Monkwise

columns verhalen fotografie

N I E M A N D S L A N D

een vertelling

OOSTZAAN © 2020 D I C K  M U N T J E W E R F F

Een oude film op school:
het lossen van containers
in de verwoeste haven
de koningin knipt er
een lint doormidden
de aftocht van paarden
naar het abattoir
muziek en fanfare!
de stemming blijft opgewekt


Het is de nazomer van 1954. In de middag loopt de 15 jarige Anton Lagerwei door het rietland. Op de achtergrond ronkt een trekker. Deze nadert noch verdwijnt. Het geluid veegt heen en weer als een ruitenwisser. De eentonigheid kan Anton niet lang genoeg duren. Her en der in het riet heeft hij een stek om te zitten, desgewenst te liggen, slechts omgeven door rietpluimen, wiegend in de wind die hier altijd waait.

leven in een uitzicht, bij gebrek aan inzicht

Achter de frontramen van de stolpboerderij bevinden zich alle kamers voor menselijke bewoning. Rechts de keuken met gestuukte wanden, granieten aanrecht, de gootsteen van ingelegde minuscule tegels. In de hoek, onder een glazenkastje, prijkt de trots van de vrouw des huizes: een aquarium. Hier bovenop staat een kleine radio van bakeliet. Eén enkele verkeerde beweging en de vissen worden geëlektrocuteerd. Toch krijgt de radio geen andere plek.

De vrouw heet Sjaan Stoof. Van haar is slechts bekend dat ze uit de stad Utrecht komt en verpleegster is. Zij komt aanwaaien als de oorlog is gedaan. Sjaan onderhoudt geen contact met haar familie of andersom. Kindertrouw en ouderlijke liefde mogen vaak voorkomen, een wet van Meden en Perzen is het geenszins. Sjaan heeft wat in deze streek heet een scherpe snavel.
Zij is gehuwd met Hannes Rotteveel, enige zoon uit de gelijknamige familie, in de oorlogsjaren niet wars van samenwerking met de Duitsers. Hannes is een onbeduidende boerenjongen die in zijn schooldagen grossiert in onvoldoendes. Over zijn capaciteiten wordt in het dorp gezegd: geld dat stom is, maakt recht wat krom is. Netter gezegd: familiekapitaal houdt hem in het zadel. Kort na de oorlog betrekken Hannes en Sjaan de boerderij en nemen de opvoeding op zich van Anton Lagerwei. Al is het woord opvoeding mogelijk wat hoog gegrepen.

De natuurlijke ouders van Anton overleven de oorlog niet. In de chaotische dagen van mei 1945 komt het echtpaar om het leven, zij het op verschillende wijze en plaats. Wel vallen beiden ten prooi aan wraakzucht. Als fanatieke aanhanger van het fascisme en de Duitse bezetting geeft met name Cornelia Rotteveel bepaald aanleiding tot een afrekening. Zij wordt met fiets en al van de weg gereden door de vrachtwagen van de kolenboer. Opzet is lastig te bewijzen en het boeit niemand. In het dorp gaat een als grap bedoelde woordspeling: ze heeft geen hersenschudding, maar hersenpudding. Cornelia ligt nog twee dagen op apegapen. Gebrek aan verzorging wordt haar fataal.

Haar man Dieter Lagerwei is afkomstig uit verarmde middenstand: de handel in zaden en gereedschap van zijn ouders gaat in de economische crisis van de jaren 1930 onderuit. Steun van de overheid bestaat niet. De overheid is zelf noodlijdend en moreel gederailleerd. De familie stemt NSB, maar dit zegt niet alles. De partij is legaal en de meeste aanhangers zijn bovenal Koningsgezind. Hun lijfblad heet Volk en Vaderland.  Binnen de familie Rotteveel is er alles aan gedaan het huwelijk niet te laten doorgaan. Immers: land trouwt land en wat heeft Lagerwei nu helemaal te bieden? Cornelia gelooft evenwel in Dieter, al is het maar omdat hij er uitziet als een echte Ariër: lang, blond en blauwe ogen. Het huwelijk wordt alsnog getolereerd onder conditie dat de Lagerweitjes hun gezicht niet vertonen: wie betaalt, bepaalt.

Op 5 mei 1945 wordt Dieter uit de boerderij gesleept en in het dichtstbijzijnde politiebureau doodgeslagen.  Zijn gezicht is onherkenbaar toegetakeld. Er is duidelijk sprake van rauwe wraakzucht. De BS ontkent elke betrokkenheid bij het akkefietje. De werkelijke rol van Dieter in de oorlog is in zoverre onbelangrijk, dat hij door de reputatie van zijn vrouw hoe dan ook is gedoemd. Rancune is zelden kieskeurig.

attributen als geurvlaggen

Het sociale leven in een boerderij speelt zich meer af in de keuken dan in welk ander vertrek ook. Zelfs onenigheid wordt meestal hier uitgevochten. Een eettafel met vier stoelen vult de ruimte. Zomer en winter wordt hier gegeten en gezeten. Op zomerdagen hangt boven de eettafel een bruine plakstrip tegen de vliegen. Daarvan zijn er op een veebedrijf altijd meer dan genoeg. In de winter snort in de keuken een wankele petroleumkachel. Deze brandstof is goedkoper dan kolenstook en je kunt er draadjesvlees op sudderen. Links van de kachel is een deur welke leidt naar de trapopgang. Te rechter zijde verleent een deur met een matglazen ruitje toegang tot de voorraadkast. In de vloer van deze kast zit een luik dat toegang verschaft tot de kelder. Bij ontbreken van een koelkast staan hier bederfelijke levensmiddelen en een peloton weckflessen met wintervoorraad. Gekookt wordt op brongas. Dit borrelt naast de boerderij omhoog door een diep in de bodem geslagen pijp. Deze wordt overkapt door een zwarte kegel van metaal. De kegel drijft in water rond de gaspijp. Hij stijgt en daalt met de luchtdruk gelijk een barometer. Bij stabiel weer is er weinig kookgas.

Naast de toegangsdeur in de keuken prijkt een houten bord met de spreuk MOEDERS TRED IS UIT ALLE ANDERE TE HERKENNEN. Het stamt uit het huwelijk van Anton’s ouders. Voorheen hing het in de woonkamer. Bij de plundering van de boerderij in mei 1945 blijft het achter: niemand wil zo’n tekst in huis hebben. Sjaan denkt dat de spreuk verwijst naar moederlijke liefde en aandacht. In het nazi denken van haar voorgangster Cornelia is het evenwel de uitdrukking van vrouwelijke ambitie: met mij valt niet te spotten. Intussen trekt Sjaan met haar rechter been als gevolg van een aanvaring met Hannes. Zo krijgt de spreuk alsnog een letterlijke betekenis.

onbewuste kleurcode

Je zou het belang van de vertrekken kunnen weergeven in kleuren. Waar voor Anton de keuken felrood is, met uitlopers naar de trapopgang en zijn slaapkamer op de bovenverdieping, reikt de woonkamer niet verder dan een flets geel. Tussen april en oktober komt hier vrijwel niemand. In de woonkamer staat de gangbare plattelandse meubelmeuk: eikenhouten zetels, een salontafel van metaal en glas, een wandkast als een kerkkluis. Nergens staan boeken of  ingelijste portretten. Op de vloer ligt  JABO tapijt tegen alles bestand is en geluiden enigszins dempt. Het is een ruimte voor genoeglijk samenzijn, maar in de praktijk vooral van afwezigheid. Aan een der wanden, beplakt met geometrisch behang uit de jaren 1930, hangt een houten klok van onbestemde kwaliteit. De klok slaat op het halve en hele uur. Evengoed loopt hij gestaag achter. De klokkenmaker beweert dat het uurwerk verbust moet worden en beveelt en passent een nieuwe klok aan. De originele Rotterdamse Staander is in mei 1945 geroofd. De wandkast herbergt rommelig glaswerk alsmede een compleet servies van Meissner Porcelain, zoals Sjaan niet nalaat  te benoemen ingeval het op tafel komt. Het servies heeft zij als zelf verdiende bruidsschat meegebracht uit de stad. Sjaan had weliswaar mooie borden, maar niet veel te eten. Hannes grapt wel eens: van een mooi bord kan je niet eten. Onduidelijk blijft, of hij hier de betekenis van beseft.

Hannes en Sjaan moeten door de woonkamer om de echtelijke slaapkamer te bereiken. Dit is het laatste vertrek met een frontraam. Anton heeft hier niets te zoeken en wordt bepaald geweerd. In zijn kleurenspectrum is deze kamer zwart, wat neerkomt op verboden terrein. Hier staat het tweepersoons bed uit de dagen dat Anton zijn ouders nog leven. Overigens kwam hij ook vroeger nauwelijks in de slaapkamer. Het heeft iets pervers te kijken naar het bed waarin je gemaakt bent. Het is een plek die aan je ouders toebehoort.

van bovenaf beschouwd

Wegens de dakkapel bevinden zich op de genoemde bovenverdieping twee kamers. Deze luxe is niet aan elke stolp voorbehouden. De ene kamer bevat het slaapvertrek van Anton. Zij bevat een bed en een kast waarin speelgoed of jongensboeken zouden moeten staan. Deze zijn evenwel door Sjaan stelselmatig vernield of ontvreemd. Een tafeltje en een stoel met rechte rugleuning completeren het meubilair op een wijze alsof het een cel in de gevangenis betreft. Anton heeft wel persoonlijke bezittingen, maar deze verbergt hij in een houten kist, met keilbouten verankerd aan de hooizolder in de bedrijfsruimte. De kist zit op slot. De sleutel hangt onopvallend tussen het gereedschap boven de werkbank. In zijn slaapkamer heeft Anton geen wanddecoraties, of je zou de spiegel moeten noemen, eigenhandig bevestigd op een plek vanwaar hij uit zijn bed de deur in de gaten kan houden. Een jongen die zich belaagd weet, houdt niet van verrassingen.

De tweede kamer in de dakkapel is gespiegeld aan de eerste. Er staat een logeerbed, waarin soms een huishoudster overnacht. Huishoudelijk personeel is moeilijk te vinden en nog lastiger te behouden. De kleurcode van de slaapkamers is voor Anton rood respectievelijk wit. Slapen is een intieme aangelegenheid. Je bed is je ultieme toevlucht. In de witte kamer is een keer een dode muis gevonden, verschrompeld tot een soort van half opgerookte sigaar. In een boerderij zijn altijd muizen, vooral in de wintermaanden.

Rest nog te vermelden, dat de trap naar de bovenverdieping zeer stijl is en bewezen gevaarlijk. Een klasgenoot van Anton verstapt zich halverwege en verspeelt twee voortanden. Zijn ouders proberen tot in de rechtbank schadevergoeding los te krijgen, maar vergeefs. Andere schoolmakkers laten zich zelden zien, of het moet uit nieuwsgierigheid zijn naar het verradersnest.
De trap heeft wel een leuning, maar de treden zijn veel te glad. Vloerbedekking ontbreekt. Zo is het vrijwel onmogelijk om de trap te gebruiken zonder geluid te maken. Wanneer Anton naar bed moet, wordt hij geacht boven te blijven. Plassen doet hij maar in een po, die onder zijn bed staat. Vanaf zeven uur in de morgen mag hij op eigen gelegenheid naar beneden. Hannes is dan allang op om de koeien te melken. Anton wordt geacht zijn eigen po te legen.

in niemandsland rijdt een speelgoedtrein

Niet elke stolp is op dezelfde wijze ingedeeld. Meestal weerspiegelt de indeling eenheid van  wonen en werken. Een boer heeft geen bedrijf, hij is het bedrijf. In deze stolp is een duidelijke scheiding aangebracht.  Alle deuren van het woondeel komen uit in een lange gang, een vierkante tunnelbuis die weinig daglicht ontvangt en daarom permanent somber aandoet. De gang doorsnijdt de boerderij over de gehele breedte.
Bij leven van zijn ouders bezit Anton een spoorbaan van blik, met twee locomotieven, veertien wagons en wel twintig meter rails. De locomotieven van het Duitse merk Distler worden opgewonden met een sleutel. Op de bodem staat een met de hand gegraveerde naam: Merckelbach. Over de herkomst gaan geruchten sinds bezoekende buren hem hebben gezien: dergelijk speelgoed is nergens in Nederland te koop: is het een geschenk van de Moffen?  Opa doet er lacherig over, wat de zaak nog meer verdacht maakt. Hij zegt: wie appelen vaart, die appelen eet. In het dorp houden de mensen niet van raadsels.

De houten ongeverfde scheidingswand tussen de gang en de dors verbergt een losse kwast in het hout. In natuurlijke staat is dit de plek waar een tak uit een boom groeit. De kwast in de wand kan met enig priegelwerk worden verwijderd, waarna je zonder gezien te worden zicht hebt op wat in de dors gebeurt. Anton heeft dit een enkele keer gedaan, maar aangezien er gewoonlijk niets bijzonders is te zien, heeft de kwast geen functie. Het is hooguit een mogelijkheid.

Aan het einde van de gang is de wc, een simpel hok met een witte pot en een koudwaterkraantje boven een minimale wasbak. Anton is gewend om bezoek in ijltempo uit te voeren. Hij heeft een hekel aan het krappe vertrek. Bovendien verzuimt Hannes na toiletbezoek geregeld het raampje te openen, waardoor betreden ongeveer gelijkstaat aan zelfdoding. Anton kan plassen en zelfs poepen zonder tussendoor adem te halen. Deze prestatie heeft een keerzijde: soms veegt hij zijn achterste niet goed af, wat leidt tot klachten over zijn ondergoed.
De wc is niet aangesloten op een riolering. De afvoer eindigt op het erf in een septic tank, een ondergrondse betonnen kelder waarin de uitwerpselen uiteenvallen in vlokken. Er is een overloop naar de sloot. In de winter is het oppassen of het ijs op deze plek wel stevig genoeg is. Het systeem werkt goed, al wordt eens per jaar de tank leeggehaald met een pomp die ook voor drijfmest uit de stallen wordt gebruikt. De inhoud wordt over de weiden verspreid, bij voorkeur kort voordat het gaat regenen.

paarden en spinnenwebben

Woongedeelte en bedrijfsruimte zijn hier sociaal gescheiden werelden. Man en vrouw hebben hun eigen territorium. Dit heeft Hannes zijn echtgenote een paar keer duidelijk gemaakt, zodanig dat Sjaan blijvend hinkt. Haar tred is werkelijk uit alle andere te herkennen. Zij op haar beurt snauwt haar man geregeld toe klompen en laarzen uit te trekken en handen te wassen boven de gootsteen: we leven niet meer in de middeleeuwen. In huis mag op haar aangeven niet gerookt worden.
De hooiberg is het hart van de boerderij. Vooral in herfst en winter ondersteunt de voorraad het houten raamwerk tegen harde wind. Stalling voor de koeien is aan de noordzijde, de koudste kant. Aan de oostelijke muur overwinteren kalveren en halfwas koeien: pinken en vaarzen. De dors is groot, met een betonnen vloer waarin nog stalen ringen zitten voor de paarden die allang weg zijn. Tegenwoordig staan er een trekker, een moderne hooipers, een maaibalk en ondefinieerbare troep. Ooit werd hier graan met de hand uit aren geslagen. Na afloop mocht een knecht de ingesloten ratten afmaken voor tien cent per stuk. Hiervoor gebruikte hij een hooivork. De kadavers werden verbrand in een oude oliedrum. Deze staat nog altijd op het erf.

Anton dwaalt graag door de stallen om met de drinkbakjes voor het vee te spelen, gereedschap in zijn handen te nemen, op de trekker te zitten en van hooibalen in de berging een hut te bouwen. Hannes laat hem begaan. Hij speelt niet actief met zijn neefje en corrigeert hem alleen wanneer dit nodig is. Hij leert Anton een fietsband plakken, schaatsen slijpen en hoe je de eieren van een meerkoet onderscheidt van die van een fuut. Bij gelegenheid noemt Hannes hem zelfs Grote Neef. Dit klinkt Anton als muziek in de oren. De loyaliteit van kinderen is ontroerend.

leven is hopen

Boven de horizon van het rietland verschijnen windveren, aankondiging van weersverandering. Het KNMI, te beluisteren via de radio in de keuken, voorspelt regen. Bijna terloops registreert Anton de grijze plak bewolking die al spoedig volgt. Eerder voelt hij aan de windvlagen dat er regen op komst is. Hij stopt bij een verlaten eendennest. Er resteren slechts gebroken eierschalen en klonterig struif: de selectie in het leven begint al vroeg. Wanneer hij weer opkijkt, is het brommen van de trekker verstomd.

Dikwijls betrapt Anton zich erop, iets in zijn handen te hebben wanneer hij rond of in de boerderij loopt. De ene keer is het een grote bandenlichter die hij niet nodig heeft, dan weer een eind hout of een afgedankte fietsketting. Voorwerpen geven hem houvast. Ze houden als het ware mogelijkheden open.
Naar gewoonte kijkt hij vaak naar de boerderij, van verschillende zijden, lopend, fietsend of roeiend op het meer, bij regen en zonneschijn, in zomerwarmte en herfstkilte. Hij kijkt als een roofdier naar een ongewisse prooi, die eigenlijk te groot maar desondanks verleidelijk is. Hij weet, dat de boerderij hem zal toevallen zodra hij meerderjarig wordt. Zo is het bij gerechtelijke uitspraak geregeld. Het  nieuwbakken landsgezag heeft geprobeerd de familie van moeders kant aan te pakken op basis van oorlogsrecht, maar dit is mislukt. Eigendom is in de Nederlandse wetgeving een groot goed. Tot hij op eigen benen kan staan, eet hij genadebrood uit handen van Hannes en Sjaan.
Dichterbij de boerderij gerakend, verandert de beeldhoek. Dit fenomeen ondergraaft Anton’s zelfverzekerdheid. De stolp overweldigt hem op een of andere manier. Tegen de tijd dat hij de achterdeur opent, resteren hem slechts verwarring en moeite om te geloven dat hij de tijd alleen maar behoeft uit te dienen. Hoe kun je jaren vooruit denken waar je niet weet wat de volgende dag zal brengen?

het gif van onderhuidse pijnen

Zijn vrijheid wordt alsmaar meer beknot. Sluipenderwijs wordt steeds vaker beroep op hem gedaan zijn stiefmoeder Sjaan te helpen. Ze schijnt iets aan haar been te mankeren en het is niet de botbreuk die Hannes veroorzaakte in zijn driftbui. Eerst zijn er onderhuidse pijnen, daarna zichtbare vlekken die soms weer wegtrekken. De ene keer vraagt hij zich af of Sjaan hem belazert, een week later maakt hij zichzelf wijs dat zijn stiefmoeder inderdaad een ongezonde uitstraling heeft.
Het woord uitstraling is hier nogal toepasselijk. Sjaan heeft in het Utrechtse ziekenhuis langdurig en onbeschermd met Röntgenapparatuur gewerkt. Te lang wordt het gevaar voor personeel genegeerd. Niemand spreekt het uit, maar bekend is dat meerdere verpleegsters in hetzelfde ziekenhuis huidkanker hebben opgelopen. Eenmaal ziek, wachten ze in stilte op wat komen gaat. Naar enige vorm van erkenning, laat staan vergoeding, kunnen zij fluiten. De gemiddelde verpleegster gaat toch niet langer dan tien jaar mee, want daarna trouwen ze en blijven thuis voor de kinderen.

Je weet best hoe het zit, vuile rotzak. Sjaan  kan beledigen en intimideren zonder haar stem te verheffen. Anton ontwikkelt gaandeweg een arsenaal aan alarmerende signalen, zoals bij krantenberichten die ze ongevraagd voorleest of misschien verzint:
kind in zee verdronken tijdens schoolreisje. Hulpverleners moeten machteloos toezien hoe het jongetje in de branding verdwijnt.
Met vallen en opstaan ontdekt Anton hoe Sjaan te ontwapenen. Desondanks blijft hij angst voelen.
Hun moeder zal niet hebben opgelet.
Oom Hannes is zijn ondoorgrondelijke bondgenoot. Het zal niet de eerste keer zijn dat Sjaan voor een hele dag in de slaapkamer verdwijnt na geschreeuw en klappen.
Met de tijd verschijnt een mammoetpleister op haar onderbeen, onwillekeurig of opzettelijk onder de lange rok tevoorschijn schuivend, daarna quasi vliegensvlug weer verborgen. Het been wordt als een slagboom vooruit gestoken op een houten voetenbankje met gaten alsof er een gevaarlijk dier gevangen wordt gehouden.
Zal ik eens op je school rondvertellen dat jij in je bed plast?
Dreigementen in een ongelijke verhouding hebben altijd effect.
Ik plas niet in mijn bed.
Sjaan heeft hem waar ze hem wil hebben: in de verdediging.
Wie zal dat geloven? Iedereen zal denken dat het waar is en je voor broekenpisser uitschelden.
Anton heeft even tijd nodig om te herstellen. Ooit stopte Sjaan hem voor straf in een teil steenkoud water. Wat had hij gedaan? Hij is het vergeten. Wel staat hem bij dat hij daarna in bed plaste en dat dit dagenlang aanhield. Dus helemaal onzin is het niet, waarmee Sjaan hem confronteert.
Dan zeg ik tegen Hannes dat je geld uit zijn portefeuille steelt. Hij slaat je half dood.
Ook deze beschuldiging is gevaarlijk. Sjaan pakt een enkele keer inderdaad zelf huishoudgeld. Alleen zij weet hoeveel en waarvoor het dient. Hannes is niet van het vrijgevige type en een ingefluisterde beschuldiging zal zeker zijn aandacht wekken. Maar om Sjaan van diefstal te betichten?

steekspel

Sjaan houdt hem uren achtereen vast in de keuken, met opdrachten die ze ter plekke verzint. In het huishouden van een boerderij is altijd werk genoeg. Schoenen staan onderin de provisiekast, dan kan Sjaan ze gemakkelijk controleren. Poetsen is een vaste taak voor Anton. De opgewreven exemplaren worden nauwgezet geïnspecteerd, als komt elke smet erop aan. Een enkele geeft Sjaan terug om nog eens in te smeren en af te borstelen. Na afloop krijgt Anton een kopje thee. Dit lijkt vriendelijk bedoeld, maar hij wordt geacht de thee met Sjaan aan tafel te drinken.
Breng je een keer je vrienden mee? Wil je een nieuwe voetbal? Ik hoor dat je het goed doet op school.
Haar conversatie brengt hem uit evenwicht, er valt weinig tegen te doen. Min of meer naar waarheid geeft hij antwoord. Hij haalt voldoende cijfers, speelt met klasgenoten voetbal tijdens en na schooltijd. Dat hij in de oude varkensstal op het erf een uit de sloot geviste bal verbergt, houdt hij voor zich. Sjaan is niet te beroerd om zijn speelgoed te mollen.
Zitten er leuke meisjes in je klas? Hoe heten ze? Voel je al iets voor meisjes?
Bij dergelijke vragen gaan bij Anton de alarmbellen af.
Karin is wel leuk. Ze woont op het fruitbedrijf aan de Wielenweg. We fietsen soms samen.
Er zit helemaal geen Karin in zijn klas. Zelfs de Wielenweg heet Wilgenweg. Ingeval Sjaan met een vileine opmerking mocht reageren, zal dit Anton minder raken. Liegen is een strategie.

Begin mei 1945 werkt de verpleegster in het noodhospitaal waar oom Hannes onverwacht terechtkomt. Dit is in de eerste week na de Bevrijding, met Duitse soldaten in Festung Holland nog op straat. De Binnenlandse Strijdkrachten (BS), in aantal flink toegenomen waar het risico op strijd met de formeel verslagen bezetter afneemt, jaagt op de hele familie. Hun commandant stelt op hooghartige toon geen gerechtelijk vonnis nodig te hebben. In een uniform, hoezeer bijeengeraapt ook, voelen velen zich dadelijk meester. Opa en oma Rotteveel krijgen een pistool tegen hun hoofd, maar op last van hoger hand worden ze al snel beter behandeld. Hannes wordt in de buurt van Utrecht opgepakt. Het verhoor gaat er zo hard aan toe, dat hij naar een medische post moet. Hiervan mag men zich niet teveel voorstellen: een gevorderd schoolgebouw met een vlag van het Rode Kruis aan de gevel. De mannen van de BS proberen opname te verhinderen en bedreigen hem tot in de operatiekamer. Verpleegster Sjaan, welk secreet zij ook mag zijn, toont zich een moedige professional. Eigenhandig verjaagt zij de soldaten uit het gebouw, waarbij ze een van hen bedreigt met een gebruikte injectiespuit. Hannes overleeft en herstelt. Zelfs houdt hij er een woordje Engels aan over. In het bed naast hem ligt iemand met een omzwachteld hoofd. Dit hoofd spreekt bij het naderen van Sjaan’s voetstappen steevast: here comes our nurse from hell.

De nieuwe gezaghebbers hebben te weinig om Hannes vast te houden. Sterker: een lokale bakker komt uit eigen beweging verklaren dat de verdachte hem een jaar eerder voor een inval heeft behoed. De man vergist zich waarschijnlijk in het uiterlijk, want Hannes is nooit eerder in Utrecht geweest. Gelukkig voor hem geeft de waarheid zelden de doorslag. Na drie weken mag hij weg en betrekt vermagerd en afgebeuld de boerderij van zijn zwager Dieter. Deze is dan al begraven, samen met zijn vrouw Cornelia, de zus van Hannes. De verzetslui hebben dapper werk verricht en geen haan die er naar kraait. De knecht heeft al die tijd de koeien gemolken.
In het dorp prijkt die dagen een groot bord dat de weg overspant met de tekst Hulde Aan Oranje!
In vooroorlogse dagen had dit bedacht kunnen zijn door de inmiddels verboden NSB.

In het bedrijf wordt Hannes geholpen door Sten, een lokale leperd met detentieverleden. Je kan zeggen dat de twee tot elkaar zijn veroordeeld. Door het besmette verleden van de familie Rotteveel wil niemand er werken. Op zijn beurt wordt Sten nergens vertrouwd. Wie in zijn eigen omgeving uit stelen gaat, moet de gevolgen dragen. Het gerucht gaat bovendien dat de knecht homoseksueel is, al weet het halve dorp niet eens wat dit inhoudt. Hij woont in bij zijn oude moeder, een heks die zijn geld afpakt en als povere tegenprestatie elke zaterdag een pakje Amerikaanse sigaretten voor hem klaar legt. Soms koopt Sten een gebakken visje, dat hij langs de weg opeet voor hij naar huis gaat. Hiermee vermijdt hij argwanende vragen van het loeder dat hem onderdak biedt.

de glazenkelder

Sjaan heeft bizarre gewoonten. In de kelder plaatst ze omgekeerde jampotten en weckglazen over de padden en hagedissen die zich door de roosters naar binnen werken, over de betonnen rand vallen en vervolgens geen kant meer op kunnen. Zonder menselijke hulp zijn ze verloren. Dagenlang krabbelen de beestjes rond in hun glazen gevangenis, vallen terug op de vloer en beginnen opnieuw. Wanneer ze eindelijk dood zijn, uitgehongerd en leerachtig ingedroogd, moet Anton ze met stoffer en blik bijeenvegen. Sjaan zit bovenaan de houten keldertrap, haar hand aan de knop van het elektrisch licht. Zelf naar beneden gaan, durft ze niet goed.

In het begin van haar kruistocht tegen Anton, sluit ze hem soms op in deze kelder: dat zal je klein krijgen. Maar Anton kent geen vrees voor duisternis. Hij is ermee opgegroeid. In de kelder bij de creperende salamanders en padden ervaart hij hoogstens verveling. Zijn ogen gewennen snel aan het beperkte daglicht dat via de roosters binnendringt. Ergens begrijpt hij dat zijn situatie tijdelijk is. Hij behoeft slechts te wachten op Hannes, zijn oom. Omdat hij dorst krijgt en bovendien ergens zijn urine kwijt moet, breekt hij een weckfles open. Een halve liter pruimen of kersen uit de eigen boomgaard verorberen, is geen straf. Sjaan zal wel oppassen hem dit aan te wrijven, want dan krijgt Hannes lucht van het opsluiten en riskeert ze een bloedneus. Anton neemt wraak door in de kelder nachtvlinders te vangen en deze los te laten in de slaapkamer van zijn stiefouders. Sjaan is er als de dood voor.

Dode hagedissen breken gemakkelijk in stukken als kromgetrokken potloden. Padden zijn compacter en weerbarstig. In hun houding herken je de doodsstrijd, de vier poten in wanhoop gespreid.
Zo ga jij ook dood, zegt Sjaan tegen Anton, denk daar maar eens goed over na.
Ze maakt plaats op de trap, ziet erop toe hoe hij de mummies naar de lege oliedrum op het erf brengt. Hierin wordt soms vuilnis verbrand. In de winter moet hij de oogst in de kolenkachel werpen. Doorheen het mica ruitje zie je de vlammen oranje omhoog schieten. Sjaan komt naast hem staan: Dit doen de Duitsers met stoute jongens die besneden zijn zoals jij. Ze denken een vuile rotjood op te ruimen. Sodemieter nu maar op naar je kamer.
Woorden kunnen weldegelijk schade aanrichten. Voor Anton wordt de kachel tot voorportaal van de hel. Doorheen de mica ruitjes ziet hij de vlammen flakkeren waarin hij zelf zal eindigen. Lichamelijk laat  Sjaan Anton min of meer met rust. Door een schoenhak op zijn hoofd stuk te slaan, overspeelt ze haar hand. De huisarts moet komen om de wond te hechten. Na afloop slaat Hannes zijn vrouw in de keuken onder tafel. Daarna stapt hij op de fiets om in de stad te gaan zuipen. Met het molesteren en bepotelen door Sjaan is het nadien afgelopen.

ontwaken

De nachtmerrie wordt opgediend zonder een spoor van kleur.  In de droom houdt Hannes een metalen meetlint in zijn handen. Hij legt zijn vrouw een lus rond de hals en trekt deze aan. Het is zijn bedoeling haar in het trapgat te verhangen. Sjaan huilt en strekt afwerend haar armen. Haar nagels krassen verfsplinters van de deur. Hannes haalt zijn schouders op en grijnst. Tegen Anton zegt hij: dit is meer een klusje voor jou. Blijf maar goed eten, dan word je sterk. Het meetlint valt uit zijn handen, tussen de open traptreden in het duister waar de provisiekast van de keuken moet zijn. Anton blijft achter met een gevoel van spijt, de notie van een verkeken kans.
Nog even en hij zal dit alles vergeten, om terug te keren naar dagelijkse werkelijkheid. Langzaam sluiten zich zijn ogen opnieuw. Buiten is het nog overwegend donker. In de slaapkamer van de echtelieden begint of hervat een agressief ritmisch bonken.

