur van schrapen en scheppen, stond hij op.
Het wordt tijd voor een spreuk, ik moet mijn nieuwe broeders steunen in hun strijd, ook al denken ze alleen aan vrouwen en voetbal.
Op de muur naast de trap schreef hij in grote letters:

EEN JAAR STOF IS VIJF JAAR EERDER DOOD

Hij bekeek het resultaat. Vooral de houterige letters bevielen hem.
Niemand zal denken dat een Hollander dit schreef, zeker geen student als ik.
Nu er toch niemand was, kon hij meteen even tegen een muur pissen, dezelfde waar Rodriguez had gestaan.
Ik kan Duursema zeggen dat er weer eens is gepist. Of beter van niet?

Castro herstelde, maar veel sprak hij niet meer. Hij hield zich afzijdig en werkte even gestaag als zonder inspiratie.
“De ene is nog niet terug, of de ander is uitgeschakeld”, klaagde Duursema tegen Reindert, “het lijkt wel of ze elkaar aflossen”.
Wat kon de oorzaak zijn?
“Die lamzak is met zijn bezopen kop onder een auto beland. Zal wel doodgaan, met zo’n uitgeteerd lijf. Ik hoop het. Krijgen we tenminste een ander, een betere”.
Reindert hoorde verbittering in de stem, de behoefte eens flink uit te pakken over frustraties en ergernissen.
“Ik moet beneden nog wat afronden”. Snel verliet hij het hok met de regelknoppen.

Tijdens de pauze kondigde Reindert zijn besluit aan: het werd tijd weer aan de studie te denken. Een volle maand draaide hij me in het circus aan het Noordzeekanaal. Hij voelde geen enkele aandrang Boekhouden I te openen, of de courtage van een theoretische handelstransactie te berekenen. Hij wilde alleen maar weg, uitslapen tot hij uit bed zou vallen, zijn neus definitief leeg peuteren, de zwarte stukjes van zich afschieten tussen duin en wijsvinger, in de avond naar het journaal kijken en de tank van zijn brommer volgooien met verse benzine.

Dat Duursema niets zei, kon hem weinig schelen. Het zwijgen van Castro zat hem minder lekker. Castro leek heel goed te begrijpen dat Reinderts vertrek in feite een vlucht was, een capitulatie, het vertrek van iemand die de kans altijd heeft om uit de rotzooi te ontsnappen. Er zat voor Reindert weinig anders op dan gewoon weg te lopen. Met het gevoel dat hij verraad pleegde, sloot hij aan in de rij van werknemers die naar huis mochten, met de bus van Beentje en De Bruyn.

Monk
11 februari 2020
Foto: Monk

Print Friendly, PDF & Email

Reacties zijn gesloten.