Monkwise

columns verhalen fotografie

WINDVEREN

Een zomervertelling


Reizen is vinden wat je niet zoekt.

1

De vertrekhal van Luchthaven Schiphol raakt steeds leger. Het is duidelijk, dat de zomeravond ten einde loopt. De laatste toestellen kiezen het luchtruim. Met een nauwelijks onderdrukte geeuw zwaai ik de reisgids heen en weer. Eerder heb ik er niet in gekeken.
Moet je horen. Hier staat: voor wie zoekt wat bijna nergens meer te vinden is. De onwezenlijke sfeer is met geen pen te beschrijven. Daar vliegen wij straks naartoe.
Wanneer antwoord uitblijft en ik naast me kijk, zijn daar slechts lege stoelen. Elise zal een ommetje maken, nog eens langs de restauratie, de kiosk, een blik werpen in de vertrekhal, rechtsomkeert maken. Onze vlucht heeft vertraging en je moet maar afwachten of we nog wegkomen.
Ik leg de reisgids naast me neer en besluit hem achter te laten.
Geef gewoon informatie: oppervlakte van het land, aantal inwoners, klimaat, taal, geschiedenis, munteenheid, verkeersregels, economie, of ze daarginder de doodstraf nog toepassen.

Het is begin juli 1978 als wij wachten op onze vlucht naar Helsinki. Ik ben 26 jaar, Elise is 21. Wij zijn al jaren samen, studeren beiden, maar aan verschillende instituten. Elise volgt de Pedagogische Academie, een oude roomse opleiding in de zuidelijke Jordaan. Ik zit op een lerarenopleiding voor het middelbaar onderwijs, in de vakken geschiedenis en Nederlands. In oorsprong komen we niet uit Amsterdam, wel uit de regio. Aanpassen aan de mores en het ritme van de hoofdstad verloopt rimpelloos. Amsterdamse opvattingen en humor sijpelen al eeuwen door naar de provincie, in noordelijke richting minstens tot de fictieve grens met West Friesland. Bij studenten verder weg uit het land gaat de opname nogal eens mis: ze ontsporen in afleiding, voelen zich niet thuis, missen de worstenbroodjes van moeder in Tilburg. Meestal is het eerste jaar beslissend.

Ons leven bestaat uit studeren, vrienden over de vloer, films en cafés in het weekeinde. Met wonen hebben we na een eerste jaar van afzien geluk. Onze etage staat in het hart van Amsterdam, op steenworp afstand van het centraal station, weliswaar in onderhuur van een meubelwinkelier in zijn nadagen. Andere studenten moeten een huisjesmelker dulden of bivakkeren in kraakpanden. Er bestaat een Dienst Studentenhuisvesting, maar die is alleen voor universiteitsstudenten. Als Hogeschoolklant zoek je het zelf maar uit. Elise en ik zijn aan elkaar gehecht, maar leven in een eigen universum. Verliefdheid is iets anders dan liefde, of zeg ik dit beter andersom?

De binnenstad is er slecht aan toe, al is dit een vaststelling achteraf. Je vindt immers normaal wat je elke dag aantreft. Wie met de trein vanaf de westzijde binnenkomt, kan onmogelijk wegkijken van de brokkelige treurpanden achter de Haarlemmer Houttuinen. Vanaf de oostzijde is afbraakbuurt Muiderpoort niet te missen. Het zijn beelden als uit de oorlog. Herstel komt uiterst traag op gang en de bouwkwaliteit is het beperkte resultaat van politiek geneuzel, slimme projectontwikkelaars en luie bouwvakkers. In de stad zijn meer dan 50.000 woningzoekenden en de jeugd is het meer dan zat.

Onder de burgerij begint een ongeziene uittocht. Duizenden verruilen de stad voor de aanliggende provincie. In zogenaamde groeikernen worden hele woonwijken uit de grond gestampt. Moderne douches en een eigen achtertuin lokken de al te lang in krotten opgesloten gezinnen. Er bestaat subsidie om van een huurwoning naar een koophuis te gaan: Premie A, B en C. Ten behoeve van de Amsterdamse uitstroom bonken de heimachines in Purmerend, Hoorn en Heerhugowaard. In de hoofdstad worden niet alleen vervallen woningen gekraakt, maar ook lege kantoorpanden en een enkele opgedoekte fabriek. Een studiegenoot bewoont een fonkelnieuwe etage naast de Nicolaaskerk, met uitzicht op het Centraal  Station. Het complex behoort aan een speculant, de gezworen vijand van de kraakbeweging. De student heeft wit vinyl  in de woonkamer laten leggen. Hierop staat een piano die via een raam aan de straatzijde naar binnen is getakeld. Ik verdenk hem ervan het pand stiekem in eigendom te hebben en houd het bij eenmalig bezoek.

In deze biotoop loop en fiets ik elke dag naar het instituut, de bibliotheek, de supermarkt en soms moeilijk vindbare adressen van vrienden. Trams ratelen en kreunen door bredere straten. De voertuigen maken zo’n afgetrapte indruk dat ik maandenlang heb gedacht dat ze gratis vervoer bieden. Trams rijden op ongeregelde tijden, hierin geholpen door opgebroken straten. Altijd wordt wel ergens de riolering vernieuwd, is er kabelbreuk of wil een ophaalbrug niet sluiten. Fietsen zwalken zonder licht of zelfs spatborden door elkaar. Elke dag worden er tientallen gestolen. Bij tramhaltes ligt uitgeslagen glas, uit verveling of frustratie kapot geslagen. Voetgangers zijn zo gewend aan hondenstront, dat ze blindelings tussen de hopen door laveren. Er is een machine ontwikkeld om de drollen op te zuigen, maar het opruimen bevordert de laksheid. De gemeente wordt geminacht, zelfs door ambtenaren die er werken. De burgemeester van de stad is een klein mannetje met een onprettig gezicht. Iedereen kent zijn naam, al is het van de op muren gekalkte kreet Volkspolakkerij. Zijn hoofdtaak, het leiden van de gemeenteraad, is allerminst eenvoudig. Er zijn raadsleden die in haveloze vrijetijdskleding verschijnen en anderen hebben gezopen. Interrupties doorklieven elk initiatief tot besturen. Dit is een stad vol dynamiek. Hier leeft het denkende deel van de natie.

2

We gaan deze zomer de deur uit, maar wat doen we precies? Reizen is een gedevalueerd begrip. Tegenwoordig komt het neer op meegaan met de stroom in de illusie van eigenheid. Niets is wat het lijkt, maar dit maakt de kwestie niet noodzakelijk interessanter. Modern reizen weerspiegelt minder wie je bent dan wie je wilt zijn in de ogen van anderen. Daarom doet of wil bijna iedereen hetzelfde. De massa reist niet, maar gaat met vakantie. Dit woord verwijst naar een periodieke onderbreking van het reguliere arbeidsleven. De commercie houdt van deze groep, omdat aan massale behoeften op geconcentreerde plekken het meeste te verdienen valt. De vakantieganger zoekt vermaak, de reiziger zoekt niets maar vindt van alles.
Op een dag in april 1966 stopt een auto bij het tulpenland van mijn vader. Het is een Amerikaans gezin, waarschijnlijk van een in Duitsland gelegerde militair. De kinderen zijn opgewonden door de kleurenpracht van het bollenveld en willen er rondrennen, tot afschuw van mijn vader. Ik word erbij gehaald, want jij spreekt Engels. De vrouw wil foto’s maken en informeert of ze een bos tulpen mee kunnen krijgen. Vader gebiedt mij te vragen, of ze gek geworden zijn. Aan de middagtafel komt het voorval nog eens langs. Vader zegt: wat denken die toeristen wel?

Na drie jaar studie ben ik gevestigd en bijna zonder dagelijkse vrees te mislukken. Ik zeg bijna, omdat het alternatief me scherp voor ogen staat: uren wachten bij het Arbeidsbureau, een spoorloos dossier bij de Sociale Dienst, lege sollicitatiegesprekken, een baantje zonder toekomst. Ik heb allang ondervonden dat de scheidslijn tussen succes en mislukking flinterdun is. Elise staat veel steviger in het leven. Zij komt rechtstreeks van de middelbare school en uit een gezin zonder noemenswaardige ruzies. Ik baad me graag in haar kalme overtuiging dat alles goed komt. Dit is namelijk nieuw voor me.

Ik wil een scriptie schrijven over de reconquista, een maar liefst 8 eeuwen aanslepend conflict tussen de Christelijke en Islamitische wereld op het Middeleeuwse Iberisch schiereiland. reconquista betekent herovering. Uit dit woord alleen al spreekt de geschiedvervalsing, milder gezegd: de machtsverhouding. Voor de inval van de Moren in het jaar 711 bestaat Spanje zoals wij het kennen niet. Het is een door Visigothen onder de voet gelopen wingewest van het Romeinse Rijk. De warlords krijgen onderling ruzie en een van hen nodigt de Noord Afrikaanse Arabieren uit om te helpen. Binnen de kortste keren wordt het grootste deel van het gebied schatplichtig aan de nieuwe heersers. Vanuit de ontoegankelijke Pyreneeën en Baskenland begint de uiterst trage omkering die pas in 1492 voltooid wordt. In plaats van te spreken over herovering, kun je beter zeggen: Christelijke Kruistochten op het Iberisch schiereiland.  In hedendaagse orthodox islamitische kringen wordt Spanje nog altijd gerekend tot rechtmatig grondgebied. In 1978 is Spanje een christelijke dictatuur onder een generaal die geen flauwekul verstaat. De Arabieren zijn druk met Israël en nog drukker met elkaar de hersens in te slaan. Een Arabische reconquista in Spanje is de natte droom van ayatollahs in Saoedi Arabië en niet meer dan dat.

Vanuit ons door eigen inspanning bevorderde evenwicht willen Elise en ik een keer met vakantie, liever nog op reis. De tussenvorm heet rondtrekken. De vriendenkring lost toch op in de zomer: provincialen gaan terug naar hun geboortegrond, stedelingen zoeken vertier in warme landen. Alles bijeen kijk ik niet bijzonder uit naar een onderbreking van het gewone leven. Amsterdam is belangwekkend genoeg en ik ben monomaan in mijn zelfbedachte studieplichten. Elise gebruikt deze term gekscherend, omdat ik mij slecht kan ontspannen en eigenlijk alles beschouw als een opdracht, te volbrengen met strijd.

3

Het wachten op een luchthaven wordt minder bezwaarlijk met uitzicht op het platform. Vanavond staan hier een stuk of vijf vliegtuigen geparkeerd, ontlast en gevoed via een uitschuifbaar gangpad met ronde raampjes. Je moet maar op het idee komen. Onder de vleugels scharrelen voertuigen die je nergens anders ziet: bagagewagens in een soort treintje, een gele tankwagen en een stellage voor het reinigen van cockpitruiten. Even verderop staat onopvallend een militaire truck, een soort van pantserwagen. De laatste jaren zijn in Europa en omstreken meerdere aanslagen en kapingen gepleegd, een specialiteit van Arabieren, van hun erf verjaagd door de Staat Israël. Met collega studenten hierover van gedachten wisselen, verloopt moeizaam. Onze kennis rammelt en het geromantiseerde beeld van de kibboets blijft onverminderd groot. Bouwen aan een nieuw land, onder socialistische condities. Een organisatie regelt reis en verblijf op je eigen kosten. Van huis uit weet ik alles van gratis werken: geef mijn portie maar aan Hondje Fikkie.

Amsterdam is een politiek beladen stad. Na de ludieke jaren zestig met Provo en Kabouter, zijn er nog altijd idealisten. Met name de vrouwenbeweging laat van zich horen. Een verkrachtingszaak bij de rechtbank kan rekenen op protestborden CASTRATION IS THE SOLUTION. In Amsterdam is de muurtekst LIEVER LESBIES door een grappenmaker subtiel veranderd in LIEVER LESBIER. Amsterdamse humor maakt zelfs ideologie draaglijk.
Sinds botsingen met het gezag is de kraakbeweging verhard. Bij confrontaties gaat het er voortaan hard aan toe met bulldozers, geharnaste agenten en stenen gooiende activisten. Ik ken een paar studiegenoten die in een kraakpand wonen en kom er soms op bezoek. Het is lastig onderscheid te maken tussen noodzaak en mode. Mij heeft het wereldje nooit getrokken. Dit vanwege het collectieve, maar ook door het onvoorspelbare. Van vergaderen en streven naar een gezamenlijk standpunt word ik doodmoe. Consensus komt neer op aanpassen aan de meest wilskrachtige zonder dat je iets in de gaten hebt. Ik wil studeren en niet telkens gestoord worden. Ook heb ik iets tegen de chaos van het kraken: kapotte ruiten, lekke verwarmingsbuizen, doorgebrande lampen, verroeste leidingen, wankele deuren, schimmel in kasten en een rat onder de trap. Kleding zit steevast onder de kattenharen, goedkope balpennen weigeren dienst en fietsbanden worden lek weggezet. Maar mijn sympathie hebben de krakers wel, al is het maar wegens de muziek: frisse punk en aanverwante pokkenherrie, zoals de band The Ex zijn eigen sound noemt.  

Mijn studie is geen gelegenheidskeuze, maar een missie. Ik heb er lang over gedaan een verprutste middelbare school te repareren. Ik heb geen beurs, maar een renteloze lening. Ik maak elke dag schulden. Niets of niemand zal mij voortaan ophouden. Op een doordeweekse dinsdag verspert het studentengilde het trappenhuis van het Instituut. Er hangen protestbanieren: de minister van onderwijs moet zijn plannen bijstellen, zeg maar gerust omgooien. Beperking van het aantal toelatingen in studierichtingen zonder arbeidsperspectief is in de ogen van activisten zonder meer een misdaad tegen de menselijkheid. Ik heb nood aan boeken en word bij de trapopgang gedwongen tot een keuze: toegang tot de bibliotheek in ruil voor schriftelijke solidariteit of opkrassen. Dus vul ik mijn gegevens braaf in, haal een ruime voorraad boeken en streep bij vertrek mijn verklaring door. Je moet bij mij niet met chantage aankomen.

4

Elise keert terug van haar ronde. Ze heeft koffie meegebracht en een Volkskrant voor onderweg. Ze strijkt naast mij neer en vertelt, een zekere Jeroen te hebben ontmoet die op weg is naar Noord Spanje om de laatste 100 kilometer naar Santiago de Compostella te lopen. In ken geen Jeroen, maar ervaar wel lichte wrevel. Onderweg naar Spanje en pas daarginder beginnen met lopen? En dit moet dan doorgaan voor een prestatie? Wat denkt die gast: dat hij bij de kathedraal van Santiago wordt onthaald met bloemen? Door wie? Wat is dit voor zelfoverschatting?
Tien jaar later zal ik persoonlijk vaststellen dat er alleen haveloze bedelaars bij de kathedraal rondhangen. Zij worden gedwongen door een bende die zich toelegt op het leeghalen van toeristen.
De opmerkingen van Elise verontrusten bovendien: heeft zij spijt met mij naar Finland te gaan en waarom dan precies? Ik overweeg de riskante discussie hierover aan te gaan, als mijn lief een plattegrond van Helsinki openvouwt. Deze heeft ze opgehaald aan de balie van Finnair. Ik zal wel weer spoken zien.

Van het platform vertrekt een vliegtuig: een brede tractor duwt het toestel naar achteren, waarna de straalmotoren op gang worden gebracht. Ondanks het massieve glas dat ons scheidt, weerklinkt een daverend lawaai. De activiteit hernieuwt onze hoop op redding. Medereizigers drentelen heen en weer, hijsen hun rugzak om en zetten deze weer neer. Door goed op te letten, leer ik wie met ons zal reizen. We vormen gelukkig een ander slag dan feestgangers voor de Algarve.

Via een uitzendbureau werken Elise en ik enkele weken. Elise in een Buurtcentrum, geen idee wat ze er uitvoert. Ik ben aangesteld als corrector bij De Telegraaf. Met een rode balpen streep ik spelfouten en kromme zinnen aan en vervang deze door betere. De chef biedt mij een vast contract, maar dit sla ik af: ik studeer. Daarbij ben ik me bewust van het feit dat De Telegraaf in mijn kring wordt beschouwd als een uiterst verwerpelijke krant. Wie er desondanks een koopt, bewaart deze onder zijn matras om ontdekking te voorkomen. Deze mening deel ik halfhartig. Ik wil elke krant lezen en begrijp dan weer niet waarom er nauwelijks kritiek is op Randstad. Het opgeklopt joviale sfeertje in de filialen van dit Uitbuitbureau is even weerzinwekkend als de taalkundige spitsvondigheid van de Kattenbakkrant: vogelspotter Guido ziet ze vliegen. Op vrijdagmiddag biedt Randstad steevast een borrel aan zijn galeislaven. Uiteraard is het de bedoeling om ervaringen uit te wisselen en je te hechten aan Randstad: vrolijkheid! lachen! spontaniteit! Helaas bestaan er geen gratis drank en borrelnootjes, al helemaal bij de Familie Randstad.   

5

Het idee om naar Finland te gaan, komt zonder twijfel van mij. Normale studenten maken een stedentrip: Parijs, Praag of Rome. Voor een schappelijk bedrag koop je een pasje van Interrail. Hiermee kan je half Europa doorkruisen. Zeker als student geschiedenis kon ik bijna geen absurder keuze maken. Mijn leerboeken staan vol verwijzingen naar centra van beschaving, niet naar rafelranden. Zo heeft de reisfolder toch onbedoeld toch een vraag achtergelaten: waarom naar Finland?
Ten diepste is er weinig meer dan een onberedeneerd verlangen: als jongen van een jaar of 10 zit ik aan de ouderlijke huiskamertafel, gebogen over onze King Atlas. Ik bestudeer de vorm en omvang van Europese landen. Ik oefen mijn topografische kennis, zonder dat er op school naar wordt gevraagd.  Europa wordt in twee stukken gesneden door het IJzeren Gordijn. Achter deze grens is alles bezet door de Russen. Hierover leren we niets, maar Finland is een grijze zone.
Verder heb ik foto’s gezien van de Fins – Russische oorlog in 1940-1941: geheel in witte kleding gehulde Finse soldaten op ski’s zaaien dood en verderf onder de indringers. Na gedane arbeid vluchten ze het naaldwoud in. De taaie weerstand van een gering land tegen een overmacht boeit me. Dat Nederland in mei 1940 heel snel capituleerde voor de Duitsers en het Koningshuis ijlings de wijk nam naar Londen, vervult mij met vervangende schaamte. Mijn vader vindt Wilhelmina geweldig. De propaganda heeft goed gewerkt. Ik vind de voormalige vorstin een gevaarlijk sujet, erop uit om de parlementaire democratie om zeep te helpen. Juliana is een favoriet van mijn moeder, ongetwijfeld wegens haar vorstelijke hang naar het mystieke dat naar godsdienst ruikt. Wel zijn we het in huis eens over Bernhard: een uilskuiken. Een op school uitgedeelde beker met opdruk van Juliana en Bernhard, vindt zelfs bij moeder weinig enthousiasme, zij het om een andere reden dan je zou denken: de beker valt uit de toon bij de andere.

Waar mijn medestudenten naarstig op zoek zijn naar contacten en hoge verwachtingen hebben over drank en seks, ben ik gewend aan een sober en solitair bestaan. Minder dan tien jaar geleden leefde ik nog te midden van weilanden en bouwakkers, wind en water, hoge luchten en nergens buren. Het gedrag van katten en koeien kan ik beter duiden dan dat van mensen.   
Voor geen geld ga ik naar een druivenplantage in Frankrijk. Ik kan nauwkeurig voorspellen wat ons daar te wachten staat: hitte, dorst, een pijnlijke rug en ruwe handen. In de nacht word je belaagd door steekmuggen of lig je in andermans gesnurk. Bovendien zal mijn arbeidsdiscipline verkeerd vallen bij de internationale plukbrigade. Voor de meesten is het werk bijzaak, waar ik getraind ben zoveel mogelijk in zo kort mogelijke tijd te verzetten. Het versiergedrag van gitaar spelende globetrotters boeit mij voor geen meter. De kraakbeweging in Amsterdam is interessanter.
Ik voel angst om Elise kwijt te raken aan een of andere kwezel, iemand die ons leven in de war zal schoppen.
Mijn vrees is niet uit de lucht gegrepen, al moet ik nog een jaar wachten op bevestiging. Dan gaat een vriendin van Elise met haar vriend naar Israël. In de kibboets ontmoet zij een Israëlische soldaat. Ze laat haar Hollandse sukkelaar achter en maakt met de militair een rondreis door het land: Seks in de Sinaï. Einde relatie, thuis in Amsterdam de spullen verdelen, andere kamer zoeken. De soldaat moet nog maanden dienen, dus die zie je nooit meer terug. Er zijn veel manieren om van je partner af te komen.

6

Na de bagagecontrole en de bodycheck (een intimiderende ervaring) betreden we het vliegtuig van een Franse chartermaatschappij. Het is een oude en reeds tamelijk zeldzame Caravelle. Binnen is het onverwacht krap en het ruikt benauwd. De meeste passagiers zijn al in Parijs aan boord gegaan en tijdens de tussenstop blijven zitten. Het zijn allemaal studenten en rugzaktoeristen in onze leeftijdscategorie.
Elise mag aan het raam zitten, hoewel ik daar met mijn achtergrond meer recht op claim. Zij omklemt mijn hand. Nooit eerder hebben we gevlogen en ook ik voel enige opwinding. Op de startbaan maakt het vliegtuig snelheid: eerst vergelijkbaar met een auto, daarna door alle remmen en zekeringen heen brekend, zich onbeheerst in het luchtruim stortend. Half over Elise’s blonde haren gebogen, tuur ik door de patrijspoort van thermosflessenglas naar het wegschietende landschap, de herkenbare vorm van Noord Holland, de kust van Nederland, almaar hoger klimmend tot we tussen stapelwolken vliegen. Links van het vliegtuig laait de horizon rood op, alsof de zon in het westen zal opkomen. Langzaam ontspant de hand van Elise.
Ik zou haar even kunnen strelen, maar mijn hand is onmachtig.
Op een of andere manier lijkt Elise evenmin gediend van verdere aanraking. Geregeld hangt er een onzichtbare fysieke afweer om ons heen, van verschillende oorsprong en aard, met vergelijkbaar effect.