Voor Anton is de grens tussen waken en slapen diffuus. Waarschijnlijk begint dit in het laatste jaar van de oorlog. Als vanzelf ontwaakt hij door de monotone dreun van Britse bommenwerpers die Duitsland willen platgooien. Anton voelt geen angst, maar fascinatie. Bij bewolking of dode maan is er niets te zien, maar bij voldoende maanlicht toont de hemel een schouwspel als uit een sprookje. Kleine donkere torren trekken witte condensstrepen. Meestal blijven het rechte banen, maar bij een kennelijke aanval door vijandelijke jagers ontstaat een wirwar aan patronen. Bij windstil weer hoor je boordkanonnen ratelen. Het aanzwellende motorenlawaai neemt af wanneer de vliegtuigen buiten het gezichtsveld van het raam geraken, de boerderij daarmee passeren. Meer precies daalt de geluidstoon, om tenslotte weg te sterven, plaats te maken voor de nachtelijke stilte.

Later in de nacht keren de meeste machines terug. De formatie is uiteengeslagen. Achterblijvers met een uitgevallen motor of een half afgeschoten staartvlak doen denken aan gewonde dieren die naar huis strompelen. De toestellen worden traag, schietschijf voor de Duitsers die altijd waakzaam zijn. Een enkele keer kan je hun afweergeschut horen blaffen.  Lichtkegels flitsen heen en weer. Vaker scheert een Duitse jager laag over de dorpshuizen, niet om de vijand aan te vallen, maar om slecht verduisterde ramen op een salvo kogels te trakteren. Licht immers verraadt aan de Britten waar zij zich bevinden. Het komt neer op intimidatie van de bevolking. De burgers mogen vooral niet denken dat hun Arische beschermheren aan de verliezende hand zijn. Anton staat in pyjama voor het donkere venster van zijn kamer tot hij moet plassen. Na gedane arbeid kruipt hij verwonderd en tevreden weer onder de wol.

In het laatste oorlogsjaar verstrakt de sfeer in huis. Langzaam maar zeker begint het zelfs Cornelia te dagen hoe de swastika erbij hangt. In de stad duikt ze graag een bioscoop binnen wanneer ze weet dat er beelden van Magda Goebbels komen, de vrouw van de onnavolgbare Duitse Minister van Propaganda. Magda is het grote voorbeeld voor Cornelia. Hoe graag zou ze zelf eens in de nabijheid van de Führer komen! Intussen bereiken de Westerse Geallieerden de grote rivieren en uit het Oosten komen alarmerende berichten over de Rode Horden. Vrijgesteld van het bevel hun radio in te leveren, luisteren Dieter en Cornelia weldegelijk naar Londen. Hun onmacht en angst voor de toekomst richten zich op de onderduikers in het rietland vlakbij huis. Je ziet de lui niet, maar ze zijn er weldegelijk. Hun aantal lijkt toe te nemen, zelfs zodanig dat wordt geprobeerd voedsel uit de boerderij te stelen. Het komt zover, dat een zelfbenoemd commando bij nacht de boerderij binnenvalt. Dieter en Cornelia worden op stoelen in de keuken vastgebonden en geslagen. De provisiekast wordt geplunderd en Dieter moet zijn horloge afstaan. De kelder blijft onontdekt. De overvallers komen aan hun tongval te horen niet uit de omgeving en zijn onkundig over wie ze voor zich hebben.

Anton merkt van dit alles niets, tot er plotseling schoten weerklinken. Verstijfd van schrik blijft hij in bed liggen. Beneden hem wordt het nepverzet onder handen genomen door de echte KP, afkorting voor Knok Ploeg. De rovers worden met gepast geweld uit de boerderij verwijderd. Dieter krijgt zijn horloge terug: dan kan je het zien wanneer je tijd is gekomen..
De KP heeft geenszins tot doel om het fascistengezin te beschermen. Ze wil slechts voorkomen dat  de Duitsers de rietlanden gaan uitkammen. Formeel om de duikelaars te beschermen en om represailles op burgers te voorkomen. De echte reden is, dat de KP in de nacht via het water wapens vervoert die door Britse vliegtuigen worden gedropt. Dieter en Cornelia krijgen het dringende advies over het voorval hun kiezen op elkaar te houden.
Gedurende de dubbele nachtelijke operatie komt niemand de trap op. Nog lange tijd ligt Anton als bevroren, in twijfel wat te doen. Stilte en duisternis heroveren tenslotte de boerderij. Wanneer hij de volgende morgen de keuken betreedt, toont het plafond twee kogelgaten. Cornelia informeert of Anton goed heeft geslapen. Ze heeft een lichte snee over haar wang waarnaar hij niet durft vragen. In de middag worden de gaten toegedekt en overgeschilderd.

verderop in het Koninkrijk der Nederlanden

Jarenlang na de bevrijding is nog altijd van alles op de bon. Het landsbestuur acht het raadzaam eerst de Gordel van Smaragd te herwinnen, deze over te nemen van de Japanse apen die de kolonie hebben geknecht. De Amerikanen mogen de Keizer tot overgave hebben gedwongen, het Japanse soldatengribus loopt nog wekenlang rond alsof ze onveranderd de baas zijn. Ze blijven beweren, met de Amerikanen tot een vergelijk te zijn gekomen. Over de verwoestende atoombommen krijgen ze pas later te horen. Dan werken ze alweer thuis in de fabrieken van Mitsubishi. Hier worden voortaan auto’s in plaats van gevechtsvliegtuigen gebouwd.

De echte erfenis van de Japanse oorlog is de bereidheid van Aziaten om de wapens op te nemen tegen Westers koloniaal bestuur. De Fransen komen erachter in Indo China, de Britten in India, de Hollanders in Indonesië. Japan heeft de oorlog verloren, maar Nederland heeft hem niet gewonnen. Met de Japanse nederlaag belanden duizenden landgenoten van de regen in de drup. Blanken worden op straat gewoon afgetuigd. Den Haag wil dit slechts met grote tegenzin inzien. Wat kan er beter zijn dan een Nederlands bestuur? Intussen worden de aloude inkomsten uit het verre Oosten ontbeerd.

Zelfs na jaren van oorlog en vernieling zijn er genoeg jonge mannen in Nederland te vinden om een robbertje te vechten. De bereidheid tot oorlog zit in de hormonen van de man. De nieuwe regering in Den Haag spreekt van vaderlandsliefde, biedt aantrekkelijke salarissen en toekomstperspectieven aan vrijwilligers. Het lijkt alsof er nooit een regering op de vlucht is geslagen voor oorlogsgeweld. Wie niet bijtijds toehapt, moet in militaire dienst en wordt evengoed uitgezonden naar de tropische hel. Onder de bevolking waart evenwel ook een gevoel van branie rond, als reactie op de frustratie van lange jaren machteloosheid tegen de Duitse bezetter: we zullen die Blauwen een lesje leren! De Indonesische bevolking heeft de harde reactie van Den Haag bovendien deels aan zichzelf te danken. Straatbendes, aan wie pas gaandeweg politieke betekenis wordt toegekend, ontketenen moorddadige aanslagen op Europeanen onder het credo Bersiap, ofwel Wees Paraat! Hier niets tegen doen, is geen optie.

Zoals veel slecht opgeleide jongens moet boerenknecht Sten direct na de oorlog in militaire dienst. Met een flinke lading gelegenheidsmilitairen wordt hij per stoomschip Volendam overgebracht naar Batavia. Hier bloeit Sten helemaal op. Zijn achtergrond als inbreker heeft hem geleerd gevaar tijdig te onderkennen. Daarbij laat het hem koud om lokale rebellen overhoop te moeten schieten. De rol die hem in de oorlog op Hollandse bodem is ontzegd, kan hij in de Oost met Koninklijke goedkeuring uitbaten. Zijn ogen beginnen te glimmen wanneer hij erover vertelt.
De Blauwen zijn als kalkoenen. Prrrt uit de boom poppen en voor de zekerheid een nekschot want soms leven die klootzakken nog. Een poelier zou het beeld niet beter kunnen schetsen.
De legerleiding vindt dit gedrag aanvankelijk prachtig. Het inlandse bendegeweld brokkelt af. Bovendien kunnen de strijdkrachten wel een opsteker gebruiken. Het kleine en krenterige Nederland is kansloos tegen zowel de Duitse als de Japanse inval. De omvangrijke handelsvloot is nog het meest nuttig gebleken. Schepen vervoeren troepen en materieel voor de Britten en Amerikanen. Nu de tijd van dienstbaarheid voorbij zijn, mag de Nederlandse Leeuw weer eens brullen!
Sten ontvangt een echte medaille, door de dienstdoende ambtelijke flapdrol eremetaal genoemd. Nog eens mag hij brallen hoeveel blauwen hij naar de eeuwige rijstvelden heeft gezonden. Een jaar later verschuiven de publieke opvattingen een beetje en wordt Stengun met onbepaald verlof teruggestuurd naar Nederland. Na een maand de beest uithangen in Amsterdam, komt hij erachter dat in zijn dorp het leven onveranderd voortgaat. Hij trekt zijn overall en rubber laarzen aan en melkt de koeien van zijn baas. Zijn oude moeder zet suf gekookte kool op tafel in plaats van nasi ramas en gebiedt hem de dakgoten leeg te halen: maak je eens nuttig! Sten zegt later koeltjes tegen Anton: De reden dat je oom Hannes zo snel trouwde, was om niet naar Indonesië te worden uitgezonden.

treiteren is een kunst

Op het aanrecht staan pannen waarin ooit stroop van suikerbieten is gewonnen. Cornelia denkt aanvankelijk, dat je hiervoor het deksel van de pan moet laten. Met als gevolg dat na een uurtje koken de suiker van het plafond begint te druipen. Ze peutert extra zeep los van de Distributie en zet de werkster op de huistrap met een emmer en een spons. Zelf gaat ze langs de dorpsdeuren om Winterhulp op te halen. De troepen aan het Oostfront hebben warme kleding nodig. Dat de Duitsers in Stalingrad op bevel van hogerhand alle gevonden bontjassen hebben verbrand, is een gerucht dat aan de leugenachtige vijand wordt toegekend. De burgers zijn bang en geven met tegenzin. Niemand spreekt openlijk de algemeen aangehangen opvatting uit: geen knoop van mijn gulp voor de winterhulp.

Anton heeft zijn vaste vrije middag van school. Buiten schijnt de zon. Zijn roeiboot lonkt. De hengel ligt er al in. Meteen na de broodmaaltijd rond het middaguur pint Sjaan hem evenwel vast. Ze blijft zitten aan de eettafel, losjes lezend  in een stapel kranten die voor haar ligt opgetast. Om kosten te besparen, worden kranten gedeeld met armlastige buren. Er ligt altijd oud nieuws op tafel.
Sjaan heeft haar geschonden rechterbeen als bewijs van onvermogen vooruitgeschoven. De voet rust op het houten bankje. Het krant lezen dient om Anton te kunnen manen minder geluid te maken, nogal een opgave met geëmailleerde pannen die schoon moeten. In zijn rug voelt hij de vijandigheid van zijn stiefmoeder. Sjaan heeft het steeds vaker over een nieuw broertje of zusje. Dit is Anton een schrikbeeld, al is het hem onmogelijk zich er concreet iets voor te stellen. Op concurrentie zit hij niet te wachten, laat staan dat hij de boerderij wil delen.

Sjaan lepelt gedoseerd op wat Anton moet doen. Tegen de tijd dat hij klaar is met een opdracht, komt ze met een andere aanzetten. Het vervelende is, dat hij nooit kan weten of er nog een volgende komt. Dit gebrek aan een horizon beklemt hem nogal.
Denk je soms dat jouw hemden en broeken uit zichzelf van de waslijn in de kast springen, ha ha!
Anton geeft geen antwoord. Onmiskenbaar geniet ze hem te commanderen als een slaaf, er onuitgesproken op rekenend dat er niemand langskomt. Over de weg voorlangs de boerderij passeert nauwelijks verkeer. De stolp is een eiland. Na afloop, wanneer het te laat wordt om nog te gaan vissen, krijgt hij drie zeldzame lucifermerken van Sjaan. Die heeft ze meegebracht uit de stad.

van de hand en de tand

Anton is gewend onder passief verzet te gehoorzamen en gevoelens uit te stellen. De opdracht tot het opvouwen van gewassen kleding is een overblijfsel van een eerdere gewoonte. In vroeger dagen dwingt Sjaan haar pleegkind zich uit te kleden voor hij kussenslopen en sokken moet opvouwen. Zo blijft het wasgoed tenminste schoon, beweert ze achteloos, schiet een beetje op, want anders kan je vanavond zonder eten naar je nest.

Ook wordt hij naar het dorp gestuurd om nieuwe ondergoed te kopen: deze is versleten omdat jij je kont niet goed afveegt. Dat hij slechts eens per week een schone mag aantrekken, komt niet ter sprake. Hoe voelt een jongen van een jaar of tien zich in een winkel voor lingerie? Na dit voorval ontwikkelt Anton een nieuw soort verweer: te zeer verpeste onderbroeken verbrandt hij op het erf in de oliedrum. Zijn stiefmoeder snapt er niets van: het lijkt wel of je ze opvreet.

Voor Anton beseft, dat Sjaan zich op een vreemde manier verlustigt aan zijn jongenslijf, komt Hannes bij toeval achter deze praktijk. Een langs de boerderij fietsende postbode vertelt hem terloops wat hij ziet. Zonder een vraag te stellen, slaat Hannes zijn echtgenote een voortand met wortel en al uit haar bakkes. Hij gebiedt Anton zijn kleren weer aan te trekken. Tegen zijn huilende vrouw blaft hij: als ik het nog eens merk, breek ik je nek! Anton maakt dat hij weg komt. De tand blijkt nog te redden, met dank aan een handvaardige tandarts en twee weken pijn.

allemaal beestjes, als op het behang

Eerst moet water worden verwarmd op het gasstel. Met koud water begin je niets. Op het aanrecht ligt een zeepklopper, een rechthoekig doosje van gevlochten staaldraad. Je kunt het vullen met een blokje Sunlight. Anton vindt het wel leuk om flink met de klopper heen en weer te meppen door het afwaswater. Tot ergernis van Sjaan.
Doe toch eens normaal! Joost mag weten waar ik jou aan heb verdiend.
Hannes komt de keuken binnenstappen. Iedereen hoort hem aankomen. De hele familie van moeders kant is gewend dominant te lopen, het lichaamsgewicht te verplaatsen op de achterkant van de voet, geen gebruik makend van het ingebouwde veersysteem. Anderen sluipen door het leven, maar de familie Rotteveel bonkt. Anton vormt de uitzondering, waaruit mag blijken dat gedrag wordt aangeleerd. De reden van zijn sluipgang schuilt in de wens niet op te vallen en conflicten te mijden. Van de gehorige trap naar zijn slaapkamer kent hij de krakende treden precies.
Is er koffie? Er zou al koffie kunnen zijn.
Hannes kijkt afwisselend naar de afwas en naar Sjaan. Hij lijkt te overwegen een snauw uit te delen. Het bevalt hem maar matig, dat Anton bij het aanrecht staat. Maar Sjaan beheert haar koninkrijk en bijt van zich af.
We kunnen niet alles tegelijk. Je ruikt naar mest. Was liever je handen.
Zij tilt haar been van het voetenbankje en trekt de enorme pleister van haar huid: moet je eens kijken.. Kleinzerigheid kun je haar niet verwijten. Het aangezicht van de wond is afstotelijk en Sjaan weet het. Onder een korst van gele zalf lijken minuscule beestjes te bewegen. Ook Anton kijkt tegen wil en dank. De wond doet hem denken aan het behang in zijn slaapkamer. Hierin ziet hij ook gemene wolvenkoppen, samenzwerende schurken en uiteenvallende vliegmachines.
Ik kan dus wel wat hulp gebruiken, vervolgt Sjaan op onnavolgbare wijze, misschien kan de jongen even de ketel opzetten.
Hannes reageert onmiddellijk. Zijn stem klinkt afgemeten.
De jongen heet Anton.

Natuurlijk, dat bedoel ik toch.
Anton is aanstonds op zijn hoede. De koffie is in de eerste plaats voor Hannes. Zijn oom mag in geen geval tot vijand worden. Onder de koperen kraan stroomt de fluitketel langzaam vol. De boerderij is de laatste aansluiting op het lokale waterleidingnet. Soms valt de druk weg. Hannes zucht besluiteloos en gaat zitten op de stoel die alleen voor hem is bestemd. Hij knikt naar Anton.
Hou daarmee op. Ik heb de pest aan dat gerammel.

in achteloosheid

Niet thuis maar op school verneemt Anton over zijn afwijking. Dit gebeurt op het moment dat de dokter alle jongens in de klas controleert op het indalen der teelballen. Zodra Anton zijn broek moet laten zakken, herinnert dokter zich de kwestie: als baby krijgt Anton al snel plasproblemen. Zijn moeder gaat met hem naar de huisarts, dan al een oude rot in het vak. Er wordt een te krappe voorhuid geconstateerd. De oplossing is even eenvoudig als doeltreffend: de schaar. Medisch mag dokter gelijk hebben, een vooruitziende blik zoek je bij hem vergeefs. Wat betekent een besneden piemel voor een schooljongen, omgeven als hij wordt door ongeschonden piemels? Welk kind wil afwijken van het gangbare, dan nog op het meest gevoelige gebied denkbaar?
Tot het moment van dit weerzien leeft Anton in onschuld. Hij gaat pas met 6 jaar naar school en heeft nooit een ander naakt jongetje gezien. Hij beseft plotseling, gemankeerd te zijn en er waarschijnlijk belachelijk uit te zien. Al snel mag hij zijn broek weer optrekken. Aan zijn ballen mankeert niets. Vanaf dit moment doet hij er alles aan ontdekking door leeftijdgenoten te voorkomen. Gelukkig voor hem heeft de school geen douches voor het sporten of de gymnastiekles.

Hiermee is voor hem de kwestie allesbehalve afgedaan. Na de oorlog verschijnen in de krant mondjesmaat verhalen en foto’s van verschrikkingen over de Jodenvervolging: hoe heeft dit kunnen gebeuren? Niet de Amsterdamse gemeente of de Spoorwegen krijgen de schuld, maar de Duitsers en individuele collaborateurs. Anton begint te begrijpen waarom ze hem op school soms uitschelden voor Zwarte. Tussen de regels door neemt hij kennis van het fenomeen besnijdenis onder Joden en hoe hen dit tijdens de bezetting fataal wordt: laat je broek zakken Abraham, dan zien we snel genoeg of jij op transport moet. Een paar maanden vraagt hij zich in stilte af of hijzelf misschien Joods is, door onbekende ouders achtergelaten en op de boerderij aan de dood ontsnapt. Het is nogal een dilemma: wanneer dit het geval is, kan hij op school aantonen helemaal geen Zwarte te zijn. Maar in dat geval zal hij voortaan om zijn geschonden piemel worden uitgescholden. Wat is erger?
Hij besluit op onderzoek uit te gaan. In huis staan nergens rare kandelaars. Hannes is dol op varkensvlees en leest geen opgerolde boeken. Evenmin heeft hier iemand een haakneus zoals spotprenten in Zwarte Soldaat gebruikelijk toonden. Opa kan Joden nog altijd niet luchten of zien. Maar hoe zit het dan met zijn blikken trein: op de onderkant staat in sierlijke letters Merckelbach. Is dat een Joodse achternaam? Waar komt dat ding vandaan?

Alles afwegende, dringt tot hem door dat hij weldegelijk afstamt van Zwarten. Met zijn piemel heeft hij gewoon pech gehad. Pas veel later en zonder aanwijsbare aanleiding komt de gedachte bij hem op, dat de huisarts precies wist wat hij deed. Mogelijk wil hij de fascistische ouders van Anton straffen door hun enige zoon op te schepen met een besneden piemel: net als bij Joden.
Het blijft hem bezighouden. In zijn dromen ontstaat het scenario dat Duitsland een nieuwe oorlog begint. Vrees hiervoor wordt op de radio uitgesproken. Terugkerende Duitse soldaten zullen hem staande houden en dwingen tot controle. Ze stoppen hem in een kamp om hem te vergassen. Dat hij helemaal geen Jood is, zal hem geen zier helpen.

de kist

Met de komst van Sjaan wordt de spoorbaan van Anton gaandeweg korter: ik breek mijn nek over die troep. Waar de rails ook liggen, ze liggen zijn stiefmoeder in de weg. Het circuit krimpt iedere week. Er verdwijnen wagons en een locomotief raakt onklaar. Op een dag zegt Sjaan tegen hem: houd nou maar eens op met Westerborkje spelen. Maandenlang denkt hij dit verkeerd te hebben verstaan, onkundig als hij is over de betekenis van deze plaatsnaam. Van Sten verneemt Anton alsnog de herkomst van de speelgoedtrein: daar hebben nog Jodenkinderen mee gespeeld. Anton begrijpt de opmerking niet helemaal. Wat hem betreft, is de trein gewoon zijn eigendom. Hij heeft hem immers gekregen – van opa en oma, met Sinterklaas nog wel. Sten zal wel zwetsen. Van Westerbork zegt Sten niets te weten.

Om aan de greep van Sjaan te ontkomen, raapt Anton de restanten van zijn bezit bijeen en brengt ze naar de veiliger hooizolder. Hannes helpt hem een flinke kist met keilbouten aan de vloer vast te schroeven. Wanneer dit klusje is geklaard, geeft hij Anton de sleutel van het hangslot en legt een vinger op zijn lippen. Het is een onbeholpen maar waardevolle manier om zijn neef te helpen.

De kist bevat bedreigde schatten. Onderin ligt een stapel afleveringen van Volk en Vaderland en Zwarte Soldaat uit de dagen dat zijn ouders nog leefden, reden om ze te bewaren. Er zijn ook enkele vooroorlogse boeken van de Indianenschrijver Karl May, opgeruimd door de schoolbibliotheek. De taal is ouderwetsch. Van Sjaan krijgt hij soms ook een Indianenboek, uit de modernere serie Arendsoog. Plichtmatig leest hij de verhalen, maar vindt er niets aan. De cowboys zijn platte domme vechtjassen: kogels janken door de nacht. De Indianen worden voorgesteld als achterbaks en achterlijk. Deze boeken mogen van Anton niet in de kist. Ze staan in de kast van zijn slaapkamer. Pronkstuk in de kist vormen twee geschakelde intacte mitrailleurkogels van een militair vliegtuig, gevonden in het rietveld. Op de slaghoedjes staan getallen. Elke keer dat Anton de munitie  in zijn hand houdt, komt de gedachte bij hem op deze in het geniep in de kolenkachel van de woonkamer te werpen, tussen de smeulende brokken antraciet. Dat hij dit nalaat, berust minder op besef van gevaar dan op het inzicht de kogels voorgoed kwijt te zijn.

eeuwige dagen

Daar ligt Sjaan: in het bed waarvan het matras doorzakt en haar rugpijn bezorgt. De vulling bestaat uit kapok. Deze pluizige katoen moet eigenlijk geregeld worden opgeschud. Wie zal dit doen? Anton mist de kracht en hij zal wel oppassen Sjaan op een idee te brengen.
Naast deze met hout gelambriseerde sponde staat tegenwoordig een veldbed. Hierop slaapt Hannes.
Anton aanschouwt het tafereel met gemengde gevoelens. Zijn afkeer van Sjaan mengt zich met de wens dat alles goed zal komen. Dat bij klasgenoten een heel ander leven bestaat, waarin gelachen en gestoeid wordt, ontgaat hem goeddeels. Hij kan zich er gewoon weinig bij voorstellen. Jaloers is hij niet, maar hij voelt wel altijd druk: als zwarte zal ik het wel verdiend hebben.

Sjaan kijkt hem vorsend aan vanuit het bed. Ze doet denken aan het sprookje waarin de boze wolf zich heeft verkleed als grootmoeder. Anton is niet van plan voor Roodkapje te spelen.
Ik weet wat je denkt: dat ik morgenochtend niet haal. Nietwaar, kleine opsodemieter? Helaas voor jou heb ik alleen maar griep. Het is maar dat je het weet.
Op bevel brengt hij  zijn stiefmoeder drinken en een appel. Hij leegt haar po, een smerig karwei: kan ze dat kleine stukje naar de wc niet zelf lopen? Voor huiselijke opdrachten houdt hij zich steeds vaker doof. In de keuken smeert hij een beschuit met boter. Hierop plakt hij dik ontbijtkoek. De ervaring te kunnen eten wat je wilt, valt hem tegen. Een volle minuut buigt hij zich over het aquarium: zal ik die stomme vissen voor een hele week Tubifex geven, of er een scheut kokend water bij gieten? Bijtijds voelt hij aan, zijn hand te kunnen overspelen. Sjaan mag ziek zijn, ze kan klikken. Oom Hannes mag hem afschermen, maar dan kan hij zijn neef beter niet betrappen op ongein. Liever denkt Anton aan dat ene: de boerderij in bezit krijgen. Af en toe mist hij Dieter, zijn vader.
 
Hij laat de vissen in vijandige vrede en kijkt door het venster boven de gootsteen. Op het erf dobbert bewegingloos de gashouder. In de zwarte kegel hoopt zich het gas op waarmee het avondeten wordt verhit. De houten brug over het afvoerkanaal, een eindje verder, behoeft dringend onderhoud. Er liggen planken los, maar niemand komt langs om ze vast te zetten. Hier gaat een merkwaardig soort geruststelling vanuit: wanneer de vrachtwagen van fabriek Melkfabriek Concordia de volle bussen komt ophalen, hoor je steeds dezelfde planken bommeren. Dit laat vandaag nog uren op zich wachten. Anton besluit door het rietveld te gaan dwalen.

Het denken wordt aangestuurd door waarneming. Anton kijkt naar de boerderij, zijn trotse piramide. Achter het meest linkse raam zal Sjaan liggen. Misschien roept ze hem wel de hele tijd, maar niemand kan haar horen. Het komt hem voor dat hij naar een film kijkt. Op school worden soms korte journaals vertoond: een cementfabriek in Gelderland wordt geopend, een door zeewater vernielde kerk gerestaureerd, paarden trekken met opgeheven hoofd een protserige koets. Alles in zwart wit, gelijk de foto’s in een krant. Doorheen de hele oorlog ligt De Telegraaf op tafel en dit gaat na de bevrijding gewoon verder. Er is altijd iets te melden: weerklank van het dagelijks gebeuren. Tijdens de filmjournaals op school gluurt Anton naar de meisjes. Aletta is de mooiste van de klas, maar een beetje mager. Zou ze thuis ook een stiefmoeder hebben of weinig eten krijgen?

Anton eet soms weldegelijk te weinig. Sjaan kookt eens in de week havermoutpap, een voedzaam product waar je van moet houden. Anton gruwt ervan, maar wordt gedwongen zijn bord leeg te eten. Dit duurt natuurlijk heel lang. Wanneer Hannes van tafel opstaat om het werk te hervatten, schuift Sjaan haar stoel naar die van Anton toe om hem met geweld te voeren. Met haar ene hand knijpt ze zijn neus dicht, met de andere lepelt ze de afgekoelde brij bij hem naar binnen. Aan haar greep voelt hij pure drift: denk je dat ik voor Piet Snot sta te koken?!
Aan deze mishandeling komt een einde doordat Anton een keer spontaan moet braken. Dit gebeurt aan de tafel, in zijn bord tot tussen de pannen en zelfs tot op de vloer. Tierend slaat Sjaan hem met haar pantoffel waar ze hem kan raken, maar het gedwongen eten is ten einde. Let wel: niet uit mededogen met Anton, maar om taferelen te vermijden die haar zelf in problemen kunnen brengen.

het meetlint

Van de werkbank in de dors neemt Anton een lang metalen meetlint. Het is geel van kleur met zwarte cijfers. Je kunt er wel 30 meter mee vooruit. Sten heeft het meegebracht van het schip dat hem thuisbracht uit Batavia. Het is goed mogelijk dat hij het daar heeft ontvreemd. Omdat bij hem thuis zijn oude moeder voortdurend alles ter controle overhoop haalt, ligt het meetlint in de boerderij. Soms wordt het gebruikt om de afstand te bepalen tussen paaltjes op het land, waar schrikdraad voor de koeien wordt gespannen.
Hij gaat naar buiten en rolt het lint af om de boerderij op te meten. Deze blijkt inderdaad vierkant, al doen de frontramen vermoeden dat er meer breedte is dan lengte. De stolp meet 20 bij 20 meter. De oude schuren op het erf laat hij voor wat ze zijn. Ooit huisden er kippen en varkens. Nu wonen er muizen en een familie bunzings. Over een nieuwe bestemming van de schuren wordt nagedacht.

Overmoedig begint Anton het weiland achter de boerderij op te meten. Al snel wordt hem duidelijk dat dit onbegonnen werk is. Het land is te groot en bovendien niet rechthoekig. Van ruitvorm en trapezium weet hij nog niets, laat staan hoe je hiervan de oppervlakte meet. Een beetje besluiteloos rolt hij het lint op, haalt zijn hand open en bedenkt dat hij meer gebaat is met een verrekijker. Zo kan hij de hoeken onderzoeken die de boerderij het beste in beeld brengen. Het denken over vage doelen vermoeit hem uiteindelijk en hij brengt het lint terug naar de werkbank.

In de hoogte van de dors ervaart hij de stilte. Er broeden geen zwaluwen meer. Hun nerveuze gekwetter is verdwenen, een seizoen voorbij. Het massieve vierkant van boomdikke palen en balken maakt altijd weer indruk. Het moet mooi zijn, een boerderij te bouwen, de betonvloer te gieten, de dakspanten aan te brengen. Langzaam wordt de vorm van een piramide zichtbaar. Daarna volgen de buitenmuren, het pleisterwerk. Metselaars fluiten een deuntje en vertellen elkaar schuine moppen. Timmerlieden zijn dagenlang bezig met zagen en vastkloppen van planken, het stellen van deuren en vensters, glas inbrengen. Zij staan hoger in de pikorde dan metselaars, al vormen tegelzetters een uitzondering. Tenminste, dit vinden ze zelf. Anton heeft het ervaren op een plek buiten het dorp. Er was pauze en bouwvakkers stonden bijeen een sigaret te roken. Iemand zei: wat stelt het opstapelen van stenen nou helemaal voor, deuren afhangen is pas vakwerk! Het komt zelden bij Anton op, dat ook hij later een beroep moet hebben om de kost te verdienen. Zijn aandacht betreft ten eerste en ten laatste de boerderij, hier te doen wat hij wil, iedereen die hem niet bevalt te kunnen weren. Dit komt niet precies overeen met een visie op de toekomst, laat staan met een plan van aanpak.

dans met de duivel

De  familie Rotteveel bezit meerdere boerderijen, flinke lappen weiland, in totaal minstens 200 koeien, akkers met bieten, aardappelen en erwten. Er is een nieuwe Nuffield trekker aangeschaft uit Australië en een rupstrekker van het merk Caterpillar, afgedankt door het Amerikaanse leger. Deze wordt gelijk een tank bestuurd met handels. Je kunt ermee ploegen volgens de drieschaar methode. Hierbij snijden drie ploegijzers gelijktijdig door het bouwland. Een door Simon Rotteveel gefinancierd bedrijf voert dit werk in opdracht uit.  Een lokale smid heeft de drieschaar in elkaar geflanst.
De financiële invloed van Simon Rotteveel reikt al voor de oorlogsjaren tot diep in de lokale landbouw. Simon meent in die dagen dat Joodse bankiers samenspannen: het is één grote kliek!  Wie kettert, voelt meestal ook vrees en vaak zelfs respect. In de jaren 1930 lopen frustraties over de wankele economie op. De kabinetten schipperen tussen liberalisme en de Kerk. Duizenden werklozen worden met spade en kruiwagen aan grote projecten gezet. Er is diepe armoede. De familie wil vooruit! Het land heeft in hun ogen nood aan een Sterke Leider! Die worden in Nederland niet gemaakt, of anders zolang tegengewerkt dat ze een hartaanval krijgen. Assertieve dochter Cornelia trekt haar conclusies:
In Duitsland zet Hitler de boel op de rails. Hij mag brallen, hij krijgt het wel voor elkaar. Tegen welke prijs dit succes wordt behaald, ontgaat haar en het zal haar worst zijn.

Simon mag een fanatieke dochter hebben, zelf is hij voorzichtiger. Al snel onderkent hij dat NSB leider Anton Mussert een middelmatige praatjesmaker is. Een bankier zit niet te wachten op een Hagenpreek op de Veluwe. Drie keer gaat hij naar het Kringhuis waar Duitsers en Nederlanders samenkomen. Wanneer hier een zogenaamd Eintopfessen wordt georganiseerd, haakt hij af: er zit teveel proletariaat naar zijn mening en er loopt een WA man rond die hij niet kan uitstaan. Een hem aangeboden baan als burgemeester wijst hij beleefd van de hand. Hij houdt zijn kruit liever droog. Duitsland heeft de Europese oorlog nog niet gewonnen, om te zwijgen van de Joden uit Washington. Aanhoudend vraagt hij zich af, hoe invloed en inkomsten zeker te stellen en niemand voor de voeten te lopen.

Cornelia sluit zich aanvankelijk aan bij de NSV, de vrouwenorganisatie van de NSB. Het samen zingen onder het portret van Wilhelmina kan in haar opvatting tot niets leiden. Bovendien wil ze geen stamboeknummer, zoals de partij hanteert: ik ben geen koe. Zij biedt zich aan bij de SD: ik spreek en schrijft Duits, al is het op mulo niveau. Wat een pittige tante! Zij mag een maand proefdraaien en zal haar zin krijgen. De taak van Frau Rotteveel omvat al snel het tolken van opgepakte vaderlanders die denken boven de Nieuwe Orde te staan. In het begin zijn dit vooral amateuristische saboteurs en bladendrukkers. Na een avondje afrossen piepen de meesten al anders. Een taaie bouwvakker wordt opgehangen in zijn cel. Vergeefs rekent Cornelia op haar man (de kleinburgerlijke slampamper), die permanent treuzelt lid te worden van pro Duitse organisaties: gaat daar geen rotzooi van komen? Met deze houding verdient hij enig respect bij zijn vermogende schoonvader. Pas na de overval door onderduikers op de boerderij slaat hij om. Dan is hij bereid het crapuul in het rietland een lesje te leren. De waarschuwing van de KP over consequenties slaat hij koppig in de wind.

De razzia wordt ingeleid door de komst van een stuk of wat vrachtwagens. Duitse manschappen verspreiden zich en grijpen meteen een aantal onderduikers in de kraag. Om schrik aan te jagen, brullen ze door een megafoon, laten herdershonden blaffen en vuren meerdere salvo’s af. Stapels oude rietschoven worden in brand gestoken. Intimidatie helpt. De mensen komen tevoorschijn en laten zich inrekenen. De boerderij zelf wordt door de Duitsers met rust gelaten. Cornelia is immers een erkende kracht bij de SD. De officieren drinken thee in de keuken. Ze zijn goed gehumeurd. Hun petten hangen aan de kapstok, op de plek waar later het bord over moeders wil zal hangen. Het duurt nog maanden voor het uur der wrake slaat, maar op Bevrijdingsdag wordt Dieter opgehaald en doodgeslagen in het Politiebureau. Een rapport hierover verdwijnt in de potkachel. Waarschijnlijk betreft het een wraakactie van de KP, die nog een appeltje te schillen heeft met het echtpaar. Geweld van een bende behoort evenwel ook tot de kanshebbers, want er schuimen groepjes harde criminelen door de Lage Landen. Het feit dat de boerderij geplunderd wordt, wijst in deze richting. Dieter en zijn vrouw Cornelia hebben hoe dan ook met de duivel gedanst en betalen de ultieme prijs.

sporen van geweld

Het is in de herfst van 1944. Vader en zoon kijken samen door het keukenraam aan de zuidzijde. Buiten staat een harde wind die in de wolken tot storm is aangewakkerd. Een vliegtuig komt laag en zeer schuin aanvliegen. Het is een bonkige, grauw geverfde Short Sterling, een viermotorige bommenwerper van de RAF. Je ziet de propellers rondtollen. De motoren braken lawaai alsof alle onderdelen los zitten. Anton is vijf of zes jaar. Hij komt net boven de bloempotten in de vensterbank uit. Vandaag houdt zijn vader hem omhoog. Met donderend lawaai scheert de machine over de boerderij. Buiten beeld weerklinkt even later een enorme dreun, gevolgd door een ketting van explosies. De trillingen zetten zich voort door de lucht en zelfs via de aarde. Dan ineens is het stil. Dieter neemt Anton mee naar buiten, zet hem achterop de fiets en haast zich naar de plek van de crash. De jongen klemt zijn armpjes om het middel van zijn vader.

Erg ver komen ze niet. In allerijl opgetrommelde Duitse soldaten en Hollandse politieagenten houden iedereen tegen. Op het eerste gezicht lijkt de Roomse kerk te zijn getroffen. De toren staat zwart in een rode gloed. De harde wind voorkomt een verticale rookzuil, maar de horizon naar het oosten is een walmende muur. Af en toe klinkt opnieuw een dreun of een ratelgeluid. De kerk zelf blijkt niet getroffen. De voorzienigheid heeft het vliegende orgel der wrake een simpele plek in het achtergelegen weiland toebedacht. Vader fietst een eindje om, naar een plek vanwaar je beter zicht hebt op de feitelijke crash. Vlammen schieten omhoog tot wel dertig meter. Een afgebroken vleugel steekt omhoog als een brandend mes.

Op een open vrachtwagentje worden de lichamen van enkele vliegeniers  afgevoerd. Ze moeten uit het toestel zijn geslingerd. De Henschel wordt geëscorteerd door een zwarte personenwagen met een Duitse nummerplaat. Anton voelt de windvlaag achter de vrachtwagen. Een oude boer voegt zich bij hen. Hij praat samenzweerderig tegen Dieter: die jongens hebben geluk dat ze dood zijn; alleen officieren worden netjes behandeld. Anton staat er ongeduldig bij. Wat kan hem dat allemaal schelen – hij wil met papa naar de brand. De boer merkt het en vraagt vriendelijk: wat sta je toch te trappelen, knecht?
Anton’s reactie vormt de kern van een jarenlang standhoudende familieanekdote. Hij antwoordt minzaam: ik ben geen knecht. Vooral opa Rotteveel vindt de opmerking geweldig.

Een paar dagen later is de grootste consternatie voorbij. Een enkele soldaat bewaakt het uitgebrande wrak. Dit is een buitengewoon saaie taak. Niemand waagt het de sloot, die de openbare weg scheidt van het weiland, over te steken. Er kan immers geschoten worden, al is het maar uit nervositeit of balorigheid. Dieter neemt zijn zoon voor de tweede keer mee achterop de fiets. Hij spreekt de Duitse wacht aan en biedt hem aan een paar slokken uit de meegebrachte jeneverfles aan. De soldaat is op leeftijd en komt uit Mannheim. Zijn geweer hangt losjes op zijn rug. Hij zou graag naar huis gaan, maar ja: alles kaput! Hij lacht naar Anton, kleine blonde Volksgenosse!

Ze mogen erlangs en komen uit op het kerkplein. Van hier kun je de plek van de crash niet zien, maar wel ruiken. De geur blijft Anton levenslang bij: een scherp mengsel van verzengde olie, ijzer en geweld.
Dieter heeft gereedschap bij zich. Aan de rand van het plein, praktisch voor de deur van de pastorie, ligt een der motoren van de Sterling. Deze moet door de explosie van de bommenlading over het zadeldak van de kerk zijn geslingerd. Onmiddellijk gaat hij aan de slag en demonteert een zwaar voorwerp, waarvan Anton later zal begrijpen dat het een dynamo is.
Meneer pastoor komt eens kijken in de deuropening, maar zodra hij Dieter herkent, trekt hij zich terug. De Hemel verzoeken is één ding, maar Duitsers en hun aanhangers lastig vallen, is nog minder aan te bevelen.  Anton vindt alles normaal, zelfs dat de met een oud kussensloop afgedekte dynamo op de bagagedrager wordt geladen en hijzelf naast vader mee naar huis moet lopen, een afstand van zeker twee kilometer. Van het vliegtuigwrak krijgt hij nooit iets te zien.

opvoeding

Na jarenlange dienst in het Utrechtse ziekenhuis gewent Sjaan opmerkelijk snel aan haar nieuwe plattelands habitat. Eindelijk heeft ze meer dan genoeg te eten! Als zelfstandige vrouw vindt ze bovendien werk bij de apotheek. De verdiensten komen het huishouden goed van pas, want Hannes moet zijn draai nog vinden. Drie dagen in de week fietst ze in de vroege morgen naar haar werkadres. Wanneer de dorpsdokter door een ongeval uitvalt, wordt Sjaan gevraagd om op school kinderen in te enten. Ervaring met de spuit heeft ze voldoende en het is feitelijk routinewerk. Sjaan is in haar element. Kinderen mogen jammeren wat ze willen, de naald gaat  er altijd in. Op een dag is het programma afgehandeld en keert Sjaan terug naar de pillentafel van de apotheek. Hannes vindt het allemaal maar niks. Hij wil een vrouw thuis. Stilzwijgend verstaat hij hieronder: in de keuken een kok en in bed een slet. Hij verschuilt zich halfhartig achter zijn neefje: Anton is te jong om de hele dag alleen te zijn.
Deze wijsheid heeft hij ongetwijfeld uit de krant. Hierin staat, dat een jongen van acht jaar met vuur speelt waardoor het ouderlijk woonhuis in de as wordt gelegd. De jonge brandstichter begeert het plaatje op een luciferdoosje en zoekt een manier om van de overtollige lucifers af te komen. Sjaan is niet gelukkig met de druk om haar bezigheden buitenshuis te stoppen. Ze wil geen kinderoppas zijn voor een uilskuiken uit een vroeger nest.

Wat haar niet belet om, waar mogelijk, Anton de beginselen bij te brengen van wat ze beschaving noemt. Hiertoe behoort de vaardigheid van eten met mes en vork, waar Anton gewend is te eten met de vork in zijn rechterhand. Geregeld krijgt hij een harde tik op zijn hand om hem manieren bij te brengen. Wanneer soep op tafel komt, vindt Anton het leuk om eerst de vermicelli eruit te eten, of juist de bouillon op te lepelen en de gehaktballetjes voor het laatst te bewaren. Dit mag niet van Sjaan: soep eet je als een geheel, dus gemengd. Tot twee keer toe leegt ze zijn bord in de gootsteen omdat ze meent dat hij toch stiekem zijn plan volgt.

Op een middag krijgen de kinderen eerder vrij van school. Het is warm weer en ze mogen naar het zwembad, vijf kilometer verderop. De bedoeling is, dit in groepsverband te laten plaatsvinden: een klas van dertig leerlingen in colonne op weg naar de rand van de marktstad. Anton heeft geen zin: anders dan veel van zijn klasgenoten kan hij allang zwemmen. Deze vaardigheid is bijna een levensvoorwaarde in het rietland met overal open water. Bovendien is hij onzeker of hij zich misschien helemaal moet uitkleden. Dat bij het bad zwembroekjes verkrijgbaar zijn, stelt hem allerminst gerust. Op slinkse wijze weet hij zich te onttrekken en keert huiswaarts.

In de boerderij is het stil. Hannes zal op het land aan het werk zijn. In de keuken is van Sjaan geen  spoor te bekennen. Zonder lawaai te maken, eet Anton een broodje aan tafel.
Ineens dringen vreemde geluiden tot hem door. Ze vormen een soort melodie, een zich herhalende euforie. Op zijn kousenvoeten loopt hij naar de trapopgang en vandaar de woonkamer in. Hier is niemand, maar de geluiden nemen wel toe in volume en intensiteit. Hij aarzelt even, maar zet door. Teruggaan naar de keuken en niets wijzer geworden zijn, is geen optie. Hij besluit zijn aanwezigheid duidelijk kenbaar te maken. Met zijn schouder stoot hij de deur van de echtelijke slaapkamer open.
Op het bed ligt Sjaan: naakt en wijdbeens. Naast haar, op het veldbed waar Hannes de nacht doorbrengt, liggen instrumenten uitgestald die zij heeft meegebracht uit het ziekenhuis. Stalen tangen en scharen, een pomp of iets wat erop lijkt, de gereedschapskoffer van een chirurg. In de kamer hangt een hevige lichaamsgeur.

Een ogenblik staart Sjaan Anton aan alsof ze water ziet branden. Dan, in een reflex van controle, glimlacht ze naar hem als een hoer die een klant binnen loodst. Met haar rechterhand, de hand waarmee ze alles doet, streelt zij de plek tussen haar benen: kom eens hier, jongen, dan kun je wat leren. Vooruit, kom eens hier! De laatste woorden klinken alweer bazig en dit brengt Anton in beweging. Hij draait zich om en rent weg, de deuren achter zich open latende. In de dors grabbelt hij zijn laarzen bijeen en haast zich naar buiten. In het rietland komt hij langzaam tot rust, nauwelijks zeker van wat hij heeft aanschouwd.

opa en oma

Opa Rotteveel haalt Hannes, Sjaan en kleinzoon Anton op met zijn auto. Het is een 4-deurs Mercedes, waarin het gerieflijk toeven is, om opa te citeren. Anton mag voorin zitten. Gefascineerd staart hij naar de verchroomde ster voorop de motorkap. Er gaat toch niets boven een auto van Duitse makelij. Het tochtje brengt hem in een aangename gemoedstoestand.
De afstand tussen de boerderij en de havezate van de stamhouder bedraagt een kilometer of drie. Dwars door het dorp gaat de rit. De straat is leeg omdat het zondagmorgen is. De mensen zitten thuis of in de kerk. De familie Rotteveel gelooft  niet in hogere machten en heeft geen zin om elke zondagmorgen in een kille kerk te zitten voor een preek en malle psalmen. Ook deze woorden komen uit het vocabulaire van opa.

De stamboerderij van Rotteveel is indrukwekkend van formaat. Het is geen stolp, maar een laat 18e eeuw Herenhuis waaraan een enorme bedrijfsruimte is vast gebouwd. Het front intimideert door ornamenten en een massieve balk tussen de begane grond en de eerste verdieping. Voor en tijdens de oorlog prijkt hier in kapitalen CORNELIA HOEVE, maar later wordt dit omgezet in DE ONDERSTE STEEN. In het dorp reageert men verdeeld op de wijziging.  CORNELIA staat weliswaar voor de meest gehate nazi aanhanger uit de gemeenschap. Naar algemene opvatting is zij volkomen terecht doodgereden toen ze op de fiets van het dorp naar huis wilde. Een bosje bloemen van de familie op de brug waar Cornelia het leven laat, wordt nog dezelfde nacht anoniem vervangen door een figuurgezaagd hakenkruis met de tekst MOFFENHOER. Aan de andere kant: Hoezo DE ONDERSTE STEEN, we weten nog altijd niet wat ze hebben uitgevreten.

De herwonnen vrijheid en vrede eroderen oorlogssentimenten. De meeste afgevoerde onderduikers keren terug, in ieder geval voor zover ze uit de streek komen. Stamhouder Simon houdt onverminderd een dikke vinger in de pap bij de regionale Bank. Zijn (tijdelijk) milde beleid om achterstallige hypothecaire verplichtingen in te vorderen, helpt nogal. Bewijsvoering voor collaboratie door de stamhouder komt niet goed uit de verf. De KP, meest gebeten vijand in oorlogstijd,  verkruimelt heel snel. De nieuwe regering doet er alles aan de centrale macht veilig te stellen. Al tijdens het laatste oorlogsjaar worden communistische leden van de KP aan de Duitsers verraden en in het verlengde hiervan opgeruimd. Teveel burgers bovendien hebben boter op het hoofd. Er is gehamsterd en gerotzooid, gestroopt en aan Duitse opdrachten verdiend. In het dorp zeggen de mensen over Simon Rotteveel: hij heb ze sporen netjes wist.

Opa en oma zijn op de kop af 40 jaar getrouwd. Dit is niet echt een jubileumgetal, maar wel een respectabel tijdvak. In de keuken (met een moderne koelkast!) staan hapjes en dranken klaar. Een platte vierkante doos bevat minstens 30 gebakjes van de banketbakker. In de woonkamer zwiert sigarenrook tot vlak onder het gestuukte plafond. De echtelieden krijgen cadeaus: Hannes en Sjaan brengen een elektrisch broodrooster mee, een voorwerp dat in hun eigen keuken ondenkbaar is. Opa op zijn beurt heeft voor kleinzoon Anton een geschenk: een vliegtuigmodel van de beroemde KLM Douglas DC-2, PH-AJU 44, ofwel Uiver. Opa heeft de kartonnen bouwplaat zelf in elkaar gezet. Het vliegtuig, ongeveer 40 x 40 centimeter, oogst applaus. Een van de aanwezige ooms met een paar flesjes oud bruin achter de kiezen roept baldadig: het lijkt verdomme wel een Focke Wolf!  De grap is een beetje op de rand van het betamelijke, maar wordt getolereerd. Opa steekt een Schimmelpenninck op, een vorstelijke sigaar voor speciale gelegenheden.
Kom hier eens om in communistische landen! In het door de Russen bezette deel van Duitsland bestaan sigaretten van het merk KARO. Ze worden Brennende Lumpe genoemd vanwege de stank!
Er wordt flink gelachen, maar niemand waagt het een sigaar van het supermerk uit de doos te nemen. Schimmelpenninck is voor de pater familias, niet voor klanten en verwanten, laat staan voor bedienend personeel. Hooguit kan je er een aangeboden krijgen.

moedwil en misverstand

Bij het woord allergie denken de meeste mensen aan zichtbare uitslag, schimmels en jeuk. De beste manier om er vanaf te komen, is de veroorzaker te mijden of te vernietigen. Je eet geen pindakaas of aardbeien. Wespen sla je dood, huismijt vernietig je in de wasmachine. In mentale kwesties is allergie minder overzichtelijk. Maar ook hier is overschrijden van een tolerantiegrens schadelijk voor de gezondheid.
Hannes heeft last van specifieke geluiden. Storm en onweer vindt hij prachtig, overmatig geritsel en gerammel door mensenhand is hem een gruwel. Bovenaan zijn klachtenlijst staat de radio van Sjaan. Zij houdt van Hollandse liedjes: de Selvera’s met De Postkoets, de Spelbrekers met het nummer Hopsa Opoe Groen. In de AVRO radiobode kan je lezen wanneer het weer feest is op de radio. De teksten worden gezongen met een articulatie alsof het publiek debiel is. Sjaan houdt ervan de radio op windkracht zeven te zetten. Soms zingt ze mee met haar kraaienstem. Hannes heeft er de pest aan: kan dat echt niet anders?! Telkenmale zet hij de radio af zodra hij de keuken binnenkomt, tot openlijke ergernis van zijn vrouw. Zo wordt de radio een territoriaal wapen, want wie heeft het in het woondeel eigenlijk voor het zeggen? Honderd keer en meer gaat de radio aan en uit, nog vaker wordt het ding luider of zachter gedraaid.

Op een dag werkt de volumeknop niet meer. Hannes kan proberen wat hij wil, de radio blijft hem in het gezicht blèren. Sjaan ziet het afkeurend aan: blijf er nou toch af, ik klaag toch ook niet dat de trekker zo stinkt?
Anton zit aan tafel en kijkt nauwlettend toe. Hoe gaat Hannes dit oplossen? Het antwoord komt snel. Hannes is het echt zat. Hij geeft een flinke klap op het toestel, dat verschuift, kantelt en op de zijkant in het aquarium zakt, om onmiddellijk voor de helft te verdwijnen. Hannes schrikt en wil zijn fout herstellen, de radio oppakken en redden. Sjaan krijst van woede: idioot! Doe iets!
Uit het niets reageert Anton op luide toon.
Afblijven oom Hannes! De radio staat onder stroom!
Hannes aarzelt een halve seconde. Op dat moment klinkt een scherpe tik. Een blauwe steekvlam slaat uit het zinkende toestel. De elektriciteit in huis valt uit. De visjes in het aquarium schieten als projectielen alle kanten uit en zinken vervolgens naar de bodem. Hannes schreeuwt van schrik en verontwaardiging: waarom ook altijd die vervloekte kankerherrie hier in huis!
Dat overmatig en vooral voorspelbaar geluid in zijn hoofd daadwerkelijk aanvoelt als een stalen pin, kan niemand hier zich voorstellen. Woedend snelt Hannes de keuken uit, deuren achter zich dichtslaand.

Hiermee is het probleem geenszins verdwenen. Binnen een week staat er een nieuw en deze keer draagbaar toestel van het merk Sharp, met korting verkregen door het inleveren van zeepbonnetjes.
Dat mag ook wel, want transistorradio’s zijn razend duur. De geluidsmachine werkt op platte batterijen van Witte Kat. Sjaan sleept de aanwinst overal mee naar toe, tot in bed. Haar geliefde Hollandse Kost blijft het woondeel opschudden.
Wat heb ik anders in deze negorij, verweert zij zich op klagende toon tegen herhaalde opmerkingen. Het komt zover, dat Hannes zijn veldbed naar de woonkamer verplaatst. Wanneer hij wil slapen en er komt muziek uit de slaapkamer, geeft hij een schop tegen de deur. De dreun klinkt door het hele woondeel, tot onder de dekens bij Anton. Tegen Sten klaagt Hannes: ik kan mezelf niet meer horen denken!

het selectieve brein

Herinneringen zijn de selectieve scherven van een verdwenen werkelijkheid. Het zijn interpretaties.
Tijdens de oorlog vorderen de Duitsers steeds meer paarden. Ze worden op transport gezet naar het Oostfront om kanonnen uit de Russische sneeuw te trekken. De meeste eindigen met vier benen in de lucht, aan stukken gereten door granaten. Zelfs de knol van Dieter is niet veilig. Op een dag gaat hij met zijn Tarzan naar de smidse in het dorp. Er moeten nieuwe ijzers onder de hoeven worden geslagen. Dieter en Tarzan lopen vast in een Duitse controlepost. De bedoeling is duidelijk, want er staan al vier andere paarden, ter plekke onteigend. Dieter fluistert Tarzan in zijn oor: ga hinken! Wil je in leven blijven, ga dan hinken! Met zijn voet geeft hij een flinke tik tegen het linker voorbeen van het paard.
En zie: Tarzan begint te hinken! De Duitse soldaten zijn wantrouwend, maar krijgen het paard niet in een normale loop: Larme Scheissgaul! Weitermachen! 
Dieter laat de hoefsmid zijn werk doen. Op de terugweg, de controlepost is dan al verdwenen, hinkt Tarzan niet meer. Een mythe is geboren. Misschien is er niets waar van het verhaal. Het kan zijn dat Dieter voldoende bekend is bij de Duitsers om te mogen doorlopen. Maar toch. In de herinnering van Anton zal het wonder overleven als een warme herinnering aan zijn vader.

Een ander mirakel speelt zich af in het rietland, in de winter van een vooroorlogs jaar. Dieter (dan nog niet getrouwd met Cornelia) en een dagloner maaien riet. Dit is bedoeld voor dakbedekking in de omgeving. Het klusje gaat met de hand, meer precies de zeis en duurt daarom dagenlang. Om een beschutte plek te hebben tijdens pauzes staat er een afgedankte gashouder, precies zo een als langszij de boerderij waar Dieter als getrouwd man zijn intrek zal nemen.
Op een frisse dag drijven wolken van een bui binnen. Ze zien er bepaald dreigend uit. Dieter vertrouwt het niet en stelt voor in de gashouder te schuilen. Zijn maat, een Drent die elk jaar voor seizoenwerk langskomt, wil doorwerken: met schuilen verdien ik niets. Dieter haast zich naar de zwarte metalen kegel, legt zijn zeis voor de uitgezaagde ingang en duikt naar binnen. Op een schoof riet zit je droog. Een minuut later slaat de bliksem in, de enige die de bui in zich draagt. Er volgt een enorme klap, alsof de wereld vergaat. Wanneer Dieter bij zijn positieven komt, blijkt zijn maat buiten te liggen, de zeis nog in zijn knuisten geklemd. De nog jonge arbeider is morsdood, geëlektrocuteerd. Binnen een paar minuten trekt de lucht open en gaat de zon schijnen.

goede bedoelingen

Vijftien jaar later is daar ineens een uitzonderlijk warme dag, midden in  de zomer. De hele week heeft Anton geholpen op het land. Het gras wordt gemaaid, op ruggen gekeerd met een werktuig van drie wentelende draadstaal wielen achter de trekker. Voorheen werd een paard voor dit even simpele als effectieve apparaat  gespannen. Om het gras snel te laten drogen, wordt het meerdere malen per dag gekeerd. De ouderwetse procedure is, vers hooi los op de wagen te steken, dit naar de berging in de boerderij te rijden en daar te lossen, omhoog te werken in de berging. Naar de mode van de tijd perst Hannes het hooi met een machine tot balen. Ze doen denken aan enorme briketten, bijeen gehouden door touw. Vandaag mag Anton de trekker besturen waarmee ze worden opgeladen. Bij de poort neemt Hannes het stuur over om de weg naar huis af te leggen.

Meerdere vrachten vinden zo hun weg naar de boerderij. Binnen het vierkant van boomdikke balken die de stolp schragen, groeit de winterse voorraad. Op het land drinken de mannen thee uit een thermosfles. Lekker even uitrusten op een hooibaal. Boven het rietland groeit evenwel gaandeweg een muur van inktblauwe wolken. De wind valt weg, de temperatuur stijgt. Ieder voelt dat er een onweersbui in de maak is. Voortrijdend op de trekker telt Anton het aantal balen dat op de wagen belandt. Het kan hem niet snel genoeg gaan.

Boeren werken door tot het laatste moment.  Dit is soms noodzaak, maar meestal gewoonte, een mentaliteit. Zodra de wagen helemaal vol is, roept Hannes Anton toe, om de trekker met lading en al thuis in de dors te rijden en de grote deuren te sluiten. Het lossen komt later wel. Zelf wil hij op het land het resterende hooi tot vierkante blokken bouwen. Als kapitein stap je als laatste van boord.  Anton is trots. Vandaag maakt hij volwaardig deel uit van het team.  Ongeduldig wacht hij tot de knecht Sten uit de weg stapt. Hij geeft gas, maar waar zitten precies welke versnellingen?
Opschieten! Wegwezen! Hannes roept driftig. Sten wendt zich af en gaat plassen. Anton wordt nerveus. Hij geeft nog meer gas, maar schakelt niet op. Zo bereikt hij de dam. Diepe rijsporen dwingen hem rakelings langs een hek te sturen dat half in de sloot ligt. De eerste regenspatten slaan op de motorkap voor het stuur en even later voelt hij ze ook op zijn handen. Een langgerekte horizontale bliksem splijt de hemel.

Eenmaal op de openbare weg, kiest Anton op de tast voor een hogere versnelling. Dit helpt wel enigszins, maar nog altijd lijkt de snelheid onvoldoende om de bui voor te blijven. Hij durft niet om te zien naar het land, uit vrees met gebaren verder te worden opgejaagd.
Hoe vaak is hij niet meegereden met Hannes! Zijn oom rost de versnellingspook onverschillig heen en weer. Met zijn laars trapt hij het koppelpedaal met kracht tot de bodem. Maar Anton weet niet waar welke versnelling zit. Verkeerd schakelen kan de versnellingsbak vernielen. Hij doet maar wat en hoopt er het beste van.

een brug te ver

Waar het meer vernauwt tot een flessenhals, in de streek spijkergat genoemd, voert de weg naar een houten brug. In de eerste dagen van de oorlog wordt deze door Nederlandse troepen onklaar gemaakt: niet opgeblazen, maar in brand gestoken als een afgedankte kerstboom. De binnentrekkende Duitsers ondervinden er geen last van. Ze bemerken de schade pas nadat het land al maanden is bezet. Timmerlui uit de provincie moeten aan de slag. De brug wordt hersteld, maar het werk lijkt nergens naar. Er ontstaat een vreemde boog, alsof er schepen onderdoor moeten.