Korte heftige stoten volgen op het moment dat het vliegtuig een wolkenpartij binnenvalt: turbulentie. De vleugel die we kunnen zien, klappert onrustbarend op en neer. Voor gelovigen is het een moment om te bidden. Ik zak terug in mijn stoel en tast behoedzaam in mijn kledingzakken: geld, paspoort en vouchers, een klein fototoestel, in willekeurige volgorde van onmacht. Storten we neer, dan kan ik probleemloos geïdentificeerd worden. Mijn ouders verwittigen zal nog een hele klus worden: net als wij zijn ze met vakantie en praktisch onbereikbaar. Ik kan hun gedachten op afstand horen: het is altijd wat met die knul, moet dat nu precies tijdens onze vakantie?

Hoe en wanneer begint een relatie? Ondanks het leeftijdsverschil zijn we op hetzelfde moment toe aan een vervolgstudie. Elise komt vers van de middelbare school. Ik heb met jaren achterstand alsnog staatsexamen gedaan. Feitelijk had ik op kantoor moeten zitten tussen mulo klanten wier hoogste ambitie het is een meisje zwanger te maken. Ik wil hoe dan ook weg uit de provincie en niet alleen omdat het Instituut in Amsterdam staat. Elise gaat mee om samen te zijn, mij niet kwijt te raken. Zonder mij was ze nog een poos thuis blijven wonen. Voor een Pedagogische Academie behoef je niet perse naar de hoofdstad te verkassen. Moest een harde keuze worden gemaakt tussen relatie en opleiding, dan koos ik voor de laatste. Niet omdat ik halfslachtig om Elise geef, maar omdat ik in de provincie geen been meer zie: alleen een radicaal besluit volstaat. Na drie jaren samenwonen, is deze prioriteit minder stellig geworden. Ik kan slechts hopen, niet voor het blok te worden gezet.

Blijft de vraag in hoeverre argumenten met de werkelijkheid stroken. De waarheid kent veel gezichten. Ik wil Elise beschermen tegen onnozelaars van het moment, gasten die haar uit evenwicht zullen brengen en dan weer verdwijnen. Elise kan argeloos zijn, zich niet bewust hoe haar signalen door roofdieren worden opgevat. De stad is er vol van en de jacht is dag en nacht geopend. Ik ben nobel noch zonder eigenbelang. Maar wat dan nog?
Misschien kan ik de kwestie van de ultieme keuze tussen Elise en de studie beter andersom stellen. Tot voor kort voelde ik niet zoiets als een toekomst te hebben. Ik verweerde mij slechts en probeerde overeind te blijven. Wat resteert mij wanneer ik de boeken in een hoek smijt?

7

Zodra we op koers liggen, komen hostesses in rode mantelpakjes opdraven met koffie, thee en vacuüm verpakte boterhammen. De dames zijn ineens overal en stralen een en al professionele vriendelijkheid uit. Even plotseling trekken zij zich terug.
Het feit dat we in een Caravelle zitten, fascineert me. De naam is ontleend aan de vrouw van De Gaulle. Het model vliegt al sinds 1959 en was ooit hypermodern met de motoren achteraan tegen de romp en zijn vermogen snel hoogte te winnen. Ik overweeg er iets tegen Elise over te zeggen. Mijn gedachten doen het werk, maar mijn mond blijft gesloten.
Toen ik 14 was, kocht ik van mijn verdiensten op het land een verrekijker. Wij woonden onder een aanvliegroute naar Schiphol. Ik keek graag naar vliegtuigen. Veel andere afleiding was er niet. Geregeld zag ik Caravelles, van de SAS en Finnair. In 1978 is het een vrijwel afgedankt vliegtuig.
De tijd heeft mij ingehaald. Ik kom voor alles te laat.
Ik merk dat ik begin te zweten. Wie zal dit allemaal interesseren? Hoe kan ik iets uitleggen over een voorbij leven dat zo´n intense invloed op mij heeft gehad? Ik zie mezelf liggen tegen de dijkglooiing terzijde van ons huis. Vergeefs speur ik de lucht af naar vliegtuigen. In een wolk herken ik het gezicht van een vroegere Sovjetleider. Hij bracht de wereld met raketleveranties aan het Cuba van Fidel Castro naar de rand van een kernoorlog.
Had jij vroeger niet iets met vliegtuigen?
Elise lijkt iets van mijn benauwdheid op te vangen. Ik voel me betrapt en onmiddellijk treedt een oud mechanisme in werking: ontwijken, onzin verkopen, liegen.
Ik vraag me af of een volle batterij meer weegt dan een lege.
Einde mededeling. Allang heb ik geleerd om gevoelens op te bergen. Sterker: geregeld sta ik ze mezelf niet eens toe. Ik drink van de koffie, voorzichtig omdat de inhoud van gesloten bekers lang heet blijft. De boterhammen laat ik liggen.

7

Mijn reishonger zal met de jaren een graadmeter voor ontevredenheid worden. Ik wil minder specifiek ergens naartoe dan vooral weg van mijn werk. De aandrang beweegt mee met het besef in een verkeerd leven te zijn beland. Na mijn studie is er nauwelijks werk te vinden. De kaartenbakken van het Arbeidsbureau zitten vol afgestudeerde leraren. Een vak als geschiedenis moet in toenemende mate wijken voor nuttiger vaardigheden als boekhouden en economie. De tijd van onderzoeken en reflecteren moet maar eens voorbij zijn. Den Haag streeft naar een volk dat geld verdient. Misschien is dit altijd zo geweest, uitgezonderd in de korte episode van homo ludens, precies de periode van mijn bewustwording.

Eerlijk is eerlijk: ik heb de nodige noten op mijn arbeidszang. Langzaamaan ben ik gaan begrijpen dat vooral geschiedenisonderwijs zich leent voor de overdracht van waarden en normen. Tijdens sollicitatiegesprekken ervaar ik op voorhand de druk. Schoolleiders willen weten wat voor vlees ze in de kuip hebben. Ik ben allerminst van plan les te geven aan een christelijke school. De dag verplicht beginnen met een gebed is voor mij onbestaanbaar. Ik spreek dit niet uit openlijk naar mijn ondervragers, maar zend de boodschap in lichaamstaal uit: geloven doe je maar in de kerk. En dan is er nog de lachwekkende situatie, dat ik in de provincie voor uiterst links wordt aangezien. Ik, die in het Amsterdamse hartgrondig kan kafferen op de Partij van de Arbeid, Moskou aan de Amstel. Een voorstel van de Latijns Amerikaanse vakbondskoepel om op scholen meer te onderrichten over het Marxisme, stuit op mijn verzet: dat maak ik zelf wel uit.
Onderhuids voel ik permanent weerzin tegen de maatschappelijke tredmolen. Voor mijn studie werk ik op kantoor van een levensmiddelenfabriek. Mijn taken verricht ik in de helft van de beschikbare tijd. Daarna ga ik lopen klieren en de draak steken met de chef: dames en heren, vanmiddag gaan we theelichten proeven. Ik heb de lachers op mijn hand, maar de chef loert op kansen die altijd langs komen.

Niet de bestemming maar de reis zal de kern van mijn opleidingsmissie blijken. Tegen het einde van mijn studie stort de arbeidsmarkt in. Afgestudeerde sociologen nemen werk aan als controleur op de tram. Een baan in het onderwijs is me niet gegeven en dus beland ik andermaal op kantoor. Dat ik voortaan reikhalzend uitkijk naar mijn vrije weken en Europa wil doorkruisen met de oude Alfa die ik heb gekocht, benadrukt een fundamentele overtuiging: werken is een straf. Na een jaar of tien zal ik mijn baan dagbesteding noemen en nog weer later dagdetentie.
Elise zal mij alsnog verlaten omdat met mij in privétijd geen land te bezeilen is: alle energie gaat naar de uren van dwang en verveling.

Niet toevallig wil ik steevast midden in het hoogseizoen op reis, waar ik ook een ander seizoen kan kiezen. De zomer blijft kantelpunt in het kalenderjaar. Ga je in mei van huis, dan kijk je bij thuiskomst aan tegen een een half jaar tot de kerstboom en dan moeten de ergste maanden nog komen. Wil je later in het seizoen vertrekken, dan is Europa helemaal klaar met toeristen en maakt de chef bezwaar tegen je afwezigheid. Hij is immers zelf weer terug op de eieren. Teken aan de wand is, dat ik in vakantietijd steevast ziek word. Binnen een week na vertrek ga ik onderuit, om pas na een paar dagen te herstellen.

In 1978 ben ik nog onkundig van deze wrange vooruitzichten. Ik houd van studeren, de discussies op het Instituut en met vrienden in de huiskamer, van de grotendeels eigen tijdsindeling. Soms studeer ik een week dag en nacht, om vervolgens uitgeput dagenlang niets uit te voeren. Zo dienen de voortekenen van toekomstige problemen zich aan. Regulier werk is het meest geschikt voor de betonmolens onder ons. Intussen loopt mijn studieschuld flink op. Verwijzingen naar eigen keuzen in het leven brengen me nogal eens aan het lachen. Argumenten in deze richting dienen om de liberale ideologie te staven: succes heb je in eigen hand. Ik ben evenwel geen rationeel wezen. Ik ben niet veel meer dan een aap die geleerd heeft klok te kijken.

Opklimmen uit je afkomst is een weg met hindernissen. Je moet nieuwe referenties zoeken om je aan vast te houden, je te spiegelen. Maradonna was een geweldige voetballer die met de tijd baadde in luxe en bewondering. In zijn gedrag bleef hij een armoedzaaier, een bijdehante junk die gemakkelijk had kunnen eindigen als lijk op een vuilnisbelt.
Ik voel verwantschap met de bananenplukker uit het oerwoud die op een dag wordt meegenomen naar een moderne stad. De man kent alleen de plantage. Wat op hem de meeste indruk maakt, zijn niet de hemelhoge flats, de luxe winkels of het zwembad met springplank. Zijn blik wordt getrokken door een man die per fiets een enorme berg bananen vervoert. Als docent op het vwo had ik het nooit gered. Niet om redenen van tekortschietende kennis of vakkundigheid, maar omdat sociale afkomst zich zelden verloochent en elke samenleving in de kern intolerant is.

Wat ik het liefste doe, is op mijn rug liggen in een berg vers gemaaid gras, mijn blik gericht naar de hemel,  het oneindige in afstand en tijd.
Slechts wanneer men alleen is, is men vrij. Arthur Schopenhauer.

8

De stadslichten van Kopenhagen trekken een patroon van trapeziums en lichtspaken. ze doen denken aan de stelling van Pythagoras en de berekening van het getal Pi. Het vliegtuig hangt er schuin boven, toevallig voor ons op de gunstige manier. Sigaretten worden gedoofd en veiligheidsriemen vast geklikt. Ik steek een stukje kauwgom tussen mijn tanden tegen de druk in mijn oren. Na een ingewikkeld patroon van bochten rolt het toestel over de landingsbaan.

Het betreft een overstap. Achter ons wordt het vliegtuig leeggemaakt. De bagage wordt overgeladen, verdeeld naar de volgende bestemmingen: Stockholm, Reykjavik en Helsinki. De speaker herhaalt de mededeling in meerdere talen.
Erg verguld met het oponthoud is niemand. De vraag dringt zich op, hoe laat we uiteindelijk in Helsinki zullen aankomen. Waar kunnen we nog overnachten en wat kost een hotel eigenlijk? Staan we straks ergens met dertig man voor de vaste deur?

Kille nachtwind strijkt over het platform van betonplaten. Voor een hangar staat een ouderwets transportvliegtuig stationair te draaien. De propellers malen stevig rond, waarmee de indruk ontstaat van een gevaarlijk insect. Verbrande kerosine waaiert over ons uit. We klonteren samen voor een gebouw van hout. Helsinki is verder weg dan je denkt.
Eenmaal in de molen, heeft nadenken geen zin meer. Een vrouw met grof postuur plaatst stempels in de paspoorten zonder iemand aan te kijken: one stamp fits all. Wanneer ze klaar is, zijn er twee groepen ontstaan. De meeste klanten gaan naar Stockholm, de rest naar Helsinki. Voor Reykjavik meldt zich geen enkele passagier.
Has the lugage been transferred?
De vraag wordt gesteld door een meisje in een T-shirt waarop Me Happy staat. Ze ziet er een beetje ontredderd uit, alsof ze recent haar baan en alle vertrouwen heeft verloren.
De vrouw aan de balie knikt onverschillig. Ze toont de oogopslag van een vermoeide hond. Vervolgens trekt ze het rolluik voor haar cabine met een ratelend geluid dicht. We zijn alleen en op onszelf aangewezen, wij wereldburgers. Voor wie trek heeft, lokt er een verlichte automaat met chocoladerepen en blikjes frisdrank.

9

We wachten in een betegelde hal, meer een soort bushalte. Hier hangt een zware geur van kerosine en lysol. De passagiers vormen allemaal stellen of kleine vriendclubs die bijeen hokken als atomen in een onbekend molecuul. Niemand reist alleen.

Na een klein half uur komt een vliegtuig in beeld. Het draait als een taxi met de neus naar de vertrekhal. Op het staartvlak staat een blauw kruis, het logo van Finnair.
Instinctief weet ieder wat de bedoeling is. De reizigers staan op en mengen dooreen in de ruimte. Het is een spel waarbij iemand de onzichtbare leiding neemt en als eerste de buitendeur zal openen. Die eerste is Elise.

We haasten ons over het betonnen platform. Het transportvliegtuig is weggehaald, de gebouwen zijn onverlicht en baden in diepe rust. Het toestel van Finnair is een DC-9 zoals KLM ze bezit. Zowel aan de buitenkant als van binnen oogt het fris en modern. Hier geen wrak dat met de Franse slag in de lucht wordt gehouden, maar een toonbeeld  van Amerikaanse veiligheid en comfort. Deze keer mag ik aan de raamzijde zitten, al is er slechts uitzicht op de nacht. Niemand controleert vouchers of tassen. Het vliegtuig is nauwelijks half vol.

Wil je iets eten?
Elise heeft de boterhammen uit de Caravelle bij zich, ook die van mij.  Ik peuter aan het plastic tot Elise mij het pakje afneemt en met een enkele handbeweging opentrekt. Het brood komt mij voor als tenminste een maand oud. Er zit iets op dat aan kaas doet denken. Ik heb geen trek, maar besef dat de reis nog lang kan duren.
Binnen een paar minuten begint het rijden en zwenken naar de startbaan, gevolgd door stilstand en het brullen van de motoren.
Pratt & Whitney, Connecticut USA, het Amerikaanse Rolls Royce.  
De DC9 maakt nog deel uit van mijn kennis, opgedaan door vanaf het ouderlijk erf te kijken naar overkomende vliegtuigen en mijn waarnemingen te controleren in een boekje. Over tien of vijftien jaar kan ik alleen nog benoemen wat in een museum staat.
Bijna alles wat vliegt, wordt gemaakt in de Verenigde Staten. Toch is het meest spectaculaire vliegtuig ooit van Europese makelij: de Concorde.
De sensatie van ongeremde snelheid herhaalt zich. Naar het noorden toe kleurt de horizon een streep roze, maar het vliegtuig draait weg en zet koers naar het oosten, de nacht tegemoet.

10

Zou jij een vrouw willen zijn?
Elise kan plompverloren vragen stellen. Jammer is, dat zij niet altijd weet waar en wanneer ze effectief op tafel te gooien. We hebben bezoek van een handvol studievrienden in onze Amsterdamse woning. Misschien ontleent ze de vraag aan de plaat van David Bowie op de draaitafel. Het nummer heet Boys keep swinging.
Een vrouw? Ik? Heb je mijn benen al eens goed bekeken?
Ik ben vast geen erg mooie man, maar iets vrouwelijks is aan mij lastig te ontdekken.
Het gaat om de idee.
Dat snap ik natuurlijk ook wel, maar in gezelschap geef je andere antwoorden dan ingeval je alleen bent met je lief. Met gezelschap komt de hypocrisie. De vrienden kijken toe, een beetje lacherig, geholpen door de pilsjes die op tafel staan.
Ik moet er niet aan denken.
Waarom dan niet? Ik zou wel een man willen zijn. Voor een tijdje tenminste.
Elise kan vasthoudend zijn. Ik probeer te doorgronden waar ze op aanstuurt. Ergert zij zich aan ons gesprek dat misschien masculiene trekjes heeft? Onder linkse studenten bestaat evengoed competitie en haantjesgedrag. Het valt niet mee om alsmaar progressief te zijn.
Ik kan me er niets bij voorstellen.
Zou je toch eens moeten doen. Dan zal je zien dat meningen samenhangen met de vraag of je man of vrouw bent.
Meningen wel, maar feiten zijn feiten. Waarom zou ik een vrouw willen zijn?
Dat vraag ik jou.
Aan de eettafel hebben we het onder ons over allerlei onderwerpen. Het kan me weinig schelen om het even over wat mijn mening te geven, maar in de benadering van Elise schuilt iets van agressie, van verongelijkt zijn. De vrienden zwijgen wijselijk.
Waarom wil jij dan soms een man zijn? Wat lijkt je er zo aantrekkelijk aan?
Ik heb een hekel aan man – vrouw twistgesprekken. Op het instituut was onlangs een fel debat over taalgebruik. Een studente uit de groep eiste min of meer dat we voortaan elke zin zouden ombouwen met hij/zij en zijn/haar, om gek van te worden. Een vrouw directeur noemen, was ronduit schandalig. Waarop ik zei: nou, dan nemen we in haar plaats wel een man.
Ik voel mijn ergernis toenemen en besluit wat scherper te reageren.
Militaire dienstplicht, kostwinnerschap, prestatiedruk, zit je daar op te wachten? En als je ooit voor een rechtbank mocht belanden, wees dan maar blij een vrouw te zijn. Jullie komen altijd weg met een lagere straf.
Een beetje opgefokt raak ik wel. Ik heb hemel en aarde moeten bewegen om onder militaire dienst uit te komen. Had ik me geschikt, dan hadden Elise en ik onmogelijk hier samen gezeten. Zou Elise dat verzet ook hebben opgebracht? En dan het gezever over bewust ongehuwd moederschap. Gaat Elise straks naar een kliniek? Alleen al van het woord spermadonor word ik niet goed. Welke idioot trekt zich af om zijn kwak in een potje te vegen voor een kliniek? Valt er soms geld mee te verdienen? En waarom zou iemand recht hebben op een kind, dan nog zonder bijbehorende partner?
Elise knikt naar de draaitafel. Het nummer is bijna afgelopen.
Het zijn boys die swingen, hun zin doordrijven. Dat lijkt mij ook wel wat.
De vrienden lachen. Het klinkt alsof Elise in onze relatie alleen het aanrecht kent.
Bowie bedoelt het als parodie, als kritiek, niet als iets om na te streven. Hij is trouwens maar een halve man, heb ik gehoord.
Grappen maken, daar ben ik goed in. Desondanks voel ik me aangestoten.

11

Plaats en tijd: hoog boven de Oostzee, 59◦ NB, 24◦OL. Rechts van het vliegtuig zal Tallinn liggen. Het is midden juli, de langste dag is voorbij, elke week gaan er minuten af van het daglicht. Naar mijn gevoel hoor ik niet hier te zijn, maar in het aardappelveld van mijn vader. Dit bestaat alleen nog in mijn hersenen: feitelijk groeit er tegenwoordig gras. De nieuwe eigenaar laat er zijn paarden lopen. Hij is een drogist uit Haarlem, een fatje dat denkt in geurtjes en flesjes, schaartjes en nagelvijltjes. Zijn vrouw ziet eruit of ze bij de commissaris van de Koningin op bezoek gaat. Hun kinderen rennen over ons erf en breken af waar ik zo zuinig op ben geweest. Kreeg ik de kans ermee weg te komen, dan schoot ik ze allemaal dood. Lang zal hun verblijf op het platteland niet duren, maar dit brengt de basis van mijn identiteit nog niet terug. Een boer die zijn land en woonstede verkoopt, is wanhopig of niet goed wijs.

Mijn brein kan de teloorgang van mijn thuis niet aan. Dit duurt al jaren en zicht op verbetering blijft uit. Mijn systeem is gebonden aan seizoenen en weersomstandigheden. De rooitijd van vroege aardappelen valt samen met het hoogtepunt van de zomer. Dorpsjongens komen op de fiets om kermisgeld te verdienen. Twee maal daags wordt een vracht de schuur binnen gereden. Het is mooi om een tractor te besturen die drie ton gerooide piepers in veiligheid brengt.
De jongens uit omringende dorpen moeten het steevast afleggen tegen mijn uithoudingsvermogen. Hun eerste werkdag suggereert het tegendeel. Pas na de middagthee loop ik aardig in. Er wordt met krachten gesmeten. De dag erop kraken en kreunen de gasten nog voor de ochtendkoffie. Toch geven ze de stille competitie met het zoontje van de baas niet zomaar op. Het is mij om het even. Wanneer zij binnenkort vertrekken, ben ik nog altijd hier. Ik speel het spel mee en werk net een ietsje harder dan zij. Dit is het begin van de jaarlijkse uitputtingsslag: de seizoensgasten meesleuren in een tempo dat zij onmogelijk kunnen volhouden. Na de middagpauze neem ik een voorsprong die aan misverstand geen ruimte meer laat. Zo nu en dan sta ik op en kijk achterom, mijn handen achteloos in de zakken. Ik verpletter en heers. Vandaag ben ik een landloze sukkel, geen haar beter dan mijn vroegere uitdagers, iemand die een baas moet zoeken. Alleen een hond verdient een baas.

In de DC 9 mag niet worden gerookt. Ik moet mijn stijgende bloeddruk met diepe ademhaling onder controle zien te krijgen. Waarom denk ik altijd aan shit die er niet meer toe doet? Naast mij zit Elise een beetje te suffen. Haar vader werkt buitenshuis, als metselaar en tegelzetter. Hij wordt opgehaald met een busje, is de hele dag weg en keert tegen een uur of half vijf weer terug. Zijn humeur is gelijkmatig, zijn bewegingen altijd beheerst. Over het werk praat hij zelden. Elise heeft nooit langer dan een paar weken gewerkt, als oppas en op een kantoor. Voor haar is werk een interessante ervaring, een afleiding waar je naar believen ook weer vanaf kan. Voor mij is het een dwangsysteem, een gevangenis van opdrachten en onduidelijke doelen. Bovenal ergert het me, dat ik niets beters kan verzinnen, geen kans zie te ontsnappen, behalve in studeren dan, voorlopig.
Op het land ben ik iemand. Eigen terrein, het gevoel nuttig te zijn, maar ook vooral: besluiten nemen, je eigen tijd indelen. Alle man van Neerlands stam, voelen zich der vad’ren zonen, willen wij op ’t plekje wonen dat ons tot een erfdeel kwam. Maar het erfdeel van mijn zus en mijzelf is al verkocht nog voor we meerderjarig zijn. Mijn vader erft als jongeling een stukje land en een oud boerderijtje. Met behulp van naoorlogse landbouwsubsidie start hij een tuinbouwbedrijf, koopt zijn broers uit en gaat andere gewassen verbouwen. Hij neemt risico’s en werkt zich een slag in de rondte. Wie kan er iets tegen productie van voedsel voor de bevolking hebben? Wat is daarmee vergeleken een kantoorbaan voor papier verplaatsende muizen, wat het belang van vergaderingen en resultaten die volgende week achterhaald worden genoemd? Hoe kun je in zo’n doelloos gekkenhuis functioneren en volhouden dat je iemand bent? Wie dan? Mijn zus en ik zijn vergroeid met een eigen bedrijf, met eigen opvattingen. Wij weten niet beter dan dat dit voor eeuwig is. Op een dag gooit vader huis en haard in de verkoop. Aan alles wat begint, komt een einde. Alleen gevoelens gaan een heel leven mee.