Anton weet waar hij snelheid moet matigen en terugschakelen. Weten en toepassen zijn evenwel verschillende zaken. Hij overschat zichzelf, neemt weliswaar gas terug, maar klungelt opnieuw met de versnellingen. Hierdoor afgeleid, bereikt hij de brug te vroeg. De voorwielen klappen tegen de eerste planken. In de rug geduwd door de lading, schiet de neus van de trekker een halve meter omhoog. Anton raakt in paniek. Achteraf zal hij geen kans zien uit te leggen wat er precies gebeurde. Hij rukt aan het stuur, laat het gas los, hoopt van alles, maar ziet het helemaal fout gaan. De rechter leuning wordt geraakt en breekt af. De wagen heeft massa en duwt de trekker naar voren. Ten einde raad springt Anton eraf en belandt hardhandig op de planken brugdelen.
Trekker en wagen breken door de zijkant van de brug, scharen en kantelen. Met een enorme plons raakt de combinatie te water. Anton krabbelt overeind en kan slechts machteloos toekijken. Nieuwe bliksems zoeken grillig hun weg omlaag.  

Een ratelende donderslag bekrachtigt de situatie. De trekker ligt op de kop. De achterwielen draaien nog even, de motor sputtert en stopt. De brug kreunt en er breken nog meer planken doormidden. Vooruitlopend op wat gaat komen, weet Anton al wat Hannes zal zeggen: er schuilt geen boer in jou. Schaamte overspoelt hem zodanig, dat hij minutenlang liever dood is dan het gezichtsverlies te moeten incasseren. Sten is de eerste die arriveert. Hij heeft een fiets bij zich. Ontsteld overziet hij de situatie. Om Anton bekommert zich niemand.

geen weg terug

Vandaag blijft Sjaan in bed. De reden blijft vooralsnog onbesproken. De rust in de keuken bevalt Anton uitstekend en het wordt nog beter. Er komt een arts en hij heeft een verpleegster bij zich. Ze zijn met de auto en nemen Sjaan met zich mee. De situatie verwart Anton: moet hij blij zijn met deze ontwikkeling? Hoepelt zijn stiefmoeder op om haar dagen in een ziekenhuis te slijten? Na een week krijgt hij te horen hoe het zit. Er arriveert een vrouw, die meteen als een tornado door het woondeel raast: wat een smerige bende is het hier!  Zij heet Julia en brengt Anton nieuws, in de kennelijke verwachting dat hij van vreugde een gat in de lucht springt: je krijgt er een broertje bij!
Anton is dermate aangeslagen, dat hij de rest van de dag geen hap door zijn keel krijgt.

Julia betrekt de slaapkamer naast die van Anton. Ze is actief en opgewekt. Bij de drogist koopt ze drop en ze zeurt niet over afwassen en koffiezetten. Binnen de kortste keren kan hij het goed met haar vinden: kan jij hier niet komen wonen? Maar Julia heeft een eigen huishouden met een man, twee kinderen en konijnen die allemaal Flappie heten. Ze heeft geen notie van de vreugdeloosheid op haar werkadres. In de middag bakt ze voor Anton een pannenkoek. Hij mag er zoveel stroop overheen gieten als hij wil.

Onvermijdelijk komt madam Sjaan weer aanzetten. Ze wordt gebracht met dezelfde doktersauto als waarin ze eerder is afgevoerd. Zo lijkt het of ze een ritje heeft gemaakt en bijtijds voor de middagthee weer thuis is. Julia blijft gelukkig nog enige dagen, maar de tijd van rust en vrede is voorbij.  Sjaan is namelijk niet alleen. De baby die zij heeft gebaard, vult de keuken met gehuil, gekrijs en stank. Anton walgt aanstonds van de kleine indringer die hem nog het meest aan een biggetje doet denken. Chagrijnig toont hij geen enkele belangstelling en behandelt Sjaan alsof ze op visite komt en hopelijk tegen etenstijd weer zal opkrassen. Maar hij is het zelf die na verloop van moeizame uren naar zijn kamertje afdruipt. Julia ziet wat er gebeurt, maar wat kan ze doen? Hannes probeert Anton bij de les te houden zoals een buitenman dit doet. Hij verkoopt geen zoete broodjes en doet evenmin een beroep op verantwoordelijkheid of gezinseenheid. In kennelijk overleg met Sjaan draagt hij Anton extra klussen op. Het komt de jongen voor, of hij zijn positie nog maar eens moet verdienen, in plaats dat Sjaan en haar baby zich aanpassen.

ingrepen van buitenaf

Aanvankelijk gaat Hannes inderdaad uit zijn dak wegens het ongeluk met de trekker. Naderhand zal hij inbinden. De brandweer, erbij gehaald omdat alleen deze dienst over een takelwagen beschikt, verklaart dat de brug onder de last van de hooivracht is bezweken: hij is gebouwd door een stel kaffers. Dit kan kloppen, maar Anton voelt dat de crash weldegelijk te danken is aan zijn geknoei. De trekker is voor langere tijd onbruikbaar. De motor moet helemaal uit elkaar, een klus voor een bedrijf in de stad. Van de meegesleurde wagen kan het meeste hooi worden gered. Toch kan dit niet zomaar de hooiberg in, omdat de onweersbui veel water heeft gebracht. Water in hooi is het recept voor broei. De boerderij zal niet de eerste zijn die erdoor afbrandt. Het hooi zal op het erf worden opgeslagen, onder een afdak of dekzeil. Al met al is de status van Anton twijfelachtig. Op slinkse wijze laat hij Sten vertellen over op opbouw van de versnellingsbak. Maar Sten is niet achterlijk. Geduldig geeft hij aan hoe het zit. Hij zegt ook: ik denk dat je geen idee had wat je deed. Wie laat ook een snotneus op de trekker rijden?

De brug wordt deze keer niet gerepareerd maar afgebroken. Terwijl Anton op school zit, doet de brandweerkraan het werk: balken worden hoog getakeld, op een dieplader gesleept en afgevoerd. Een rood – witte balk over de weg geeft aan dat het verkeer niet verder kan. Na het sloopwerk gebeurt een paar weken helemaal niets. Het schijnt dat gemeente, provincie en Waterstaat bakkeleien over de verantwoordelijkheid en daarmee de kosten. Later in de maand arriveert alsnog een nieuwe brug. Hij is helemaal van beton en kennelijk in een fabriek voorbereid. Twee grote kranen plaatsen de delen van het gevaarte binnen een dag. Het resultaat is lomp en lelijk: een tijdperk is voorbij.

Een ander gerucht roept meer verontrusting op: ruilverkaveling. Een landelijke krant plaatst een groot artikel met een portret van de Stalinistische voorzanger Sicco Mansholt. Om tot schaalvergroting te komen, wordt het landschap in de hele provincie opnieuw ingedeeld. Kleine boeren zullen desnoods worden uitgekocht, gesaneerd. Hannes is dagenlang van slag. Hij bezit vijftien hectaren land, dan nog op twee verschillende locaties. Somber zit hij op zijn stoel in de keuken. Zelfs de kleine spruit brengt geen verbetering in zijn stemming. Hij sommeert zijn vrouw het kindje naar de woonkamer over te brengen: als je het daar te koud vindt, steek je de kachel maar aan. Sjaan is boos, maar laat commentaar wijselijk achterwege.

de hel kijkt mee

Het meer is strak bevroren. De vogels zijn vertrokken of lijden honger: langszij de boerderij is op een dag een zeldzame roerdomp te zien.  Fietsen op ijs gaat moeilijker dan over de weg, al helemaal omdat het niet heeft gesneeuwd. Het ijs is op plekken zeer glad en zwart als de nacht. Op windplekken liggen ijsribbels, prettig om op je fietszadel te ondergaan. Dit is, hoe Anton zich voor het eerst bewust wordt van zijn seksualiteit. Voorgaande korte verliefdheden op school spelen hierin geen rol. Daarin voelt hij voornamelijk een soort weekheid, gebrek aan weerstand, opwinding zonder richting. Op het schoolplein slooft hij zich uit om op te vallen, maar dit doen andere jongens ook. Zoenen met een meisje komt hem absurd voor: waarom zou je zoiets willen?  Maar het gevoel dat het trillende zadel teweeg brengt in zijn scrotum is weldegelijk aantrekkelijk.

Hij rijdt door tot in het riet en gaat gecontroleerd onderuit. Glijden op natuurijs is vooral grappig. In de vloerplaat onder hem is een Melkweg van luchtbellen gevroren. Op een enkele vierkante meter maak je kennis met het universum. Anton stampt een enkele keer op het ijs. Er gebeurt niets. Zelfs geen vogeltje maakt zich uit de voeten.
Naar het westen staat de boerderij als een baken, een kracht in zichzelf. Veel meer dan in de zomer lijkt de stolp ongenaakbaar. Daarginder, achter het keukenraam, vermoedt hij zijn stiefmoeder. Mogelijk beloert zij hem met de verrekijker die ze in de stad aanschafte. Een langwerpige luchtbel in de ijsvloer meet wel dertig centimeter. Nogmaals stampt Anton op het ijs, maar er springt niet eens een barst in. Verwonderd over zoveel weerstand, bukt hij en kijkt plotseling recht in het oog van een flinke boterkleurige vis. Het oog beweegt traag alsof het half bevroren is. Wanneer hij beter kijkt, ziet hij ook zwarte wormen of bloedzuigers die zich her en der in het vissenlijf naar binnen boren. Met bonzend hart komt hij overeind en werpt een blik op het keukenvenster in de boerderij. Ergens daagt het hem, dat de vis als het ware iets zegt over zijn eigen situatie.  

voor het blok

De baby vult het hele woondeel, zo komt het Anton voor. Het gedrag van Sjaan ergert hem nog het meest. Haar hysterische verrukking komt hem ronduit belachelijk voor. Hij ziet en ruikt gewoon een kleine indringer: janken en poepen. Toch probeert hij op zijn manier bij te draaien. Wat hierin oprecht is of tactiek is hemzelf onduidelijk. Bomen en struiken buigen mee in de wind. Vogels zeilen op thermiek. Een koe keert niet haar kop maar haar kont naar een hagelbui. Een enkele keer probeert hij de baby intens aan te kijken. Dit helpt natuurlijk niet en met de weken die voorbij gaan, dringt tot hem door dat er eigenlijk geen remedie bestaat tegen nieuwe broertjes.

Sjaan wil eens naar de stad, nu de geboorte achter de rug is en de visite vertrokken. Zij is geen boerin, die het liefste tussen de lammeren en stronken boerenkool vertoeft. Hannes toont zich weekhartig en gaat mee. Gewoonlijk komt hij alleen op dinsdag buiten de poort. Dan is er Boerenzondag, waar in de stad veemarkt wordt gehouden en de plattelanders elkaar bijpraten. Een baby meevoeren in de bus en ermee rondlopen, is lastig. Navraag leert dat er geen buurvrouw of andere oppas beschikbaar is. Het gaat ook maar om een uurtje of drie. Zo krijgt Anton het dringende verzoek op je kleine broertje te passen. De bijbehorende instructies gaan deels langs hem heen, zo verontwaardigd is hij.

Tot een uur na het vertrek van de volwassenen doolt hij gefrustreerd en doelloos door de bedrijfsruimte. Hierna voelt hij zich alsnog verplicht het woondeel binnen te gaan. Het wiegje staat in de echtelijke slaapkamer. Het huilen van Abeltje is al in de keuken te horen. Zuchtend maakt Anton het flesje gereed. Melk erin en het flesje opwarmen in een pannetje lauw water. Hij gebruikt een thermometer om de temperatuur te controleren. De thermometer is van Sjaan en lijkt verdacht veel op het glazen kwikstaafje dat inwendig wordt gebruikt om koorts te meten.
Nog tijdens de voeding begint Abeltje te stinken. Met weerzin verschoont Anton de poepbilletjes en werpt de luier in de hiervoor bedoelde mand. Luiers zijn van katoen. Ze worden uitgewassen voor hergebruik. De mand stinkt meer naar braaksel dan naar poep. Doodmoe legt hij de baby terug in het wiegje en trekt het dekentje recht: ze moesten me op school eens zo bezig zien.

Een uur later gaat hij plichtmatig nog eens kijken naar het broedsel van zijn pleegouders. De stilte in de slaapkamer is immens. De baby is stil en ligt op de buik, het hoofdje in het kussen dat als alle andere gevuld is met kapok. Anton is opgelucht dat hij niets behoeft te doen. Je zal zien dat de baby weer begint te krijsen ingeval hij hem wakker maakt. Besluiteloos drentelt hij heen en weer. Hij kijkt naar buiten. Hier gebeurt niets. Geen fiets of trekker is te zien en voor de melkwagen is het nog te vroeg. Zijn blikken keren terug naar de slaapkamer en blijven rusten op een kitscherige prent aan de wand. Het is een voorstelling die je op marktkramen kunt kopen: een baby in een wiegje, schetsmatig en lichtblauw ingekleurd.  Er staat een handtekening onder, alsof het een uniek kunstwerk betreft.  De voorstelling is niet alleen maar een romantisch plaatje. Het is de wensdroom van Sjaan en de werkelijkheid van Anton.

heldendom of misdrijf

Tijd en plaats vallen samen. De toekomst is een visioen. Anton ziet het plotseling voor zich: zij zal zich uitsluitend op Abeltje richten. Misschien komt er zelfs een tweede broertje of zusje bij. Aan zijn oom Hannes zal hij niets hebben. Anton mag aan de keukentafel mee eten of hij een knecht is of een vertegenwoordiger in veevoer die een vorkje mee prikt. Tegen de tijd dat hij meerderjarig is en de boerderij kan opeisen, zit er een stevig verankerd en hem vijandig gezin. De nachtelijke geluiden in de echtelijke slaapkamer liegen er niet om. Anton voelt misselijkheid opkomen: ik moet iets doen.
Hij wankelt de tunnel in die de boerderij doormidden snijdt. Juist bijtijds haalt hij de wc pot, zakt neer op zijn knieën en geeft over. Na een paar minuten komt hij overeind, trillend en zwetend. Verdoofd en onverminderd beroerd verlaat hij het benauwde hok. De muffe en onverlichte gang brengt zijn sombere maar scherpe intuïtie terug naar het eerdere inzicht: Hannes en Sjaan zullen mij uit de boerderij drukken. Met onzekere passen betreedt hij opnieuw de slaapkamer. Abeltje ligt nog altijd op de buik. Van de echtelijke sponde neemt hij een kussen. Hij snuffelt eraan. Het kussen behoort aan Sjaan.  Medelijden mag volgens de Kerk en bepaalde filosofen het hoogste goed op aarde zijn, de nazi’s denken hier anders over: medelijden is een verachtelijke zwakte. Het kussen bedekt de hele baby. Je zou kunnen denken, dat er helemaal geen baby is.

georganiseerde chaos

Niet Hannes maar Sten vindt Anton. Op de wind meegevoerde klokslagen van de Roomse kerk in het dorp voeren hem naar de boerderij voor de middagthee. Sten heeft gewerkt op het land: een greppel graven om regenwater af te voeren. Het is zwaar werk, want de graszoden klampen zich vast aan de aarde. Of anders deed hij een dutje in de zon, voor het zicht afgeschermd door opgetaste klampen erwtengewas, een nieuwe hobby van Hannes. Anton ligt op de betonnen vloer van de dors. Hij heeft nogmaals gebraakt en zelfs Sten begrijpt dat de jongen hulp behoeft. Maar dit is het platteland: de huisarts woont een kwartier gaans en rond het middaguur is hij op pad voor visites. Sten gaat de keuken in om een natte doek of washand te halen. Eenmaal binnen, kan hij het niet laten een kijkje in de woonkamer te nemen en vandaar door te lopen naar de slaapkamer van zijn werkgever. Stilte en een vieze geur alarmeren zijn grove brein alsnog. Hij pakt Abeltje op, schudt ermee als is de baby een leden pop. Abeltje hangt slap in zijn armen: godverdomme, wat nou weer! Hij legt Abeltje terug zoals hij handelt als inbreker: nauwkeurig naar de oorspronkelijke situatie. Vervolgens haast hij zich naar de dors, pakt een fiets en snelt naar het dichtstbijzijnde huis. Hier hebben de mensen telefoon.

Tegen de tijd dat Hannes en Sjaan terugkeren van hun uitstapje, staat het erf vol met auto’s en mensen. Een ambulance, de politie, de huisarts en zelfs buren zijn gekomen. Een ieder gaat en staat waar hij wil: het zal toch niet waar wezen?! Anton zit op een stoel in de keuken, te wachten tot hij mee kan of moet. Nog altijd voelt hij zich beroerd, maar tegelijk sluipt een merkwaardige soort opluchting bij hem binnen: Abeltje is dood, opgeruimd staat netjes. Als de nood hoog is, trekt het brein zich niets aan van moraliteit. Hij weet dat hij het kussen heeft teruggelegd op het bed. Daarbij heeft Sten het kindje uit de wieg getild: dit heeft hijzelf in bijzijn van iedereen verklaard. Kennelijk is er sprake van wiegendood, zo vermoedt de huisarts. Dit, wegens de positie van de baby. Anton heeft het woord nooit eerder gehoord, maar het klinkt hem als muziek in de oren. Feiten van een andere orde schieten te hulp: Hannes en Sjaan ruiken beiden naar drank. Aantoonbaar hebben ze in de stad de bloemetjes buitengezet en puber Anton opgescheept met de verzorging van hun baby. Een politieman stelt het drankgebruik onomwonden vast en maant Sjaan om die reden te stoppen met het uiten van beschuldigingen aan het adres van Anton. De agent is te dik en spreidt een geur van leer en gevaar om zich heen. Het echtpaar, Anton en ook Sten moeten mee naar het bureau om de zaak uit te zoeken. In de politiewagen zitten Anton en Sten naast elkaar. Wanneer zij in een bocht tegen elkaar schuiven, fluistert de knecht onopvallend iets in zijn oor: zo weinig mogelijk  zeggen.

het schip en de wal

Dagenlang verkeert Sjaan in alle staten. Weliswaar krijst ze op den duur minder vaak en haar tranen zijn onderhand opgedroogd, maar ze weigert met Anton aan de eettafel te zitten: het komt jou wel goed uit, nietwaar mispunt! Evenmin mag hij mee naar de begrafenis, die in Utrecht plaatsvindt. Een hele dag kan hij in de boerderij rondlopen alsof hij hem al toebehoort.

Meer dan ooit zoekt zij naar kansen Anton te dwarsbomen. Op subtiele wijze vernielt ze zijn eigendommen, laat als terloops kleding verdwijnen en probeert zijn schoolboeken te verpesten. Dit laatste is echt vervelend, want de school heeft nieuwe edities aangeschaft voor haar leerlingen. Ze zijn speciaal gekaft in stevig bruin papier, waarop een etiket is geplakt met de titel van de inhoud. Zo is er het boekje La France et sa langue, dat de beginselen van de Franse taal bevat. Sjaan citeert hier bij gelegenheid uit: puur om Anton te laten voelen dat hij een sukkel is:
Ne fais pas à autrui ca que tu ne veux pas qu’on te fasse.
Sjaan ziet zijn aarzeling en kijkt hem minachtend aan.
Het betekent: Wat gij niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet.
Daar kan hij het weer even mee doen, tijdens het schoenen poetsen onder toezicht.

Liever was hij naar de Landbouwschool gegaan, om aan te tonen dat hij de boerderij als zijn toekomst ziet. Maar Sjaan had hem door. Tegelijk lijkt het erop, dat ze hem op de mulo wil laten mislukken. Bijvoorbeeld door zijn motivatie te bederven, hem uit te putten met haar negativisme: met dat Engels van jou wordt het nooit wat. Je bent er gewoon te dom voor.

En Sjaan heeft meer pijlen op haar boog. Ze fietst naar het politiebureau in de stad om aan te dringen op hernieuwd onderzoek naar de omstandigheden waaronder mijn kindje stierf. Al dan niet toevallig is dit hetzelfde gebouw, waar Cornelia bij de SD in dienst was. De dienstdoende agent ziet geen keuze dan er een rechercheur bij te halen. Dit is de oudere corpulente man die Sjaan in de boerderij afsnauwde wegens haar drankgebruik tijdens de fatale middag. Hij luistert beleefd en schat tegelijk de fysiek van Sjaan. Aan zijn blikken te zien, zou hij haar het liefste op zijn werktafel verkrachten. Dat hij haar een bitsig en mager kreng vindt, zal hij nooit toegeven, maar dit speelt weldegelijk mee in zijn opstelling: U kunt een gemotiveerd verzoekschrift indienen bij het Parket. Dit bevalt Sjaan natuurlijk allerminst. Zonder resultaat maakt ze rechtsomkeert: aan jullie heb ik niets. Ik ga zelf wel bewijs zoeken. En wraak nemen, want voor haar is Anton zonder twijfel de moordenaar van Abeltje. De hele weg naar huis kettert ze donder en bliksem op haar fiets.

Het vastgelegde verhaal van Anton is even simpel als solide. Hij doet wat zijn opvoeders hem vragen. Hij geeft Abeltje te drinken en legt hem in zijn bedje: nee, natuurlijk niet met zijn gezicht in het kussen. Dit is overigens allemaal naar waarheid. Om de hoeveel tijd heeft hij gekeken of het goed ging in het kinderbedje? Anton voelt het gevaar en wordt boos: weet ik veel! ik heb hem zelfs verschoond! Het is hem niet ontgaan dat op de fatale dag de emmer met poepluiers ook in beslag is genomen. De politie neemt genoegen met de conclusie wiegendood. Ook de autopsie wijst in deze richting. Het kindje toont nergens blauwe plekken of verwondingen. Aan de handen van  Anton noch van Sten wordt iets verdachts gezien. Dat Anton misselijk wordt aangetroffen op de vloer van de dors, is geen bewijs voor de ongelikte bewering van Sjaan: hij heeft hem vermoord, de smerige huichelaar! Hij moest kotsen van zijn eigen wangedrag! De huisarts schrijft Sjaan valium voor, maar thuis spoelt ze de tabletten door de wc. De rechercheur noteert in zijn verslag, dat Anton geen horloge bezit en daarom mogelijk weinig nauwkeurige herinnering aan de tijd heeft. Het ontbreken van een horloge wijst eveneens op een soepel karakter. De rechercheur herkent moordenaars aan hun dwangmatige instelling.

het slappe koord

Op school dringt aanvankelijk weinig door van de tragedie. Dit gebeurt pas, wanneer Anton in de klas een paar keer achtereen misselijk wordt. De schoolarts onderzoekt hem nauwgezet. De verschijnselen doen hem denken aan voedselvergiftiging: wat eet je precies, wat krijg je te drinken en wanneer? Zijn vermoeden is van dien aard dat een tweede arts wordt geconsulteerd. Deze man uit de stad neemt wat braaksel mee: ik kom toch langs het laboratorium. Zijn van huis meegebrachte boterhammen is Anton eveneens kwijt.

Binnen drie dagen zitten Hannes en Sjaan weer op het Bureau. Zij en Hannes krijgen te horen dat de maaginhoud van Anton rattenkruit bevatte. Of zij hiervoor een verklaring hebben? Hannes haalt verbijsterd zijn schouders op. Sjaan ontkent en heft pathetisch haar handen ten hemel: heb ik het al niet al zwaar genoeg met het verlies van Abeltje? De agenten doen er beter aan dat koekoeksjong eens flink door te zagen over zijn aandeel in de dood van haar kindje!
De dikke rechercheur zwijgt wel drie minuten. Hij weet dat het bewijs voor doelbewuste vergiftiging mager is. De boterhammen zijn ook onderzocht en hierin was niets verdachts te vinden. Tenslotte antwoordt hij lijzig.
Ik herinner me, dat Anton op die dag op maar liefst twee plaatsen heeft gebraakt. Hij werd buiten bewustzijn op een betonnen vloer in de bedrijfsruimte gevonden.
Sjaan veert op: eindelijk heeft zij de politie op het juiste spoor gezet!
Dat zeg ik toch de hele tijd! Hij lag daar natuurlijk omdat hij ziek was van zijn wandaad!
De rechercheur kapt de woordenstroom af.
Ik denk eerder aan de mogelijkheid dat de jongen op die dag ook al is vergiftigd, mevrouw.
Sjaan stopt abrupt met schreeuwen en tieren. Geschrokken houdt zij eindelijk haar mond. De rechercheur kijkt haar peinzend aan en voelt triomf. Op het eerste gezicht stond dit vinnige wijf hem al tegen en vandaag eens te meer. Hij maakt een aantekening voor zijn verslag en zegt zonder opkijken: het wordt tijd de Kinderbescherming in te schakelen.

In opdracht van de autoriteiten logeert Anton twee weken bij opa en oma Rotteveel. Erg fijn vindt hij dit niet. Oma hoort hem voortdurend uit over wat ze noemt de thuissituatie. Van haar krijgt hij tenslotte te horen, dat in de stalruimte rattenkruit is gevonden. Maar ja, wat zegt dit op een boerderij? Er staan bepaald gevaarlijker bestrijdingsmiddelen los op de plank, vloeistoffen waarmee je het halve dorp kunt uitroeien: parathion, systox en panosan. Hannes krijgt opdracht de pesticiden achter slot en grendel te plaatsen. Er komt zelfs iemand langs van de toeleverende Coöperatie om te controleren of aan de opdracht is voldaan.
Oma lijkt de kennelijke vergiftigingskwestie in tweede instantie te willen bagatelliseren en zet Anton bijna weg als aansteller. Op zeker moment schiet hem dit in het verkeerde keelgat: er was zeker geen Zyclon B meer in huis. Een grove aanval, maar dat komt ervan als je iemand treitert. Wanneer de twee weken om zijn, geeft Anton aan terug naar huis te willen. Niet alleen de houding van zijn oma, maar ook de omstandigheid dat hij nu dagelijks met klasgenoten de korte fietstocht tussen school en zijn nieuwe woonstede aflegt, draagt hieraan bij. Hij wordt niet precies gepest, maar Havezate De Onderste Steen blijft een schimmig adres. Slechts zijn afwijkende familienaam Lagerwei beschermt Anton enigszins en voorlopig.

zijdelings en dodelijk

Elke boerderij heeft minstens één kat, meestal meerdere. Vooral in de wintermaanden zijn er altijd muizen en soms zelfs ratten. Het belang van de kat wordt onderkend in de naamgeving. De rode kater die tijdens de oorlog in huis komt, wordt Monty genoemd. De mini tijger is een incompetente jager die liever hooghartig ligt te pitten. In de Duitse opvatting is de naam Monty een sneer naar de Britse opperbevelhebber Montgomery. Diens twijfelachtige aanpak van Operatie Market Garden schenkt Cornelia nog een extra half jaar hoop op de Wunderwaffen die in het wensdenken van de nazi’s het getij alsnog zullen doen keren. Met Dolle Dinsdag blijft ze gewoon thuis, vertrouwend op de goede afloop. De nieuwe officier van de SD bevordert haar zelfs, omdat er meer en zwaardere verdachten binnenstromen. Haar betere salaris wordt toch uit de Nederlandse schatkist betaald, dus wat zou het? Cornelia vertaalt niet alleen, ze interpreteert het gedrag van arrestanten als een volleerde smeris. Dat er vooral weerloze burgers worden ondervraagd, boeit haar niet.
 
Monty komt slapend de oorlog door, al krijgt hij na de Bevrijding van Sten drie weken geen eten. Anton voert de kater geregeld met resten vis en kaas uit de keuken. Ook slaapt zijn harige vriend geregeld op de hooizolder. Om Anton te sarren, probeert zijn stiefmoeder stilaan het dier te vermoorden. Bij toeval ontdekt Hannes op zeker moment, dat er kleine stukjes glas in het etensbakje liggen. Monty heeft er keurig omheen gegeten. Verontwaardigd schopt Hannes de stenen bak in stukken en walst het huis binnen, zomaar op zijn laarzen, een modderspoor van snelrecht trekkend.
Je mag van een boer nooit aan zijn dieren komen, zelfs niet aan een luie kater. Vanaf de hooizolder hoort Anton een aanzwellend huilen en schreeuwen. Het is gemakkelijk voor te stellen, hoe Hannes zijn wederhelft slaat: onbeheerst en hard.

Terugkerend door de gangdeur, heeft Hannes een jute zak in zijn handen. Hij ziet Anton van bovenaf kijken, aarzelt een seconde en zegt: voor zijn eigen bestwil.
Gewapend met de zak stroopt hij het erf af, daarna de schuur en de stallen. Net zolang tot hij Monty heeft gevonden en in zijn nekvel gegrepen. Katten weten precies wie het goed met hen voor heeft en wie niet. Met opengehaalde onderarmen loopt Hannes het rietland in. Aan zijn arm hangt een wild bewegende jute zak waaruit hemeltergend miauwen opstijgt. Op minstens honderd meter afstand  blijft hij staan om het vonnis te voltrekken. Het duurt allemaal nogal. Een kat verdrinkt niet snel en de dood van Monty is daarom gruwelijk.

de waarheid en ander ongemak

Aan zijn moeder denkt Anton zelden. Dit is vreemd, omdat hij al bijna 6 jaar oud is wanneer de Nederlandse Bevrijders haar om zeep helpen. Een psycholoog zal later zeggen: dat komt door de stress. Haar naam komt ook zelden ter sprake. Waarschijnlijk is Cornelia vaak van huis. Ze laat  het bereiden van het avondmaal aan de huishoudster over. In de fascistische ideologie mag het kind centraal staan bij de moeder, Cornelia heeft wel wat beters te doen.
Wat Anton helder bijstaat, is dat absurde gevoel: de ene dag leven je ouders, de volgende dag zijn ze dood. De politie wil Anton naar de Kinderbescherming brengen, maar er zijn al zoveel oorlogswezen in het land die opvang behoeven. Opa en oma Rotteveel (op dat moment nog niet ondervraagd) weerhouden hen. De dubbele begrafenis maakt Anton niet mee. Voor kleine kinderen is geen plaats bij de emotionele uitvaart. De hele familie loopt zo al genoeg gevaar en die van Lagerwei vragen eveneens om problemen. Alleen weet niemand, waarheen die zijn verhuisd.

De maatschappelijk werker die na de ongelukkige dood van Abeltje op gezette tijden langskomt om de huiselijke situatie te peilen, leert Anton ongevraagd waarom zijn ouders gehaat worden.
Je bent onderhand oud genoeg om de waarheid te kennen, een inleiding die weinig goeds voorspelt.
Je moeder liep met Volk en Vaderland, later met De Zwarte Soldaat, een blad dat bestemd was voor de Weerbaarheids Afdeling van de NSB, afgekort WA. Ook belde ze bij overal aan voor Winterhulp. De mensen gaven uit angst voor gevolgen.
Anton heeft wel eens plaatjes op luciferdoosjes gezien van Winterhulp. De opbrengst van de verkoop was bedoeld om de Duitse soldaten in het barre Rusland te ondersteunen. Anton denkt aan bontjassen. Deze werden immers bij de inname van Stalingrad verbrand om Iwan te pesten. Een paar maanden later hadden de Duitsers indien nodig zelfs hun vrouw ingeruild voor zo’n lekkere bontjas. De maatschappelijk werker denkt dat Anton op de waarheid zit te wachten.
Je moeder was een uitgekookte dame. Ze vertaalde niet alleen voor de Moffen, maar ze begreep verdomd goed dat arrestanten hun hoop op haar vestigden. Ze biechtten zaken op die ze voor hun ondervragers verborgen hielden. Maar je moeder briefde alles door.
Het lijkt er alleszins op dat de man zijn bezoeker zit te sarren. Wie weet wat hij zelf in de oorlog meemaakte, welk leed hem door de Duitsers en hun trawanten werd aangedaan. Anton luistert niet, maar hoort wel wat er gezegd wordt.
Wat je moeder niet wist, is dat op het SD kantoor een mol werkte. Weet je wat een mol is? Alles werd doorgegeven aan de KP. De rest is geschiedenis. Mooier kan ik het niet maken.

Op school, bij buren en van gesprekken tussen seizoen werkers op het land krijgt Anton stukje bij beetje een beeld van de situatie die leidde tot de razzia in het rietland.
Niemandsland herbergt steeds meer onderduikers. Meestal zijn het jonge mannen die proberen te ontsnappen aan verplichte tewerkstelling in Duitsland. Ze ruiken het einde van de oorlog en willen overleven, naar school of aan het werk, achter de meiden aan. Daags na de mislukte overval op de boerderij fietst Cornelia naar de stad en informeert de politie. Binnen 24 uur wordt het terrein door Landwachters en Duitse manschappen omsingeld. De Duitsers komen met de auto, de Hollanders op de fiets. Drie mensen worden neergeschoten. Een van hen is al een zestiger. Vanuit Duits standpunt is de actie een groot succes. Cornelia wordt uitgenodigd voor een feestje op het politiebureau. Haar man  blijft wijselijk thuis. Ondanks dat hij achter de actie staat, begrijpt hij welke kant het uitgaat met de oorlog. Dat zijn inzicht te laat komt, dringt minder tot hem door.

de Marshallhulp

Nog tijdens de oorlog groeit de Nederlandse productiecapaciteit. Zo komt de wederopbouw redelijk snel op gang. Teneinde weerstand te bieden aan de dreiging van het Russische communisme, bedenkt de Amerikaanse regering bovendien de Marshallhulp: miljardensteun voor de door hen bevrijde landen, inclusief het westelijk deel van Duitsland. Nederland profiteert hiervan, omdat het economisch praktisch een Duitse deelstaat is. Doorvoerhandel maakt ons al eeuwen welvarend. Nederland ontvangt ook zelf hulpgoederen en kan goedkope leningen afsluiten. De aloude paarden (toch al massaal door vluchtende Duitse troepen gevorderd) worden vervangen door trekkers op benzine en diesel. Hannes komt al snel in aanmerking voor de gulle gaven van Sinterklaas. Mogelijk heeft stamhouder Simon Rotteveel een vinger in de pap. Om voor een trekker in aanmerking te komen, heb je namelijk een vergunning nodig. Wanneer een jaar later deze verplichting wordt ingetrokken, stijgt de prijs van dezelfde trekker met 1000 gulden. Dit zal de bankier niet zijn ontgaan.

Vriendschappen op school ontstaan razendsnel en houden soms een leven lang stand. Wanneer de kaarten eenmaal zijn geschud, komt er niet gemakkelijk nog iemand bij.  Anton wordt getolereerd, meer is het niet. Van zijn kant geeft hij zo weinig mogelijk aanleiding tot ongenoegen. Zo laat hij de meisjes met rust, een belangrijke oorzaak voor ruzie tussen jongens. Toch sluimert soms een schermutseling.
Bijvoorbeeld tijdens de schooljournaals, een fenomeen dat door de Duitsers bekend is geraakt. Een snorrende projector toont zwart-wit filmpjes welke dienen om scholieren belangstelling voor het wereldnieuws bij te brengen. Europa moet immers een eenheid worden, zo hebben de regeringsleiders onder Amerikaanse dollardruk begrepen.
Eerst zijn er beelden van de vernielde Rotterdamse Haven: opgewekte arbeiders takelen met lieren en haken in onophoudelijke stroom goederen uit schepen. Een aftands paard sleurt aan een wagen vol Hollandse kazen voor de export. Gelukkig biedt een nieuwe Case trekker uit Amerika uitkomst! Onvermijdelijk is daar de Koningin, een ouderwets chique vrouw, toegewuifd door voetvolk met slechte gebitten. Het valt Anton op, dat de vorstin feitelijk de waardering van de bevolking naar zichzelf toewuift. Wat een eenheid!
Zonder de Amerikaanse vrienden hadden wij hier niet gezeten. Vergeet nooit dat wij allen moeten samenwerken, op school en daarbuiten!
Een klasgenoot geeft net iets te luid commentaar: dat vonden de moffen ook al, nietwaar Anton?
Terstond houdt de film op. De projector ratelt als een kapotte centrifuge. De lampen gaan aan. Onderweg naar de volgende les deelt Anton aan de kwaadspreker een elleboogstoot uit.

Jaren eerder, de schoolvrienden

Gewend aan een solitair bestaan op de boerderij, is Anton van meet af een eenzaat. Wanneer schoolmakkers hem dan eindelijk vragen, loopt hij bijna onwillig met hen mee. Ze zitten al jaren bij elkaar in de klas, maar buitenkinderen en dorpsjeugd blijven verschillend. Daar komt de pro Duitse geschiedenis van zijn natuurlijke ouders nog bij. Op school wordt de NSB nog jarenlang uitgejouwd.
Via de achterkant van een fraai historisch pandje betreden ze de bakkerij, woonstede van Gert Jan: een aardige jongen, enig kind. Erg kritisch op zijn vriendenkring is hij evenwel niet: Hessel, Klaas en Biem zijn jongens met wie Anton normaliter nauwelijks omgaat: zij hebben thuis geen koeien, erf of uitzicht. Laat staan dat ze stiefouders hebben. Bovendien halen ze povere cijfers voor een eenvoudig vak als rekenen. Wat kan daar moeilijk aan zijn? Zo was zijn moeder Cornelia ook: hooghartig over wat zij noemde massieve domheid. Anton loopt mee, omdat Gert Jan beweert een verzameling eieren van wilde vogels te bezitten. Deze hobby is in de mode, waarschijnlijk omdat het broedseizoen in volle gang is en jongens nu eenmaal jagers zijn.  

De bewering klopt. Gert Jan bezit leeggeblazen eieren van meerkoeten, duiven, spreeuwen en zwaluwen. Het grotere ei van een roofvogel is zijn trots, al kent hij de soort niet. Anton weet dat de eierschaal een reiger toebehoort, maar houdt deze kennis voor zich. Een afwijkende mening wordt al snel verkeerd uitgelegd. Vervolgens beklimmen ze de trap naar de zolder.
Vandaag doen we de blikkenproef, zegt Gert Jan en hij beslist eenzijdig dat het nodig is om wigwams  te maken. Zonder zich in te spannen, helpt Anton om lakens over uitgetrokken waslijnen te draperen. Deze worden met een stok ondersteund om doorbuigen te voorkomen. Het resultaat doet allesbehalve aan een wigwam denken en ruikt muf.
De kleine tent is om een gevangene op te sluiten, de grote om over zijn lot te beslissen.
Het is Anton een raadsel hoe Gert Jan aan dit idee komt. Nog meer verbaast hij zich over het gemak waarmee de anderen gevolg geven. Ergens in hem ontstaat al weerstand.

Om de beurt worden de vrienden geblinddoekt en moeten de zolder oversteken zonder een op de vloer geplaatst leeg blik om te stoten. De anderen geven aanwijzingen om de geblinddoekte te laten falen. Dit balorige gedrag is Anton vreemd: thuis doet hij wat hij wil en behoeft hij niemand over te halen.
Hessel is het eerste proefkonijn. Onzeker scharrelt hij rond, met voorspelbare gevolgen. Al snel verdwijnt hij mokkend in de kleine tent en moet voor straf zijn piemel laten zien, op voorstel van Biem. De anderen komen nieuwsgierig kijken, maar Anton houdt afstand. Hij moet er niet aan denken, dat zijn besneden zaakje op school bekend wordt. Het zal leiden tot pestgedrag, zelfs bij de meisjes. Tegelijk vindt hij de opdracht gewoon raar: wie haalt nu zijn piemel zomaar uit de broek?

Ook hij krijgt een sjaal om zijn hoofd. In onverwachte blindheid probeert hij zich voor te stellen hoe de zolder er ook alweer uitziet. Al snel blijven zijn gedachten steken bij het vierkante trapgat, weliswaar op meerdere passen afstand, maar welke kant uit? Van de boerderij staat hem goed bij hoe gevaarlijk een trap kan zijn. Hij besluit geen been te verzetten, hoezeer de anderen hem ook aansporen. Tenslotte trekt hij de sjaal weg. De anderen zijn te verbaasd om te protesteren, laat staan hem in de straftent te zetten. Toch doet hij ongevraagd een concessie. Hij zegt: ik weet in het rietland een futennest te zitten.

Een klein uur later zijn de jongens ter plekke. Anton heeft gemeend als gids te kunnen optreden, maar zijn gelegenheidsvrienden weten het beter. Ze hebben geen benul dat je beter stil bent in de natuur. Integendeel: ze kwekken erop los: nou, waar zijn de eieren van die fuut? Anton heeft eigenlijk al genoeg van hen. De situatie bevalt hem allerminst. Om van zijn begeleiders af te komen, offert hij het futennest op. De jongens verdelen de eieren gretig. Thuis zullen ze deze wel uitblazen: weet je nog meer nesten? Anton schudt van nee. De tour zit erop. Anton blijft achter, in schaamte over zijn verraad aan de prachtige vogels, maar ook opgelucht dat hij van zijn gezelschap is verlost.  De kans dat hij nog eens klasgenoten meetroont, is nihil.

onopzettelijk, gemakzuchtig

Boeren zijn net mensen: bij de een zijn de zaken op orde, bij de ander is het erf een bende. Jaren van crisis en oorlog hebben hen geleerd, veel te bewaren. Onderdelen zijn schaars en je zal net ergens om verlegen zitten. Daarbij loopt de overheid hopeloos achter op de feiten. Op het platteland wordt bijvoorbeeld geen afval ingezameld. Er is geen vuilniswagen te bekennen. Boeren moeten zelf maar zien hoe ze van hun troep afkomen. Veel wordt verbrand en de rest illegaal gestort in kanalen en vaarten. Desondanks ligt op veel erven van alles waar je de benen over breekt: roestend gereedschap uit de jaren 1930, afgedankte houten hekken, puin van ingestorte schuren. Ook hier speelt de overheid een negatieve rol: ingeval je een huis of schuur afbreekt, moet je voor een nieuwe na een paar jaar een bouwvergunning aanvragen. Zolang er nog een bouwval staat, ben je vrij om te herbouwen. Alleen hofdieren vinden probleemloos hun weg in de chaos: katten en kippen, muizen en luizen.  

Buurjongen Arie rijdt met zijn vader mee achterop de trekker. Hierachter hangt een plantmachine. Deze wordt aangedreven door een aftak as in de trekker. Om het koppelstuk hoort een plastic beschermkap, ze kosten bijna niets. De kap zal ergens liggen, maar waar?
Haal die kluiten even weg. De machine loopt vast.
Arie bukt zich. Dit heeft hij vaker gedaan. Deze keer bukt hij net iets te diep. Zijn voet glijdt weg. Het wentelende koppelstuk grijpt de onderkant van zijn broekspijp – je kan het vijftig keer opzettelijk proberen en dan gebeurt er niets. Zijn vader meent dat het euvel is verholpen. Voor de jongen kan waarschuwen, vreet de machine zich in zijn kleren, het rubber van zijn laars, daarna zijn vlees tot op het bot. Dan schreeuwt hij alsnog, met alles wat zijn stembanden kunnen voortbrengen. Vader is traag. Eraan gewend de leiding te hebben, kijkt hij eens om wanneer het uitkomt. Ook na afloop van de tragedie zal het nooit bij hem opkomen verantwoordelijk te zijn voor het vernielde been van zijn zoon. Zulke mensen worden oud en slapen altijd goed.

Hannes vindt, dat Anton best even op ziekenbezoek kan gaan: we zijn immers buren. Veel zin heeft Anton niet. Op school zit Arie een klas lager en ze kwamen nooit bij elkaar over huis. Plichtmatig gaat hij op pad. Arie is blij verrast, zijn moeder toont zich minder enthousiast. Anton zit aan het ziekbed, zonder iets te hoeven doen. Het onderbeen van de pechvogel is vlak onder de knie afgezet, een geluk bij een ongeluk. Na een klein half uur komt zijn moeder binnen: Arie moet rusten.
Eenmaal beneden in de keuken, spreekt buurvrouw Anton aan: zeg, ben jij er niet een van Rotteveel?
Anton begrijpt meteen welke kant het uitgaat. Afgemeten antwoordt hij: ik heet Anton Lagerwei.
Buurvrouw knikt: dat is van hetzelfde laken een pak. Je kunt hier beter niet meer komen.
Wat kan hij zeggen tot zijn verweer? Dat hij zes jaar is als de oorlog ten einde komt? Hij zal hoe dan ook als een hond van het erf worden verjaagd. Drift welt in hem op: hij is immers gestuurd en beslist niet op eigen aandrang hierheen gekomen. Wat kan Arie hem schelen?
Wat is er nou precies gebeurd, buurvrouw? Was die draaiende as echt niet afgeschermd?
De moeder van Arie trekt een gezicht alsof zij azijn proeft.
Ga nou maar naar huis. Ga je moeder lopen zieken, snotneus.
Anton knikt en trekt zijn jas aan. Je moet altijd klaar staan met jas en tas, je fiets gereed voor vertrek. Met het zweet op de rug verlaat hij het erf. Een paar honderd meter verderop moet hij luidkeels lachen. De middag is nog jong en hij heeft aan zijn verplichtingen voldaan.

winst en verlies

Een jaar later gaat Anton bij een andere boer aardappels rooien. Akkerbouwers worden liever geen boeren genoemd. In hun ogen is een boer iemand met koeien en een mestvaalt op het erf. Bij de akkerbouwer staat het verbouwen van gewassen in hoger aanzien, net als de fruitteelt.
Het is vakantietijd en Anton begint zich thuis te vervelen. Ook probeert hij Sjaan te mijden. Er komen meer jongens af op het landwerk. Ze willen geld verdienen om de aanstaande kermis te kunnen betalen, wat neerkomt op rond schuimen in groepen, behendigheid meten bij de schiettent en  bier drinken bij een orkestje in een café.  De kermis is bovendien een ontmoetingsplek met de meiden. Onder de toegestroomde werkers bevindt zich ook Arie, de buurjongen met het afgezette onderbeen. Hij hobbelt al aardig rond op het hem aangemeten kunstbeen. Op school is Arie de lieveling van de leraren, de clown die een ieder tot vriend weet te maken. Na zijn eerdere bezoek mijdt Anton Arie Bombarie.

Het werk is eentonig, maar niet onaangenaam. Bij eenvoudig handwerk kun je rustig nadenken. Ieder krijgt een vaste plek in rij toegewezen. Zo is er overzicht en wordt voorkomen dat de jongens gaan lopen klooien en ouwehoeren. Je wordt betaald per volle kist. De rooimachine rijdt erlangs en legt telkens twee nieuwe regels aardappelen open. Je moet zelf het aantal gevulde kisten bijhouden.

Desondanks komt het natuurlijk tot uitdaging en competitie. Zelfs met acht jongens over een lengte van meer dan  honderd meter ontstaat een apenrots. De zelfbenoemde leider wil zijn gezag definitief vestigen door de snelste aardappelrooier te zijn, de gast met de hoogste score. Er bestaat evenwel een verschil tussen de snelste en de beste. Een goede kracht laat geen piepers achter in de grond, smijt zijn kisten niet halfvol kluiten en helpt ongevraagd met het beladen van de wagen. Jongens van het platteland beseffen dit beter dan dorpelingen, wier vader in een fabriek of op kantoor werkt. Maar ja, wie wil achterblijven in de race?
De baas bespeurt wat er gebeurt. Hij stapt van zijn trekker en woelt terloops de grond achter de jongens door. Her en der komen in der haast overgeslagen aardappelen boven als gele schuldplekken in donkere aarde. Behalve achter de rug van Anton. Hier ligt niets. De baas gebiedt de jongens hun geknoei te herstellen. Aan Anton vraagt hij: wil je een uurloon verdienen?

En zo komt het, dat na de middagpauze Anton de trekker met de rooimachine bestuurt. De versnellingsbak kent geen geheimen meer voor hem, De baas rijdt een stukje mee. Hij toont hoe je de diepte van de machine instelt. Het is een luizenbaantje waar evenwel ervaring en de juiste mentaliteit voor nodig zijn. De schijnbare bevoordeling ergert andere jongens, hun aanvoerder voorop. Zodra de baas voor werkzaamheden bij zijn huis is vertrokken, beginnen ze kluiten en verrotte moederaardappels (pissers) naar Anton te werpen.
Ook Arie draagt zijn steentje bij. Weliswaar is hij te slim of te bang om mee te doen aan het gooien, maar hij maakt grappen en opmerkingen die de anderen beslist aansporen.

Nadat Anton twee keer op zijn lichaam is geraakt, krijgt hij er genoeg van. Abrupt stopt hij de trekker, springt eraf en loopt op een van de daders af. Deze jongen denkt ongetwijfeld dat het hoogstens een woordenwisseling wordt, maar Anton haalt meteen uit en stampt de jongen met zijn vuist vol in het gezicht. De anderen schrikken zichtbaar en aarzelen wat te doen, net te lang om tot een eensluidend besluit te komen. Ergens weten ze verkeerd bezig te zijn, welke kant de baas bij terugkeer zal kiezen. Kalmer dan hij zich voelt, loopt Anton terug. Hij stelt de rooimachine weer in werking. Ter hoogte van Arie stopt hij opnieuw. Enkele gasten komen dadelijk overeind om te vluchten. Aan klappen hebben ze geen behoefte. Arie voelt zich veilig. Hij grijnst zelfs vrijpostig. Anton blijft deze keer op de trekker. Hij verheft slechts zijn stem: Zeg Arie, als je zin hebt, mag je achterop om kluiten weg te halen.
Het is een harde, gemene opmerking tegen iemand die er een been mee heeft verspeeld. Arie is met stomheid geslagen. Anton wacht nog een paar seconden, maar een echte reactie blijft uit. Hij laat de koppeling opkomen en gaat verder met het boven de grond brengen van aardappelen. Gegooid wordt er niet meer.

signalen van herstel

De nieuwe verpleeghulp heet Juffrouw Wiebes. Zij en Anton slepen samen het loodzware matras van de echtelijke sponde naar buiten. Het moet nodig gelucht en bijgevuld worden. Uit de stad is een verse zak kapok gebracht. Een marktkoopman heeft elke dinsdag aanbiedingen die hij goedkoop noemt.
Het uitkloppen en verversen van een kapokmatras doen ouderwets aan. Er zijn onderhand moderner materialen voor beddengoed: springveren en schuim, een vreemd goedje. Kapok is een natuurproduct uit koloniale tijden, ook gebruikt voor kussens. Het isoleert en ventileert prima. Plattelanders denken evenwel dat elke aankoop voor de eeuwigheid is bedoeld. Het oude matras ruikt naar een vooroorlogs kabinet. Waar de vijandelijke kanonnen al bulderen, adviseert de premier het volk rustig te gaan slapen: het zullen oefeningen zijn. Vandaag zullen de mijten en wantsen ervan lusten. Anton blijft op afstand, terwijl Juffrouw Wiebes in een bui van kapokvlokken staat.

Nu haar bed tijdelijk onbruikbaar is, verschijnt Sjaan noodgedwongen weer in de keuken. Ze installeert zich aan de eettafel, haar rechterbeen vooruit gestoken op het voetenbankje. Haar huid toont overal vreemde bruine vlekken. Om de andere dag komt de verpleeghulp om haar te wassen en te verbinden. Sjaan had evengoed naar een ziekenhuis gekund, maar dit wil zij niet: ik weet hoe het daar gaat.
Juffrouw Wiebes neemt Anton apart om hem uit te leggen hoe het zit.
Je moeder heeft K.
Sjaan is mijn moeder niet.

Zij kan je hulp goed gebruiken.
Gaat ze dood aan de kanker?
De verpleeghulp geeft het op. Hoofdschuddend begint ze aan de afwas. Anton klimt naar zijn hol in de hooiberg en gaat tussen de balen liggen. Even later valt hij in slaap.

Een trage, eindeloos uitrollende donder overspoelt de kap van de boerderij, om na te galmen over het rietland en het water. Anton slaat zijn ogen op en ontdekt dat hij wordt gadegeslagen door een uil. Het is een kleine bruine nachtjager, waarvan je niet begrijpt hoe hij binnen en weer buiten geraakt. Bewegingloos zit het beestje op een dwarsbalk. Anton sluit zijn ogen en snuift door zijn neus de gecompliceerde geuren van het hooi op. Wanneer hij zijn ogen opnieuw opent, is de uil verdwenen. Weerlicht dringt binnen door de half gebogen stalruiten. De flakkering klimt omhoog tot boven het hooi, dooft onmiddellijk en wordt opnieuw gevolgd door een gemoedelijke donder. Zo te kunnen blijven liggen, de oneindigheid van tijd ervaren.

heroverwegingen

Geregeld denkt Anton terug aan het wurm, de baby van Hannes en Sjaan. Hij ziet zijn stiefmoeder zitten, wiegend met Abeltje, kinderachtige woordjes uitsprekend, slechts toegankelijk voor de geluiden uit die spartelende pop. Waarom zou de kleine indringer bij hem tedere gevoelens opwekken? Isse Abeltje nou? Jaha, mamma is hier!
Een nest jonge katten lijkt hem veel leuker.
Ook Hannes is in de wolken. Vaker dan normaal komt hij in huis om het ventje te bewonderen. Hij laat zijn klompen netjes in de dors staan en zet zelfs eigenhandig thee. Echt weerzinwekkend vindt Anton het, wanneer zijn oom hem vriendelijk toeknikt, daarmee deelgenoot maakt van nieuw huiselijk geluk.

Tegelijk voelt hij zich in toenemende mate eenzaam, afgewisseld met aanvallen van schuldbesef. Is hij niet gewoon vervelend of jaloers? Gewend om eender welk gevoel met niemand te delen, zit hij op een dag tegenover zijn leraar geschiedenis. De man stelt onomwonden vast dat Anton lage cijfers begint te halen, niet oplet en geregeld zit te klieren: wat is er met jou aan de hand? Hij bekijkt zijn leerling als een vader: vriendelijk, maar onmiskenbaar met het doel hem in het gareel te krijgen. Anton ontwijkt en zwijgt. Wat zou hij moeten zeggen?
Uit de tuin heb ik bessen gesnaaid waarvan Sjaan jam wil maken. Ze zijn zuur en ik moet braken in de gootsteen. Sjaan ziet wat ik heb gegeten. Met een lepel dwingt ze me de gore brij weer naar binnen te werken. De lepel stoot zo hard tegen mijn tanden, dat er een stukje van afbreekt. Sjaan zegt: het zijn maar melktanden, je krijgt nog andere.
Wie zal hem geloven wanneer hij dit uitspreekt? De leraar knikt Anton bemoedigend toe. Hij denkt dat de scholier verlegen is: als je iets wilt vragen, kun je altijd bij mij terecht.

veelzeggende namen

Door zijn opvliegende karakter noemen mensen Sten achter zijn rug om Stennis. Hij is een beetje een bijdehante man, al voor de oorlog veroordeeld wegens inbraken. Huizen op het platteland worden slecht beveiligd, of helemaal niet. Sleutels van buitendeuren vind je onder een emmer of in de goot. In de oorlogsjaren smokkelt hij voedsel, geroofd uit moestuinen. In schimmige kroegen komt hij in aanraking met de donkere kanten van het leven.  Hij laat zich oppikken door mannen die seksuele diensten verlangen in ruil voor geld. Sten is weinig kieskeurig, vooral wanneer hij een paar glazen op heeft. Na een tijdje begint hij deze mannen af te persen, door te dreigen hen bij de Duitsers aan te geven. Zij wonen allemaal in de stad, Sten woont overal en nergens. Niet de seks boeit hem, maar het afpersen ofwel het geld. Maandenlang loopt zijn handel op rolletjes.

Tegen het einde van de oorlog, wanneer nijpend gebrek aan eten ontstaat, gaat Sten weer stropen. Dit mag ruim worden opgevat, want even gemakkelijk haalt hij een kippenhok leeg. De boeren en burgers hebben soms een hond, maar honden doen Sten niets. Ze lijken hem te vrezen, net als vrouwen met wie Sten graag van bil zou gaan. De hazen, konijnen en zelfs biggen ruilt hij in de stad voor goud, horloges en een Leica plus een doos ongebruikte rolfilm. In plaats van deze mee naar huis te nemen, gebruikt hij de boerderij (dan nog van Dieter en Cornelia) als bergplaats. Thuis controleert zijn moeder (die ouwe krokodil) immers alles. De camera boeit Sten het meest. Hij maakt veel foto’s maar vertrouwt niemand om ze te laten afdrukken. Zodra de Bevrijding een feit is, gaat hij op pad om de buit weg te halen, maar hij komt te laat. Manschappen van de beroemde Binnenlandse Strijdkrachten of zich zo voordoen, halen de boerderij overhoop. Een blikken wagon van Anton’s trein wordt platgetrapt. Niet in de laatste plaats wegens de vondst van roofbuit wordt Dieter in het plaatselijke politiebureau doodgeslagen. Niemand gelooft, dat de echtgenoot van Cornelia van niets weet.

Sten wordt eveneens opgepakt. Meer mensen dan hij vermoedt, hebben weet van zijn praktijken. Bovendien beklagen enkele mannen in de stad zich over hem bij de nieuwe gezagsdragers wegens afpersing. Met deze klachten wordt niets gedaan, omdat snel duidelijk is dat het om homoseksuelen gaat. Afwijkende seksuele praktijken zijn ook na de Duitse bezetting strafbaar en de autoriteiten hebben wel iets anders aan het hoofd. Drie maanden hechtenis in een verlaten bunker van de Atlantikwall, met overdag dwangarbeid op het land worden Stens deel. Daarna mag hij naar huis, waar zijn moeder hem verwelkomt met twee pakjes Amerikaanse sigaretten. Aangezien niemand in de omgeving de  kleine crimineel werk wil geven, vindt hij wederom onderdak op de boerderij, waar hij in opdracht van de familie Rotteveel de koeien keurig melkt. Wanneer Hannes, de broer van Cornelia, opdaagt om de boerderij te leiden, mag Sten blijven. Vanwege de nazi smet op de boerderij vindt Hannes op zijn beurt namelijk nergens een andere knecht.

van dingen, de mensen die voorbij gaan

Anton’s obsessie met de boerderij moet al vroeg zijn ontstaan. Mama Cornelia laat zich weinig aan haar zoon gelegen liggen. Ze heeft het druk met dienstverlening aan de SD. Zelfs bij het verhoor van vroegere kennissen en buren is zij aanwezig, braaf vertalend van Duits naar Nederland en omgekeerd. Vader Dieter is elke dag op het land. Aan een krielkip als Anton heeft hij vooralsnog niets. Daarbij beschouwt hij, geheel naar de tijdgeest, het opvoeden van kinderen als een vrouwentaak. Zo krijgt Anton te maken met wisselende hulpen in de huishouding. Allemaal vinden en willen ze iets anders. Naar kleuterschool gaat hij niet: de school is te veraf, niemand wil hem halen en brengen. Er zijn overigens meer kinderen van zijn leeftijd die thuisblijven.

Feit is dat Anton zich gaandeweg meer hecht aan zijn fysieke decor dan aan mensen die hierin rondlopen. In huis zijn dat niet alleen persoonlijke bezittingen zoals de garage voor Schuco autootjes die Dieter voor hem timmert. De hechting betreft vooral de boerderij zelf. Anton houdt va de zware balken en spanten, bakstenen en dakpannen, de stoffige lichtval en kleine geheimzinnige geluiden. Daarbuiten is er het landschap, de overdrijvende wolken, de lichtstrepen die door zonlicht over de weiden trekken. Het rietland is zijn favoriete plek. Zodra hij kan zwemmen (dit leert Cornelia hem in een enkele sessies van anderhalf uur), mag hij hier rondlopen, of tenminste wordt het hem niet verboden. De boerderij met zijn rode pannendak fungeert als baken en schuilplaats. Gelijk een piramide rijst het gebouw boven het vlakke land op. Ze lijkt hem toe te knikken en aan te moedigen.

Zo gaat het ook na de oorlog, na de dood van zijn ouders. Oom Hannes en Sjaan zijn, ergens in het brein van Anton, tijdelijke fenomenen. Ooit zullen ze opstappen, ziek worden, verdwijnen. De postbode als mens laat hem koud, want morgen komt er een andere. De chauffeur van de Melkfabriek gaat iets langer mee als  bron van hechting, maar ook deze man wordt op een dag opgevolgd door een jongere. Deze knaap ziet Anton nauwelijks staan. Zijn genoegen bestaat uit het op de vrachtwagen smijten van volle melkbussen die dertig liter bevatten.