Na de exodus van het land waar behalve vader ook mijn grootvader rondliep, raak ik het spoor bijster. Thuis ruzie, op school slechte cijfers en spijbeluren, daartussen met gevaarlijke snelheid op een opgevoerde brommer. De confrontatie met militaire dienstplicht: tien dagen in een hospitaal in stille hongerstaking. Afgekeurd voor alle vormen van dienstverlening vertrek ik naar huis, weer ruzie, daarna een jaar saaie arbeid op kantoor en nog langer werkloos, met haaruitval en huiduitslag bij de dorpsdokter, rondhangen in de horeca, klusje hier klusje daar, wekenlang in bed met een stapel boeken uit de bibliotheek, sommige gejat uit een winkel. Via een schriftelijke cursus haal ik alsnog een bruikbaar middelbare schooldiploma en meld me bij het Instituut in Amsterdam. Misschien is dit mijn diepste drijfveer: studeren omdat ik het kan, bewijzen dat ik geen willekeurig vervangbare mongool ben.

Toch was ik liever gebleven tussen de rechte wegen en sloten, onder de hoge luchten, met werkende handen, eigen gedachten en trots. Wachten in het voorjaar tot de weidevogels terugkeren, het dijkgras aan lengte wint, het land wordt gevlakt voor de zaaimachine. Ik weet het: waarom een absurd romantische voorstelling van zaken optuigen? Als geen ander weet ik hoe de praktijk van alledag is op een landbouwbedrijf: buffelen en afzien, vaak tegen beter weten in. Mijn hechting is een verslaving, bevochten gevangenschap in een raamwerk van voorgaande generaties. Mijn stamboom toont meer dan drie eeuwen kleitrappers. Wij zijn de Indianen van Noord Holland. Dit opgeven en achterlaten, komt neer op verraad aan jezelf.

Als identiteit bestaat, dan wordt de invloed van landschap en weersomstandigheden onderschat. De taaiste volkeren wonen in de bergen en op ijsvlakten, waar het leven genadeloos is. Je kunt stellen dat ik ben opgebouwd uit geometrische vormen van weilanden en akkers, afgezoomd met sloten en wegen, geaccentueerd door strakke rijen bomen. Mijn identiteit werd vastgelegd op een 17e eeuwse tekentafel naar het ontwerp van een beroemde droogmakerij, waarvan de molens overigens zijn ontworpen door een van mijn voorouders. Pas hierna komt de invulling door het dagelijks leven, de mogelijkheden en verplichtingen, regelmaat en verrassing. De binding aan eigendom en productie is leidend. Mensen komen en gaan, het land blijft. Zonder dit was ik iemand anders geworden. Zonder dit ben ik genoodzaakt ik iemand anders te worden.

In een land met een almaar groeiende bevolking,  ligt de nadruk op de omgang met mensen. Dit bepaalt de mate en wijze van socialisering, het functioneren in wat heet maatschappelijk verkeer. Identiteit wordt hiermee het product van een compromis, de grootste gemene deler. Op school en later bij de baas ontvang je periodiek een cahier met uitgewerkte tekeningen. Deze mag je naar eigen inzicht inkleuren met de bijgeleverde kleurpotloden. De resultaten worden beoordeeld en gerangschikt – door anderen. Vrijheid is evenwel niet het inkleuren binnen aangeleverde lijnen. Vrijheid is zelf een tekening maken. Mijn onmiskenbare eigengereidheid heeft alles te maken met de ervaring van vermorzelen, bedacht en uitgevoerd door anderen.

11

Het lijkt alsof we in het centrum van Helsinki zullen neerstorten, maar het vliegtuig landt keurig op een plak asfalt, om tot stilstand te komen op een donker industrieterrein. De motoren van de DC 9 worden aanstonds uitgeschakeld: langzaam zakt het janken van duizend stofzuigers weg. Ik bemerk, het geluid te hebben gebruikt om muziek te maken. Mijn voeten tikken een ritme op de vloer, in mijn hoofd beukt een basgitaar in staccato. We hebben geen radio of ander geluidsapparaat bij ons. Ik zal de komende dagen vaker zelf muziek maken, in stilte, terwijl ik gewoon een gesprek voer. Muziek is geen afleiding, maar een motor.

De explosie van Britse Beat zal nog lang nagalmen, maar is anno 1978 toch geluwd, afgevlakt. De radio drijft op Dire Straits, Debbie Harry en Fleetwood Mac zonder Peter Green. Thuis draai ik platen van Steve Miller, Dave Edmunds en Johnny Winter, allemaal met hun wortels in de jaren zestig. 
De muziekindustrie, platenbazen, de media, managers en hebberige muzikanten ontdekken de show, de performance, het massale publiek. De mensen kijken naar ABBA en Gary Glitter. Londen en Den Haag hebben de vrije zeezenders opgeruimd, de jeugd gepacificeerd, regie en inkomsten herwonnen, het echte muzikale werk ondergronds gedreven. Kraakzenders melden wat Radio Stad Amsterdam onder politieke druk afzwakt of achterwege laat. Berichten van De Vrije Keyser worden afgewisseld met tweepersoons doodkisten punk: guns for the Afghan rebels! Elise heeft niets met punk. Dit lijkt van geen betekenis, maar er schuilt meer in muzikale voorkeur. Ik beschouw punk als een levensstijl, een mentaliteit. De burgerij bootst de activisten na met een geverfde haardos en een paperclip in een oorlel: Kleider machen Leute.

We verlaten het vliegtuig via een moderne harmonica tunnel. In een fel verlichte kale ruimte spuwt een rubber klep koffers en rugzakken op een roterende schijf. Door het draaien komen dezelfde spullen geregeld opnieuw voorbij. Onze tassen zijn er evenwel niet bij en dit feit geldt ook voor een handvol andere reizigers. Wij wachten en wachten.
Ik vertel Elise dat in de oudheid legers elkaar op deze manier voor de gek hielden.
Ze lieten hun soldaten gewoon drie keer door de pas marcheren, alsof het om een overmacht ging.
Maar Elise heeft natuurlijk geen behoefte aan historische uiteenzettingen. Ze is moe en wil naar bed.
Ik vond het wel een beetje eng, vooral omdat we twee keer vlogen.
Dapper meisje: bij het opstijgen in Kopenhagen heeft ze niets laten merken, misschien omdat ze denkt dat van mij geen steun of troost valt te verwachten. Daar zit iets in, mogelijk omdat ik zelf nooit iets van anderen verwacht. Een reden om haar warmte te onthouden, is het niet.

Waar het op neerkomt, is dat een deel van de bagage zoek is. Een werknemer in het uniform van Finnair komt ons dit meedelen. Mogelijk is er iets misgegaan in Denemarken of eerder in Amsterdam. In dit verband valt me iets te binnen: we hadden duidelijker labels aan de tassen moeten hechten. Altijd wanneer er iets scheef loopt, begrijp ik binnen een seconde waar het probleem zit. Reizen is: moeten berusten in eigen en andermans fouten, in bureaucratie en de gevolgen. Ik ben niet zo goed in aanvaarden en berusten.

12

Na Finland zal ik nog slechts een enkele keer vliegen. Niet omdat ik het vervelend vind. Ik ben juist dol op vliegtuigen, die ik liever vliegmachines noem omdat dit woord meer recht doet aan het staaltje menselijke wilskracht en technisch vernuft. Het is een eersteklas prestatie om een gewicht van tientallen tonnen te laten opstijgen en landen zonder dat de constructie elkaar valt of te pletter slaat.
Ik heb een hekel aan elke vorm van collectief vervoer vanwege het lange wachten, de chaos en controles, het gekwek en geritsel, de overvloed aan geluiden en geuren, de bestemming waar je wordt uitgebraakt als een lading doorgedraaide kippen. Daar sta je dan.

Zoals veel opgroeiende jongens van eind jaren 50 heb ik het verlangen piloot te worden. In mijn geval vloeit dit idee ongetwijfeld voort uit de belangstelling die mijn vader heeft voor vliegtuigen. Hij leeft in de opwinding van de Melbourne Race, de vluchten van de Uiver PH-AJU 44 in de jaren dertig. Met de oorlog komen de eskaders Amerikaanse en Engelse bommenwerpers. Een Lancaster zonder brandstof maakt een noodlanding op niet meer dan honderd meter van ons land. Stel je even voor: een intacte Britse bommenwerper met de neus naar je toegekeerd. Mijn toekomstige vader is 17 jaar en kan de verleiding niet weerstaan. Hij loopt erheen. De Duitse soldaat die het vliegtuig bewaakt staat de hele dag in een lege polder en denkt aan zu Hause. Hij knikt toestemmend: ga maar even kijken. Mijn vader klimt in de bommenwerper. Hij kijkt zijn ogen uit, snuift de geuren op, wordt zich allicht bewust dat de oorlog echt bestaat.
Het moet een hoogtepunt in zijn leven zijn. Toch zal hij er nooit iets over zeggen: ik hoor het van zijn broer als vader al 15 jaar dood is. Nooit zal hij in een normaal vliegtuig stappen. Wel neemt hij me een keer mee naar Luchthaven Schiphol. Vanaf de balustrade kijken we langdurig en eten we een ijsje. Op het platform start een aftandse Constellation van Olympic Airways. De vlammen slaan uit de motoren. Eigenaar is tycoon Onasis, de latere echtgenoot van opera diva Maria Callas. Vader kijkt sceptisch naar het viermotorige propellervliegtuig en zegt: ik zou voor geen goud instappen.

13

We vormen een select groepje pechvogels. De meeste reizigers komen uit België en zijn opgestapt in Brussel. De Caravelle dient als boemel, voorbestemd om problemen te genereren: has the lugage been transferred, yes of course not.
Het verwondert mij, hoelang het duurt eer deze onvermijdelijke conclusie bij iedereen binnenkomt. Zelfs de formele mededeling laat hoop en twijfel sluimeren. Nog een half uur na intreden van de status quo zijn twee reisgenoten in vaste overtuiging dat alles nog te elfder ure goed komt.
Morgenochtend zullen de vermiste spullen ineens voor onze neus staan.
Ik snuif van ongenoegen en drift. Wat schiet je ermee op, jezelf voor de gek te houden, anderen met je onzin lastig te vallen?
Het komt omdat we een studentenvlucht hebben. You pay peanuts you get monkeys.
Ik spreek op afgemeten toon om aan de uitbraak van positivisme een einde te maken. Stilte is mijn deel.
Het is middernacht, we staan op een donkere luchthaven en er is bagage zoek.
Ik vat de situatie nog maar even samen. Antwoord of protest blijft uit. Met toenemende ergernis denk ik aan alles waar ik door halfbakken werk last van ondervind: onze studiefinanciering komt pas na maanden op gang waardoor we ongeveer uit bedelen moeten. Tentamens worden op het laatste moment uitgesteld. In het studiegebouw buffelen twee maanden lang drilboren wegens een verbouwing. De sleutel van de kopieermachine is steevast zoek. Erg flexibel ben ik niet, maar je wordt er toch ook gek van? Elise bemerkt de vrieskou die van mij afstraalt.
We zijn niet de enigen, dat kan gunstig zijn.
Maar ik ben nijdig en onwrikbaar, hoe de anderen er ook over mogen denken.
Dit gaat dagen duren.

Onverwacht wordt het rolluik van de balie weer omhoog gehesen. De inmiddels bekende vrouw van Finnair neemt plaats op haar plek. Zelfs ik voel even hoop opkomen. De vrouw toont evenwel geen enkele emotie: ze heeft een taak en voert deze uit. Er komen formulieren tevoorschijn, afkomstig van Department Lost and Found. Deze moeten door ieder worden ingevuld en ondertekend. Het is zaak, je onmiddellijk en precies te realiseren welke spullen je kwijt bent. Elise is snel van begrip en stelt voor om de lijst ruim te bemeten. Wie zal weten welke camera of sieraden je hebt meegebracht? Die worden immers het eerste gejat. Wat kan een verzekeraar uitrichten tegen de schriftelijke verklaring van een luchtvaartmaatschappij, waarin de problemen worden erkend? Toch vullen we niet meer in dan we kwijt denken te zijn: zo zijn we niet opgevoed. Wat mij betreft: ik wil wel frauderen, maar alleen voor forse bedragen. Tot een oplossing leidt het formulier voorlopig niet, maar ik kalmeer wel.

14

Een opgetrommelde bus van Finnair rijdt ons naar de stad en stopt bruusk voor een hotel: Intercontinental.  De service komt ten einde. Het hotel is zo duur dat de receptie de hele nacht open is. Scheiding der geesten is onontkoombaar. Je mag een lege portemonnee niet verwarren met solidariteit.
Voor zo’n enkele keer moet het maar.
Een stel uit Brugge dat alleen de tentstokskes mist, groet ons droogjes en loopt naar het hotel waar je omgerekend 160 gulden voor een kamer betaalt. Dit is een bedrag waar wij een hele week van leven.
Vijf mensen resteren. Eerder dacht ik dat er alleen stellen waren, maar in ons troepje nachtbrakers bevindt zich een alleen reizende jongeman, type troubadour van de voorbije hippietijd. Ik ken ze van de opleiding, zij het van studierichtingen als huishoudkunde of dramatische vormgeving, vakken die geen enkel aanzien hebben. Ik krijg een zeldzame aanval van initiatief.
Laten we een taxi zoeken. Er zullen toch meer hotels in de stad zijn dan dit paleis. 
Eigenlijk hoop ik op nieuw geharrewar, waardoor iedereen een eigen kant uitgaat. 
Helaas valt mijn idee in goede aarde. Terzijde van het hotel vinden we zelfs een taxi met draaiende motor. De chauffeur heeft ons opgemerkt zoals een wolf een groepje schapen taxeert. Langzaam rijdt hij ons tegemoet. Het zijruit zakt tot ongeveer de helft.
To a nice and cheap hotel.
Het Rotterdamse stel leeft in een luchtbel. Wanneer er iets nog open is, zal het zeker niet leuk en betaalbaar zijn. De chauffeur haalt zijn schouders op en schakelt de geldmeter in.

Een auto rijdt hoe dan ook ergens heen. We komen langs brede straten en de chauffeur remt bij zowat elke kruising sterk af: OK, hotel!
Niemand heeft zin om uit te stappen en verder dan tot een wantrouwend spieden door de ruiten komt het niet. We vormen een troepje besluiteloze pubers. We zijn moe en willen liggen, de ogen sluiten en morgen ontwaken met het vooruitzicht van zon en zee. Mama heeft thee gezet en een eitje gekookt. De fluïde sfeer maakt me een beetje balorig.
Helsinki! Dochter van de Baltische Zee. De stad zal uw stoutste dromen overtreffen.
Mijn ironie valt uit de toon. Het is geen tijd voor geintjes. Voor een onverlicht gebouw komt de auto abrupt tot stilstand. De chauffeur lijkt vastbesloten geen meter meer te rijden. Elise snapt waar het op neer komt.
Ik geloof dat we eruit moeten.
Ze haalt twee Finse bankbiljetten tevoorschijn en berekent snel wat zij van iedereen krijgt. Tot het zover is, houdt ze de biljetten vast en kan de chauffeur ieder van ons aanspreken. De anderen moeten niet denken dat zij gratis ontsnappen. Ik zie hoe zij in hun kleding tasten, een beurs openen, zoeken naar Hollandse guldens of anderszins. Niemand dan Elise bedacht om vooraf geld te wisselen. Ik kijk toe en voel diepe warmte voor mijn lief.

15

Het aangeduide gebouw blijkt werkelijk slaapruimte te bevatten. Maar er is onvoldoende plek voor ieder van ons in de herberg. Elise trekt haar conclusies. Ze klinkt kribbig, mogelijk omdat de uitvreters het beste wegkomen.
Het loopt onderhand tegen de ochtend. Ik vind het niet langer de moeite een hotel te nemen.
Een terechte conclusie. De laatste bedden zullen niet de beste zijn, eerder onmogelijke plekken naast de plee of een bezemkast. De Rotterdammers voelen zich geroepen ons de hand te drukken.  Ze lijken opgelucht dat wij geen strijd willen voeren om een paar matrassen. Helaas blijft de troubadour bij ons staan.

Onze klittende vriend heeft zich inmiddels uitvoerig aan Elise voorgesteld als Ramón, student aan de sociale academie, richting cultureel werk. Wat een leuke gast! Hier wordt de geitenwollen sokken generatie opgeleid. In zijn vrije tijd schildert meneer portretten, naar een techniek die nat in nat wordt genoemd.
En maar lullen en maar lullen en maar lullen.
Het loopt tegen half 4 en binnen een uur zal de zon op deze noordelijke plek weer opkomen. Dat we de komende dag geradbraakt zullen zijn, ontgaat me voorlopig. Mijn meest directe zorg is, hoe we de hippie kwijt raken. Zal ik hem eens een paar flinke tikken verkopen? Om de mogelijkheden te peilen, begin ik een praatje met het derde wiel aan onze wagen. 
Wat ga jij na je studie doen, Ramón?
De voornaam noemen, heeft een magische uitwerking. Het suggereert vriendschappelijke omgang, betrokkenheid. Ingeval het gebeurt in een functioneringsgesprek, weet je dat je op weg bent naar de uitgang. Dat uitgerekend ik hem een belangstellende vraag stel, heeft de lastpak niet voorzien. Hij haalt diep adem en kijkt me aan om na te gaan of hij in de maling wordt genomen.
Ik denk aan buurtwerk, iets waarin ik voor mensen het verschil kan maken. Ik wil trouwens ook graag kinderen. Op termijn dan, ha ha!

Zijn opmerking over kinderen is op z’n minst verdacht: Elise wil kinderen, desnoods zonder mij. Het lijkt of Ramón dit heeft geroken. Ik vermijd uit alle macht naar Elise te kijken. Wat heeft ze hem onderhand allemaal verteld? Wie zit hier eigenlijk wie te zieken?
En jij dan? Leraar zeker? Jij gaat de klas vertellen hoe piramides worden gebouwd?
Ik begin nu echt de tering aan deze kabouter te krijgen. Het zal me niet verbazen of hij denkt dat hij straks degene is die met Elise gaat rondtrekken. In mijn studiekring loopt ook zo’n gast, getapt bij de vrouwtjes, in de studie leunend op de groepjes waarin we werken, even onzichtbaar als aanwezig, een parasiet met honing aan zijn kont.
Ik word bankier. Of anders wapenhandelaar. Big Box, weet je wel. Money makes the world go round. Thuis houd ik statistieken bij van de Dow Jones.

Ramón snuift en kijkt weg. Het is duidelijk dat hij me niet gelooft. Mijn hersens werken op volle toeren om de volgende zet voor te bereiden: in hoeverre kan een studie geschiedenis samengaan met een baan in het bankwezen? Kan ik aankomen met historische onthullingen over de crash van 1929, of het geknoei van Den Uyl dat de Arabische olieboycot en de Autoloze Zondag inleidde?
Ik ruik gevaar: het zal er nog van komen dat Ramón in een psychologisch schaakspel blijk zal geven slimmer te zijn dan mij lief is. Ik lach huichelachtig tegen hem. Ik wil hem pacificeren en tegelijk verder provoceren.
Maar geen nood. Eigenlijk ben ik net als jij een sociale jongen. Niet te beroerd om op zaterdag een dakloze een gulden te geven. En hem te vragen wanneer hij aan het werk denkt te gaan.

Onder een portiek blijven we staan. De straat is vochtig, al valt er geen regen en is het stukje hemel dat zichtbaar is tussen de huizenblokken zelfs helder. Ramón haalt een stapel boterhammen tevoorschijn, welke ik aanstonds herken als afkomstig uit het Franse vliegtuig. Kennelijk heeft hij verpakkingen van andere passagiers meegepakt. Hij biedt niets aan, dus hoef ik niets af te slaan.
Weet je, ik heb nooit meer dan 100 gulden bij me. Cheques al helemaal niet, nergens voor nodig.
Een stuk brood verdwijnt in zijn mond. Hij praat met volle bakkes.
De wereld staat open voor iedereen, weet je. Als je maar vertrouwen in de mensen toont. Dat is verreweg het belangrijkste.
Elise houdt zich afzijdig. Ik voel aan haar houding dat zij zich ergert, vooral aan mijn vijandige houding. Ik hoor haar denken.
Hou toch op, die jongen bedoelt het toch goed. En hij is ook maar alleen.
Om escalatie te voorkomen, slik ik mijn antwoorden verder in. Misschien kan ik deze zwerfkat ergens onverhoeds voor een tram smijten.

16

Na de eerste stadsbussen, een vuilniswagen, twee in hun jas gedoken politieagenten en een klas joelende schoolkinderen, lopen we met z’n drieën naar Travela, het Finse reisbureau. De stemming is bepaald slecht. De vrouw achter de balie roert in haar ochtendkoffie. Zij glimlacht achterdochtig, alsof ze op voorhand aanvoelt hoe de vork in de steel steekt.
Why leaving when arrived only yesterday? We have a lot of things of great value and pleasure!
Zij kan niet weten, dat Elise en ik sinds anderhalf uur terug naar Nederland willen en wel meteen. Van de ene opmerking kwam namelijk de andere; het ging van kwaad naar erger. Laat staan dat de vrouw kan begrijpen waarom het onderwerp van onze ruzie, de globetrotter Ramón, om ons heen blijft hangen alsof ook hij naar Schiphol terug wil. Het is trouwens de vraag wat hij überhaupt wil. Elise heeft dermate de pest in, dat ze vasthoudend doorvraagt.
What about another plane?
De vrouw spreidt geduldig haar handen. Het lijkt of zij ons tegen onszelf wil beschermen.
The next one is in two weeks.
De eerstvolgende studentenvlucht, bedoelt ze. Reguliere vluchten zijn er genoeg, maar die kosten het drievoudige van onze tickets.
Vanaf anderhalve meter aanschouw ik het tafereel met een steen in mijn maag. Aan zelfreflectie of relativering lijd ik deze morgen niet. Steeds meer raak ik overtuigd dat je de verdomde klier alleen kwijtspeelt door fysiek geweld in te zetten, hem gewoon van je af te trappen. Tegelijk stoor ik me aan de obstinaat humanistische houding van Elise: was will das Weib? Op een of andere manier pakt het zo uit, dat alleen ik verantwoordelijk lijk voor de situatie. Misschien zijn we inderdaad beter af door terug te gaan, thuis de draad weer op te pakken. Waarom moest ik ook zo nodig de deur uit? Ik voel het moment naderen waarop mijn hersens blokkeren, waarmee de bereidheid toeneemt tot het nemen van drastische stappen richting Elise.
Waarom ga je niet alleen met die gehaktbal op stap als hij zo geweldig is?
De baliedame heeft natuurlijk gelijk. We moeten afkoelen en ons bezinnen.