De school nodigt nauwelijks uit om vrienden te maken en deze banden te onderhouden. De eerste jaren krijgt Anton het besmette verleden van zijn ouders en trouwens van de hele familie Rotteveel voor zijn kiezen. Hij is een zwarte en nergens welkom. Schoolmeesters stellen zich gewoonlijk neutraal op. Ze willen geen herrie in de klas, maar evenmin als moffenvriend bekend raken. Bijzondere aandacht of zorg bestaat niet. Hij is een middelmatige leerling, nummer zoveel in het dozijn. Alleen met gymnastiek en balsporten is hij een van de betere. Dit leidt evenwel tot jaloezie en schelden. Het voordeel van fysieke kracht is, dat niemand hem durft slaan of van de fiets rijden. Voor wat betreft meisjes houdt hij zich op de vlakte. Af en toe maakt hij zich wijs verliefd te zijn, maar hij kan moeilijk aan een meisje denken zonder daarbij het ritmische bonken in het bed van Hannes en Sjaan te denken. Dat er meisjes bestaan die dit goedvinden, kan hij zich niet voorstellen. En dan is er nog de kwestie van zijn besneden piemel: hoe zal een meisje reageren wanneer ze hem naakt ziet? En wie gaat zij daarover allemaal  informeren? Alles bijeen ziet hij weinig reden om zich aan klasgenoten te binden.

seksuele voorlichting

Oom Hannes tuurt over het land. De pijpen van zijn overall bollen op en wapperen in de wind. Zoals hij daar staat, is hij op en top een boer. Zonder te kijken of Anton oplet, wijst hij naar een groepje koeien op het land, zo’n 150 meter verder.
Geertruida heeft er zin in. We zullen haar ophalen.
Het bedoelde dier klimt met haar voorstuk op een andere koe en loeit daarbij klaaglijk. Ze is gewoon een geile koe. Anton kent de beesten niet bij naam. Je hebt vriendelijke koeien en gevaarlijke. Soms zijn ze mooi gevlekt, andere vergeet je terwijl je ernaar kijkt. Uiteindelijk is een koe een koe en verder niets.
Ze varen erheen met de motorpraam. Anton zit op de punt. Hannes stuurt de platbodem met een enkele hand. De aandrijving is nog gebouwd door Anton’s vader. Een zogenaamde stationair motor van een sorteermachine, gekoppeld aan de schroef van een afgedankte tuindervlet. Waar weinig materiaal voorhanden is, moet je zelf knutselen.
Vanaf de boot overziet Anton het landschap. De boerderij waar hij woont, raakt uit beeld of hij moet achterstevoren gaan zitten en dit wil hij niet. Onderwijl herkauwt hij de woorden van Sjaan: ik krijg jou nog wel, ik ben jou helemaal niet vergeten. De aanleiding tot het dreigement is hij vergeten. Wat telt, is dat hij aanhoudend voelt te moeten oppassen. Maar hoe?

Geertruida laat zich gemakkelijk benaderen, maar meevoeren is een ander verhaal. Een kuddedier wordt niet graag van haar soortgenoten gescheiden.
Geef haar eens een paar tikken. Ik trek me een ongeluk!
Anton gebruikt de bezem die altijd in de schuit ligt. Hij ziet hoe de hoeven van de koe wegzakken in het drassige land. Veen is land dat drijft. Het water staat hoog, gevolg van langdurige regenval en slechte bemaling.
Harder! Ze is niet van bordpapier!
Een beetje gegeneerd, deelt Anton een flinke tik uit tegen de koeienkont.
Geertruida klimt met tegenzin in de motorpraam en schudt haar kop in onbegrip en boosheid.
Anton gaat veiligheidshalve achterin zitten. Hij wantrouwt koeien, het redeloze trappen met hun achterpoten, de heen en weer slaande koppen met de korte horens. Wat heb je eraan, gewond te raken of overboord te moeten springen?
Langzamer dan op de heenweg varen ze terug, langs het riet en verzakkende walkanten. De motor rookt nogal en prikkelt de longen van Hannes. Hij moet hoesten, waardoor de boot een beetje begint te slingeren.

Anton bestudeert het gesloten gezicht van zijn oom: niet openlijk en vol aandacht, maar zijdelings en vluchtig. Als het ware maakt hij spionagefoto’s die je naderhand op je gemak kunt analyseren. Eén oordeel heeft hij alvast: Hannes houdt van koeien.
Om geïnteresseerd over te komen, zegt hij: Als Geertruida  hier te water raakt, dan verdrinkt ze gegarandeerd.
Hannes kijkt even opzij naar zijn neef. Afkeurend trekt hij  zijn wenkbrauwen op. Zijn antwoord klinkt stroef.
Sinds wanneer heb jij daar verstand van? Een koe redt zich beter dan jij denkt.

Gewapend met de bezem loopt Anton achter Hannes en zijn tochtige Geertruida aan. Het gaat over de brug, langs de straatweg, helemaal tot aan een bakstenen gebouw met twee uit natuursteen gehouwen paardenhoofden aan de gevel. Binnen wacht een grote kerel met een witte jas, als is hij een dokter. Hij geeft Hannes een hand en negeert Anton.
We zullen Kees er es bij halen.
Kees blijkt een fokstier, meer wit dan zwart, met diepliggende ogen en een grote ring door de neusgaten. Aan de ring zit een ketting waarvan het andere uiteinde in de knuist van de fokker rust.
Onhandig trapt de koe van zich af als Kees aan haar naad ruikt en zijn gewicht omhoog werkt. Hij boort zijn roze zwaard met geweld naar binnen tot er niets meer van te zien is. Beide dieren draaien met de ogen en krijgen schuim op de bek. Anton ziet de stierenzak heen en weer schudden. De witjas haalt vanonder zijn arm een soort kasboek tevoorschijn, slaat het open en maakt met potlood een aantekening. Voor ze aan de terugtocht beginnen, zegt Hannes met een grijns tegen Anton: je hebt het gezien, je moet een vrouw tuchtigen om haar tevreden te stellen.

gebaren van mededogen

En dan is er de kleine zwartbonte Ella, de trappende lastpost bij het melken. Een enkele keer gaat de emmer tegen de grond. Hannes kan hartgrondig vloeken, maar een dier straffen doet hij nooit. Geweld bewaart hij voor in huis, voor Sjaan. Vandaag staat Ella er afgemat bij, aan het einde van haar Latijn, ruikend aan het gras maar zonder ervan te grazen. Om  haar heen drentelt een groepje vleeskenners.
Als we voorzichtig zijn, halen we net de dorpsslager. Dat scheelt je een stuk in de prijs.
De spreker is een magere man, mogelijk een keuringsarts. Zijn lange regenjas doet denken aan een detective uit de goedkope romannetjes die Hannes bij de winterkachel leest. Voorzichtig voelt de man nog eens aan de heup: ja hoor, over en sluiten.

Anton staat erbij, meer nieuwsgierig dan uit oprechte belangstelling, laat staan uit betrokkenheid. Hij denkt feitelijk aan het dekken van de koe Geertruida. Hannes raakte nog klem tussen de muur en de stier die uitgleed over zijn eigen stront. Wat hem in eerste instantie een merkwaardig incident toeschijnt, dringt zich ineens op als een toekomstvisioen: alle dagen tussen de koeien, is dat wel iets voor mij?
Hier op het weiland gaat het er gemoedelijk aan toe. De manke koe wordt begeleid als een veroordeelde naar zijn eigen begrafenis. Het dier sjokt moedeloos naar het hek, waar een kleine vrachtwagen wacht. Wanneer de klep van de wagen eindelijk dicht is, rollen de mannen een sjekkie. Anton haalt zijn fiets op en gaat naar het dorp, naar school. Het is half 8 in de morgen.

Tijdens de middagpauze trekken de jongens en meisjes naar de dorpskern. De meesten gaan thuis eten. Een enkele haalt een krentenbol bij de bakker. Meegebrachte boterhammen worden op straat verorberd. De school biedt geen voorzieningen als thee of iets lekkers. Hooguit mag je bij slecht weer binnen blijven. Als eerste ziet Anton, dat de koe van Hannes pal voor de etalage van de slager staat. Het beest vermoedt kennelijk wat haar te wachten staat, want ze loeit akelig en trekt aan het dikke touw dat haar kop aan een lantaarnpaal ketent. Er zit voor Anton niets anders op dan mee te lopen met zijn klasgenoten die het tafereel van nabij willen bekijken.
Dat moet wel een klotenboer wezen. Hij heeft de koe kreupel geschopt.
Bij het naderen van de kinderen wordt Ella nog onrustiger. Er druipt kwijl uit haar bakkes en ze heft haar staart om eens flink te plassen.
In de slagerij springt een TL balk aan. De chef verschijnt voor het raam en kijkt nors de straat in. Over zijn arm hangt de rubber jas die hij straks zal dragen wanneer de koe wordt gedood en in stukken gehakt. Wanneer de jongens naar zijn oordeel te dicht naderen, tikt de slager met zijn knokkels op het ruit van de etalage. Hij maakt gebaren van oplazeren en blijft staan tot aan zijn opdracht is voldaan.

van woorden en kogels

Boven het rietland cirkelen elk jaar in de herfst  de eenden. Het zijn domme vogels die, waar al de hele middag door een clubje jagers op hen wordt geschoten, toch blijven komen. Na elke ronde vliegen ze weg in chaos om na een paar minuten weer te keren. Een jachthond is er druk mee de neergehaalde eenden bijeen te zoeken. De schutters hebben zich verschanst in provisorische hutten van oud riet. Dit wordt elke winter afgemaaid, maar blijft tegenwoordig liggen omdat niemand het koopt. Wanneer een groepje eenden nadert, moet je geduld hebben. De eenden blijven in eerste instantie vrij hoog en zijn alert op verdachte bewegingen onder hen. Na een paar minuten herinneren ze zich hun honger en zakken twintig meter. Voor de jager is het de kunst het juiste moment te kiezen om een salvo af te vuren. Dit is wanneer de eenden aanstalten maken neer te strijken.  

Anton volgt de gang van zaken met de verrekijker die hij heeft meegepakt uit de slaapkamer van zijn stiefmoeder. Kritiek op de jacht is hem vreemd. Er zijn meer dan genoeg eenden. Desondanks heeft hij nog nooit eend gegeten. Na een kwartier begint de voorstelling hem te vervelen. Zijn blik dwaalt af naar de omgeving, glijdt over de grens van land en lucht, om tot stilstand te komen bij twee mannen op het land: oom Hannes en Sten de knecht. De twee hebben kennelijk ruzie, want beiden maken verontwaardigde armbewegingen. Van onenigheid tussen beide mannen heeft Anton niet eerder signalen opgevangen. Gefascineerd blijft hij kijken tot ze uiteen gaan. Kort hierna houdt ook het schieten op. De jagers komen overeind, rapen de buit bijeen en lopen naar hun auto, een grote Amerikaan, geparkeerd bij de brug. De hond springt op de achterbank.

nietsdoen is de basis van inzicht

Anton ligt op zijn rug in het riet. Hij gebruikt de schoven van de jagers om lekker droog te blijven. De rietzangers en karekieten zingen in dit seizoen niet meer, maar af en toe ritselt er iets en verschijnt een nieuwsgierig roodborstje of winterkoninkje om te zien wat er aan de hand is.
Vanonder zijn jas haalt Anton de transistorradio van Sjaan tevoorschijn. Zij denkt dat de radio iets mankeert en geeft hem opdracht het apparaat in het dorp te laten repareren. Een elektricien schijnt er verstand van te hebben. De waarheid is, dat Anton opzettelijk een draad van de batterijhouder heeft verbroken. Op deze manier is het huis een paar dagen gevrijwaard van Hopsakee muziek. Het contact heeft hij eenvoudig hersteld met een soldeerapparaat.

Niet eerder heeft hij geluid meegebracht naar een plek buiten de boerderij. Hoe is het mogelijk dat je hier, zomaar in het riet, allerlei zenders kunt ontvangen? Tot dan heeft hij gedacht, dat ook een transistor radio alleen in huis zenders kan ontvangen. Zijn wijsvinger rolt een wieltje heen en weer. Er is best veel te ontvangen, maar niet alles klinkt even standvastig. Er zijn ook fluit- en pieptonen, trillingen in de ether op grote afstand, zenders die elkaar overlappen en storen. Minutenlang speurt hij de ontvangst af, schakelt over naar de Lange Golf en ontmoet daar nog meer bizarre geluiden. Tenslotte haakt zijn aandacht in op wat Hannes negermuziek pleegt te noemen: ritmische muziek met gitaren en een drumstel. Wanneer het nummer is afgelopen, hoort Anton Engels spreken. Komt de muziek helemaal uit Engeland? Tamelijk snel wordt de kwestie duidelijk: het betreft een Amerikaanse legerzender in Duitsland. In dit land zijn duizenden militairen uit de Verenigde Staten gelegerd. Amerikanen nemen alles van huis mee. Of anders noemen zij een product Amerikaans: opa Rotteveel heeft al eens kroppen Amerikaanse sla geteeld, bestemd voor de troepen in Duitsland.

Een half uur blijft Anton luisteren. Misschien kun je zeggen, dat muziek hem niet bijster boeit. Het zijn meer de grote afstanden tussen zender en ontvanger die hem interesseren: hoe krijg je zoiets voor elkaar?  Naarmate de minuten verstrijken, begint het geluid hem te vervelen. Het valt hem op, dat muziek zijn gedachten verdringt, dat je op den duur helemaal niets meer denkt. Misschien is het een familietrek: ook Hannes heeft een hekel aan herrie. Anton zet de radio af en hervat het kijken naar de rietpluimen, daarboven de immense hemel met een paar witgrijze wolken. Dan sluit hij de ogen om af te dalen in het niets, waaruit gedachten en beelden opborrelen als brongas. Het is als slapen zonder je bewustzijn te verliezen.
Dat kreng wil van mij af. Hannes zal zich laten meeslepen. Opa ziet geen boer in mij.  
Het zijn berichten uit het onderbewuste. De waarheid dient zich niet aan door te redeneren, maar door de blokkades tegen het rationele op te heffen. Ergens weet je altijd hoe iets in elkaar steekt. Met bonzend hart blijft Anton nog even liggen. Wat nu? In ieder geval wil hij de radio snel teruggeven. Hij zal het reparatiegeld op tafel leggen en stellen dat hij het probleem zelf heeft opgelost. Misschien verzacht dit het afgrijzen van Sjaan. Het laatste wat de mens verliest, is hoop.

macht komt en gaat

Voor het eerst ontvangt de boerderij een bijeenkomst met hotemetoten. In de Duitse tijd kwamen de leiders van bedrijven en het gemeentebestuur wel eens bijeen in Cornelia Hoeve, maar niet hier. De plek is te afgelegen, de boerderij te gewoontjes. Tijdens de oorlogsjaren lopen twee maal Duitse militairen op het erf. De eerste keer in uitgaanstenue om het rurale leven te bewonderen, de tweede en laatste keer als uitvalsbasis om onderduikers en oproerkraaiers uit de rietlanden te plukken.

Vandaag zijn een wethouder en ambtenaren van de gemeente, bestuurders van de Landinrichtingsdienst en een politicus van de ARP uit Den Haag gekomen. Ze hebben techneuten meegebracht, kaartontwerpers en een secretaresse die mag notuleren. In de dors zijn tafels geplaatst, overdekt met plastic van de soort die in keukenkastjes wordt gebruikt tegen vlekken en krassen. Bloemen en kleurige papieren slingers vervolmaken de indruk dat hier iets feestelijks plaatsvindt.
De plek is gekozen om ook een aanliggende gemeente te kunnen bedienen. Belanghebbende boeren en dorpelingen zijn uitgenodigd via plakkaten aan overheidsgebouwen. De organisatoren hebben bovendien gemeend op locatie meer applaus te mogen oogsten voor een revolutionair plan. En dat, terwijl ARP juist staat voor Anti Revolutionaire Partij. Het plan heet ruilverkaveling.

De voorzitter, een dijkgraaf die zelf ook landbouwer is, bijt het spits af.
Modernisering is niet tegen te houden. Waar het op neer komt, is dat kleine bedrijven zich op den duur niet staande kunnen houden, met name internationaal. Dit is een structureel probleem.
Hij doelt op landbouwproducten die elders in Duitsland en Frankrijk goedkoper geteeld worden.
Paarden worden vervangen door tractoren en machines. Machines vervangen het handwerk. Schaalvergroting is onvermijdelijk. Ook de versnippering van landbezit moet worden aangepakt. Nederland moet vooruit!

Zoals gebruikelijk gaat de discussie niet over onderliggende politieke keuzen en evenmin over tradities en gemeenschappen. Niet mensen en landschap staan centraal, maar de vraag hoe de onvermijdelijke koers moet worden ingevuld. Grote oppervlakken onrendabel land gaan op de schop. Kleine, kromme sloten en wegen moeten plaatsmaken voor geometrische rechthoeken. Verspreid liggend bezit wordt samengevoegd. De bedrijfsvoering verdient rationaliseren en mechaniseren. Adequate scholing van agrariërs is onontbeerlijk, en zo verder. Een hele Noordzee aan bureautaal wordt over boeren en burgers uitgestort.
Ergens valt een stilte. Een toeschouwer roept: jij hebt makkelijk lullen met je vijftig bunder land. En wij dan? Moeten wij de boel opdoeken en in ploegendienst bij de Staalfabriek gaan werken?
Onmiddellijk is de geest uit de fles. Een ander schreeuwt met overslaande stem.
Mijn boerderij is niet te koop! Wie met een dragline op mijn land komt, is nog niet jarig! In de Hongerwinter hadden jullie Hoge Heren heel wat minder praats, dat weet ik wel!

Het scheelt weinig, of er breekt een massale vechtpartij uit. De bijeenkomst wordt vroegtijdig afgebroken. Bestuurders grabbelen hun goeddeels onbesproken dossiers bijeen en vluchten naar hun auto’s. De dorpswethouder verlaat als eerste het erf. Hij heeft spijt te zijn gekomen: uitgerekend in deze boerderij van nazi tuig! Zijn afgeleefde adjudant weet precies wat de chef bedoelt. Hij kent Cornelia zaliger uit de dagen dat zij hem toevertrouwt Ariosoof te zijn. Dit woord is op kantoor de lach van de dag. Aan de plannen voor ruilverkaveling twijfelen de bestuurders geen moment, laat staan dat ze begrijpen dat op termijn ook hun eigen stoel wordt bedreigd. Er staat namelijk een andere stille revolutie in de steigers: gemeentelijke herindeling. Deze is bedoeld om een einde te maken aan het veelvoud aan geringe gemeenten en hun kleinzielige gekakel.

de drang van het zaad

Verliefd zijn. Wat is dit eigenlijk? Is het meer dan een door elkaar geschudde huishouding van hormonen, geromantiseerd en gekanaliseerd in banen van geleidelijkheid?  Een maatschappij in opbouw kan zich geen onbeperkt impulsief liefdesgedrag veroorloven. Het gezin is de hoek van de samenleving. Anton voelt zich sterk aangetrokken tot klasgenote Irene, dochter van de slager, de man die de koe Ella heeft versneden tot handzame vleeslappen. Het meisje toont mollig en rond voor haar leeftijd. Bij gelegenheid (gymnastiek) rouleert het grapje de dochter van de slager die wordt niet mager. Anton lijdt in stilte en waagt het niet Irene te benaderen. Wat zou hij moeten zeggen? Wat wil hij eigenlijk?  Hij voelt vooral platte seksuele honger, in toom gehouden door onzekerheid wat hiermee aan te vangen. Hij kan Irene moeilijk in het fietsenhok overrompelen. Al deinzen andere jongens hiervoor soms niet terug.

Tijdens lesuren geniet hij van haar volle haardos, de manier waarop zij haar handen beweegt en met haar vriendinnen giebelt. Wanneer ze in zijn richting kijkt, wendt hij zijn blik af en doet alsof er niets aan de hand is. Om snel weer terug te keren naar haar gezicht. Na drie weken durft hij eens te glimlachen. Omdat hij zich inbeeldt, dat het meisje (net als hij) intelligent is, begint hij meer zijn best te doen om goede cijfers te halen. Sommige jongens tonen liever hun spierbundels en bereidheid drieste besluiten te nemen, maar Anton is meer van de sluwe soort. Wat je uit huis meeneemt, vormt je karakter.

Op een nacht droomt hij van haar. Hoe zou het anders kunnen, met zijn op haar gerichte hormonen. Helaas is de droomwereld geen bioscoop waar men draait op verzoek. In de film volgt hij Irene op de fiets, helemaal tot Utrecht. In zijn wakende bestaan is hij hier een keer geweest met Sjaan die voor een test of controle naar het ziekenhuis moest komen. Tot zijn verbazing ziet hij Irene uitgerekend dit gebouw binnengaan. Wat te doen? Hij aarzelt en treuzelt. Ineens komt zij weer tevoorschijn. Ze is veranderd in een oud en akelig vrouwtje, dat hem onheilspellende blikken toewerpt. Haar stem raspt, alsof haar keel is beschadigd: ga maar weer naar huis met je rare piemel. Ik wil een normale vriend en dat weet je verdomde goed.

Anton zweet hevig. In de boerderij is de nachtelijke stilte bijna een geluid op zich. Het is gemakkelijk voorstelbaar, dat hij hier alleen is, dat onder hem geen Hannes en Sjaan liggen slapen. De gedachte aan Irene doemt weer in hem op. Zijn hand dwaalt onwillekeurig naar zijn onderbroek, zijn geslacht. Tot zijn schrik en schaamte bemerkt hij, een spontane zaadlozing te hebben gehad. De binnenkant van zijn onderbroek voelt koud en kleverig aan. Eigenlijk wil hij opstaan, afdalen naar de keuken of het wasbakje in de wc om zich te wassen. Gevangen in de sinds jaar en dag van kracht zijnde oekaze van Hannes en Sjaan, durft hij niet op te staan, vloerplanken te doen kraken, de gladde en steile trap in het donker af te dalen, zich bij een kraan op te knappen. Het besef niet te durven, verschaft hem nieuwe schaamte. Onder zijn deken ligt Anton zacht te kermen.

commandeer je hond en blaf zelf

Het mens heet Emmy. Zij is van onbestemde leeftijd, mager als een straatkat en haar mond staat zelden stil. Haar hoofd is geplaatst als een kegel op een te lange nek. Wit haar is bijeen gestoken met spelden. Dit ziet eruit als slordig opgehangen wasgoed. Emmy is de nieuwe werkster.
Hannes heeft haar opgehaald van de bushalte. Hij bezit geen auto en evenmin een brommer. Daarom neemt hij de trekker, in bruikleen gekregen van de garage die de te water geraakte motor reviseert. Emmy klimt welgemoed op de wagen. Ze sleept drie koffers mee. Onderweg trekt ze de aandacht door luid te zingen: ik heb mijn wagen volgeladen vol met jonge meiden! Hannes hoort het wel, maar besluit haar te negeren. Nu Sjaan voor minstens een maand in het ziekenhuis ligt, vindt hij het wenselijk tijdelijke hulp in huis te nemen. In zijn denkwereld geldt: het aanrecht erkent alleen een vrouw.

Emmy raast door het huis met boender en stofzuiger, Sjaan’s transistorradio op schettermuziek. Ze kookt afschuwelijk. Melk rijst ruisend over de rand van de pan en sist in de petroleumvlam van de keukenkachel. De stank zal dagenlang in huis hangen.
Je zou beter elektrisch gaan koken, zegt ze onbevangen tegen Hannes, je kan niet eeuwig door klooien met petroleum en dat armoedige brongas. Philips heeft tegenwoordig mooie elektrische kooktoestellen.
Hannes zwijgt. Hij roert in het bord gortepap dat Emmy hem voorzet, vist de klonten eruit, legt deze zorgvuldig op de rand van zijn bord en blaft als een hond.
Emmy, zegt hij langzaam, dit gaat niet werken. Je moest morgen maar weer vertrekken.

Maar zo gemakkelijk komt hij niet van haar af. Bij de avondboterham laat Emmy horen, de boerderij langer dan vandaag te kennen. Haar verhaal is opmerkelijk: tijdens de oorlogsdagen dient ze als uitkijk voor de onderduikers in het rietland. Het is een saaie taak, want er gebeurt nooit iets verontrustends. Wegens de mislukte overval op de boerderij ontstaat evenwel ongerustheid en terecht. Door haar verrekijker ziet ze de vrachtwagens met Duitse soldaten aankomen en waarschuwt haastig de anderen. Maar die geloven haar niet en verdoen de tijd met twistgesprekken.
Ik ben hem evenwel meteen gesmeerd!
Emmy maakt een bruusk gebaar van wegwezen. Het scheelt weinig of ze veegt de hagelslag van tafel. Anton luistert verwonderd toe: een gesprek als dit heeft hij nooit eerder gehoord. Hannes schudt meewarig zijn hoofd. Zijn bakkebaarden lopen flink uit nu Sjaan hem niet meer tot scheren dwingt.
 Je kletst maar wat uit je nekharen.
Emmy pakt haar handtas en graaft in haar spulletjes. Ze haalt een foto tevoorschijn, ongeveer 10 bij 7 centimeter. Ze geeft deze niet aan Hannes, maar aan Anton.
Kijk eens goed jongen. Je vader staat in het midden. Je oom Hannes links bij Herr Feuchten. De Duitse officier heet anders, maar wordt door de Nederlanders achter zijn rug zo genoemd omdat hij bij het spreken aanhoudend speeksel rond sproeit. Zijn verschijnen betekent geheid slecht nieuws.De foto toont de boerderij met op de voorgrond een aantal Duitse militairen. Anton’s vader staat tussen hen in en wijst naar voren, kennelijk naar het rietland. Hannes is minder goed herkenbaar. Misschien beweegt hij op het moment dat de foto is gemaakt. Anton voelt een diepe steek in zijn hartstreek: daar staat papa.

Hannes grist de foto naar zich toe. Ontkennen heeft geen zin en het is eveneens duidelijk wanneer de foto is gemaakt: tijdens de razzia in het rietland. Achterop de foto staat nota bene de precieze datum.
Hoe kom jij aan die foto? Wie heeft hem gemaakt?! Wie ben jij eigenlijk, Emmy?
Anton staat op en loopt van tafel. De foto maakt hem enigszins van streek. Daarbij vreest hij het vervolg van de ruzie. Oom Hannes zal zijn zelfbeheersing verliezen en gaan schreeuwen of erger. Dan komen er weer allerlei lui over de vloer. En dat juist, nu de boerderij is eindelijk verlost van Sjaan. Daarom draait hij zich om: breng haar gewoon weg oom, er rijdt straks om 8 uur nog een bus.

de dood of de violen

De stad, een dag eerder. Tussen schone lakens ligt een oude etalagepop. Wanneer het kijkvolk is opgestapt, tikt de klok onverdroten voort: mijn grootvaders klok was een deftige klok met haar uurwerk zo goed en secuur.

Ze lopen door gangen, wit en lichtgroen van kleur, als in een cellencomplex. Soms staat een deur open. Deze bieden zicht op ziekenkamers, bedden aan weerszijden van de ruimte. De bedden hebben een stalen frame en tonen ouderwets. Anton verbaast zich over het aantal mensen dat iets mankeert. Ook valt hem op, dat mannen en vrouwen in gescheiden kamers liggen. Kinderen in een bed ziet hij nergens.
Hannes houdt een bosje bloemen in zijn vuist geklemd. Dit heeft hij op het laatste moment gekocht bij een stalletje naast de ingang. In de boerderij staan nooit bloemen op tafel. Voor groenboel moet je in de tuin zijn: korenbloemen en anemonen, gladiolen en dahlia’s. Het hele jaar door staat er wel iets in bloei, maar niemand die er naar omkijkt. Het staat er gewoon te staan. Hier moet je bloemen kopen en het bosje in een vaas op een kastje naast de zieke plaatsen. Alles is hier duur. Een rol drop in het winkeltje kost twee keer zoveel als thuis, bij de Spar. Anton ziet dat Hannes hevig transpireert. Zijn oom voelt zich duidelijk ongemakkelijk in het ziekenhuis.

Op een matglazen deur staat een nummer. Hannes vergelijkt dit met een papier dat hij uit zijn jaszak haalt. Hij duwt de deur open. Een geur van boenwas en te lang gekookt eten slaat hen tegemoet. De lucht staat bovendien volkomen stil. Je kan wel ademen, maar tegelijk is er verstikking. Hannes moet Anton voor zich uitduwen: je wilde zelf mee, vriend.
Ook in deze kamer staan de bedden in het gelid. De patiënten staren hen aan, als hopen zij iemand te herkennen. Een nog jonge vrouw heft haar hand. Anton wil al groeten, maar de vrouw zegt bozig: het bezoekuur is vanaf 2 uur vanmiddag.
Plichtmatig kijkt Hannes op zijn horloge. Het loopt tegen half 2: ze zijn inderdaad te vroeg. Hij maakt evenwel geen rechtsomkeert. Een hernieuwde opmerking van de jongedame beantwoord hij met voelbare ergernis: ik ben niet doof, zusje.

Sjaan ligt aan het einde van de rij, tegen een blinde muur. Onder een pleister in haar rechterarm verdwijnt de naald van het infuus. Duidelijk is, dat het rechter onderbeen van Sjaan ontbreekt. De ingezwachtelde stomp ligt op een verhoging als een trofee van onvermogen. Het duurt even, voor zij haar bezoek gewaar wordt. Als zij de ogen opent, ontmoet Anton regelrechte haat: misschien omdat hij daar gewoon staat en naar believen heen en weer kan lopen.
Sjaan sist als een slang: Jezus, hier ben ik  ook al niet meer veilig.  Op hetzelfde moment hoort Anton een doffe slag achter zich: Hannes heeft het bewustzijn verloren en ligt languit op het linoleum. In haar bed begint Sjaan te krijsen of er een aanslag op haar wordt gepleegd: ik heb het tegen jou, strontjong, ga hulp halen!
Dit hoeft niet. Iemand zal op een bel hebben gedrukt, want er komen wel drie witjassen de kamer binnen. Een van hen ontfermt zich over Anton en voert hem snel naar de gang.
Het komt wel goed jongen, het zal maar hyperventilatie zijn.
Dit woord heeft Anton nooit eerder gehoord en het bevalt hem niets. Zodra de verpleger zich omdraait, rent hij weg, langs mensen en rolkastjes, een bed met een patiënt erin, over een veld van lichtblauwe tegels. Omdat hij geen trappen ziet, stopt hij voor wat een lift blijkt te zijn. Zijn hart bonst hevig, zijn mond voelt kurkdroog. De metalen liftdeuren openen en sluiten zichzelf. Een meisje, iets ouder dan hijzelf, staat in de holle kubus.  Ze draagt een lederen boekentas alsof ze naar school gaat.
Ga je ook naar boven?
Zonder antwoord af te wachten, houdt zij haar vinger bij een toetsenbord en drukt de gewenste knop in. Je kunt kennelijk nog hoger, zelfs twee etages. Anton schudt zijn hoofd ontkennend. Hij blijft staan kijken hoe de liftdeuren trillend sluiten. Een rood lampje op het toetsenbord brandt geruime tijd.  Hierna dooft het en gebeurt er verder niets. Na enig zoeken vindt hij alsnog een trappenhuis. Er strijkt een prettig frisse wind door. Razendsnel daalt hij de trap af, op weg naar de buitenlucht waar hij beseft dat Hannes de treinkaartjes bij zich heeft. Hoe komen ze nu weer thuis?

in de mouw schuilt een aap

Na een kwartier komt Hannes opdagen. Hij houdt een hand tegen zijn mond en praat moeilijk: tand door mijn lip, godverdomme. Over Sjaan noch over het plotseling verdwijnen van Anton valt een woord. Naast elkaar lopen ze naar de bushalte. In de binnenstad betreden ze een café waar wel vijftig mensen rondlopen en aan tafels zitten. Hannes schuift op een kruk aan de bar, gebaart Anton naast zich en bestelt een kopstoot. Aan de dienster moet hij uitleggen wat dit is: een biertje met een glaasje jonge jenever ernaast. Anton krijgt Exota, priklimonade waaruit aanhoudend bellen opstijgen.
Na minutenlange stilte kijkt Hannes zijn neef aan. Dit doet hij met kennelijke tegenzin, want binnen de kortste keren mag de dienster een tweede bestelling voor hem halen: een herhaalrecept.
Dat het glas van Anton ook leeg is, gaat aan hem voorbij.
Het wordt tijd dat je een paar dingen gaat begrijpen. Hoe oud ben je onderhand?
Anton geeft geen antwoord. Hannes weet zelf wel, hoe oud hij is.
Toen je ouders gestorven waren, zaten we met een probleem. De boerderij stond onbeheerd en was bovendien leeggeroofd. Koeien moeten gemolken worden, een bedrijf moet door. Jij logeerde bij je opa en oma, maar dit kon niet eeuwig duren.

Zelden hoort Anton Hannes zoveel woorden achtereen uitspreken. Een derde en zelfs vierde kopstoot verdwijnen rap in Hannes keelgat.
Je weet dat je ouders aanhangers waren van Adolf in Duitsland. Cornelia nog het meest. De staat wilde onteigenen. Het zou de familie enorm helpen snel een opvolger te vinden. De advocaat kan dan het argument aanvoeren dat ze een gezin willen uitzetten. Een schande!
Dit laatste woord spreekt Hannes zo luid uit, dat andere bezoekers naar hem kijken.
Om jou de gang naar een pleegezin of tehuis te besparen, ben ik getrouwd met een vrouw die meteen voorhanden was. Aan de omschrijving herkent men de boodschap: een vrouw. Toevallig deze.Wat Hannes zich mogelijk nooit heeft afgevraagd, is waarom Sjaan hiermee zo gemakkelijk  instemt. Staat ze al op het punt uitgerangeerd te worden? Heeft ze al te lang voedselgebrek gekend en verlangt ze naar het walhalla van aardappelen, groenten en een stukje vlees? Op een boerenbedrijf is immers altijd genoeg eten voorhanden.
Zijn oom zucht diep, voelt aan zijn bovenlip en kijkt de ruimte in. Anton bespeurt een onaangenaam gevoel in zijn lichaam. Het is een soort benauwdheid. Wat wil Hannes nu eigenlijk zeggen? Misschien kan hij zijn oom een beetje opbeuren, zijn solidariteit tonen.
Hannes, kan je niet van Sjaan af? Sjaan heeft de pest aan de boerderij en wat moet je met een vrouw zonder been?
Naïviteit is tegelijk de redding en ondergang van de jeugd. Hannes geeft een harde slag op de bar. Glazen en kopjes staan te dansen.
Niet zo hoog van de toren blazen, neef. Een beetje minder mag wel!
Ze trekken bepaald de aandacht. De barkeeper schuift een witte servet door aan Hannes.
Je bloedt man. En hou je een beetje in.
Hannes matigt zijn volume. Hij wil een glas water en Anton krijgt ongevraagd Cola. Hij ziet hoe de barkeeper een dubbele boterham met kaas in een apparaat steekt. Trek heeft hij niet. Een harde gedachte komt bij hem op. Zijn mond spreekt de woorden uit.
De boerderij is van mij. Dat heeft opa zelf gezegd. Ik moet alleen eerst meerderjarig worden.
Een fractie van een seconde later tolt zijn hoofd van de draai om zijn oren die Hannes uitdeelt.
Brutale aap!
Het ontgaat hem hierdoor wat de barkeeper tegen zijn oom zegt. Slechts het woord betalen vangt hij op. Hannes heft beide handen in onschuld, maar niet in opgave. Op normale gesprekstoon gaat hij voort Anton te bewerken.
Jij kan goed leren, jongen. Jij kunt alles worden wat je wilt. Opa zal je hierin zeker steunen. Maar het leven is een kwestie van geven en nemen. Gun mij ook wat. Zeg nu zelf: zie jij jezelf als boer achter de koeien? Nou dan. Je weet het: ik ben boer en niets anders.

Anton’s hart slaat over van verontwaardiging. Wil Hannes hem de boerderij afpakken? Is dit de reden waarom hij bij hem en Sjaan mag blijven en niet voorgoed bij opa en oma belandt of in een tehuis? En werken zijn grootouders mee aan deze opzet?
Sjaan komt binnenkort weer thuis. Ze zal herstellen, al is het met een half been minder. Bedenk wat zij al heeft doorstaan wegens de dood van Abeltje. Daarin heb ik jou ook in gesteund, weet je dat? De politie heeft je bepaald ontzien.
Hannes is onderhand dronken. Hij klakt met zijn tong naar de dienster, maar zij reageert niet.
Je zou piloot kunnen worden in dat nieuwe vliegtuig met straalmotoren van de gevreesde luchtmacht!
Zijn lach klinkt hol en schril. Hannes doelt op de aanschaf de Gloster Meteor straaljagers, bedoeld om de Russen af te schrikken. Het is een Engels vliegtuig en Nederland mag wel iets terugdoen voor de bevrijding. Bovendien schijnt er alweer oorlog in de lucht te hangen. Deze keer zullen het de Russen zijn.
Maar Anton luistert niet langer. Hij denkt aan het modelvliegtuig dat opa hem gaf. Was dit om hem af te leiden van de boerderij? Het liefste zou hij iemand slaan.

zonder einde

Zoals aangekondigd, keert Sjaan terug naar de boerderij. Tegen het vallen van een vrijdagavond draait een taxi de poort in, keert op het erf en stopt bij de zijdeur, de toegang tot de ellenlange gang. Deze deur wordt nooit gebruikt, maar vandaag wel. Begeleid door de chauffeur komt ze binnen. Haar eerste blik gaat naar het aquarium. Dit is voor de gelegenheid verrijkt met nieuwe guppy’s, waaronder een maanvis. Eenmaal in de keuken, vult Sjaans aanwezigheid  de ruimte tot het plafond. Het is alsof een olifant in een kinderzwembad stapt. Voor de gelegenheid zet Hannes de radio aan op haar muzikale voorkeur. Anton zet thee op het gasstel dat vandaag veel druk geeft wegens het lagedrukgebied boven het land: dan komt de gasketel omhoog in het bassin en is er voldoende gas in de houder. Boterhammen wil de patiënt zelf snijden, want ik mankeer niets aan mijn handen. Haar vinger priemt naar de muur naast de keukendeur. Dat wandbord over Moeders Tred moet weg! En dan nog wat: vanaf vandaag wil ik Jeanet worden genoemd. Zo heb ik altijd al willen heten.
Anton beluistert de snijdend hysterische stem achter zijn rug, terwijl hij naar het aquarium staart. Groen gestreepte minivisjes schieten heen en weer, als zijn ze zich bewust van een nieuw bewind. De maanvis zweeft in een hoek, het rechteroog onderzoekend naar de buitenwereld. Op de bodem van het aquarium ligt een kinderachtige schatkist van steengoed, omringd door echte dubbeltjes. Anton wilde er liever centen in strooien, maar Hannes zegt dat koper slecht is voor vissen. Vreemde gedachten komen bij Anton op. De langdurige afwezigheid van zijn stiefmoeder heeft iets in hem veranderd: zijn angst voor haar is verminderd. Zijn blik dwaalt door het venster. Denkt dit wijf hem uit de boerderij verdrijven? En dient hij haar voortaan Jeanet te noemen? Zijn stiefmoeder aanspreken met haar voornaam gebeurt trouwens al zelden. Liever houdt hij het op een afgemeten en onpersoonlijk U. Bij Sjaan / Jeanet komt het nimmer op, dat dit allesbehalve is bedoeld als vorm van beleefdheid, maar als een teken van afstand, een signaal dat hij van intimiteit niet is gediend. Hannes noemt hij gewoon Hannes en spreekt hem bovendien aan met jij en jou.

Aan huiselijke taken ontsnapt hij minder gemakkelijk. Voortaan moet hij elke morgen helpen met het verwisselen van verband rond de beenstomp. Deze geneest traag of helemaal niet. Op advies van de huisarts moet er een zalf op worden gesmeerd die naar teer ruikt. Aan de afgenomen windsels kleeft soms een beetje pus. Alles bijeen ruikt het verband naar de dood. Jeanet klaagt niet wanneer zij wordt geholpen. Het lijkt eerder, of ze Anton wil inpeperen dat zij hoe dan ook zal herstellen. De windsels worden in een lege oliedrum op het erf geworpen. Eens per week mag Anton er een halve liter petroleum overheen gieten en de boel in brand steken. Toekijken doet hij nooit, uit een onberedeneerde vrees betrokken te raken bij wat hij noemt dansen in de hel.

Zijn schooldagen verlopen stroef. Hij maakt geen vrienden en haalt vijven en zessen. Alleen in sport blijft hij beter dan de meesten. Huiswerk maakt hij voortaan in zijn slaapkamer. Dat Jeanet met haar kreupele landingsgestel de trap zal bestijgen om zijn spullen te vernielen, is onwaarschijnlijk. Dit inzicht maakt hem lui. Veel te vaak gaat hij op bed liggen. Soms valt hij in slaap, vaker slaat hij de hand aan zichzelf, denkend aan een willekeurig gekozen meisje in zijn klas. De bevrediging is van korte duur en er ontstaan pijnlijke schaafplekken aan zijn piemel.

Af en toe komt er post van de overheid binnen. De voorgenomen ruilverkaveling krijgt meer concrete vormen. In de krant staat, dat in het rietland een zandwinning is gepland, een enorme kuil van een paar vierkante kilometer met een diepte tot twintig meter. Het zand is nodig voor de wegenbouw. Het bericht over deze sanering kan best waar zijn, want Hannes laat zich ontvallen dat De Bank van opa Rotteveel de operatie gaat financieren. Financieel zal dit voor de familie een geweldige opsteker zijn. Niets beter dan een contract met de overheid, waar men nergens verstand van heeft en betaalt met andermans geld. In zijn binnenste ontwikkelt Anton een vulkaan van afkeer en vervreemding. Een leven zonder het rietland wil hij zich niet voorstellen.

gestolen goed gedijt niet

Alles wat begint, komt eens ten einde. Deze wijsheid is aan veel volwassenen al nauwelijks besteed, maar kinderen kunnen er helemaal niets mee. Anton ziet geen horizon in zijn leven met Jeanet. De situatie in de boerderij duurt maar voort. Elke morgen en soms ook in de avond moet hij opdraven om het been van zijn stiefmoeder te voorzien van nieuwe windsels. De huisarts heeft zijn patiënt aangeraden naar het ziekenhuis terug te gaan, maar dit wil ze niet.
Zij hebben die rotziekte veroorzaakt! Denk je echt dat ze hem kunnen genezen?
Anton denkt niets. Hij leert efficiënt te werken, met als doel zo snel mogelijk te kunnen verdwijnen. Aan Hannes heeft hij niets. Het lijkt er alleszins op dat zijn oom zich bewust terugtrekt. Het veldbed staat permanent in de woonkamer. Aan nachtelijke geluiden uit de echtelijke slaapkamer is een einde gekomen. Over een nieuw broertje of zusje valt geen woord meer. Tenminste twee dagen  in de week gaat Hannes buiten de deur zuipen. Dit kan des te gemakkelijker nu hij van Sten een brommer heeft overgenomen, een zwarte Berini.  Na het starten blijft de walm van de tweetakt motor lang hangen in de boerderij.

Wanneer Anton op een middag van school thuiskomt, staat zijn oom in de dors. Hij is dronken en vertelt uit zichzelf dat de Berini bij een café door de politie in beslag is genomen. Bij toeval ziet hij vanachter het raam agenten rond de brommer scharrelen: ik begreep meteen hoe het zat. Hannes maakt een woeste armbeweging. Ik had het kunnen weten! Die verdomde dief! Ik trap hem eruit.  Dit slaat uiteraard op Sten, die hem de brommer heeft aangesmeerd.
Anton knikt. Hij weet allang dat je beschonken mensen niet moet tegenspreken. Achter de rug van zijn  stiefvader, boven de werkbank, ziet hij het spreukbord uit de keuken hangen. Het is omgedraaid en er blijkt een andere tekst achterop te staan: EEN ONGENODE GAST IS ZELDEN WELKOM. Wat mag dit betekenen? Welke idioot zet zoiets op een wandbord? Anton pakt zijn boekentas en wil het woondeel binnengaan. Maar Hannes heeft een laatste mededeling.
Je kunt de boerderij wel vergeten, neef! Ik heb met je opa gesproken. Van het geld dat de we verdienen met de zandwinning, gaan we varkens fokken! Er komt een hele grote schuur!
Hannes spreidt zijn armen om de omvang van dit voornemen aan te geven. Hij raakt uit balans en valt bijna om. Leunend tegen de werkbank heft hij zijn rechter wijsvinger: godverdomme!

de kruik gaat zolang te water

Aangeslagen opent Anton de deur naar de gang en stapt de tussenwereld binnen. Hij probeert het licht aan te knippen, maar de schakelaar brengt niets teweeg. Misschien bazelt Hannes maar wat. Er wordt zoveel gezegd en wat komt ervan terecht? Hij staat stil en laat de stoffige ruimte op zich inwerken. In de gang lijkt het alsof er geen tijd bestaat.

Uit de slaapkamer van zijn stiefmoeder klinkt radiogeweld in merkwaardig Duits: Oh mein Papa war eine wunderbare Clown. Het is een bekend vooroorlogs liedje van Paul Burkhard, op het schoolplein omgevormd tot: Oh mijn papa, mijn moeder is van chocola. Gebonden aan zijn dagelijks ritueel pakt Anton de fluitketel, laat deze volstromen en steekt het gas aan. Heel even is er een vlammetje, maar dit dooft onmiddellijk. Volgende afgestreken lucifers brengen niets meer teweeg. Door het raam ziet hij dat de gashouder heel diep ligt. Merkwaardig, want pas kort geleden was er volop gas. Het lijkt erop dat iemand veel heeft verbruikt. Maar voor wat dan wel? Instinctief snuift hij behoedzaam en controleert de slang. Hij ziet of ruikt niets verdachts.
Verdomd, over de brug nadert Sten. Hij is met de fiets, zwiert het erf op en passeert het keukenvenster zonder Anton op te merken. Anton sluit zijn ogen en telt de seconden, zoals je doet om de afstand van onweer te bepalen.

In de dors begint voorspelbaar het schreeuwen en tieren. Moedeloos zet Anton de waterketel neer. Het staat hem tegen naar Jeanet te gaan. Naar zijn eigen kamer wil hij evenmin. Hij komt net van school. Als hij naar buiten wil, moet hij door de dors. Hij ziet de vissen hongerig naar hem kijken. Geërgerd pakt hij  het doosje Tubifex: willen jullie vreten, dan kan je het krijgen. Hij leegt het halve doosje van de vreemde substantie die uit bodemwormpjes bestaat. De visjes stuiven op het voedsel af. Het zijn net kleine stofzuigers. Hernieuwd lawaai uit de dors trekt zijn aandacht. Voorzichtig opent Anton de deur naar de gang. Oom Hannes schreeuwt luid en er bonkt iets tegen de dorsdeuren. Voorzichtig peutert Anton aan de kwast in de houten scheidingswand. De knoop geeft mee, maar ontglipt aan zijn vingers en valt buiten zijn bereik in de diepte. De ruziemakers merken niets. Anton kan alles nu letterlijk verstaan. Op zijn hoede loert hij door het gat. De woordenstrijd gaat niet over de Berini.

Hoe kon je die foto met je stomme kop weggeven, druiloor! Weet je wel in wat voor problemen we komen? Die vuile teef stapt naar Justitie, waar zo’n kloterig Joods ambtenaartje met een bril op zijn gok zijn baas erbij haalt. Zie je het voor je?!
Antwoord volgt onmiddellijk.
Ik heb helemaal niks weggegeven. Wie zegt trouwens dat ik die foto heb gemaakt? En dan nog: je wist dat mijn fotorolletjes hier lagen. De lui van de Prins hebben alles meegenomen toen ze de boerderij leeghaalden. Is dat mijn schuld?
Zoals gebruikelijk lopen waarheid en onzin, moedwil en misverstand, wensgedachten en teleurstelling onontwarbaar door elkaar. Hannes vloekt hartgrondig. Doorheen de dranknevel in zijn brein komt een correcte herinnering bovendrijven.
De boerderij leeggehaald? Daar was ik helemaal niet bij. Ik werd in Utrecht verrot geslagen, weet je nog? Ik zal eens door jouw huis stampen om te zien wat er allemaal niet hoort! En ik wil het geld van de brommer terug!
De gezichtshoek van Anton op de dors is beperkt. Nog net kan hij ontwaren dat zijn oom ter hoogte van de bankschroef onvast tegen de werkbank leunt. Sten valt buiten zijn bereik.
Je bent bij deze ontslagen. Er is hier geen plek meer voor jou. Pak je bullen en donder op!
Uit de woning achter de rug van Anton klinkt geroep. De stem van Jeanet heeft een flink bereik.
Ben je daar Anton, lastpost! Laat je mij zo liggen? Ga eens vlug thee zetten! Ik heb dorst!

De boerderij is letterlijk te klein. Anton loopt terug naar de keuken. De benauwdheid slaat hem op de keel. Kan het venster boven de gootsteen niet gewoon open? Ineens ruikt hij gas. Anders dan bij flessengas is brongas bijna reukloos. Een van de kookpitten blijkt open te staan. Iemand moet vergeten zijn deze dicht te draaien. De hele dag kon het gas wegstromen. Dat het niet tot een explosie of brand is gekomen, mag een wonder heten. Anton herstelt de fout en duwt daarna des te harder tegen het venster. Helaas: het raam is dicht geschilderd, ofwel de schilder heeft gewoon verf over de sluitnaden gestreken.
Waar blijf je nou?! Ik weet dat je er bent! Wat ben je toch een rotzak mij hier te laten liggen!

afrekening

Misschien is zijn vergeefs morrelen aan het venster het kantelpunt, het moment waarop Anton stuur verliest over zijn doen en laten. Belaagd door geschreeuw van twee zijden, slaan bij hem de stoppen door. Waar de meeste mensen die in paniek raken, gaan huilen of krijsen, valt Anton ten prooi aan plotselinge vrieskou. Alle gevoel vloeit uit hem weg. Zonder plan maar evengoed vastberaden, marcheert hij vanuit de keuken naar de kleine hal met de trapopgang, vandaar meteen door naar de woonkamer. Onderweg geeft hij het veldbed van Hannes een geweldige schop. In de slaapkamer ligt Jeanet ruggelings op haar tweepersoons bed, pontificaal als een tsarina, omgeven door bedorven lucht. Ze snauwt hem iets toe, waarvan slechts het dwingende karakter tot hem doordringt. Als in trance raapt hij het voetenbankje van de vloer. Dit is een moedwillige keuze: een slagwapen moet handzaam en zwaar zijn. Niets kan de vrouw nog redden. Anton heft de eikenhouten kubus boven zijn hoofd en beukt op zijn stiefmoeder in.

De eerste klap is meteen een voltreffer: midden op haar schedel. Jeanet brult en hijgt, maar doet niets om haar gezicht te beschermen. Met furieuze energie herhaalt Anton dezelfde handeling minstens vier keer. Het voetenbankje raakt haar recht in het gezicht. Het lijkt of een tomaat te pletter wordt geslagen. Ineens zakt zij naar achteren en ontspant. Anton laat verwonderd zijn armen zakken. Jeanet is weer Sjaan.

Zijn stiefmoeder ligt met gesperde ogen en open mond in een ster van bloed. Haar beenstomp steekt omhoog, eerder baldadig dan kwetsbaar. Kennelijk heeft zij de windsels al zelf verwijderd. De stank in het vertrek is niet te harden.
Anton’s eerste aandrang is niet om te vluchten, maar om te controleren of het werk is volbracht. Met het bankje tikt hij ruw tegen de beenstomp van Sjaan. Ingeval er nog enig leven in haar zit, zal ze het uitschreeuwen van pijn. Maar zijn kwelgeest blijft stil.
Op dit moment dringt tot hem door dat de radio nog aanstaat. Zwarte Riek kweelt een lied van smart en smaad: me wiegie was versierd met strikkies.
In een hoek staat nog het wiegje van Abeltje, leeg en zinloos. Ook dit gebeurde in deze kamer. 

Achteruit lopend verlaat  hij het slaapvertrek, de deur bijna plechtig achter zich sluitend. De klok in de woonkamer slaat één enkele slag. Het is half vier. Anton werpt een blik uit het raam. Het land is laag, de hemel hoog en grijs. Over enkele uren komt de vrachtwagen van Melkfabriek Concordia om de volle bussen op te halen.
Terug in de keuken merkt hij, nog steeds het voetenbankje te omklemmen. Hij laat het vallen waar hij staat en spoelt onder de kraan het bloed van zijn handen en gezicht. Je kan zeggen dat zijn handelen mechanisch is, maar op een bepaald niveau beseft Anton precies waarmee hij bezig is. Eveneens voelt hij de tijdsdruk, de kans dat iemand binnenkomt en daarmee alles zal stilvallen.

voorbedachten rade met terugwerkende kracht

Uit de bedrijfsruimte dringen evenmin nog geluiden door. Kennelijk is er een einde gekomen aan de onenigheid. Sten en Hannes zullen naar het land zijn om de koeien te melken. De laatste tijd hebben ze vaker woorden, al is het minder heftig als daarstraks. Anton werpt opnieuw een korte blik uit het zijraam. Nergens is iemand te zien. Na een korte aarzeling begint hij zich te ontkleden: schoenen en sokken, shirt, broek en als laatste zijn onderbroek. Op elk kledingstuk zit bloed, in vlekken, kringen en spatten. Zelfs aan zijn schoenen kleeft bloed. Voorzichtig en nauwgezet rolt hij alles in de handdoek die aan een zuignap onder het aquarium hangt en plaatst het pakket zolang onder de keukentafel.

Hij wast zich met koud water uit het koperen kraantje. Het tafereel doet hem ineens denken aan vroeger, toen zijn ouders nog leefden. Het stukje handzeep kleeft aan een magneethouder. De vierkante steentjes van de gootsteen kleuren rood. Anton schraapt zijn droge keel, rochelt in de gootsteen en houdt zijn hoofd schuin onder de kraan voor een slok water. Een moment van eenvoud, seconden waarin iemand is wie hij is.

In zijn slaapkamer op de bovenverdieping trekt hij in omgekeerde volgorde schone kleren aan: onderbroek, broek, overhemd (shirts zijn in de was) en sokken. Zijn zondagse schoenen staan beneden in de keukenkast geparkeerd om te worden gepoetst. Hij bekijkt zijn gezicht in de kleine wandspiegel van zijn kamer. Hij ziet er netjes uit, onschuldig bijna. Met een schok dringt tot hem door dat onder hem iemand het woondeel betreedt, iemand met harde stappen. Doodstil staat Anton, verstijfd in het besef dat zijn daad aanstonds wordt ontdekt, het losbreken van de hel een kwestie is van hooguit een minuut. Hannes zal naar boven stormen en hem te grazen nemen, van de trap smijten, de stank van zijn verwaarloosde gebit in zijn gezicht slaan.

Snel en zo geruisloos mogelijk sluipt hij naar het trapgat en roetsjt tussen de leuningen naar beneden. Alle deuren, rechts naar de woonkamer en slaapkamer, links naar de keuken, staan wijd open. Ongezien wegkomen lijkt onmogelijk. In de woonkamer staat Sten. Zijn rug is naar Anton gekeerd en hij heeft een kastdeur geopend. Anton waagt het erop en duikt de keuken binnen. Het voetenbankje is verdwenen. Op de vloer liggen bloedvlekken. Bevangen door angst grijpt hij het kledingpakket van onder de tafel en glipt de gang in, dat stuk niemandsland tussen wonen en werken. Hier opent hij de voor Sjaan toegankelijk gemaakte buitendeur. Voor zijn zondagse schoenen in de keukenkast is het te laat: dan maar op mijn sokken.

Achter de laatste, lege schuur staat de afgedankte oliedrum waarin de beenwindsels van zijn stiefmoeder worden verbrand. Anton schudt de inhoud van de handdoek leeg. Het is een tafereel dat absurd aandoet: wie verbrandt kleding die hij een kwartier geleden nog aan had? Maar Anton heeft tijd noch rust om een mening te hebben. Tegen de achterwand van de schuur staat een bus met brommerbenzine die nu toch overbodig is geworden. Hij giet de hele bus, misschien wel vijf liter, uit over zijn besmette broek en shirt. Een lucifer ontsteekt het vuur waar al snel donkergrijze rook vanaf slaat. Hij kijkt naar zijn schoenen. Hiervan afstand doen, kost hem nog de meeste moeite. Tegelijk beseft hij dat de bloedvlekken permanent in het leer zijn gedrongen. Bijna eerbiedig zet hij ze als laatste in de ton. Misschien moet hij naar de dors lopen. Hier staan zijn laarzen. Waar is Hannes eigenlijk?

De zijdeur naar de boerderij staat op een kier. Waar in de buitenlucht altijd geluiden zijn, stroomt hier de stilte naar buiten. Laarzen, waar staan mijn laarzen? Anton’s blik loopt vast bij de werkbank. Ter hoogte van de bankschroef staat of leunt zijn oom in een vreemde houding. Hannes beweegt niet. Het lijkt of hij iets zoekt, of in slaap is gevallen.
Onzeker doet Anton een paar stappen naar voren en ziet dat een stalen pin uit de schedel van Hannes steekt. De pin zit kennelijk geklemd in de bankschroef. Er is nauwelijks bloed, maar op de betonnen vloer ligt het meetlint in een plas urine. Op gedempte toon vraagt Anton: oom Hannes, wat is er? In de nok van de boerderij fladdert heel even een vogel.

ontmoeting in niemandsland

De handen van de knecht zijn vuil van olie en stof, modder en roest. Hij heeft in de dors met dingen gegooid, zich verdedigd tegen zijn dronken werkgever en de notie dat hij eruit gegooid wordt, dan nog op grond van een onjuiste beschuldiging. Eigenlijk mag hij niet zomaar de keuken binnenlopen, laat staan met een sigaret in zijn mond, maar wat zal het? Hannes is uitgeschakeld, in zijn eigen bezopen schijnbewegingen getrapt, gevallen na een worsteling. Sten weet hoe je de waarheid manipuleert: door van meet af in een bewering te geloven, ongeacht of deze waar is.

Met de sigaret tussen zijn lippen reikt hij naar het stukje handzeep boven de gootsteen. Dan ziet hij aan zijn voeten het bebloede voetenbankje liggen. Verwonderd bukt hij zich, raapt het op en bekijkt het van alle kanten. Wat moet dit voorstellen? Is Anton misschien in huis? Nieuwsgierig loopt hij door de wijd openstaande deuren naar de trapopgang en verder naar de woonkamer. Hier is niemand. Twee tellen later trekt hij de slaapkamer deur open en staat aan het voeteneind van het bed. De transistorradio braakt een opgewekt lied van Eddy Christiani: mijn achterband is wel wat zacht, maar het geeft niet lieve schat. Het ontbreekt zelfs Sten even aan woorden.
Getroffen door de aanblik, zet hij het voetenbankje met de handafdrukken neer, neemt een flinke haal van zijn sigaret en trapt deze uit op de vloer. In de rechtbank zullen deze nalatigheden hem duur komen te staan. Sten gaat nog verder. Hij zet de radio af en controleert of de vrouw van zijn baas nog leeft. Hoe kan dit nu? Hij heeft niemand gezien.

Terug in de keuken wast hij eindelijk zijn handen: godverdomme, wat een dag, wat een ongelooflijke klotendag! En er hangt nog niet eens een handdoek.
Sten gebruikt een theedoek om zijn handen te drogen. Hierna loopt hij terug naar de trapopgang en roept een paar keer naar Anton. Zelfs bestijgt hij de trap om in de slaapkamer te kijken. Vergeefs. Langzaam dringt tot hem door dat hij zwaar in de problemen zit. Tegelijk denkt hij dat er tijd is om hierover na te denken. Moet hij maken dat hij wegkomt of juist blijven, de slaapkamer schoonboenen, misschien de hulpdiensten waarschuwen? Alleen al van het woord hulpdiensten wordt hij niet lekker: politie, ambulance, lijkwagen. Er kan voor hem geen goed van komen.