17

Alsof het probleem ons alle drie aangaat, besluiten we de situatie te overdenken bij een ontbijt in het treinstation, gevestigd aan de Kaivokatu. Het gebouw doet denken aan een kerk, de accommodatie is keurig, de gasten komen en gaan, de prijzen zijn laag en de koffie ruikt naar uitslaande brand. Aan een tafel verderop zitten vier bouwvakkers met een pul bier voor de neus: Helsinki, Parel van de Oostzee.
Elise zit naast mij. Ramón schuift tegenover ons aan tafel. Elise trekt haar tasje op schoot en gaat zich opmaken, gewoon hier in het station. Ik heb geen idee waar de situatie gaat eindigen, maar elke minuut telt. Plotseling kom ik op een idee, het zit gewoon in de binnenzak van mijn jas.
Ik wil je trouwens iets vragen, Ramón. Nu je hier nog bent. Zou jij een foto van ons willen maken?
Niemand weet hoeveel zelfbeheersing ik opbreng. Ik haal het cameraatje tevoorschijn, draai het objectief naar buiten en stel lichtsterkte en diafragma in.
Gewoon op het knopje drukken, een kind kan de was doen.
Ik schuif tegen Elise aan en sla mijn rechterarm nadrukkelijk om haar heen.
Zijn we niet een plaatje?
Ik zeg dit op precies de juiste toon tussen intiem en openbaar.
Plotseling staat het manneke op. Hij negeert de aangereikte camera en loopt gewoon weg, zelfs zonder Elise te groeten. Ik kijk hem na tot hij helemaal buiten is.
Heb je nou je zin? Godsamme, wat kan jij vervelend zijn!
Elise mag vanaf nu zeggen of schelden wat zij wil. Mij deert het niet meer. Mijn probleem is opgelost en het liefst zou ik keihard lachen. Ik kom overeind en loop naar de glazen toog. Hierin liggen naast bleke worstjes ook croissants alsof we in Frankrijk zijn. Ik bestel er vier plus een pot thee.

18

Hotel Academica is saai als de straat waaraan ons verblijf is gevestigd. De kamer valt enigszins tegen, voor wie geen studentenhotel is gewend. Onze eenpersoons bedden staan een meter van elkaar. Onder de omstandigheden is dit overigens maar het beste. We zijn niet bepaald in knuffelstemming. In het studieseizoen wonen hier Finse studenten die van heinde en ver komen. De buurt is uitermate rustig. Er staat zelfs een Handelsschool, een opleiding waar ik warme herinneringen aan koester. De directeur sprak na afloop van een ondergewaardeerd diploma. Ja, daarvoor gingen we graag jarenlang naar school. Voor nu laten we ons achterover zakken op de bedden en vallen eindelijk in slaap. Het is midden op de dag.

Na drie jaar samenwonen weet ik van Elise nog steeds niet zeker wanneer zij naïef is of een spel speelt. Provinciale goedhartigheid kan omslaan in een uitgekookte opmerking of een onverwachte blijk van inzicht. We hebben gegeten in een soort mensa. Het adres is ons gegeven door Travela. Voorzichtigheidshalve doe ik de bestelling in het Engels. In veel Europese landen kun je beter niet de verdenking op je laden, Duitser te zijn. De Nederlandse taal klinkt verdacht veel naar die van onze oosterburen. We krijgen groentesoep, daarna patat met gehaktballetjes in Zigeunersaus. De kok die ook bedient, benoemt de saus uitdrukkelijk. Hij ziet aanstonds dat we buitenlanders zijn. Duitsers worden in Finland evenwel juist gewaardeerd. Dat is vanwege de oorlogvoering tegen de Russen. In het logo van de Finse strijdkrachten staat een hakenkruis. Wanneer de man ons toetje gaat halen, zegt Elise er iets over.
We kunnen gewoon in onze taal praten. Hou dus op maar met je Engels. Wanneer we alweer buiten staan, bedenk ik dat de kok misschien heeft gedacht dat we Denen zijn.

Terug in onze kamer draai ik aan de knoppen van wat een ingebouwde radio blijkt. Een tweetal  zenders kan goed worden ontvangen, de rest van het geluid bestaat uit fluitsignalen. Ze herinneren me aan een jaar of tien eerder, mijn eerste transistorradio, stiekem beluisterd in bed onder de dekens: de opkomende vloed aan Britse beat, steriel voorgelezen Nachrichten van Duitse zenders, onbegrijpelijke discussies in het Pools. En heel veel gepiep en gefluit. Het zal me nauwelijks verbazen of Radio Oranje duikt plotseling op met een hartverwarmende toespraak van Koningin Wilhelmina. Zij zal ons aansporen vol te houden tegen de verachtelijke bezetter. Na afloop gaat zij dineren met het oorlogskabinet. Mijn linker oor drukt tegen het radiootje, niet groter dan een pak hagelslag, mijn rechter oorschelp steekt als een schotelantenne boven de dekens om geluiden van het huis in de gaten te houden. Moeder kan geniepig de trap besluipen, mijn slaapkamer binnenvallen, de radio ontdekken en in beslag nemen: hoe kom jij hieraan?! Dan ben ik hem definitief kwijt. Vader zal zwijgen, want in huis maakt moeder de dienst uit.

Denken aan mijn ouderlijk huis genereert onveranderlijk woede, bijproduct van onmachtig verzet tegen controle, vernedering en negatie. Moeder verdelgt wat haar niet bevalt. Elk initiatief wordt al snel een afmattende en deprimerende ervaring. Tegen Elise zwijg ik erover hoeveel moeite ik heb moeten doen om het bijna automatisch geworden liegen af te leren. Ik verzin de smoezen waar je bij staat. Geen woord zeg ik over mijn maniakale neiging om een jampot na gebruik precies zo terug te plaatsen als ik hem heb aangetroffen. Moeders ogen en oren zijn overal. Elise zal menen dat dit slechts nare herinneringen zijn, onverwerkte frustraties. Of nog erger: een zelf geconstrueerde kapstok om mijn gepruts aan op te hangen, zeg maar een besluit om verantwoordelijkheid uit de weg te gaan. Maar ik loop vooruit: in 1978 zijn Elise noch ik in staat om op deze manier de werkelijkheid te fileren, laat staan diepere oorzaken te doorgronden.

Dat ik Elise vaak in het ongewisse laat, heeft minstens twee redenen. Ik begrijp vaak zelf niet precies hoe mijn frustraties in elkaar steken en ik onderschat de uitwerking ervan op mijn doen en denken. Het vergt nog jaren voor ik kan inzien hoe mijn hele systeem is aangevreten door frustratie en ingehouden razernij. Ik ben gewend elke dag een pokerface op te zetten en drie stappen vooruit te denken.

Ik zet de radio uit, pak de Zweedse krant die ik op het station heb gevonden en doe alsof ik lees. Na enkele minuten is dit ook het geval, tegen wil en dank.   
Zweeds is gemakkelijker dan ik heb verwacht. De taal kent veel Duitse leenwoorden. Het is daarmee des te meer een wonder dat het Fins nog bestaat. Finland is 600 jaar lang een Zweedse provincie. Zelfs het woord Finland is Zweeds. Finnen zeggen Suomi. Beide woorden betekenen Veenland, wat op armoede wijst. De Finnen konden hun onbegrijpelijke taal bewaren omdat er in het land weinig te halen viel. Hout uit de bossen hadden ze in Rusland en Zweden genoeg. Taal is een bouwsteen voor identiteit. Met een eigen taal kun je ook makkelijker verzet bieden aan indringers: zonder strijd geen identiteit. Ik moet eens uitzoeken, of in het middeleeuwse Spanje verschillende talen werden gesproken en hoe dit inwerkte op de Reconquista. Ergens in mijn handbagage zit een pen om de gedachte op te schrijven, maar ik maak geen aanstalten te gaan zoeken.

19

Dagen verstrijken zonder dat de vermiste bagage boven water komt. Met de andere gestrande reizigers hebben we het contact verloren. Wat heb je er aan, te weten hoe het hen vergaat? Telexberichten, het meest moderne dat de reiswereld van 1978 te bieden heeft, worden naar alle windstreken verzonden. Ik wil mij inbeelden, dat op meerdere luchthavens beambten met een lijst in de hand speuren naar onze tent en de rest. Een oude kantoorgrap is, een uitzendkracht rondvraag te laten doen naar de Map met Zoekgeraakte Stukken. Ik heb geen idee van de chaos en massaliteit van een luchthaven. Bij de terminal van Finnair schuiven we ieder 300 Finse Marken naar ons toe, de standaard vergoeding voor bewezen ongemak. De bagageverzekering kunnen we pas aanspreken, wanneer we allang terug in Amsterdam zijn.

Samen lopen we door de stad die al iets gewoons begint te krijgen. Vanaf een rotspartij kijken we uit over de Finse Golf en we doorkruisen een park met spuitende fonteinen. In Finland is overal water. Het blauwe kruis in de vlag zal er naar verwijzen. Op een groot grasveld, geschoren als een Engelse tennisbaan, voetballen een paar jongens. Ze doen balorig en de bal rolt in mijn richting. Ik heb al jaren geen bal geraakt, maar reageer onmiddellijk. De bal krult over de jongens heen, net buiten hun bereik. Ze vinden het leuk en rennen om hem te achterhalen.

Ik groei op met een voetbal. Het liefste wil ik die van de HEMA: een rubber bal in midden formaat. Liever zonder eten naar bed, dan geen voetbal. Ik ben geen lid van een vereniging. De meest nabije is van de katholieken. Daar kan ik als kind van hervormde ouders onmogelijk heen. In het dorp van mijn school is een neutrale club. Hiervoor moet ik telkens 12 kilometer fietsen en ik zal moeten spelen op zaterdag, de gangbare werkdag op ons land. Bovendien zijn vooral dorpsjongens lid. Zij gaan ook op andere tijden met elkaar om. En dan is er de contributie, de nodige sportkleding en na afloop van de training of wedstrijd wil iedereen een patatje. Hoe kom ik aan geld hiervoor? Ik zou een handboek kunnen samenstellen van redenen waarom iets niet kan.

Misschien is het vooral gewoon gemakzucht van mijn ouders geen aandacht aan sport of vrijetijdsbesteding te geven. Zelf komen ze ook nergens. Mijn beschikbaarheid voor werk op het land van vader is wel makkelijk en ook moeder besteedt graag klusjes uit. Vooral mijn zus is in huis de klos: afwassen, stofzuigen, ramen lappen, schoenen poetsen, uitgehaalde breiwol oprollen, planten water geven, de was ophangen. Dan heeft ze al een dag landwerk achter zich. Dagelijks haal ik verse melk bij de buren en schil de aardappelen. In tegenstelling tot mijn zus ben ik een meester in tijdrekken en bovendien Oostindisch Doof, dat is alleen horen wat je aanstaat. Al met al komt van voetballen bij een club niets terecht.  

Moeder is jaloers op de hulp die vader van ons kinderen krijgt. Het heeft lang geduurd voor deze waarheid tot me doordrong. Ze kan niet uitstaan dat mijn zus en ik zonder gezanik met vader meelopen om te werken. Zelf moet ze ieder klusje bij ons afdwingen, met manipulatie en dreigementen. Ze drentelt onophoudelijk om je heen om te zien of alles wel volgens haar richtlijnen gebeurt. Nooit zal ze begrijpen waarom wij het haar moeilijk maken en vader niet. Haar verongelijkte houding verbetert de zaak al evenmin.
Tussen de bedrijven door jaag ik op het ouderlijk erf mijn voetbal eindeloos tegen de grote schuur.  Op zondagmiddag speel ik de competitie na: GVAV – DOS, Feyenoord – Ajax. Alles van Ajax, alles van het Nederlands elftal. Zo kan ik mijn energie kwijt, mijn opwinding over bepaalde uitslagen, mijn vrees voor ontdekking van een gering vergrijp: ik heb met jou nog een appeltje te schillen, dat komt straks als je vader thuis is. Ik leer mezelf om de bal met precisie te richten op een denkbeeldig punt, uit te halen en onmiddellijk over te schakelen naar de rol van keeper. Ik moet de door mijzelf getrapte ballen tegenhouden: fanatiek en partijdig. Ik voetbal zoals ik ben: defensief en uitgekookt. Op de dag van de verhuizing vervalt dit ritueel, plotseling en definitief. Iemand had mij die dag moeten zeggen: hier is voor jou geen plaats meer.

In het centrum van Helsinki bekijken we winkels en overheidsgebouwen. We zitten in cafés die doen denken aan een kantine voor fabriekspersoneel. We halen stokbrood, een pak melk en een blok kaas met een dansende koe op de verpakking. In de hotelkamer kunnen we languit op bed rusten. Ik denk ongetwijfeld aan seks, maar het komt er niet van. Ik kijk veel naar het behang, waar ik allerlei voorstellingen in ontdek: een bijeenkomst van vossenkoppen, een trein over de IJsselbrug, insecten die elkaar beloeren. Op een avond stroomt blues van Finse bodem uit de radio. De namen van de musici klinken naar brokken ijs uit de vriezer. Ik heb vernomen, dat je bij lange na niet tot de Russische grens kunt geraken: een brede strook is militair niemandsland.  

20

Elise staat plotseling stil. Dit doet ze wel vaker: inhouden alsof de volgende stap de afgrond betekent.
Ik weet waarom jij naar Finland wilde. Niet om ergens heen te gaan, maar om weg te komen.
Een constatering. We lopen weer verder. Ergens voel ik me betrapt. Ik praat niet graag over mijn beweegredenen, met niemand. Ik simuleer alsof ik tijd nodig zal hebben over de kwestie na te denken. Afleiden is ook een strategie. Van uitstel komt afstel. Ik heb desondanks een bijdehand antwoord.
Als dat zo was, hadden we ook wel naar Zuid Frankrijk kunnen gaan.
In een ongekend ruim opgezet warenhuis kopen we ondergoed en T-shirts, een tafelmes en een opener voor een blik makreel uit de poolzee. Maku tchostajana  staat op de zijkant: smaakversterker. Er zal een liter jus d’orange aan te pas komen om de suolaa, de zoute troep omlaag te spoelen.

Na vijf dagen heb ik me dan eens geschoren. Niet dat mijn baardgroei aanleiding geeft tot een dagelijkse exercitie, maar nu wordt het echt tijd. Het elektrische apparaat zit bij de zoekgeraakte spullen, dus koop ik een plastic houder met een mesje. Zo scheert mijn vader zich. Het is een beeld dat levenslang in mij voortleeft. Vader zit aan tafel, zet een kleine spiegel schuin overeind, zeept zich in met een kwast en begint zich te scheren. Na afloop dept hij kleine wondjes met een plukje watten.
Scheerzeep verzuim ik te kopen, maar met douche gel van het hotel kom je een heel eind. In de spiegel bekijk ik het resultaat.
Beter dan de pluizige graftronie van Ramón. Zou hij al in het ziekenhuis liggen?

Elise komt terug van de telefoon in de hal van het gebouw.
De bagage is terecht!
De schat is opgetogen. Soms zie je het kind in een volwassene, soms de volwassene in een kind. Ik weet niet goed wat te vinden van de mededeling. Ik houd niet erg van verrassingen.
Elise registreert mijn aarzeling, maar laat zich niet uit het veld slaan.
De rugzakken zijn gevonden en opengemaakt in Athene. Een deel van de tent mankeert. Bij Travela verkopen ze lichtgewicht tentjes.
Met bagageverlies is het als met huisbrand. Wanneer niet alles naar de Filistijnen is, begint het touwtrekken om de waarde van wat verloren is. Van mij had alles voorgoed mogen verdwijnen. Dit verschaft duidelijkheid en een betere vergoeding. Aan de andere kant zie ik er naar uit, Helsinki te verlaten en eindelijk het land in te trekken. We gaan meteen de stad in om spijkers met koppen te slaan. Voor het station blijf ik staan.
Zullen we morgen de trein naar de poolcirkel nemen?
Net als de evenaar heeft de poolcirkel een magische klank. Er is helemaal niets, behalve betekenis.

21

We breken op. Met geplastificeerde spoorpasjes, reserveringen en de nieuwe lichtgewicht tent stappen we in de langeafstandstrein naar Oulu, hoog in het noorden. De opgehaalde rugzakken passen precies op de plank boven ons rechthoekige venster. Tussen onze voeten ligt, nog nieuw in het canvas, Attlettikkaa. De restanten van de oude tent laten we maar achter in de hotelkamer.
We zitten tegenover twee Engelse Monty Pythons die elkaar aftroeven over de inwoners van Ierland, de Belgen van Groot Brittannië: Irish garbage drivers are rubbish. Zijn maat weet een betere: A dead Irishman makes a last request on his tombstone: Let me out!
Zodra de trein zich in beweging zet, installeer ik me om een dutje te doen of tenminste me af te sluiten voor conversatie. Wat zei Ramón op zeker moment ook alweer?
Ik rij niet graag achteruit in een trein. Het is dan net of je steeds naar het verleden kijkt, niet naar wat komen gaat.
Ik schud mijn hoofd heel langzaam heen en weer. Alles aan die gast ergert me. Wat antwoord ik, of gaat dat weer ergens anders over?
Kunnen we stellen, dat jij een beetje achteloos rondtrekt?
Met diepe en regelmatige ademhaling probeer ik nare gedachten van me af te schudden. Ik open mijn ogen en zeg tegen de Britten:
If train stops, please wake me up. Me Irish, not speak English well.
Naast me ritselt papier. Elise slaat een krant open, geleend van de lolbroeken. Het zijn geruststellende geluiden. Ze maken, dat ik voor de zoveelste keer afdwaal naar mijn ouders.
Vader maakt dia’s die we in de herfst zullen bekijken. Het zijn er honderden, want hij kan slecht kiezen. Hij stelt de projector op, rolt het scherm uit en strijkt de ergste vouwen glad. In elke dia zijn desondanks horizontale strepen te zien. Mijn moeder haalt thee uit de keuken. Dit duurt langer dan strikt nodig. Ze heeft de pest in, omdat haar boek met ingeplakte foto’s op bewondering moet wachten.
In deze stemming zal de avond verlopen.
Ik open mijn ogen en tast omzichtig in mijn kleding. De camera zit ongebruikt in een binnenzak.

Mijn vermogen tot onthouden, is beperkt en selectief. Stel je ook eens voor, wat het betekent ingeval je alles wat zich voordoet, moet onthouden en beschikbaar stellen voor heropening. We zouden constant leven in een almaar aanzwellend Pakhuis Malle Pietje.
We rijden via Lathi en Mikkeli naar Kuopio. Dit feit zal ik na thuiskomst vaststellen aan de hand van een landkaart. Waarom registreer ik het ene en verdwijnt het andere? Enkele dagen zijn we onderweg, van de ene trein naar de volgende, tussendoor rondkijken en lopen, veel lopen. De rugzak snijdt richels van pijn in mijn schouders en rug. Elise is uiteindelijk taaier dan ik. Er komt geen klacht van haar lippen over afstand of gewicht. Op zeker moment staan we boven aan een springschans. Natuurlijk ligt er geen sneeuw in de zomer. Mogelijk juist hierdoor is de diepte fysiek tastbaar. In de sneeuw verliezen afstanden hun betekenis. Ik moet er niet aan denken omlaag te suizen, de sprong te wagen. Ik zal te pletter vallen als een gelanceerd varken, morsdood. Naast de schans staat een kleinere houten constructie voor beginnelingen, kinderen en prutsers, mensen zoals ik, die een gewone huisladder hoog genoeg vinden.

De provinciestad Mikkeli bezit een zeer groene en schone camping. Op gepaste afstand van ons tentje houdt een groepje mannen krijgsraad. Een uur lang wordt vlees gekeerd op een zelfgemaakte BBQ. Een fles drank gaat regelmatig rond. Joost mag weten wat erin zit maar, gelet op de kleine slokken, zal het alcoholpercentage aanzienlijk zijn. Er wordt veel naar de grond gestaard en gezwegen. Na afloop drukt ieder zich tegen de anderen aan en vertrekt in de eigen auto.  
Ik herken de manier van doen van ons eigen platteland in vroeger dagen. De dorpssmid beoordeelt zwijgend de beschadigde voorvork van mijn brommer. We staan in zijn half duistere werkplaats, de wanden volgehangen met gereedschap waarmee nog de kurassen van ridders waren gerepareerd. Hij demonteert het voorwiel, zet een lasbril op en ontsteekt de blauwe vlam. Ik wacht en hoor het gas suizen. Er valt niets te zeggen. Op mijn gemak kijk ik rond. Schuin tegenover de werkplaats staat mijn geboortehuis. Hier woonde ik de eerste drie jaren van mijn leven. Op een vreemde manier schept dit vertrouwdheid met de werkplaats. Mijn schaarse herinneringen betreffen de schroeilucht van paardenhoeven, in de wind wuivende bomen voor het bedrijf en een man die vanaf een kar petroleum verkoopt. De smid schroeft de voorvork weer in elkaar en drukt er een paar keer krachtig op om de vering te controleren. Tenslotte kijkt hij me aan: dat is dan twintig gulden

Een kennis van mij word na drie dagen Zeeland ziek van de stilte. Elke dag hetzelfde weidse uitzicht, wind in de bomen, een koppel weidevogels dat over vliegt. Hij kan elke hectische situatie hanteren, maar het ontbreken van bakens om de tijd in te delen, vliegt hem naar de keel.

De trein doorkruist bossen en kale vlakten bestrooid met kleine en grote keien uit voorbije IJstijden. Hier en daar glinstert water. Het is landschap van een andere planeet die veel trager ronddraait. De mens is het enige zoogdier dat zich vastklampt aan kalender en klok. Hij beseft dat zijn bestaan van beperkte duur is. Ingeval de aarde opwarmt of juist afkoelt, meent hij aanstonds dat het einde der tijden in aantocht is. Laat in het Jura tijdvak is de waterstand wereldwijd acht meter hoger dan vandaag. Op de Zuidpool groeien varens als in een oerwoud. Om je dit voor te stellen, moet je buiten je eigen jaren en die van de hele mensheid treden.
Hetzelfde geldt voor ruimte. Worden radiosignalen uit het heelal opgevangen, dan denken we onmiddellijk aan groene mannetjes met grote ogen of een gulzige seksuele belangstelling. Alles draait om ons. Het geloof aan een Schepper is ongetwijfeld een gevolg van ons onmachtige narcisme. God schiep de mens naar zijn evenbeeld. Het is precies andersom: God is de projectie van een burgerlijke vader: streng maar goedertieren. Kosmische processen van ongekende schaal worden in ons brein ingekrompen tot zwarte gaten van pathetische dienstbaarheid. Heer, ontferm U over ons.
Het landschap in het Finse merendistrict verglijdt in onverstoorbaarheid. Kilometer na kilometer natuur bewijst de schaal van ons ontoereikend voorstellingsvermogen. Ik voel me prima in deze oneindige, schijnbaar eentonige film.

In de trein snijd ik een vers gerookte makreel open. In Nederland is dit ongetwijfeld reden voor protest of een boete, maar Finnen kijken er nauwelijks van op. Ze drinken openlijk wodka, halen gebraden kippen te voorschijn en laten hun kinderen op de vloer spelen met een zak Deense Lego. Sommigen knikken ons vriendelijk toe, Elise nadrukkelijker dan mij, want hormonen zijn overal de baas. Ik kijk veelvuldig naar buiten en denk aan de Russen, die hun inval van dit land moesten bekopen met een uitzichtloze partizanenoorlog. Vanuit de witte hel slaat de kogel door een hersenpan. Wie zal de volgende zijn?

De beste manier om een land definitief succesvol in te lijven, is door de gevestigde bevolking uit te roeien. De Europeanen in Amerika geraken een eind op streek met de roodhuiden. Alleen al op de Caraïben sterft binnen een halve eeuw 80% van de oorspronkelijke bewoners. Het Romeinse Rijk dient Hitler tot voorbeeld in zijn streven naar een Duizendjarig Rijk, maar de Duitse brulaap heeft van de langzame en zorgvuldige opbouw niets begrepen. Hij denkt niet aan een pluriforme bakermat van beschaving, maar aan een Herrenras dat regeert met de zweep. Lebensraum is Nazitaal voor uitroeien. Maar de Duitsers aanbidden een idioot en overschatten zichzelf. Hitlers voornaamste succes is de perverse moord op de Europese Joden. De wereld veroordeelt hem hiervoor, maar de hang naar stam en ras zal voortduren.

22

Oulu aan de Botnische Golf is onverwacht aangenaam. Maar zelfs deze Hoofdstad van het Noorden is geen spektakel van bouwkunst en cultuur. Eerder is het een culturele enclave, omringd door natuur. Van oorsprong is het een haven voor de uitvoer van teer. De welvaart van ooit hangt nog in de straten. De mooiste plek lijkt het strand, maar wanneer we hier aankomen, vinden we voornamelijk de aangespoelde inhoud van Zweedse vuilniszakken. Afgelegen huizen zijn tegen een dichtbegroeide bosrand geprikt. De stilte is immens.
Zes maanden per jaar zitten de mensen hier rond de kachel. Een half jaar. Elk jaar. Buiten is het dan koud en donker. De Finnen eten kool en stokvis. Dit is gedroogde kabeljauw, door cynische koks in Amsterdam ook wel kabeltouw genoemd. Wil je eten, dan week en kook je de vis in melk. In de keuken hangt urenlang een penetrante lucht. De kinderen zitten aan tafel en vinden het lekker. Na afloop wordt voorgelezen uit de Bijbel, door Luther zelf gecorrigeerd. Je bent er mooi klaar mee.

Rond het plein Kauppatori verrijzen oude pakhuizen. Van de toeristeninformatie leer ik dat de voornaamste winkelstraat in de winter over de hele lengte wordt verwarmd. De gedachte voert me terug naar de jaren rond 1960. Elke winter ligt er sneeuw. In opdracht van moeder haal ik boodschappen in het oude dorp aan de overkant van de dijk. De kromme Rechtestraat toont gele sneeuwrichels alsof er buitenshuis geplast wordt. Mijn vingers zijn zo koud dat de winkeliers mij helpen met afrekenen. Waarom heb ik dit onthouden? Waarom intrigeert het mij? Het is niet vanwege de inspanning die ik moet opbrengen, maar om de dwang die leidt tot rancune. Moeder berekent vooraf hoeveel geld ze meegeeft. Soms is het te weinig en sta ik in de winkel voor dilemma’s. Een enkele maal moet ik nogmaals heen en weer om de rest van de rekening te betalen.

In een café met een jukebox drinken we Italiaanse koffie. Ik zie dat Elise nodig naar de kapper moet. Thuis in Amsterdam, wereldhoofdstad van de verwilderde haargroei, zou mij dit niet opvallen. Hier zie ik het wel. Misschien past een mens zich aan nog voor iemand in de omgeving een mond heeft open gedaan. Op de terugweg naar het treinstation passeren we een kapsalon, maar we lopen er gewoon langs. Elise is gevoelig voor opmerkingen van persoonlijke aard, hoe goed ook bedoeld. En wie ben ik om het woord kapper in de mond te nemen, waar mijn manen wapperen als die van de bassist van een rockband.

23

Er zijn veel argumenten om geschiedenis te studeren. Geschiedenis is het vakgebied van de eeuwigdurende discussie. Wie zijn verleden niet kent, staat onbeholpen in het heden en heeft geen benul van een toekomst. Geschiedenis veronderstelt de bereidheid om vaststaande zekerheden op te geven. Misschien scheelt het, dat ik me over mensen weinig illusies maak. In mijn ogen zijn ze goed noch slecht. Domheid en gemakzucht zijn leidend. Mensen zijn vooral opportunisten, gemakkelijk aan te sturen met materiële voordeeltjes en beloften. De Reconquista toont gelijkenis met onze eigen Tachtigjarige Oorlog. Christenen sluiten bondgenootschappen met moslims, drijven er handel mee en vechten elkaar de tent uit. Hollanders en Zeeuwen leveren slag met Spaanse galjoenen, maar verkopen hen even gemakkelijk hun superieure musketten. Deze worden tot in Midden Amerika aangetroffen. Religieuze verschillen worden opgevoerd als rechtvaardiging van dood en verderf. Daar zorgen de bisschoppen en ayatollah’s wel voor.

Een moderne fase van de onmin tussen de christelijke en islamitische wereld gaat in met Arabische aanslagen en kapingen. Inzet is de jonge staat Israël, gevoed met scheepsladingen overlevenden van de Holocaust. Fysiek geweld uit het schijnbare niets wekt altijd dolle angst. Achter dit fysieke geweld ligt het gemakshalve vergeten systeemgeweld van het Westen. De Arabische wereld is in stukken gezaagd door koloniale mogendheden, vooral door Engeland en Frankrijk. Verdragen zijn geschonden. De Palestijnse ontheemden roepen Allah aan en schieten hun wapens leeg. Hun Arabische broeders snellen te hulp, maar worden afgedroogd. Centraal in de conflicten staan de olieleveranties. Alles heeft oorzaken en gevolgen. Alles werkt oeverloos door.

Onderweg kijk ik geregeld op de landkaart van Finland. Zes eeuwen lang is het land een Zweedse provincie, zij het met sterke Russische wortels. In 1809 wordt het een hertogdom en smelt alsnog samen met de oosterburen. Tegen het einde van de Eerste Wereldoorlog roept het de onafhankelijkheid uit. Op de Bolsjewieken zit hier niemand te wachten. In 1941 komen de Russen terug, maar hun soldaten gaan massaal tussen zes planken naar huis. Het gaat er zo hard aan toe, dat de Russen na 1945 niet nog eens een landoorlog aandurven. In 1978 voel je nog altijd de dualiteit in het land: de drang naar westerse moderniteit versus het besef van de moloch in het oosten. Ooit zal de grens weer veranderen, al weet nog niemand hoe en waarom.

De trein sleurt ons door het landschap. We doorkruisen woongebieden, zien mooie brede lanen voorbij schieten en duiken voor een seconde in een doodlopende steeg. Schuurtjes rijgen aaneen, auto’s passeren elkaar in verschillende richting. Alles wat we zien is een seconde later geschiedenis. Lichaam en geest hebben hun eigen tempo van reizen. In gedachten kunnen we ons verplaatsen in tijd en afstand, naar verleden en zelfs toekomst, maar het is een fantasie, geen realiteit. We suggereren te begrijpen, maar zitten gewoon in een trein die bij gelegenheid achteruit rijdt.

24

Daglicht van de noordelijke zomer vertroebelt in de late avond tot grijze soep, alsof ergens een gigantische bosbrand is uitgebroken. Zo ook op de camping van Oulu, een eind op streek naar de poolcirkel. Om aan de insectenhel te ontkomen, zijn we onze Attletiikka ingevlucht. In het windstille bos zweeft een megapopulatie muggen en ze steken allemaal. Uit frustratie blaas ik sigarettenrook door het luikje van gaas. Behoefte aan slaap drukt op me, maar het licht werkt tegen.

Mijn biologische klok is al op jonge leeftijd afgesteld. Voor het raam van de slaapkamer hangen lichte gordijnen. Vroeg daglicht breekt er gemakkelijk door. Uiterlijk om 7 uur moet ik opstaan. De school begint om 8.15 uur en ligt op 20 fietsminuten, de tussenstop bij grootvader of soms een schoolvriendje niet meegerekend. Voor die tijd moet ik melk halen bij de buurman, veehouder met een paar dozijn koeien. Dit doe ik lopend met de voetbal: 20 minuten. Ontbijt vraagt nog eens een kwartier. Jas aan, schoenveters strikken, tas met boterhammen mee. Dit alles gaat zonder haast, maar wel met ijzeren regelmaat en discipline. We eten op vaste tijden: het middagmaal om 12 uur, het avondeten klokke 6. Koffie is er om 10 uur in de morgen, thee om half 4. De avond kent een vaste bedtijd, langzaam oplopend met de leeftijd, afgeremd ingeval je de volgende dag op het land moet werken. Omdat ik graag in bed lees en er geen lamp aan mag, controleert moeder geregeld of ik het gordijn in mijn slaapkamer helemaal gesloten laat. In het besef dat ik haar op de trap zal horen en dan bliksemsnel maatregelen neem, heeft zij haar tactiek aangepast. Moeder observeert mijn venster vanaf het erf. Ingeval zij op grond van haar vermoedens alsnog mijn kamer binnenvalt, treft ze mij desondanks in zogenaamd diepe slaap. Ik kan voor dood in bed liggen, mijn ademhaling vertragen, de boel besodemieteren. We spelen een serieus spelletje en ik ben er verdomd goed in.

Achter mij ligt Elise in haar slaapzak. Deze is berekend op zwoele zomernachten, maar ongeschikt voor de sterke afkoeling in het hoge noorden. Om het onderstuk van de slaapzak heeft ze plastic zakken gewikkeld. Elise is jarig en we drinken een fles Black Velvet leeg, in de taxfree gekocht en sindsdien meegesleept als handbagage. Je kunt nuttelozer zaken bij je hebben.
Ik sterf het af en ben bijna dronken.
Ik weet het en heb alvast een pannetje klaargezet, mocht het tot braken komen. Dit is om meerdere redenen niet te hopen: het is raadzaam de tent gesloten te houden en in het pannetje wordt nu en dan eten opgewarmd. Door het muggengaas heb ik zicht op een groepje Finnen, een familie zo te zien. De man en zijn opgeschoten zoon roosteren worsten op een vuurtje. Zo nu en dan delen ze uit aan de anderen die er voorzichtig hun tanden inzetten en stukken afbijten. Het hele groepje zit aan de kant waarheen de rook trekt, uiteraard vanwege de muggen.
Moeten we echt helemaal naar de poolcirkel?
Een vraag die timide klinkt, maar in de kern een besluit inhoudt. Elise is de situatie zat en verlangt naar meer bewoonde oorden. Mijn zwijgen is reden om haar woorden kracht bij te zetten.
Je schijnt te denken dat ze daarginder een touwtje om de aarde hebben gespannen. Je neemt een aanloop en springt erover. En wat dan nog?
Ik verwacht evenmin een verrassing daarginder. Het bereiken van de poolcirkel is een symbool, zoals je door Neptunus ritueel de oren gewassen krijgt ingeval je voor het eerst met een schip de evenaar passeert. Ik heb de vraag voorvoeld.
Joulupukki, de Kerstman woont bij Rovaniemi op de Poolcirkel. Hij heeft een 100 meter diepe grot waar het speelgoed voor de kinderen wordt gemaakt. Wil je hem niet spreken?
Elise geeft op haar beurt geen antwoord. Ik heb met verwijzing naar de Kerstman een beetje mijn eigen graf gegraven. Haast is geboden om de stemming goed te houden.
Ik heb geen verjaardagscadeautje voor je meegebracht. Het spijt me.
Dat ik zelf weinig om cadeautjes geef, is geen excuus.

25

Elise gaat voor een paar uur in haar eentje op stap. Ik kijk toe hoe zij haar schoenen en rode zomerjack aantrekt. Halfslachtig probeert ze mij tot meegaan te bewegen. Ik heb weinig reden op de camping te blijven hangen, maar de onderlinge stemming weerhoudt me.
Dan zoek je het maar uit. Als je liever aan je ballen blijf krabben.
Door het nachtelijk zweten in mijn nylon slaapzak krijg ik onweerstaanbare jeuk. Mijn nagels zijn scherp tot mijn eigen nadeel. Ik kijk Elise na tot ze uit beeld verdwijnt. Bij de ingang van de camping stopt geregeld een busje, waarmee je naar de stad kunt.

In de beschutting van de tent smeer ik mijn edele delen in met een vette handcrème. Aanraking ervan leidt onvermijdelijk tot verlangen naar seks. Tussen Elise en mij verloopt dit niet zonder strubbelingen. Gemakzuchtig als ik kan zijn, wijt ik dit graag aan het feminisme, meer precies de gevoeligheid van Elise hiervoor. De studentenwereld is per definitie links, gericht op aanwijzen van wat niet deugt. Op straat in Amsterdam marcheert een groep vrouwen, gelardeerd met een enkele man, een gedoemde geitenbreier. Hij mag ook mee roepen: Ah bah! Ah bah! Abortus!  De vrouwen willen baas in eigen buik zijn en gelijk hebben ze. Ben je ongewenst zwanger, dan moet je de foetus kunnen laten wegnemen en wel in een behoorlijke kliniek en dus niet op achterop de brommer over een parcours van losliggende straatstenen. Over een Amsterdams rijwielpad, samengevat.
In het christelijk moralistische Nederland wordt abortus geniepig tegengewerkt, voorgesteld als de gemakzuchtige wens van vrouwen om van zwangerschap af te komen, de verantwoordelijkheid voor het kindje te ontlopen. Alsof de aardbol niet bezwijkt onder een overschot aan mensen. Liever dan mededogen te tonen, helpen ze de vrouw in nood aan een schuldcomplex. Tot zover ga ik helemaal mee in de protesten.

Waar het aankomt op mijn persoonlijke sfeer, reageer ik een stuk primitiever. Elise heeft enorme hekel aan het slikken van anticonceptie ofwel de pil. Ze dringt aan op het gebruik van condooms. Na twee pogingen weiger ik deze verder te gebruiken. Niet alleen wordt elk verlangen om zeep geholpen, er zit ook een consequentie aan die je bijna mechanisch kunt noemen. Seks hebben, wordt een klusje, helemaal waar ook nog zaaddodende pasta moet worden aangebracht. Mijn bewering, dat ik best de pil zou willen slikken ingeval er zoiets bestond, is natuurlijk gratuite: er bestaat geen mannenpil. De patstelling zal aanhouden zolang onze relatie duurt. Al die tijd vergalt wrok over de mannenmaatschappij minstens een deel van het plezier dat seks zou moeten brengen.

Na een uur arriveert een touringcar in helder wit en oranje. Op de zijkant staat Destination Tours, samen met het logo van opengevouwen handen. Ik lig voor de tent in het zonnetje en stel vast dat een legertje gemengde leeftijd enkele legergroene tenten van eenzelfde model formeert tot een nederzetting. Een lange kerel met een baard geeft aanwijzingen. De stemming daarginder is opperbest. Aanvankelijk denk ik aan een zomerkamp voor jongeren, maar er zijn ook volwassenen, een enkele zelfs met grijs haar. Met matige belangstelling kijk ik toe en blijf gewoon liggen. Ik sukkel zelfs in slaap, of zeil af naar een gewoonlijk afgesloten laag van bewustzijn. Dromen zijn geen onbegrijpelijk filter voor de werkelijkheid; ze halen het filter juist weg. 
Elise zal me verlaten.
Het zal nog jaren voor dit gebeurt. De beslissing om de ander te verlaten, valt lang voor de uitvoering. De oorzaak is meestal emotionele verwaarlozing, gebrek aan aandacht en respect. Of gewoon verveling.

Uit het tentenkamp klinkt applaus. Met een schok wordt de werking van mijn zintuigen hersteld. Ik hoor een trommel en getokkel van een banjo. Ik open mijn ogen en word me bewust van een jonge vrouw die, alleen en een stukje achter de reisbus, boven een plastic teil handdoeken staat uit te wringen. Er is altijd iemand die voor het echte werk opdraait.
Ik kom overeind, rek mijn spieren als een kat en slenter in haar richting. Ik ben nieuwsgierig, maar tegelijk bereid onmiddellijk de aftocht te blazen. Eigenlijk geloof ik niet helemaal wat ik doe.
Hoi!
Ik spreek de vrouw aan, maar in eerste instantie blijft een reactie uit. Nog maar eens proberen.
Hallo!
Het handwerk kost haar duidelijk moeite. Badlakens kun je beter samen uitwringen. Haar zwarte haren glijden met een ruk naar links wanneer ze opkijkt. Ze klinkt afwezig.
Can I help you?
Ze is misschien begin 30 en heeft een gebit als een achterbuurt. Ze laat het uitgewrongen textiel in het gras vallen. Van klussen die te zwaar zijn en die je toch moet doen, weet ik voldoende. Met 13 jaar lig ik in het ziekenhuis met een liesbreuk, opgedaan in de rode bieten oogst: slepen met kisten van 25 kilo.
Are you OK? You want me to help you with the towels?
De vrouw werpt de laatste handdoek van zich af. Ze kijkt opnieuw naar me, nu met een brede glimlach.
You know something, I’m happy to tell: Jesus loves you!
Versteend blijf ik staan en kijk onwillekeurig om me heen. Op Jezus heb ik even niet gerekend. Ben ik bij een sekte beland? Je hoort soms van bijeenkomsten op de Veluwe voor gezinnen waar polio normaal gevonden wordt. Of anders betreft het mogelijk een congregatie van de Noorse Broederschap, met van de wereld los geweekte meisjes die blijmoedig een psalm zingen. Jaren later staat de groepsleider voor de rechter: niet wegens losse handjes, maar omdat hij de Belastingdienst probeert te tillen. Ik antwoord met een traagheid alsof ik vooraf alle woorden in een dictionaire moet opzoeken.
Jesus is dead.
Geen reactie. Ik had de Bijbel uit het hotel mee moeten brengen en er zogenaamd uit voorlezen. Met tegenzin schiet me te binnen dat Ramón een Bijbel bij zich had, een kleintje weliswaar. De stoïcijnse houding van de vrouw begint een beetje op mijn zenuwen te werken. Ik roep met eveneens luide stem, iets dat helemaal niet bij me past.
I love Black Sabbath. How about you?
Ter illustratie spreid ik mijn armen, als een gekruisigde. Dat de band zijn naam niet uit duivelse inspiratie aannam, maar omdat een gat in de muziekmarkt werd vermoed, weet bijna niemand.
De vrouw diept een groot formaat pollepel uit de teil, als heeft ze van het wasgoed bouillon getrokken die geproefd moet worden.
Jesus is everywhere! And he really cares!
Bijna dreigend zwaait ze met de pollepel in mijn richting.
Ik blijf staan, aarzel of ik nog iets moet zeggen. Het is lang geleden dat er Jehova’s of soortgelijke dwaallichten bij me aanbelden. In Amsterdam zie je ze weinig. Onwillekeurig vraag ik me af hoe het zal zijn seks met deze vrouw te hebben. Haar gehavende gebit is geen uitnodiging, maar ik sta al weken droog en het luieren in de zon maakt me hitsig.
Dan valt mijn oog op de touringcar. Geplakt tegen de zijkant staat de grote kerel met de baard, zijn armen over elkaar geslagen. Het is duidelijk dat hij ons gadeslaat. Ik wijs de vrouw op zijn aanwezigheid.
You’re right, the Lord is everywhere and he’s watching us.

26

De boemel naar Kemi wordt getrokken door een diesel locomotief. Een elektrische bovenleiding is op deze breedtegraad geen optie wegens sneeuwval in de winter. De brute buffel schakelt als een vrachtwagen en stinkt nogal. De rijtuigen zijn ouderwets gelambriseerd met echt hout. Zitplaatsen zijn keihard. Je krijgt een indruk hoe reizen in de jaren 50 eraan toeging. De weg naar de poolcirkel gaat niet over rozen.
In de trein ligt een achtergelaten Finse krant. Een Roemeense generaal loopt over naar het westen. Ik herken het onvertaalde woord Securitate. De man lacht breed, tevreden met zijn geslaagde ontsnapping. Begrijpt hij niet, dat hij tot in lengte van jaren achtervolgd zal worden door Roemeens tuig met messen en giftige injectienaalden? Helemaal achterin de krant, bij de rubriek voor radio en tv, treedt bredere herkenning op. Tv lijkt in heel Europa nergens naar.
Een ulkonäkö rond Boney M., By the rivers of Babylon. Daarna een episodi van All in the family, met Archie en Edith Bunker. Op het andere net een cowboyfilm met Terence Hill en Bud Spencer. Bij nader inzicht blijkt de krant drie weken oud. Iemand heeft er een boterham met aardbeienjam van gegeten. Pagina’s plakken aan elkaar en wekken de indruk van een bloedig misdrijf.