Hij steekt nog maar eens een sigaret aan en kan niet tot een besluit komen. Zijn blik glijdt naar het aquarium. Op de maanvis na zweven alle visjes verticaal en dood in het water. Wat is hier toch aan de hand?
Het is een ongeschreven wet dat een arbeider niet zomaar het woondeel van zijn werkgever binnenloopt. Twintig jaar lang is Sten hiermee bekend en ook nu maakt overtreden van de regel hem onrustig. Het is beter een andere plek te zoeken. Hij gooit de theedoek op tafel, kijkt een laatste keer rond en verlaat de keuken. In de gang hangt de stoffige stilte die hem meer vertrouwd is. Tot zijn verrassing opent Anton de deur vanuit de dors en stapt naar binnen: netjes op zijn sokken, zoals Sjaan het graag ziet. Door de onverwachte confrontatie geven beiden gelijktijdig een harde schreeuw.

op weg naar het einde

In het VW politiebusje zitten de verdachten naast elkaar. Geen van beiden is handboeien aangelegd. Formeel is nog niemand aangehouden. Sten buigt zich naar Anton. Hij heeft de situatie overdacht en komt instinctief tot de conclusie: de jongen heeft het gedaan. Tegelijk beseft hij, dit niet te kunnen bewijzen zonder bekentenis. Anton ziet er schoon en ongeschonden uit. Hoe kan dit? Of heeft toch Hannes met zijn dronken kop eerst zijn eigen vrouw om zeep geholpen?  Aan ruzie in dit gekkenhuis geen gebrek.
Je kunt maar beter snel bekennen en er een beetje bij grienen.
De agent aan het stuur snauwt zijn klanten toe dat ze moeten zwijgen. Sten grijnst evenwel brutaal en provoceert op luide toon: anders gaat de politie je martelen, net als in de oorlogsjaren!
De agent is het zat en rijdt het busje in de berm. Hij heeft Sten herkend en het is niet wegens een inbraak.
Is het nou verdomme afgelopen, daar achter! Koppen dicht! Anders haal ik jullie uit elkaar.
Zijn woorden maken nauwelijks indruk. Anton blijft onbewogen voor zich uitkijken. Hij mag als verdoofd zijn, hij zegt geen domme dingen. Sten lacht schamper, bijna uitdagend. Als een onderwijzer doceert hij:
Amsterdam, 1943. Ontruiming Israëlskade. Moeder met twee kinderen. Staat die zilveren kandelaar nog met de kerst bij jou op tafel, Veldman?
Achter het stuur ben je de baas over een auto, maar jezelf omdraaien is lastig. De binnenspiegel toont Sten en Anton een verbijsterd gezicht: in één klap verandert een man in een muis. Sten moet wel zeker zijn van zijn zaak. Hij presteert het om in het politiebusje een sigaret op te steken.
Je mag dus wel een beetje dimmen, Veldman. Beschouw het als een gemeenschappelijk belang.

Een tweede politiewagen stopt naast het busje. Het is een gewone VW Kever. Importeur Pon verdient er goudgeld mee, want de overheid plaatst geen kinderachtige bestellingen. Wel maken luchtgekoelde motoren veel lawaai. Agent Veldman opent zijn portier en stapt uit om zijn collega’s beter te kunnen verstaan. Sten pakt zijn kans.
Luister, Anton. Let goed op! Heb jij die blikken speelgoedtrein nog ergens? Waar is hij gebleven?
Anton weet niet goed, wat met deze vraag aan te vangen.
Die je hebt gekregen van je opa. Ik heb dat ding meegebracht uit de inboedel van opgepakte Joden in Amsterdam Zuid. Veldman was erbij, als Nederlandse politieman. Volg je mij nog, Anton? Veldman vond het best dat ik die trein meenam, als hijzelf  maar het zilverwerk kon houden. Wie appelen vaart die appelen eet, snap je? Nou: waar is de locomotief? Er staat Merckelbach onderop, dat moet er staan.
Twee jonge agenten springen lenig uit de Kever. Ze trekken hun uniform recht. Een van hen bukt zich om een wapenstok te pakken. Sten begrijpt wat er gaat komen.
Zeg op, man!
In de kist op de hooizolder.

De zijdeur van het busje wordt ruw geopend. De jonge agenten sleuren Sten eruit. Met de wapenstok krijgt hij er van langs. Agent Veldman kruipt minzaam achter het stuur en rijdt zijn resterende passagier naar het Bureau. Achter zijn rug begint Anton te kokhalzen.

Vrouwe Justitia gluurt onder haar blinddoek door

Eenmaal in de verhoorkamer probeert Sten zich vrij te pleiten.
Hannes moet het zelf gedaan hebben. Hij was totaal bezopen. Misschien was hij het leven zat. Weet ik veel, hoe hij het voor elkaar krijgt. Waarom zou ik mijn werkgever of zijn vrouw ombrengen? Waar kan ik terecht? Ik betreedt nooit op eigen houtje het woondeel.
Hij kent de terminologie van de wetshandhavers en rekent erop vrij te komen. Dan zal hij de blikken trein in de kist op de hooizolder zoeken om agent Veldman onder druk te zetten. Maar in de slaapkamer vindt de politie een sigarettenpeuk en het voetenbankje.
Jouw merk tabak, beste kerel, jouw  vingerafdrukken, wat zeg ik: je hele handafdruk staat erop! Geef toe: ze behandelden je als een hond. Wie anders dan jij kan hen hebben vermoord?
Sten mag een vermoeden hebben over de dader, hij heeft Anton pas gezien nadat de vrouw al dood was en de jongen kwam uit de dors, niet uit het woondeel.

Ook Anton wordt ondervraagd. Er zit iemand bij van de Kinderbescherming, een man met een sikje die weinig zegt. Anton moet zijn kleding inleveren. Hierop wordt geen spoor van bloed gevonden. De rechercheur werpt een blik op zijn besneden piemel, maar zegt niets.
In de consternatie bemerkt niemand dat Anton in de keuken alsnog zijn zondagse schoenen aantrekt, zomaar over zijn moddersokken. Deze worden nu omhoog gehouden met de vraag: was jij je voeten eigenlijk wel eens?

Geholpen door zijn eerdere ervaring op het bureau bij de dood van Abeltje, schildert Anton de algemene situatie in het gezin. Aan motief en gelegenheid ontkomt hij toch niet. Hij is wat later thuis dan gewoonlijk en treft Hannes dood aan in de dors. Sten staat in de gang van de boerderij. Sten zegt: je moet het zien als zelfverdediging. Anton spreidt zijn armen: geen idee wat dit betekent. Midden in het verhoor loopt hij haastig naar het raam om naar een vliegtuig te kijken: kijk, daar gaat een De Havilland!
De rechercheur (de dikke) haalt er een psychiater bij.  De man van de Kinderbescherming moet zijn stoel afstaan. De psychiater drinkt koffie, werpt Arnold peinzende blikken toe, maar vindt de jongen normaal: een beetje een dromer, maar dat ben ik zelf ook.

Zo gek is het advies van Sten nog niet: bekennen en een beetje grienen. Meer dan een paar jaar jeugddetentie zou Anton niet opgelegd krijgen, al is hij hiervan onkundig. Maar de knecht handelt niet uit mededogen met Anton, Hij denkt aan een doel dat bereikt moet worden. Hij voelt haarfijn aan, dat zijn zaak er slecht voorstaat. Een bekentenis van Anton zou hem heel goed uitkomen.
Bij Anton nadert het punt waarop hij zal instorten gevaarlijk snel. Het eerste verhoor, wegens zijn minderjarigheid omschreven als een gesprek, wordt op zeker moment onderbroken. Dit lijkt bedoeld om de jongen gelegenheid te geven zijn gedachten te ordenen, de spanning van de situatie niet de overhand te laten krijgen in zijn antwoorden. Aan een gefingeerde bekentenis heeft niemand iets. De rechercheur is evenwel een sluwe vos. Hij weet uit ervaring, dat een ogenblik van ontspanning de kans op een doorbraak juist vergroot. En dit ziet hij het liefst: een bekentenis met boter en suiker.

Het is heel druk in het gebouw. Agenten die van een auto ongeluk terugkeren, lopen heen en weer in de gangen. Ze praten luid en maken onfrisse grappen die worden getolereerd om de stress omlaag te krijgen. Een oudere man heeft zichzelf overreden met zijn trekker: hoe absurd wil je het hebben. Een achterwiel is dwars over zijn lichaam gereden, meer precies over de plek waar de ingewanden zitten. Het resultaat laat zich raden en vooral jonge agenten zijn door de aanblik het noorden kwijt.
Anton krijgt een kopje thee en een gevulde koek. Bij gebrek aan een geschikte wachtruimte wordt hij zolang in een cel geparkeerd. Dit is, toeval of niet, dezelfde waarin hij zit na de dood van Abeltje.

De deur gaat niet op slot, maar wordt wel dicht gedrukt. Het omgevingslawaai valt hierdoor goeddeels weg. Daar zit hij dan: op de rand van een smal bed, thee en koek op een tafelblad dat aan de muur is geschroefd en uitgeklapt kan worden. Een stoel staat er niet. Wel is er een wc pot met een moderne plastic klep. De wanden zijn kaal en gestuukt. Het licht komt van een dubbele TL buis aan het plafond. Het geweld tegen zijn stiefmoeder en de dood van Abeltje brengen hem voorlopig nauwelijks uit evenwicht: mooi opgeruimd en dat kleine varken was bedoeld om mij in de weg te zitten. Wat Anton verontrust, is de mogelijkheid dat het erf wordt afgezocht op verdere aanwijzingen. De recherche mag Sten intimideren, twijfel blijft knagen bij de onderzoekers: heeft deze kruimeldief werkelijk zijn werkgever en diens echtgenote vermoord? En waarom dan wel en waarom juist op dit moment? Anton denkt aan de oliedrum, waarin hij zijn bebloede kleding heeft gegooid. Het is bij hem opgekomen, dat schoenen slecht branden. De rits van zijn broek is bovendien van metaal en zal de fik hebben doorstaan. Zo bezien vergt het weinig fantasie te bedenken wat zich hier heeft afgespeeld. Een ogenblik denkt hij aan Sten. De knecht heeft hem niets misdaan. Anton hoeft maar op de deur te bonzen en zijn verklaring bij te stellen. Hij besluit evenwel af te wachten.

De geest kan orders geven, het lichaam heeft een eigen wil. Zonder thee of koek aan te raken, wankelt Anton naar de wc pot. Hij rukt het deksel omhoog, sjort zijn onwillige broek omlaag en laat zich leeglopen. Er lijkt geen einde aan te komen. Zijn hart bonst als een bezetene.

De agent die hem komt halen, deinst aanstonds terug. De heftige weeë stank van diarree drijft de man terug de gang in. Hij verdwijnt, om pas na minuten terug te komen met een collega. Anton ligt op de vloer van de cel, zijn broek nog altijd omlaag. Overal ligt vloeibare stront. Ook de tweede agent aarzelt: is dit niet meer iets voor een arts? De man van de Kinderbescherming wordt gehaald: dat mietje mag ook wel wat doen voor de kost. De sociaal werker is wel wat gewend, maar dit slaat alles. In de deurpost verschijnen nieuwe gezichten, maar niemand maakt aanstalten binnen te treden. Anton komt pas weer bij zijn positieven in de behandelkamer van de huisarts. Dokter heeft hem een onderbroek geleend van zijn eigen zoon, een jaar jonger dan Anton. Verder is een tweepersoons deken om hem heen geslagen. De radiator van de centrale verwarming is warm, maar Anton blijft rillen van de kou. Toch voelt hij zich al wat beter. Het liefst zou hij vragen of hij op het politiebureau nog iets heeft gezegd.

het proces

De zaak komt voor in de lente van 1955. De rechtbank wordt opgestookt door een Officier van Justitie die in beide verdachten moordenaars ziet. Zeker Anton heeft een motief. Sten was bewezen aanwezig op de plaats delict. De advocaat van Anton wordt betaald door opa Rotteveel. Als bankier, grootgrondbezitter en sinds kort aandeelhouder in loonwerk bedrijven, wil Simon niet het risico nemen om zijn enige kleinzoon voor de leeuwen te gooien: al is hij dan een Lagerwei, hij heet tenminste Anton. Opa weet heel goed, dat zijn dochter haar eerstgeborene heeft vernoemd naar Anton Mussert, die zij toen nog bewonderde. Simon Rotteveel heeft altijd een zwak voor de NSB leider gehouden. Onuitgesproken blijft dat opa de media schuwt: voor je het weet, gaat het over de oorlog en de rol van de familie. 

Dat Anton een dader kan zijn, acht de rechtbank onbewezen en zelfs onaannemelijk: de jongen verzorgde zijn stiefmoeder (door de rechtbank netjes Jeanet genoemd) elke dag. Zijn kleding is van verdachte smetten vrij. Zijn advocaat zegt: een jongen van vijftien jaar mist de fysieke en mentale kracht om zo’n gruweldaad te verrichten. Bovendien: de echte dader heeft zichzelf al aangewezen. Feitelijk draait het proces om de dood van de vrouw, niet die van Hannes.
Het Openbaar Ministerie waarschuwt de rechtbank voor tunnelvisie, maar deze opmerking wordt door de rechters hooghartig genegeerd. De rechtsorde is een apenrots op zichzelf. De hechtenis van Anton Lagerwei wordt opgeheven. Hij mag of moet met zijn grootvader mee naar huis. Zijn schooljaar is definitief naar de knoppen.

Sten moet het doen met een toegewezen pro deo raadsman. Zijn schuld aan de dood van Hannes kan niet worden bewezen, maar de Zaak Jeanet biedt de rechtbank voldoende kans op genoegdoening. De verdachte is onmiskenbaar in de slaapkamer geweest. Zijn sigarettenpeuk en complete handafdrukken op het slagwapenzijn gevonden. Er zat bloed op zijn kleding. Wat heeft hij in een slaapkamer te zoeken waar hij zelf zegt niet op eigen gelegenheid in het woondeel te komen? Toch heeft hij enig geluk. De rechtbank zet moord om in ongekwalificeerde doodslag. Dat hij juist van zijn baas de zak heeft gekregen, houdt Sten natuurlijk voor zich en Anton kan hierover evenmin iets zeggen zonder zichzelf verdacht te maken. Waar je voor moord levenslang kunt krijgen, is de maximale straf voor doodslag vijftien jaar. Sten krijgt de volle mep toebedeeld. Nadat het vonnis is uitgesproken, spuugt hij minachtend op de grond. De verdediging gaat in Hoger Beroep en bewerkstelligt een celstraf van twaalf jaar.  

de onderste steen

In de maanden na de uitspraak komt Anton tot rust. Aangezien het schooljaar in juni ten einde loopt, mag hij thuis blijven. Dit betekent, dat hij bijna elke dag op de trekker rijdt bij een loonwerker. Loonwerk bedrijven hebben de toekomst op een platteland dat schaalvergroting ondergaat. Waarom zou je dure machines aanschaffen die maar een paar weken per jaar dienst doen? De ene dag perst Anton hooibalen bij een veeboer, de volgende sleept hij met buizen van een beregeningsinstallatie voor een akkerbouwer. Zijn grootvader heeft een bankrekening voor hem geopend, waar het grootste deel van zijn verdiensten worden gestort.

Toch blijft er iets knagen: een chaotisch en door geweld getekend verleden, het verlies van zijn ouders en Hannes (niet van Sjaan) en het besef dat hij op termijn opnieuw kan worden opgepakt. Het verleden gewoon achter je laten en vooruit kijken, is makkelijker gezegd dan gedaan.

De naam Hannes wordt in Anton’s bijzijn nog nauwelijks genoemd. Dit is niet om Anton te sparen of een manier om het verdriet van opa en oma Rotteveel weg te drukken. De kwestie is, dat Hannes nooit kon tippen aan zijn zuster Cornelia. Vooral oma roemt haar dochter als oprecht en consequent, waar een ander gevoelloos en star zou zeggen. Zelfs wordt het Anton duidelijk dat oma min of meer opgelucht is over de dood van Sjaan. In een moment van huiselijke argeloosheid zegt oma: je moet er niet aan denken dat we te maken kregen met zo iemand als Sjaan Stoof en haar kroost. Het is in deze schijn van vertrouwen, dat Anton een cruciale fout maakt.

Wanneer op een dag tijdens het avondeten de knecht Sten bijna wordt geprezen om het feit dat hij de man is die Sjaan heeft doodgeslagen, zegt Anton plotseling: daar heeft Sten niets mee te maken, dat heb ik gedaan. Op deze verpletterende mededeling volgt langdurig stilte. Niemand eet nog iets. Niemand kijkt een ander aan. Maar ook hieraan komt een einde.
Opa is de eerste die spreekt. Hij schraapt zijn keel, bekijkt zijn kleinzoon aandachtig en vraagt: heb je dit ooit tegen iemand gezegd? Anton is vervuld van schrik over zichzelf. Hij beseft dat alles alsnog in duigen zal vallen. Hij schudt ontkennend zijn hoofd, maar heeft geen woorden.

Anton moet vertellen wat er is gebeurd en waarom. Alsnog draait hij om de hete brij heen, zwalkend tussen werkelijkheid en fantasie of opschepperij. Opa en oma zijn het meest geïnteresseerd in wat hij weet van Hannes. Maar Anton kan niet verklaren dat hij Sten iets gruwelijks heeft zien doen. Hannes lag zoals hij is gevonden. Zijn dood kan het gevolg zijn van een vechtpartij met Sten, maar evengoed van een bizar ongeluk. Hij was immers straal bezopen.
Tot Anton’s verbazing zijn opa en oma niet boos wegens Anton’s warrige verhaal. Het lijkt zelfs of oma haar kleinzoon met nieuwe ogen beziet: met een blik van bewondering. Alsof ze denkt: Zo zou onze Cornelia het ook aangepakt hebben!
Opa oogt minder enthousiast. Hij lijkt naar woorden te zoeken, woorden die passen bij komende stappen. Voorlopig zwijgt hij.

sigaren uit eigen doos

Daags hierna roept Simon Rotteveel zijn kleinzoon alsnog bij zich. Het gesprek vindt plaats in de woonkamer, gewoonlijk gebruikt voor familiebijeenkomsten in het seizoen met lage zonnestand. Ze zitten tegenover elkaar, in zware lederen fauteuils. Dit suggereert een situatie van gelijkwaardigheid. De werkelijkheid is anders.
Nu Hannes niet meer leeft, moeten we een paar zaken op een rijtje zetten. Je hebt het mogelijk nooit begrepen, maar Hannes was niet je voogd. Dat ben ik en dat blijft zo tot je meerderjarig bent. Hannes en Sjaan stonden als het ware onder mijn toezicht, omdat jij liever daar was dan bij ons.

Anton zit er onwennig bij in deze chique kamer, maar hij proeft de woorden van opa nauwlettend. Ongeloof vervult zijn hart. Wat zegt opa precies: dat hij naar hem had kunnen stappen om van zijn stiefmoeder verlost te worden? Wat is dit voor onzin?
Oma en ik doen niets met je bewering over de doodslag. Je moet er zelf mee leven als je iemand hebt omgebracht en bovendien Sten  ervoor laat opdraaien. Ik wil vooral denken, dat je gewoon opschept om indruk te maken op oma en mij
Opa bukt zich om een sigaar te pakken. Het is deze keer geen Schimmelpenninck maar een veel bescheidener Willem II. Hij neemt alle tijd om de bolknak aan te steken en de eerste blauwe kring naar het plafond te blazen. Anton ziet het aan. Zijn hart bonst wild en vijandig. Hebben zijn grootouders hem op de boerderij gedumpt bij Hannes en Sjaan om hem niet bij hen thuis te hebben?
Ik zie in jou nog steeds geen boer, niet eens een loonwerker. Je hebt een goed stel hersens, maar wat doe je ermee? Je leeft in een droomwereld. Je hangt aan de boerderij van je ouders, maar je hebt geen idee wat een boerderij van jou vraagt. Bij Hannes en Sjaan deed je liever de afwas, dan dat je laarzen aantrok om met de koeien te helpen.
Verbijsterd luistert Anton naar de man die hem in zijn macht heeft. Liever de afwas doen? Het kan niet anders dan dat Hannes dit opa heeft wijsgemaakt. Zijn stiefmoeder kwam hier nooit en opa liet zich evenmin op de boerderij zien. 
Na de zomervakantie ga je terug naar school en je zorgt ervoor binnen een jaar je diploma te halen. Als je faalt, haal ik je daar weg. Dan mag je op het land buffelen tot je oud genoeg bent voor het leger. Zelfs in de Nederlandse strijdkrachten weten ze wel raad met eigenheimers.
Superieur kijkt hij langs zijn slechts half gewenste kleinzoon.
Voor mij staat vast dat Sten je stiefmoeder heeft vermoord. Daar mag jij geen grapjes over maken door rare dingen te roepen, begrepen?

de droom als levensles

Draaien en keren in een vreemd bed. Een huis dat hem vijandig gezind is. Zijn grootouders houden de schijn op, maar ze zijn Anton onmiskenbaar liever kwijt dan rijk. Oma Rotteveel mag haar kleinzoon in een opwelling van verlangen naar dochter Cornelia prijzen om zijn daadkracht, na een nachtje slapen denkt ook zij: stel, dat die jongen ons een keer de hersens inslaat..
Het statige Herenhuis kent geen kraakgeluiden zoals de boerderij. Het is een gebouw waar alle leven is buitengesloten. In de nacht ervaart Anton geen stilte; hij hoort gewoon helemaal niets. Ongelukkig sukkelt hij in slaap, om aanstonds te belanden in een levensechte droom.

Bij een station van de stad waarvan hij de naam niet eens kent, stapt hij in een taxi. De chauffeur is een man die opzichtig hinkt. Anton geeft aan waarheen de rit gaat. De chauffeur vraagt losjes: Wat brengt jou naar een politiebureau, ben je stout geweest?
Anton heeft geen behoefte aan conversatie en besluit met grof geschut te antwoorden.
Ik ga mezelf aangeven wegens doodslag. Mijn ouders waren Zwarten. Ze zijn op Bevrijdingsdag vermoord. Ik kreeg een halfgare stiefmoeder. Na negen jaar ellende heb ik haar doodgeslagen met een voetenbankje.
De chauffeur, niet ouder dan vijfendertig jaar, vertrekt geen spier. Na enig zwijgen geeft hij een gortdroog antwoord.
Ik wilde naar het Oostfront en meldde me bij de Germaanse SS. Al bij Minsk ging het fout: Boem! Been weg. Ik heb geen Rus gezien, maar niemand gelooft mij.
De rit eindigt voor de deur van het politiebureau.
Weet je het zeker, jongen? Je schiet er niets mee op daar binnen te gaan. Dat tuig denkt alleen aan zichzelf.
Anton zoekt naar het geld in zijn broekzak. De chauffeur ziet het en houdt aan.
Je gaat er spijt van krijgen. Ik schenk je de rit als je niet naar binnen gaat.
Anton knikt.
Er zit iemand vast voor mijn daad. Een gewone boerenknecht. Dat wil ik niet.
De chauffeur salueert naar model van het verslagen Duitse leger. In de binnenspiegel ziet Anton een hard en tanig gezicht waar een glimlach over trekt als een bundel zonlicht over het rietland.
Het is nog maar de vraag of ze je geloven.
Hevig zwetend, schrikt Anton wakker. De droom valt snel uiteen, maar de kern staat hem goed bij: ik ga helemaal niet naar het politiebureau.

als opborrelend gas

Het erf van grootvader is op de een of andere manier niets anders dan een erf, met spullen waarmee Anton geen geschiedenis heeft. Om die reden pakt hij de fiets en rijdt door het dorp naar zijn oude woonstek, de boerderij. De rit voert achterlangs zijn school. Achter de hoge ramen zie je niemand, maar de samenklonterende fietsen maken duidelijk dat er gewoon les wordt gegeven. Ergens beseft Anton dat hij daarginder hoort te zitten, een beetje opletten en een beetje klieren, de spanning voelen voor de resultaten van een proefwerk of tentamen. Doorfietsen betekent dat de school vanzelf uit beeld geraakt. De vrijheid blijft lonken.
Op het erf van de boerderij lopen manschappen heen en weer van de Landinrichting Dienst, belast met de uitvoering van de ruilverkaveling. Stalen rijplaten liggen hoog opgetast. Ze dienen om in het rietland toegang te verschaffen aan graafmachines. Een van deze monsters staat paraat, de arm dreigend vooruit gestoken. Een man in een schone grijze overal doemt voor hem op.
Zo jongeman, wat kom je doen?
De vraag komt aan als een nieuwe klap in zijn gezicht. Wat hij komt doen?
Ik woon hier toevallig. Godverdomme.

Zonder antwoord af te wachten, loopt hij de boerderij binnen. De dors is leeggehaald: trekker, hooipers en andere werktuigen zijn verdwenen. De werkbank wordt in beslag genomen door allerhande nieuw gereedschap, vaak elektrisch. De sleutel van de zolderkist is van het wandbord verdwenen. Met een steen in zijn maag betreedt Anton de gang, de vierkante tunnel die bedrijfsruimte en woondeel scheidt. Hier lijkt in eerste instantie alles nog bij het oude: het matte daglicht, de muffe geur, de vage toiletdeur aan het einde. Wel hangen er jassen van vreemden: ze doen kennelijk of ze hier thuis zijn.

De keuken is ingericht als kantine. De tafel is naar het midden gesleept. De vloerbedekking toont diepe krassen. Er staan zeker zes stoelen omheen van modellen die Anton niet eerder heeft gezien. Het aquarium is weg. Gootsteen en kraan zijn nog dezelfde, net als het uitzicht. De geuren van Sjaan zijn verzwakt, vervangen door sigarettenrook. De afbraak van zijn herinneringen is in volle gang.

Voorzichtig opent hij de deur naar de provisiekast. Etenswaren zijn hier niet meer te vinden. Op de vloer staat de oude stofzuiger en ligt schaamteloos neergesmeten kleding. Anton herkent jurken van zijn stiefmoeder, het zondagse pak van Hannes en zelfs een trui van hemzelf. Een ogenblik overweegt hij het hierbij te laten. Onder zijn voeten bevindt zich het kelderluik. Hij schuift stofzuiger en kleding opzij. Het luik is onopvallend en vormt een geheel met de omliggende vloerdelen. De kelder is als een bunker, verscholen voor wie er geen weet van heeft.

Het lichtknopje bovenaan de trap werkt niet. De gloeilamp zal kapot zijn. In het halfdonker daalt Anton de treden af. Het kan moeilijk anders, of het verleden staart hem aan. Hier is alles bij het oude. De betonnen bak voelt klam aan. De afgelopen tijd zal hier niemand zijn geweest. Rijen weckflessen met fruit en groente staan onbewogen in het gelid. Anton pakt er een en bekijkt de inhoud: een mengsel van rabarber en kruisbessen. Onderop de bodem zit een kleine ronde sticker, voorzien van nummer 11, het gekkengetal: hield dat wijf bij hoeveel weckflessen er zijn? Bijna instinctief schuift hij de glazen pot precies op de oude plek terug. De vloer toont een jute zak aardappelen. Witte uitlopers banen zich een weg naar nergens. Een dikke pad staat stil zodra hij het bezoek bemerkt. Waarschijnlijk houdt het beestje zich in leven met torren en vliegen die op de muffe boel afkomen. Het is desondanks sterven met uitstel, want de pad kan met geen mogelijkheid op eigen kracht weer buiten geraken.
Anton verwondert zich, hoe krap de kelder is. Hier zat hij geregeld: een kleine jongen die zijn zonden moet overdenken. Wat had hij gedaan? De laatste sinaasappel in huis opgemaakt, waar zijn stiefmoeder deze voor zichzelf had gereserveerd? Een halve minuut stilte ontsnapt aan de eeuwigheid. Dan bukt Anton zich om de pad te redden. De poten bewegen even onwillig als vruchteloos. Hij klimt omhoog en laat het luik openstaan: de werklui vreten maar op waar ze trek in hebben. Terug in de keuken plaatst hij het koele rubberachtige amfibie in de gootsteen. De mannen zullen ervan opkijken.

Als in trance doorkruist hij de hele boerderij. Twintig bij twintig meter maken 400m2. De echtelijke slaapkamer is afgesloten met een hangslot en verzegeld door de politie. Is er nog altijd onderzoek gaande? Even overweegt hij het slot te forceren om het bed nog eens terug te zien. Misschien heeft hij alles maar gedroomd en is de slaapkamer van Hannes en Sjaan keurig in orde. De situatie komt hem met het verstrijken van dagen en weken steeds vaker voor als absurd en niet gebeurd. Dat alle uiterlijke tekenen op het tegendeel wijzen, maakt weinig verschil.

In de woonkamer lijkt het meubilair onaangeraakt. De wandklok is stil gevallen. De wijzers staan op half zes, alsof ze hun verzet tegen de zwaartekracht moesten staken en hulpeloos omlaag zijn gezakt.
Gedachten golven af en aan in Anton: hebben opa en oma de boerderij alleen ter beschikking gesteld van de werklui of misschien verkocht zonder mij te informeren? Werd ik daarom zo afgeblaft door opa?
Tegelijk beseft hij, dat hij de situatie minstens ten dele aan zichzelf te danken heeft: ik had mijn mond moeten houden.
Over de weg passeert de postbode. De man leunt voorover gebogen op het stuur en leest iets, misschien een ansichtkaart voor een klant.

De trap naar de bovenverdieping toont gevaarlijk als altijd. De houten treden glimmen van onverslijtbare botenlak. De slaapkamer van Anton is leeg op de kleine wandspiegel na. Zijn bed en de kast, de kleine schrijftafel: alles weg. De andere slaapkamer blijkt opslagplaats te zijn: zijn bed staat hier alsnog, zij het in delen. Voorzichtig daalt hij de trap af. Hoe gemakkelijk had hij hier kunnen vallen, een been breken, tanden kwijtspelen, zijn rug verknoeien. De opwellende gedachte, dat zijn grootvader gelijk kan hebben over zijn bestaansrecht als boer, duwt hij met kracht van zich af.

Terug in de bedrijfsruimte, kijkt hij om zich heen. De stallen liggen er verlaten en leeg bij. Iemand heeft aan de koperen waterleiding gewrikt, maar de poging tot diefstal kennelijk vroegtijdig opgegeven. Alles wijst erop dat hier geen bedrijf meer is. Tot slot beklimt Anton de hooizolder. Dit moet met een ladder, want het laatste hooi uit de berging is weggehaald. Zijn houten schatkist is verdwenen en daarmee de oude tijdschriften, de blikken trein en de munitie. Dit vervult hem met ongeloof, want ook voorwerpen maken deel uit van je identiteit. Als om zijn geheugen te controleren, zoekt hij de vloer af tot hij de gaten vindt waar de keilbouten hebben gezeten. In een vlaag van moedeloosheid kijkt hij over de rand in de diepte van dors: je voorover laten vallen, een smak op het beton maken, dood zijn.

Werklui komen de bedrijfsruimte binnen en kijken nieuwsgierig omhoog. Het moment voor een wanhoopsdaad is voorbij, de kans verkeken. Te pletter slaan onder de ogen van toeschouwers is weerzinwekkend. De dood mag in stilte en afzondering worden gezocht. Er zit weinig anders op, dan af te dalen en te vertrekken. Geen enkele keer kijkt hij achterom. Zijn hoofd bonst van witte woede.

Een film voor volwassenen:
de landweg in zomerlicht
ideaal voor een wandeling
van moeder en kind
een zwarte auto
vol benzine en ongeduld
nadert met hoge snelheid
slaat dwars en komt van de grond
de jonge moeder kijkt verliefd
in haar kinderwagen



Print Friendly, PDF & Email

Reacties zijn gesloten.