Eenmaal op het station ben ik onpasselijk van de dieseldampen. Het vooruitzicht nog een kilometer of drie te moeten lopen naar de camping schrikt me af, te meer ook andere rugzaksjouwers deze tocht beginnen. Ik heb geen zin straks met 15 onbekenden bij de receptie te staan.
We nemen een taxi en ervaren ineens de luxe van Mercedes. De chauffeur spreekt een soort Engels. Hij knikt dat de kwestie hem volkomen duidelijk is. Hij vraagt zelfs of we nog andere leiriläiset willen meenemen om de individuele prijs te kunnen drukken. Waar kom je zo’n man tegen?
Zonder Elise een kans te geven een of andere ontslagen tegelzetter bij ons uit te nodigen, wuif ik dit voorstel resoluut van de hand: rijden, wegwezen hier!

Eenmaal in het zachte leder, voel ik de spierpijn van de treinreis pas ten volle. Als het zo doorgaat, eindigt deze reis met een hernia. Elise vergaat het weinig beter. Een koude tentbodem in de nacht is funest voor je rug. Met een zeker leedvermaak wijs ik op sjokkende kampeerders langs de weg.
Kijk hoe soepel wij erlangs glijden. Wij hebben straks de eerste keus als het gaat om een mooie plek.
Elise protesteert niet tegen mijn soms als asociaal omschreven opstelling. Ik zie dat zij zich overgeeft aan het genot van een soepele zetel. Bij het afscheid geef ik de chauffeur een flinke fooi. Geld komen we sowieso tekort deze vakantie. Daar behoeft een goede taxichauffeur niet onder te lijden.

27

Pas achteraf kun je het leven naar waarde schatten. 1978 is het laatste volle jaar dat we op onze plek in de Amsterdamse binnenstad wonen. De etage op de eerste verdieping is krap bemeten, slechts twee kamers met een apart keukentje, alles bijeen misschien 40 m2. Gezellig is het wel, met dank aan de meubels van de huurbaas: gordijnen van velours, een oude kolenkachel, een bankje met plek voor drie. Het is een 18e eeuws huis, met een tastbare woongeschiedenis. De binnenwanden zijn betengeld. Tegen het ruwe metselwerk zijn latten getimmerd, bespannen met linnen, overtrokken  door generaties behang. Hierachter wonen muizen. Wanneer ik in de nacht of vroege ochtend studeer, hoor ik ze op en neer roetsjen met hun scherpe nageltjes. Eenvoudige schuifdeuren geven toegang tot de slaapkamer met ons bed, in de breedte ondersteund door metalen buizen die ik heb laten lassen om doorzakken tegen te gaan. Hier staat ook de boekenkast, aangevoerd per bakfiets van het Waterlooplein. De kast blijft ook na intensief reinigen een penetrante lucht van Chinese maaltijden uitzenden. Ik schilder het kreng, maar zelfs dit is niet afdoende.
De separate keuken is in slechte staat. We knappen het plafond op door er laminaat tegen te kitten. Wat ik niet kan weten, is dat dit plafond meer dan veertig jaar bewoning zal doorstaan.

Vanuit de woning hebben we zicht op de winkelstraat. Het gaat slecht met de middenstand. Veel winkels zijn achterhaald: ik weet een etalage waarin een nieuwe petroleumbrander staat alsof het 1958 is. Op een nacht vliegt de snackbar in brand en twee weken later een volle afvalcontainer op vijftig meter van ons bed. De brandweer schoffelt enkele auto’s opzij die fout geparkeerd staan en de doorgang belemmeren. Aan de overzijde van de straat woont een oud echtpaar. De man heeft Parkinson. We groeten elkaar bij gelegenheid en dan wacht ik keurig tot buurman het voor hem inspannende heffen van zijn hand heeft volbracht. Op zekere dag blijven de gordijnen gesloten. In de namiddag komt een lijkwagen voorrijden. Elise en ik vragen ons af, hoe je een doodkist op waardige wijze de smalle trap afkrijgt. De gordijnen gaan weer open, maar blijven een maand later opnieuw dicht. Bij de slager vernemen we, dat nu de vrouw is overleden. Ik zal nooit weten wie deze mensen waren.
De afgeleefde woning wordt betrokken door een alleenstaande gast met een woeste haardos. Hij studeert al 10 jaar psychologie en klust bij in het distributiecentrum van Boek & Plaat. In zijn vrije uren trakteert hij het pand op een drumsolo. Hij vraagt me langs te komen, maar hier komt het niet van. Drie maanden later is ook hij verdwenen.

Op een dag komt de huurbaas de trap op. Hij heeft een eigen sleutel van de buitendeur en staat derhalve meteen voor je neus. Hij is een vriendelijke kwetsbare man, meer een mannetje. Op de zolder heb ik bedenkelijke porno gevonden waar hij weet van moet hebben. De boodschap is, dat wij de woning moeten verlaten; niet meteen, maar wel binnen enkele maanden. De man is midden zestig, wil zijn winkel en alle drie bijbehorende panden verkopen en in zijn dorp van herkomst gaan wonen. Hij heeft een verklaring bij zich die hij ons voorlegt om alles soepel te doen verlopen. Elise en ik zijn geen Amsterdammers en doen wat hij vraagt. We wisten immers van meet af, dat we genadebrood aten met de huur. Hierin meegaan, is een besluit dat ons in moeilijkheden zal brengen. We vallen als provincialen door de mand, maar er is ook een andere conclusie denkbaar die pas veel later en op meerdere terreinen komt bovendrijven: mijn vatbaarheid voor stress.

28

In het dennenbos van Kemi moet je maar zien hoe een tent op te zetten. De bodem is van leem, bezaaid met keien die erboven uit steken alsof we op een overwoekerd kerkhof staan. Een trechter van muggen hangt permanent boven ieder van ons. De bijna onzichtbare hittysiä komen daar nog overheen. Aanvankelijk sla ik een aantal van de lastposten dood, maar de overmacht wordt me snel duidelijk. Ter plekke besluiten we, onderhand genoeg naar het noorden te zijn opgerukt. Het blijft warm weer, dus aan de poolcirkel zal ons niets dan een hel van insecten wachten. Misschien hebben onze studievrienden gelijk: lekker in een airco gekoelde autobus naar Barcelona, aanhangen tegen een onbekende meid uit Bilthoven die denkt dat dit allemaal zo hoort. Bij het campingwinkeltje halen we kleffe broodjes en een blik knakworst. Veel verder reiken de culinaire mogelijkheden deze dag niet.

Kijk, Nederlanders!
Elise heeft het goed gezien. Zodra onze tent redelijk staat, vluchten we het open veld op. Naast een half afgebouwde barak staat een Citroen 2cv, de bekende Lelijke Eend. De Finse benaming kan Ruma Ankka zijn, maar misschien gaat dit over een kwakende bastaard eend met gele poten. Wil je Fins leren, dan begin je het beste wanneer je nog helemaal geen idioom bezit. Dat is als brabbelende baby.
We kunnen gewoon aanschuiven. Elise is blij met landgenoten van onze leeftijd. Je doet nieuwtjes op, hoort de eigen taal, ervaart vertrouwdheid. Ik steek een sigaret aan en kijk toe. Eigenlijk rook ik niet meer, maar het is er weer van gekomen.
Wat moet ik nu weer naar huis schrijven?
De stem behoort toe aan een jongeman met een sikje. Hij klinkt eerder hulpeloos dan opstandig.
Kunnen we niet een paar dagen overslaan?
Wie zich afhankelijk opstelt, nodigt anderen uit. Beslissingen worden hoe dan ook genomen, zelfs ingeval er niets wordt besloten. Ik heb de jongen nog nauwelijks gezien, of ik voel balorigheid. In gedachten snauw ik hem aanstonds een antwoord toe.
Overslaan?! Wat zeg je daar! En je arme ouders dan, denk eens aan hen!
Op vrijstelling behoeft hij niet te rekenen.
Je kunt er een tekening bij maken. Dat is weer eens wat anders.
De vriendin van de jongen heeft het allemaal in haar hoofd. Sommige vrouwen zijn vastbesloten de partner te modelleren. Probleemloos accepteren dat de ander geen zin heeft tijd te verdoen aan het schrijven van kattebelletjes is hen niet gegeven.

De Nederlanders komen uit Nijmegen, zijn werkzaam in de verpleging en volgen cursussen. Dit verklaart dat er een auto kon worden aangeschaft, weliswaar een 2CV. Ik bezit rijbewijs noch auto, maar mijn dromen gaan over Jaguar en Alfa Romeo, niet over een verdomde Eend. Toch benijd ik hen, omdat zij hun eigen gang kunnen gaan, stoppen waar het uitkomt, onderweg een ijsje eten, je verrekijker pakken om een eland te volgen.

Het gesprek over contact met familie sleept zich voort, terwijl de stapel leuke kaarten slechts langzaam slinkt. Elise doet haar best de stemming erin te houden. Onvermoeibaar stelt ze vragen en probeert hoe dan ook te blijven plakken. Zij schenkt zo gehaast thee uit de pot rond, dat er voor mij niets over blijft. Demonstratief zet ik een ketel vers water op de brander van de camping, minder omdat ik thee wil dan om te tonen dat ik ben overgeslagen. De vlam is zwak, het gas komt uit een tank waarop Russische letters staan. Terwijl ik staande wacht, heb ik tijd om over mijn eigen familie na te denken.

Mijn vader heeft drie broers, plus nog een halfbroer en een halfzus, afkomstig uit grootvaders tweede huwelijk. Van huis uit gewend solitair te leven, zie ik na mijn vertrek uit huis niemand meer van hen, anders dan wanneer er iemand dood is.
De halfbroer woont tegen de Duitse grens. Bij een toevallige ontmoeting spreekt hij zijn ergernis uit over de verkoop van de boerderij van zijn vader, die mijn grootvader is. Over de verkoop is hem niets gevraagd, wat mij bekend in de oren klinkt. Zijn zus woont in de omgeving, maar ik weet niet precies waar. Mijn moeder heeft een broer en een zus. Met geen van beiden heb ik het geringste contact. De broer woont op Texel. Mijn moeder spreekt mijn leven lang afkeurend over hem, al is hij beslist aardig. In feite keurt moeder vooral de vrouw van haar broer af: zij rookt, lust een glaasje en geeft graag geld uit. Zo iemand moet wel slecht zijn en moeders broer roept zijn echtgenote niet tot de orde, de slappeling. Moeders zus is jaren jonger. Zij ontvlucht het ouderlijk huis van plichten en opdrachten, om midden jaren vijftig te vertrekken naar Australië. Nooit zal zij terugkeren naar haar geboorteland, ook niet voor de begrafenis van haar moeder, die mijn oma is. Het leven bevalt haar uitstekend, down south.
En dan zijn er neven en nichten, van wie ik de meeste nauwelijks ken en heel snel uit het oog verlies. De familie lijkt als los zand aan elkaar te hangen, maar dit komt vooral door moeder, die iedereen afhoudt en liever aan tafel de overlijdensberichten uit het dorp bestudeert.

29

Op de camping van Kemi concentreer ik me op het verrichten van concrete handelingen. De theepot vullen met kokend water, heen en weer marcheren naar onze tent om een extra kopje te halen, omdat er een kapot valt op de tegels onder de campingtafel. Buiten mijn schuld. Ik bied geen sigaretten aan. Tijdens mijn vroegere rokersleven heb ik er honderden uitgedeeld en nu houdt het even op. De Nederlanders draaien trouwens uit Nijmegen meegebrachte shag van Jacobs, een product dat uit afgeschoren schaamhaar zal bestaan: de geur is onaangenaam penetrant. Wanneer ik dan toch ga zitten en er een stilte valt, steek ik kalm een verhaal af.
Daarnet sprak ik een Oostenrijker. Op de zijkant van zijn caravan staat Nordkapp – Wien.
Mensen horen liever snel de clou, maar daar trek ik me niets van aan.
Ik vraag die mensen: Sind Sie schon am Nordkapp gewesen? De Wener antwoordt: doch, doch en wijst naar het rendiergewei op het dak van zijn auto. Aangezien ik geen verstand heb van geweien, vraag ik wat dat ding zu bedeuten hat.
De anderen luisteren nauwelijks. Misschien moet ik op dezelfde toon beweren dat de man zijn jongeheer tevoorschijn haalde, of op het dak van de auto een tas aantrof met 180.000 Amerikaanse dollars. Mijn oog valt op Elise. Ze ziet er inmiddels een beetje wanhopig uit. Ik krijg veel zin een harde klap op het tafelblad te geven: Alarm! die gast heeft een opgegraven landmijn in zijn kofferbak!
Voor zelfbeheersing verdien ik een medaille. Ik hervat mijn exercitie.
Die man zegt: ja, das ist ein Souvenir, das hat mich – of mir, dat wil ik in het midden laten, nur zehn Marken gekostet. Met een tangetje prutst hij het gewei van het dak, omdat hij een eind gaat wandelen en bang is voor diefstal. Ich fürchte Dieben, zegt hij. Zo rijdt hij door half Europa! Elke dag een gewei op en af je autodak, helemaal tot aan zijn huis in Wenen.
Alsof ik een hele dag met honderd kilo op mijn rug heb gelopen, zwijg ik. De nieuwe vrienden uit Nijmegen lachen plichtmatig. Een beetje besmuikt beginnen ze aan het adresseren van de enveloppen en het plakken van zegels, postmerkkejä.

30

De trein rijdt en rijdt. Elise dommelt in haar verstelbare stoel. Af en toe diept ze een tijdschrift op, een echte Libelle, gekregen van de gasten uit Nijmegen, Havana aan de Waal.
Het vliegtuig waarin ik zit, bestaat alleen in mijn droom. Het zeilt tussen stapelwolken die de gezichten aannemen van collega studenten die er de brui aan hebben gegeven en dat zijn er nogal wat.
De trein maakt stotende bewegingen. Kennelijk wordt een wissel gepasseerd of we zijn finaal van het spoor geraakt. Ik voel me allerminst in orde. Het kan vermoeidheid zijn, of gebrek aan behoorlijke maaltijden.
Het bonken van de stalen wielen op de rails zou geruststellend kunnen zijn, maar ik ervaar het eerder als het tikken van een klok met teruglopende wijzers. Elke seconde dat er niets gebeurt, is meegenomen. Niet dat ik een concrete gebeurtenis verwacht. Er komt ongetwijfeld geen gek met een mes, geen doorgesnoven junk die geld eist. Evenmin zal een blok beton op de spoorwegovergang liggen. Mijn vrees is even diffuus als dreigend. Ik bereid me als het ware voor op de jongste dag: de beslissende mededeling door een arts of de onweerstaanbare aandrang van een brug af te springen. Ooit komt er een dergelijk moment. Of misschien ook niet.

Met 14 jaar overweeg ik me van kant te maken, misschien gevolg van een onaangename gebeurtenis, waarschijnlijker door een aaneenschakeling van situaties, de notie van uitzichtloosheid. Ik heb me vaak afgevraagd of dit aandachttrekkerij was, de bekende kreet om hulp. Ik vermoed, dat impulsiviteit past bij een beschadigd karakter. Het is instinct geworden, de ultieme uitweg. De positieve kant is, dat je kunt doen wat je wilt en geen verantwoording behoeft af te leggen.

Ik zie ineens Elise thuis, in Amsterdam. Zij hangt op het bankje en leest een pamflet dat is uitgegeven door een feministisch clubje. Op de kaft staat met grote letters BOM: Bewust Ongehuwde Moeder.
Elise leest geconcentreerd, onderwijl knagend op haar vingernagels.
Vrouwen die een kind willen, zijn beter af zonder man, luidt de verfrissende boodschap. Er staan ook een paar lesbiennes in het blad die zich voor de foto in vormloze tuinpakken hebben gehesen. Zo zijn ze minder geschikt als lustobject, de ultieme gruwel van de lesbo’s in de stad.

Gerbrand heeft een lesbische buurvrouw, de dikke Renee. Al de eerste keer dat ik het trappenhuis naar zijn zolderkamer aan de Zeeburgerdijk beklim, maak ik kennis met haar. Haar kont is massief. Ze kan me gemakkelijk verpletteren.
Je moest eens weten wat ik op straat allemaal naar mijn hoofd geslingerd krijg!
Van Elise hoor ik dergelijke zaken nooit. Naar Elise wordt gefloten.
Wat roepen ze dan?
Renee negeert mijn riskante vraag. Ze heeft een boormachine nodig en lijkt teleurgesteld dat Gerbrand er geen heeft. Kennelijk komt het idee niet bij haar op er zelf een te kopen. Renee zucht en hangt onderuit in de enige leunstoel die de zolderkamer rijk is.
We moeten van haar eens goed nadenken over male domination in de maatschappij. Wie gaat er altijd met het wasgoed naar de wasserette: de man of de vrouw? Daar heeft ze een punt, maar ik kijk wel uit haar gelijk te geven. Ze zal een volledige bekentenis afdwingen en mij daarna castreren ten overstaan van haar zusters in het nieuwe Vrouwencafé Saarein, op steenworp afstand van Elise’s opleidingsgebouw.
Daar heb jij toch geen last van? Je woont zonder manspersoon, heb ik begrepen.
Ik gloei bijna van trots, dat ik dit in onbruik geraakte woord heb gevonden: manspersoon. Zelfs Gerbrand onderkent mijn kleine taalkundige triomf en grijnst zoals alleen hij dit kan: zonder iemand te kwetsen.
Nee, natuurlijk niet! Waar zou ik een man voor nodig kunnen hebben!
Om een boormachine van te lenen, toch?
Renee kan er gelukkig om lachen. We draaien een sjekkie van haar pakje Samson, zo is ze ook wel weer. Het is niet alles Schmerz und Leidenschaft. Op de wc controleer ik of mijn zaakje nog intact is. Haar man vijandige gedram draineert elk restje testosteron.

Een half jaar later ontmoet ik haar opnieuw. We helpen beiden met het kraken van een woning in de binnenstad. Tegenwoordig is de plek een A-locatie zoals het heet. Het betreft een etage op de eerste verdieping, gelegen tegenover een chique hotel. Renee heeft een bakfiets meegebracht. Dit lijkt handig, maar een van de banden is lek. De bakfiets trapt loodzwaar. Mijn voorstel, liever een bestelauto te huren, wordt weggehoond. Gemotoriseerd verkeer is voor burgers en kapitalisten. Op gemoraliseer zit ik niet te wachten en daarom ik laat haar ploeteren.
De kraak verloopt rustig. Je zou bijna denken dat we eigenaar van het pand zijn en kunnen doen wat uitkomt. Na afloop zitten we bijeen. Er is volop drank en bij gebrek aan een toilet pissen wij mannen in de wasbak. Vanachter het raam zwaaien we naar hotelgasten aan de overzijde van de straat. Renee heeft goed nieuws: ze gaat werken in een tehuis voor gehandicapten in Ierland! Daarginder pakken ze de zorg veel humaner aan dan in Nederland. Ik begrijp dat er ook iets van religie meespeelt. Het zal wel. Er staat een hek om het terrein van de stichting. Of dit dient om mensen buiten of binnen te houden, blijft in het ongewisse. Zaak is dat Renee voorgoed zal verdwijnen. Om dit te vieren, bied ik haar spontaan een sigaret aan, een echte Craven A, corktipped, voor speciale gelegenheden.

We kijken maar weer eens uit het treinvenster. Uitgebreide tuinbouwgebieden glijden voorbij. Dit is de bakermat van de Finse sperziebonen, aardappelen en goudrenet appels. Hier zullen ook wel kinderen elke zaterdag in touw zijn om hun ouders te helpen: komende winter kun je nog lang genoeg niksen. We naderen Turku, havenstad aan de zuidwest kust, meer Zweeds dan Fins. Wegens geldgebrek blijven we zitten: waarom rondkijken als je niets kan kopen? De kamer in Hotel Academica en vervangende aankopen hebben onze middelen flink aangesproken. De essentie van het land heb ik naar mijn indruk toch al gemist; dat krijg je met compromissen. De poolcirkel blijft buiten bereik, net als de uitgestorven gebieden langs de grens met Rusland. Hier zijn natuurlijk goede redenen voor, maar redenen verliezen hun waarde, feiten niet. Een paar uur later rolt de trein Helsinki binnen. Het stratenplan komt ons bekend voor.

31

We komen ertoe, de Dom van Nicolaas I te bezichtigen. Je moet toch ergens zijn geweest. Het witte gebouw met z’n groene koepel domineert de binnenstad en doet meer denken aan een moskee dan aan een Lutherse kerk. Toch heet de bouwmeester toepasselijk Engel. Je moet steile stenen trappen op om er te komen. Hier hokken studenten en toeristen gezellig samen in het zonnetje. Het voorliggende plein is meer geschikt voor een militaire parade: iets met gepavoiseerde paarden en bronzen kanonnen. Het interieur van de Dom is sober en een beetje kil: luisteren, zingen, bidden. De sfeer doet denken aan een ziekenhuis. Elise is van huis uit gewend aan uitbundige Roomse kerken en vindt dit maar niets. Mij bevalt het wel: toeters en bellen passen niet bij een nederige opstelling ten aanzien van de Heer, al bestaat Hij net zo min als Joulupukki de Kerstman. Na afloop eten we een broodje in het park, uitzicht op fonteinen. Ons is evenwel weinig rust gegund, want er zwalken alcoholisten rond. Op niet meer dan enkele meters afstand zakt een man onderuit tegen een lantaarnpaal, dronken of dood. Ik wil nergens bij betrokken raken en trek Elise mee.

Wat kan mij een instortende alcoholist schelen? In Amsterdam beland ik enkele jaren later in een vergelijkbare situatie. Tijdens de pauze van het werk maak ik een ommetje. Het is februari en rond het vriespunt. Voor de lang gerekte etalage van een winkel in stereo apparatuur ligt een man op de grond. Hij is zeer onverzorgd en heeft gebraakt. Uit het blauw aangelopen gezicht steekt het onderstuk van zijn kunstgebit. Er blijven nog een paar mensen staan. Iemand schudt een beetje aan de man, maar er komt geen respons. De eigenaar van de winkel heeft in de gaten wat er aan de hand is, maar blijft binnen. Ik zie dat hij de telefoon opneemt en gaat bellen. Ik zou de man op de straat moeten helpen, misschien mond op mond beademing moeten toepassen. Dit nalaten kan zijn dood betekenen, al is het mogelijk al zover. Ik weet dat ik misschien verantwoordelijk ben, maar ik doe niets en het interesseert me geen bal. Ik heb niets met mensen die zich met alcohol of drugs in de vernieling helpen en daarvan zijn er vele in Amsterdam. Het gevoel op de rand van onoverzienbare problemen te komen, is mij al te bekend. I’m a fighter, not a lover. Op het werk zwijg ik over het voorval. Over de afloop verneem ik niets meer.

32

Na een nachtje op de drukke stadscamping lopen we naar Travela, het reisbureau voor studenten. Ik verzoek Elise buiten te wachten, want elk toeziend oog kan ik missen als kiespijn. De vrouw van een paar weken terug is vervangen door een man, een dikke met doorlopende wenkbrauwen. Hij zal in directe lijn afstammen van de Neanderthalers. Ik leg de retourtickets op de balie en houd me van de domme. We zijn te vroeg of te laat voor de vlucht naar Schiphol, net hoe je het bekijkt. De uitleg van de man zou ik zelf kunnen oplepelen, alsof ik hem moet inwerken. Geen nood: we krijgen het voorstel om de tickets in te wisselen voor een terugreis per schip en trein. Er behoeft niets te worden bijbetaald en evenmin krijgen we iets terug. De lautta ofwel veerboot is eigendom van SILJA en ligt al in de haven. Vanaf 5 uur in de middag mag je aan boord. Afvaart naar Stockholm in de avond. De tocht duurt de hele nacht. Ik heb in een krant gelezen dat voor de Zweedse scherenkust een Russische onderzeeboot is gesignaleerd. Stel je voor dat het hommeles wordt: op sommige plekken is de Oostzee meer dan 200 meter diep. Ik haal mijn schouders op.  Een vliegtuig kan neerstorten, een schip zinken. Ik loop naar buiten om Elise het goede nieuws te vertellen.

Achter mij wordt de glazen deur van Travela in het slot gedraaid. Het lijkt alsof de man aan de balie het welletjes vindt voor vandaag. Altijd die lastige studenten. Eenmaal buiten, staat Elise prompt voor me. Ze maakt een opgewonden indruk.
Weet je wie ik daarnet heb gesproken?
Kennen wij beiden iemand die uitgerekend in Helsinki opduikt? In een flits laat ik studenten en docenten de revue passeren. De mensen willen het Pantheon zien, een schilderscursus in een boomgaard volgen, zuipen op muziek van Barbara Streisand.  Dat is hier allemaal niet. Zelfs overweeg ik even dat mijn ouders zijn gearriveerd. Ze komen de Dom bekijken om foto’s van het plafond te maken. Ze zullen mij verrassen met haarscherpe dia’s. Ik haal mijn schouders op.
Ramón! Hij vaart vannacht ook naar Zweden. Straks kunnen we samen eten, dat is gezelliger.
Mijn gezicht zal een encyclopedie van stompzinnigheid uitstralen. Het zal toch niet waar wezen dat die halve zool weer in beeld is? Heb ik hem misschien bij de Domkerk over het hoofd gezien?
Geintje! Eindelijk heb ik jou eens te pakken!
Een halve minuut later kan ik er wel mee lachen. Maar het is vooral opluchting die mij beweegt.

33

De haven van Helsinki is integraal onderdeel van de stad en ligt dus niet kilometers verderop tussen betondozen van industrie en overslag. Het schip ligt vlakbij aangemeerd. De zijwind is spierwit en torent hoog boven ons uit.
Straks open buffet. Eindelijk eten tot we vol zitten. Een fles wijn op tafel. Voor noodgevallen heb ik altijd een paar tientjes in de voering van mijn jas.
Het laatste halfuur van ons bezoek aan Finland zitten we samen op een dukdalf, de ruggen tegen elkaar gedrukt. Anderen hebben mazzel met een bankje, maar de meesten moeten staan, van het ene been op het andere. Om precies 17 uur opent een luik in de zijwand, waarna een loopbrug naar buiten schuift, traag en zoekend als een reptiel. Tijd om aan boord te gaan. Ik voel in mijn jas naar de vouchers en stuit op de camera. Nog altijd zou ik een foto kunnen maken, maar ik heb er geen zin in.

Op het schip kun je geld wisselen: van Fins naar Zweeds of andersom, Duitse Marken zijn er volop en zelfs Nederlandse guldens. Op een bord achter de balie staan de koersen genoteerd. We overhandigen ons restkapitaal aan Finse Marken en delen de opbrengst. Een cabine voor de nacht hebben we niet. Je ligt er met vreemden en het vooruitzicht diep in de buik van een schip te zijn opgesloten, staat me tegen. Als ik toch moet verdrinken, dan liever in open zee en bij mijn volle verstand. Evenmin beschikken we over een ligstoel, die je bij Travela voor een schappelijke prijs kan huren. Eenmaal aan boord, valt er niets meer te boeken. We moeten maar zien hoe we de nacht doorkomen. Om precies 18 uur lopen we het restaurant in om te eten: een uitstekend buffet voor hongerige studenten.

Beiden zijn we voor het eerst op een groot schip. Het is een leuke ervaring om trappen op en af te lopen, vanaf de brug neer te kijken op stad en kade. De motoren draaien lang voor het schip echt van wal gaat. Trillingen trekken door de stalen wanden en vloeren. Je voelt de kracht van de machines en evengoed weet je dat op volle zee ieder schip kwetsbaar is: een simpele aanvaring of een sufferd die verzuimt de laaddeuren goed te sluiten en je gaat naar de diepte. Na het diner gaan we opnieuw aan dek, nu om een taxfree flesje Koskenkorva te legen. De zon zakt hier eerder weg dan een paar dagen terug in Kemi. Vanuit het zuiden kruipt de herfst omhoog tegen het noordelijk halfrond.

Je kunt naar believen neerstrijken op stoelen die voor overdag zijn bedoeld. Erg comfortabel zijn ze niet en de nacht gaat lang duren. Het afslaan van een slaapzetel is een domme bezuiniging.
Alsof we er werken, lopen we geregeld het halve schip af, langs gokhallen en bars, een batterij toiletten, afgesloten deuren waarachter de cabines met echte bedden zijn. Tien minuten bekijken we de kookplek van een restaurant waar een paar broodmagere vrouwen korsten van de pannen bikken. Langzaam valt de nacht. De kust verdwijnt uit beeld. Slechts de schuimbaan achter het schip resteert als bewijs van onze voortgang. Van Helsinki naar Stockholm in dit tempo neemt 16 uren.
Van een gereserveerde maar verlaten slaapstoel confisqueer ik een Herald Tribune. Er staat een artikel in over de ramp op een kampeerterrein bij het Spaanse Tarragona. Hier is een tankwagen met 40.000 liter vloeibaar propyleengas op een camping gestort en ontploft. Er zijn 216 doden, waaronder 10 Nederlanders. Vanaf de foto’s kun je de hel bijna ruiken.
Ik leg de krant naast me om hierover na te denken. In mijn verbeelding zie ik nauwkeurig hoe het ons was vergaan.
We komen laat aan op de camping. Ons tentje is van weinig belang voor de campingbaas die liever caravans en campers afrekent. Na veel zuchten en rollen met de ogen gunt hij ons een armetierig plekje.
Uiteraard precies waar de tankwagen zal neerkomen.
Het zweet breekt me uit en ik besluit over de kwestie mijn mond te houden.

34

Slaap is een geheimzinnig en machtig fenomeen. Wat is slaap precies? Waarom is het nodig? Om het brein rust te geven, het mentale evenwicht te herstellen? Ik droom elke nacht, dus werkt mijn brein continu. Ingeval dromen dienen om gebeurtenissen te verwerken, lijkt het brein achter te lopen op de actualiteit: komt eerst de instinctieve reactie en pas daarna het overzicht, de rationalisering? Waarom dringen er beelden en taal door tot in mijn onderbewustzijn? Slapen we, aangedreven door het economisch ritme, te lang achtereen waardoor het brein zich ergens onderweg gaat vervelen en een film in gang zet die we deels ook nog onthouden? Verzet tegen de aandrang in slaap te vallen, haalt weinig uit. Naarmate er uren verstrijken, functioneer je almaar slechter, word je stekelig en is er steeds minder dat je iets kan schelen.

Tot middernacht verloopt de tijd vrij gemakkelijk: er is veel te zien op een groot schip. Verder vind je altijd wel iets te lezen of iemand om een praatje mee te maken. Langzaamaan zoeken mensen evenwel hun verblijf op en wil je zelf onder de wol, desnoods naast de machinekamer. Deuren gaan open en dicht, tot niemand resteert. Een man in uniform vergrendelt de fruitautomaten. Bars sluiten, hoewel niet allemaal. We bestellen koffie en blijven zitten tot we door personeel worden weggekeken. Even later breekt een tomeloos lawaai achter de toog los: een machine verpulvert blokken ijs tot handzaam gruis. Elise geeft het tenslotte op. Naar voorbeeld van anderen zonder aanvaardbaar nachtverblijf stapt ze in haar slaapzak en rolt tussen een stoel en de zijwand. De Herald Tribune dient om het harde kunstlicht uit haar gezicht weg te houden.

De sfeer op het schip vertroebelt. Het gonzen van de motoren werkt aanvankelijk geruststellend, vervolgens hypnotiserend en tenslotte slopend. Oordoppen zijn een oplossing, maar ik wil niet dat we beroofd worden of erger. Per slot kan iedere gek vlak bij je komen. Ik ga bij Elise zitten en wacht. Kijken naar je lief die slaapt. Thuis doe ik zoiets nooit, terwijl het elke nacht zou kunnen. Ik zak onderuit voor zover dit kan zonder mijn rug te mollen en loer rond: ik ben een waakhond en je zal beter niet met mij sollen.

Verreweg de meeste mensen zijn nu in hun cabine, of hangen in hun verstelbare slaapzetel. Anderen liggen her en der tussen gewone stoelen en onder tafels. Personeel laat zich niet zien. Het lijkt of een besmettelijke ziekte om zich heen grijpt. Ik steek nog maar eens een sigaret aan en staar door een patrijspoort naar de nacht op zee. Werken aan mijn bureau in Amsterdam lijkt ineens heel ver weg, in afstand en in tijd. Misschien zal ik beter een scriptie over Finland schrijven: hoe landschap en klimaat de identiteit bepalen. Dit is waarschijnlijk meer een onderwerp voor psychologie of sociologie. Misschien kan ik als tegenhanger van de Finse vechtmentaliteit die van Nederland onder Duitse bezetting plaatsen: gericht op ambtelijk overleg en meebuigen, denkend aan de portemonnee, vertrouwend op de Prins in een Brits bordeel.
Terwijl ik dit denk, roep ik mezelf tot de orde: het onderwerp reconquista is nu eenmaal gekozen, boeken hierover zijn aangeschaft en deels gelezen, aantekeningen gemaakt. Ik moet opletten niet af te drijven, me te laten meeslepen door wat een docent noemt de waan van de dag.

Een groepje straalbezopen gasten valt de ruimte binnen. Ze wankelen en stoten collectief tegen een wand met spiegels. Dit blijkt een eersteklas attractie. Opkrabbelen, nog eens tegen het glas aanlopen en brullend van het lachen tegen de vloer gaan. Een man in hemdsmouwen zingt een zwaarmoedig lied, waarschijnlijk in het Russisch. Zijn stem klinkt merkwaardig zuiver. De anderen applaudisseren. De scene komt regelrecht uit de koker van Dostojevski. Op het schip hangen allerhande nationaliteiten rond. Je kunt varen van Tallinn naar Riga, van Helsinki naar Leningrad, in willekeurige volgorde. Baltische zuipers gaan graag aan boord wegens de goedkope drank. De Rus wordt afgelost door een hevig zwetende kerel, zijn stropdas op half elf. De kolos hijst zich overeind tot hij met gespreide handen zwaar op een tafel leunt. Hij herinnert zich ook een lied.
Deutschland, Deutschland über alles, über alles in der Welt!
Zijn stem komt van heel diep en klinkt sentimenteel. Na drie zinnen begint hij een tirade over de Russen, het tuig dat Berlijn bezet houdt.
Was ik bevelhebber geweest, dan was het nooit zover gekomen! Der Führer hat uns verraten!
De groep wacht het vervolg van de litanie niet af en gaat stommelend uiteen. De Duitser klampt zich nog geruime tijd vast, vloekt hartgrondig en slaat uiteindelijk neer op de vloer.

35

Er wordt in de media nauwelijks aandacht aan geschonken, maar onder Duitsers is nog immer veel wrok en ongenoegen over de exodus die hen werd opgelegd met het optrekken van het Sovjetleger. Het land verloor grote delen van zijn grondgebied en wat resteerde, werd in twee stukken gehakt. Miljoenen werden verdreven van huis en haard, onderweg uitgehongerd en half dood geslagen. Jarenlang wonen de zonen en dochters van landsheren en fabrikanten, boeren en scharrelaars in kampementen, kelders en kazernes. Met de nederlaag van Adolf houdt voor hen de oorlog allesbehalve op. Vernedering is een gevoel dat je levenslang bijblijft en achtervolgt, verdiend of niet. De wereld en zelfs de meeste Duitsers in de gedecimeerde Heimat horen er liever niets over, maar onderhuids wringt en ettert het. Oorlog gaat nooit helemaal over.

De ochtend achterhaalt het schip in trage tegenzin. Dat krijg je met schepen die naar het westen varen: de nieuwe dag moet tegen de achtersteven omhoog klauteren. Geradbraakt sta ik op het achterdek en laat de beelden van de nacht nog eens passeren. Herkauwen van indrukken is een manier er grip op te krijgen. Opmerkelijk is, dat het brein herinneringen opvoert als actualiteit in het oorspronkelijke moment en dus niet als gedane zaken die geen keer nemen.

Benedendeks zitten de hardcore zuipers. Er doen pornofoto’s de ronde en je moet uitkijken geen bierfles om te lopen. Er hangt een jonge vrouw rond, met zwaar opgemaakt uiterlijk. Ze heeft een sjaal om haar hals en draagt lange goudkleurige oorhangers. Het komt bij me op, dat zij het schip gebruikt om zich te prostitueren. Zo breng je de nacht minstens deels door op een matras en verdient er ook nog mee. Wat bezielt mannen met haar mee te gaan? Met welk gevoel lig je iemand te krikken van wie je weet dat ze een half uur geleden iemand anders had? Ik heb de indruk dat ze mijn blik probeert te vangen, maar ik kijk weg en begeef me aan dek.

Buiten is het koud en stil. Er staat weinig wind, maar er is ook niets dat luchtverplaatsing tegenhoudt. Opeens scheren twee straaljagers laag over. Het bulderen van de motoren is grotesk. Drie kroontjes zijn duidelijk te onderscheiden op de onderzijde van de vleugels: we zijn gezien door de Zweedse kustwacht. Even plotseling onttrekt een mistbank de toestellen aan het zicht. Het lawaai verandert van klank en valt weg, alsof ze in zee zijn gestort.

Aanstonds heb ik de machines herkend: Saab Viggen ofwel bliksemschicht. Gewicht 16 ton, enkele Volvo motor. snelheid mach 2. Genoeg bewapening om een Russische onderzeeër uit het water te blazen, de bemanning tot goulash te vermalen.
De Zweedse toestellen met hun nachtvlindervleugels zijn in Nederland in beeld als opvolger van de Lockheed Starfighter. Saab is geweldig en dit bevalt de Amerikanen geenszins. De door hen gedomineerde NAVO vraagt offers in de vorm van wapenaankoop. Onze Prins, Opperbevelhebber der Nederlandse Strijdkrachten, reist naar de Verenigde Staten om zich te oriënteren. De Prins laat zich liever fêteren. Lockheed stopt hem ruim een miljoen dollar toe, in ruil voor een contract voor aanschaf van de F-16. De naderhand bewezen corruptie van de Prins verlost Nederland bijna van het Koningshuis. Door toedoen van nota bene de socialist Den Uyl loopt het helaas af met een sisser. Juliana heeft namelijk gedreigd met aftreden als de Prins echt zal worden aangepakt. Gedreigd! Om je dood te lachen. Wel moet de Prins zijn legerjas inleveren. Hij mag niet meer broddelen met de Band of Brothers. De F-16 is overigens een prima toestel.

Wanneer ik opkijk, staat de vrouw met de oorhangers naast me, dichterbij dan mij lief is. In haar hand houdt ze een plastic bekertje. De damp slaat eraf, maar ik ruik niets. Probeert ze mij tot haar afsluitende wip te bewegen? Ik zal wel gek zijn. Om eventuele suggesties voor te zijn, wijs ik naar boven.
This is communication! The sound of 1000 decibels!
In antwoord strekt de vrouw haar arm uit naar de ochtendnevel.
The Russians are coming!  I smell their submarines.
Tussen de golven rijst een kale rotspartij op, ten teken dat we de kust naderen. Ik draai me om en leun tegen de reling. Wanneer deze afbreekt, stort ik 20 meter diep in de golven. Als ik het zwemmend al haal, hoelang kan ik dan overleven op een rotsblok in zee? Ik haal mijn schouders op en maak aanstalten weg te lopen.
Yes, the Sovjets are coming. But they will come one by one.

36

In een groot land ben je te voet slecht af. Dit is bekend sinds de oudheid. Romeinse generaals laten speciale Heerwegen aanleggen om hun troepen sneller te verplaatsen. Hannibal marcheert met zijn huurlingen door Spanje en Frankrijk, tot over de Alpen om hen te verslaan. Jarenlang trekken ze door heel Italië, om uiteindelijk de aftocht te moeten blazen. Napoleon meent dat hij Moskou met voetsoldaten kan innemen. De helft van de ondermaats geklede stakkers eindigt in de diepvries van de Berezina. Hitlers troepen gaan te voet onder in Stalingrad. Eerder hebben ze op bevel van de Führer buitgemaakte Russische bontmantels verbrand. De oorlog is immers zo goed als gewonnen. Een paar maanden later mogen ze als krijgsgevangenen nog eens duizend kilometer sjokken. Eerst om op het Rode Plein te worden uitgejouwd, daarna tot achter de Oeral om zich daarginder dood te werken. Ik heb weinig met lopen.

De veerhaven van Stockholm ligt een eind buiten het centrum. Vanaf de hoge veerboot belooft de skyline een sprookje, maar hoe ver is het eigenlijk en hoe kom je daarginder? Wanneer we afmeren, verschijnen geen touringcars om ons te verplaatsen, maar slechts een gesloten busje van de marechaussee om twee vechtersbazen van boord te halen. Eenmaal op de kade lijken de gasten nog altijd in de olie.

In de Amsterdamse binnenstad neemt de drugshandel en het openlijk gebruik alsmaar toe. Vooral in de oostelijke binnenstad rond de Zeedijk en Warmoesstraat is het raak. Zwarte dealers maken er de dienst uit. Je hoort de junks van verre schreeuwen. Zelfs op klaarlichte dag word je in een oogwenk leeggehaald. Burgemeester Polak en commissaris Baantjer mogen er sussend over praten, feit is dat het schuim van vrijgemaakt Suriname de stad terroriseert. Amsterdam verloedert zienderogen. Ik kom zelden in deze buurt en dan nog alleen per fiets. In een voorkomend geval voel ik drang er eens flink de bezem door te halen. Maar ja, wethouders roepen om de beurt dat dit nu eenmaal bij een grote stad hoort. Ik zou de junks liever afvoeren naar de suikerbietenoogst in Groningen. En de dealers mogen terug naar Paramaribo.
In de tram betrap ik een van die gasten bij een herhaalde poging een vrouw te beroven. Zijn hand is half verborgen in de mouw van zijn jas. Hij glijdt als een slang om een prooidier. De tram is bomvol, knarst en schommelt. Ik stoot de vrouw aan en attendeer haar op het gevaar. De zakkenroller is woedend. Eenmaal op straat achtervolgt hij me en dreigt met een mes. Ik ben vlak bij huis, maar loop voor de zekerheid verder om tenslotte een winkel in te duiken.

De feitelijke ontscheping duurt nogal. Ik kijk graag naar gesleep met koffers, de file auto’s die uit het schip stroomt. In Amsterdam bezoek ik ook graag de sluiting van de kermis in de Jordaan. Wanneer de laatste lichten uit gaan en de muziek eindelijk ophoudt, komen de slopers en opruimers. In razend tempo halen ze attracties uit elkaar, draaien de vrachtwagens achteruit naar de juiste plek, schreeuwen tegen elkaar en staan na afloop bijeen als gladiatoren. 

Het is opnieuw een prachtige zomerdag. Afgemat door gebrek aan nachtrust, lopen Elise en ik naar een strak park met zicht op stadstorens die ik herken van sigarenbandjes, lang geleden verzameld. Mijn vader rookt het merk Derk de Vries. Om de zoveel weken komt er een nieuwe stedenserie uit. Ik probeer gave bandjes in handen te krijgen, maar ben soms te laat. Dan vind ik slechts een frommel op het erf. Ik raap deze op, probeer ze glad te strijken en snuffel eraan om de specifieke tabaksgeur op te snuiven. Zelf een sigaar opsteken, heb ik nooit gedaan. Van de beschadigde bandjes houd ik het meest, omdat vaders vingers eraan hebben gezeten.

Hier in het park zijn geen subversieve figuren. Ze kijken wel lekker uit. Arische agenten in uniform kuieren rond. De mannen doen niets, maar ze zijn er wel. Het is half 11 in de morgen. Te laat begrijpen we, dat we aan boord gratis een plattegrond van de stad konden meepakken. Nu moeten we drie keer vragen om tenminste een bakker te vinden.
Het geschoren gazon is kurkdroog. Het moet hier al weken niet geregend hebben. We eten en drinken, liggen op de rug een sigaret te roken en ontspannen. Hoog in de blauwe lucht zie ik windveren, de eerste tekenen van weersverandering. De witte vegen lijken stil te staan, maar schuiven onmiskenbaar op. Het beeld fascineert me.

Veel passagiers nemen een taxi naar de binnenstad met z’n bont geschilderde panden, het bruisende leven, een museum voor moderne kunst. Onze middelen zijn praktisch uitgeput. Daarbij vertoeven onze gedachten al half in Amsterdam, bij de vrienden en het filmhuis. Het inzicht, dat je niet elke dag de kans hebt om het Venetië van het Noorden te aanschouwen, legt het af tegen vermoeidheid, de opeenhoping van reisindrukken, de wens naar huis te gaan, douchen, een winkelwagentje volgooien in de supermarkt. We zijn jong en gaan ervan uit dat het leven eeuwig duurt, bijna toch. We nemen genoegen met een belofte, gedaan op de achterkant van een Fika Magazine.
In de stad die nooit slaapt, wachten u eindeloze avonturen, ändlös äventyr.
Ik neem me voor een cursus Zweeds te volgen, voornamelijk wegens de aparte cadans in de spraak. Deze doet denken aan tekenfilmfiguur Calimero, het zwarte kuikentje met een lege eierschaal op de kop.
Priscilla, wat is er gebeurd met je ogen?! Je make up is helemaal uitgelopen! Tadá, tadá, tadá. Zo klinkt de Zweedse taal ook. Hoe anders dan het Nederlands, mijn tweede studievak naast geschiedenis. Amsterdams klinkt cynisch en verongelijkt, gecompenseerd door humor.

Twee auto’s rijden vanaf tegengestelde kant een smalle straat in. De zaak staat muurvast. Een van hen zal achteruit moeten. Beide bestuurders stappen uit. De eerste is een burger uit de provincie. Hij zegt: Wat nou? De ander is een Amsterdamse taxichauffeur. Hij steekt de handen in zijn zakken en antwoordt: Wat nou! Wie het verschil in klemtoon niet begrijpt, is geen Amsterdammer en zal het niet worden.

De rest van de dag genieten we van de warme zomerzon en lezen om de beurt in een tijdschrift, achtergelaten bij een van de vele prullenbakken in het park. Saab presenteert de nieuwe 99 met ongeremde turbo. Je haalt er 200 kilometer in het uur mee. De auto wordt in Finland in elkaar wordt geschroefd. De advertentie herinnert me eraan, dat ik een rijbewijs moet halen om ooit een dergelijke auto te kunnen bezitten. De tijd gaat voort en je wilt niet blijven hangen tussen oude trams en gammele bakfietsen. Een leven in armoede kan wel een feit zijn, maar geen streven. Ik scheur de pagina uit het tijdschrift, vouw hem op en steek hem in mijn binnenzak.

37

De stationshal van Stockholm is rumoerig en druk. Mensen stromen af en aan. Agenten grijpen een bleke slungel in de kraag. Het zijn wederom grote kerels met wie je niet graag ruzie wilt. Ondanks de militante handhaving voel je aanstonds in een modern land te zijn, met welvarende burgers in kwaliteitskleding, de opgewekte verkeersdeun van middenklassers op de achtergrond. Waar Finland afwachtend is en waakzaam, daar bruist Zweden van zelfverzekerde energie. We zijn ruim op tijd.

De trein zal om middernacht vertrekken, in het duister het land doorkruisen, om tegen de ochtend in Malmö met wagons en al op de veerboot naar Kopenhagen te worden geladen. Geen moeite teveel in Scandinavië. Aan de overkant van de zeestraat gaan de rails verder, dwars door Vikingland om vervolgens bij Flensburg Tyskland in te duiken. Op papier is alles simpel.

Reizen is als oorlog: niet de actie overheerst het tijdsbeeld, maar eindeloos wachten. Na eindeloos rondhangen en de vertrektijden controleren, is het dan zover. Een haag van koffers en rugzakken bestormt de binnenrollende trein. Het gedrang van de buitenlandse toeristen is op z’n minst onbeschaafd en wekt de afkeer van autochtone reizigers. Zweden zijn afstandelijke mensen, op het hooghartige af. Ze zijn gewend aan ruimte en afstand, niet aan chaos en woeste barbarij.

De trein is eindeloos lang en iedereen kan zitten. Een vol uur staat het gevaarte roerloos. Dan, als aangedreven door oerkracht, komt hij bijna ongemerkt alsnog in beweging. We laten de stad achter ons, schuiven langs raamloze gebouwen die vervloeien in silhouetten. Een huizenhoge neonreclame van tandpasta priemt als een mes de wagon binnen. De spanning zakt. Etenswaren worden uit tassen gehaald. De eerste klanten gaan naar het toilet. Iemand heeft een zwarte hond aan een riem bij zich, een zuiderling met een baard van een maand begint zich elektrisch te scheren maar krijgt te horen dat hij hiermee moet ophouden. De warmte van de dag hangt zwaar, zelfs met alle bovenraampjes open. Er komt geen kaartcontrole, geen koffieverkoper. Gaandeweg dommel ik in.

Ik droom dat ik deel uitmaak van een toneelvereniging. Ik loop door Amsterdam, op weg naar mijn rol in Dagboek Van Een Gek, een 19e eeuws boek van Gogol, in het Nederlands vertaald in 1966. Ergens langs een gracht realiseer ik me de tekst niet te kennen, nog geen syllabe. Verderop wacht mij een volle zaal. Met bonzend hart besluit ik door te lopen en maar te zien waar het schip zal stranden. Een duw tegen mijn schouder brengt me terug in de trein. Ik kijk om, maar kan niet ontdekken waar de tik vandaan komt. De droom is glashelder, maar wat kan ik ermee? Zo gaat het vaak, feitelijk elke nacht of meer precies: elke keer dat ik in slaap val, ongeacht het tijdstip. Ik herinner me de beelden en vooral is een bijpassende sfeer in me neergedaald. Maar wat kan ik ermee?
Enkele jaren eerder las ik het boek Dromen, mythen, sprookjes van Erich Fromm. Hij volgt de lijn van eerdere denkers: Freud, Adler en Jung. Na mijn werkdag bij de levensmiddelenfabriek kruip ik thuis onder de dekens om te lezen. Waarom eigenlijk, heb ik niets leukers om handen? Fromm past in de traditie van begin jaren zeventig. Er verschijnen allerhande vage uiteenzettingen: over het verzonken eiland Atlantis, de betekenis van graancirkels, de reden van rotstekeningen die landingsplekken voor buitenaardse kosmonauten zouden zijn. Het boek over dromen wordt mij toegestuurd omdat ik verzuimde bijtijds een maandbestelling bij de Boekenclub te doen. Na een paar hoofdstukken heb ik er genoeg van.

Een eind voor mij in de trein zit een passagier met zijn gezicht naar me toe. Hij probeert een Rubiks Cube in elkaar te flansen. Dit is een nieuw speeltje uit Hongarije. In zo kort mogelijke tijd moet je blokjes van verschillende kleur een bepaalde volgorde geven. Ik probeer dit in gezelschap ook een keer, maar faal hopeloos. Wat me vooral bij blijft, is de zelfingenomenheid van mensen die handiger zijn. Het lijkt op genoegdoening, mogelijk omdat ik zelden meedoe met kaarten of gedoe met dobbelstenen. Mensen vinden afzondering vervelend. Ze noemen het ongezellig. Een moment kruisen onze blikken. De man kijkt nog eens naar het blok plastic in zijn handen en bergt de kubus op.

De trein gaat voort en voort. Morgen ben ik in Amsterdam en heel snel vergeten dat ik een dag eerder hier zat, in deze trein. Mijn onnavolgbare gedachten komen uit bij studiegenoot Gerbrand, die af en toe komt ouwehoeren en gitaarspelen. Drijvend op het gevoel van beklemming uit de droom, trek ik intuïtief een conclusie: Gerbrand valt me een beetje tegen.
Ik help hem met de kraak van een woning in een pand dat al een jaar of langer leeg staat en gesloopt zal worden. De politie komt langs, maar er staan inmiddels een bed, een tafel en twee stoelen, het reglementair minimum aan meubilair om een woning gekraakt te mogen noemen. De politie vertrekt zonder zelfs te informeren wie we zijn.
Een paar weken later vraagt Gerbrand me langs te komen met mijn elektrische gitaren. Zelf heeft hij slechts een akoestische. In zijn nieuwe onderkomen kunnen we lekker spelen. Ik sleep ook mijn versterker mee. De woning, een voormalig sigarenwinkeltje, is enigszins ingericht. Voor het raam hangt een lichtreclame VELAZQUEZ. Er is bezoek van een vrouw. Ze ligt op bed tussen drie buurtkatten en vertelt hoe ze kunst maakt van pitriet. Geduldig wacht ik tot ze vertrekt. Ik zet de versterker op halve kracht. Het is maar een kleine oefen box, niemand zal er last van hebben. Hier denkt Gerbrand anders over. Al snel draait hij op eigen gezag de geluidsknop terug naar de laagste stand: vanwege de buren. Het duurt even voor ik de mededeling heb verwerkt: welke buren dan, aanpalende krakers? Ik wil geen muziek maken in een sfeer van beperking en controle. Na een ongemakkelijk kwartier sta ik op en zet de box helemaal uit. Gerbrand mag vinden wat hij wil. Hij durft me toch niet tegenspreken. Al snel ben ik op weg naar huis, beladen met mijn muziekwinkel.
 
38

Na een zwart gat van uren blijken we nog steeds in Zweden te zijn. We staan stil op een rangeerterrein. Het werk om de trein op de veerboot naar Denemarken te krijgen, is gecompliceerd. Stel je voor dat dit schip naar de zeebodem gaat. Over 500 jaar zullen duikers de restanten onderzoeken. Wat zullen zij dan denken? Geschiedenis is een vak van interpretaties die samenhangen met de tijd waarin men leeft. De reconquista vergt 800 jaar, een eindeloze stoet van generaties. Ongetwijfeld zijn niet de gewapende conflicten overheersend, maar de vraag hoe je aan eten en onderdak geraakt, of je kind een ziekte overleeft, wat de buren op je land te zoeken hebben. Nachtelijke kilte dringt langzaam de wagons binnen. Iedereen moet blijven zitten. Wel lopen passagiers heen en weer, ieder in zijn eigen cocon van privacy. Controleurs duiken op, maar spreken niemand aan. Een jonge gast in trainingspak glijdt uit over een leeggelopen fles yoghurt. Ook een atleet kent zwakke momenten. De werkelijkheid van het moment doet er steeds minder toe. Wel verergert de stank: zonder twijfel wegens een overvolle klotsende plee, maar er zijn ook een baby in de buurt van wie ik niet heb gezien dat ze werd verschoond.

In Amsterdam ga ik eens kijken op Station Muiderpoort om te zien vanwaar de deportaties in oorlogstijd vertrokken. Ik heb zelfs een bruikbare oude foto bij me, maar een bijzonder gevoel komt niet bij me op. Een mens mag beschikken over verbeeldingskracht, maar een plek echt onderzoeken is van een andere orde. Daders en slachtoffers zijn allang opgelost in de mist van de tijd. Een gevoel van schaamte komt bij me op. Wat doe ik hier, wat beeld ik me eigenlijk in? Mag ik eigenlijk denken aan zo’n moorddadige tijd,
aan hoeveel angst hier bijeen heeft gestaan, welk gezwets mensen hebben uitgekraamd en van anderen moeten aanhoren? Na drie of vier dagen achtereen in dorst en strontlucht, wil je waarschijnlijk niets liever dan de wagon uit. Je beseft ergens dat je de klos bent, maar je brein blokkeert. Een ex SS-er legt het een halve eeuw later uit op tv: we konden met hen doen wat we wilden. Het gekke is, dat ik mij deze brutale slachters beter kan voorstellen dan de slachtoffers. Misschien is dit, om een gevoel van controle te houden.

Wie kan weten hoeveel gewone mensen over de kling zijn gejaagd door de Spaanse adel en de Moorse sultans, de van oorsprong Arabische moslims? Laat middeleeuwse schilderijen tonen trotse ridders te paard, met volle instemming van de Kerk inhakkend op de meute. Of anders zien we een arrogant koningspaar, badend in overvloed. Kan ik de reconquista niet beter interpreteren in termen van sociaal economische uitgangspunten? Wat welvaart betekent, hoe opvattingen veranderen? Onze benadering is die van het belang van Grote Namen: een benadering die de opvattingen van vandaag weerspiegelt en bevestigd. Is de mens niet veeleer speelbal van weer en wind, honger en hebzucht, hormonen en misverstand?

De chaos aan boord van de veerboot is grotesk. Na het lange stilzitten in de trein rennen kinderen elkaar schreeuwend achterna over de dekken. Een man scheldt zijn vrouw hartgrondig uit. Er komen agenten aan te pas om de ruzie te dempen. Ze fouilleren beide echtelieden. Achter hen langs schuif ik naar de toiletten, want de plee in de trein durf ik niet te betreden. Ook nu moet ik wachten, een slecht voorteken. Een vrouw staat op een felverlichte fruitautomaat te beuken: er moet hoe dan ook geld uitkomen. Een gitzwarte Afrikaan biedt broekriemen aan, je ruikt het leder en zijn zweet vanaf drie meter. Op de terugweg valt mijn oog op een boetiekje. Hier pas ik een hoed van zwarte vilt. Ik heb niets met hoofddeksels, maar veronderstel dat dit exemplaar Elise wel zal staan. Even komt bij me op, de hoed in het gedrang te jatten. Bijtijds besef ik, hiermee niet bij Elise te kunnen aankomen: iets schenken dat je hebt gestolen, is een vorm van beledigen. Beschaamd haal Hollands reservegeld uit de voering van mijn jas. De verkoper is het om het even.
Elise is verrast en vat de hoed op als een uitgesteld verjaardagscadeautje. Uit haar tas diept ze een doosje rouge om zich op te maken: een beeld van tijdloze intimiteit.

De veerboot biedt alweer een buffet, maar dit kan zich niet meten met de Finse ILJA. Het is als de HEMA bezoeken nadat je uit de Bijenkorf komt. Ook de reizigers zijn van een andere orde: ze dringen in de rij, elkaar bijkans prikkend met vorken en messen om de beste stukken vis en kip op hun bord te laden. Ook wij verruwen: om voor de rest van de reis voldoende eten te hebben, steek ik ongegeneerd broodjes en beleg bij me. Elise snaait sinaasappels.

39

Na de overtocht staan we opnieuw langdurig stil. We zijn op het station van Kopenhagen. Er hangt een sfeer van verloedering en vuilbakken. Uit verveling steken we sigaretten aan, net als vele anderen. De rook verdringt tenminste tijdelijk de lichaamsgeuren van zweet en urine, bij vlagen de dode lucht uit het toilet dat gelukkig een eind verderop is.

Bij toenemend daglicht vertrekken we. Op leeggehaalde graanvelden wordt stro verbrand. Een vrouw haalt ijlings haar wasgoed binnen. Heeft zij de blauwe walm niet eerder in de gaten? De wereld is groot en wij vallen om van de slaap.
Bij de Duitse grens volgt nauwkeurige paspoortcontrole. Een oorlog verliezen is geen reden de gründlichtkeit af te schaffen. Bagage laten de agenten ongemoeid: wat kan je uit dure landen als Zweden en Denemarken winstgevend naar Duitsland smokkelen? Wel moet er iemand mee voor nader onderzoek: de man lijkt een Roemeen of Turk en moet zelf zijn tassen dragen. Niemand kijkt ervan op. Vermoeidheid leidt razendsnel tot afstomping. Gooiden de agenten deze man uit de rijdende trein, dan bleef minstens de helft van ons rustig zitten.

Op het Instituut heb ik de naam tegendraads te zijn. Een eigenschap word je toegedicht. Het is geen toeval dat dit niet gebeurt in de Sectie Geschiedenis, maar bij mijn tweede vak: Nederlands. De studenten hier zijn van een aanmerkelijk lichter kaliber. Zij wanen zich progressief en creatief, maar streven in de praktijk vooral naar gezelligheid. Met enthousiasme nemen zij deel aan sessies waarin tableaus vivants worden uitgebeeld, of waarin we elkaar geblinddoekt door het gebouw leiden om vertrouwen in de medemens te krijgen. Wanneer een docent verschijnt met een witte en een rode sok en ons vraagt onze zwakke kanten te benoemen, ben ik er helemaal klaar mee. Aan mijn lijf geen Maoïstische sensitivitytraining. Samen met een gelijkgezinde studiegenoot stap ik demonstratief uit de groep en wacht tot de docent naar ons toe komt. We vragen hem brutaalweg, ons de studiepunten toe te kennen in ruil voor ons geluidloos verdwijnen. Ingeval je bij de Sectie Geschiedenis met zo’n voorstel aankomt, kun je meteen jas en tas pakken. De docent expressie stemt na enig geharrewar evenwel in. Je zou denken dat de groep de pest inkrijgt, maar tot mijn verbazing levert ons gedrag iets op dat in moderne straattaal respect heet.

Het klopt eveneens, dat ik stennis maak bij Onderwijskunde. Dit is de afdeling waar je het recht op lesgeven moet verdienen. Docent Hanneke toont een film over een toespraak van Fidel Castro in Havana, Cuba. Ze is verrukt van zijn spreekvaardigheid, meer precies zijn leiderskwaliteiten.
Ik onderbreek de film met opmerkingen over de Cubaanse dictator en zijn methoden om de macht te behouden. Ik voel me sterk, vooral omdat ik de vraag stel waarom je een linkse dictatuur beter zou moeten vinden dan een rechtse. Hanneke aarzelt en lacht onzeker. Iedereen ziet dit, waarna geen argument haar aanzien nog kan redden.

Het Deens platteland is lieflijk. Je zou zo in de schoven van tarwe en gerst willen liggen, liefst met een Frieda of Agneta. Ik denk na over mijn scriptie, de boeken die ik in huis heb gehaald. Imperial Spain, bijvoorbeeld, van J.H. Elliott. Na de verdrijving van de moslims is Spanje een straatarm Europees land in de marge. Het huwelijk van Ferdinand en Isabella plus de ontdekking van Amerika veranderen alles en luiden de opkomst van een supermacht in. Vandaag is Spaans na het Engels de tweede wereldtaal. Machten komen op en gaan weer onder. De grens tussen falen en succes is even diffuus als cruciaal. Onwillekeurig komt bij me op, dat er veel minder van mij wordt verwacht dan ik veronderstel. Iedereen met een beetje uithoudingsvermogen ontvangt een diploma. Strekt de invloed van mijn verleden op het werkland zo ver, dat ik me ook in Amsterdam nodeloos afbeul? Het is een vraag die me allerminst bevalt: zo ben ik nu eenmaal, waarom zou ik niet zo mogen zijn?

Mijn neiging veel alleen te doen, werkt soms in mijn nadeel. Anderen vormen groepjes, werken samen, zijn collegiaal. Dat ben ik ook wel, maar op mijn voorwaarden. Ik vind dat je zelf boeken moet lezen om te begrijpen waarover je het hebt, dat je zelf je lessen moet voorbereiden om overtuigend te zijn naar een klas scholieren. En toch: stel dat ik straks deel uitmaak van een ploeg docenten op een school met 800 leerlingen, aangestuurd door roosters, ouderoverleg, mentorschap en voortgangscommissies. Het bestuur wil dat de school goed scoort, daar krijgt ze geld voor. Niet het niveau of de interesse van leerlingen geven de doorslag, maar de uitslagen van schriele toetsen en multiple choice tentamens. Ben ik hier wel geschikt voor? Mijn eerste stage zit er inmiddels op en toont mij het naakte schoolleven. Een mentor zegt ronduit dat docenten alles doen om leerlingen op school te houden: desnoods bakken we pannenkoeken.

40

Op het station van Bremen mogen we even de benen strekken. Bijna iedereen blijft zitten, want het perron is kletsnat van de regen. Ik stap evenwel uit. Het is de eerste neerslag sinds ons vertrek uit Amsterdam. Vrijwel alleen sta ik op het beton, mijn gezicht naar de hemel gekeerd. Al het goede komt van boven, al zullen ouderen in Bremen er anders over denken. Tijdens de laatste wereldoorlog wordt de stad vijf jaar lang door de Britten gebombardeerd. Van de binnenstad, de havens en het spoorcomplex blijft bijna niets meer heel.

Gedachten gaan hun eigen gang. Op het perron in de regen schiet mij iets te binnen: Nazi Duitsland van 1942 en het katholieke Spanje van 1492 hebben iets met elkaar gemeen. In Spanje stelt het regiem van Ferdinand en Isabella alles in het werk om de gemeenschap te zuiveren. Vooral Joden vormen het mikpunt. In beginsel krijgen zij de kans zich tot het christendom te bekeren, de eigen roots af te zweren. Dit gebeurt niet uit mededogen, maar uit berekening. Zelfs gewone Joden beheersen namelijk iets dat de meeste christenen in die tijd ontberen: ze kunnen lezen en schrijven. Het wordt ze geleerd in de sjoels. Bovendien heeft de Joodse gemeenschap een groot internationaal netwerk voor de handel. Zij zijn dus waardevol. De Joden staan voor een dilemma. Als zogenaamd nieuwe christenen proberen velen ondergronds hun geloof en cultuur te bewaren. De Spaanse Kroon staat de Kerk toe, te reageren met furieuze opsporing en vervolging. Hiertoe wordt de Inquisitie opgericht. Duizenden Joden belanden op de brandstapel, hun eigendommen verdwijnen in de brandkast van hun vervolgers.

Kort na de oorlog wordt nabij Bremen de SS-er Heinrich Himmler opgepakt. Auschwitz is zijn ultieme tempel om de Joden uit te roeien, hiermee de veronderstelde raciale zuiverheid van de Germaanse stammen te waarborgen. Met de onvoorstelbare roofbuit wordt de Nazi oorlog gefinancierd. Auschwitz is een jaar lang de rijkste plek van het Duitse Rijk. De Spaanse Inquisitie is de onfrisse voorganger van de Duitse Gestapo.

Vanuit tegenovergestelde richting glijdt een fonkelnieuwe Heimat Zug binnen: ik voel de luchtdruk. Een meisje met lang blond haar hangt uit het raam. Met een breed gebaar nodig ik haar uit met mij te dansen. Gewoonlijk ben ik allesbehalve een danser. Ik sta liever met een biertje te luisteren naar een band. Het meisje lacht verrast en wenkt. Een opwindend idee komt bij me op: alles achter me laten en een nieuw leven beginnen. Duitsland mag in Amsterdam gehaat worden, maar het is een interessant land. Vooral hier in de kuststreek strijken vanaf 1944 hele volksstammen verdreven Duitsers uitgeput neer. Meer dan dertig jaar later wil nog steeds niemand het hebben over hun lot en leven. Broeden deze ontheemden en hun nazaten op hun eigen reconquista, de herovering van verloren bezit en waardigheid? Wordt hun wrok de kern van het Duitse Revanchismus?

Zodra de Duitse trein optrekt, drukt het meisje haar borsten plat om me langer te kunnen zien. Onmachtig en een beetje hypocriet zwaai ik uitbundig. Mijn hoofd en schouders zijn drijfnat. Ik realiseer me, dat het tijd wordt weer in mijn eigen trein te stappen. Als ik niet oplet, vertrekken alle treinen en sta ik zonder jas, geld of paspoort op een drijfnat perron in een vernielde stad.

Ik had tenminste één foto van Elise kunnen maken. Bijvoorbeeld toen zij in het zeewater van Oulu stond, de golven tegen haar benen opspatten. Ze liet zich vallen en schreeuwde van de kou.

Dick Muntjewerff

juni 2020, op basis aantekeningen 1978 en 1981

Uw reacties zijn welkom via: dick.muntjewerff@kpnmail.nl

Print Friendly, PDF & Email

Reacties zijn gesloten.