Onlangs zag ik een Chinese film. Solitair levende mensen worden weggehaald van het platteland omdat hier voortaan kolen worden gedolven of atoombommen getest. Inpakken en wegwezen. De bewoners belanden in een flatgebouw van vele verdiepingen. Grootvader wordt verteerd door heimwee. Hij zegt dat alles vanwaar hij komt, tot de stenen in de rivier toe, van hem dromen. Het landschap verlangt naar hem en dat vind ik een mooie, filosofische gedachte.
Bovengenoemd voorbeeld is in China geen zeldzaamheid. Als de overheid een nieuwe bestemming vaststelt voor een gebied, moeten duizenden mensen in rap tempo vertrekken. Inspraak is er niet bij en de omvang van de evacuatie is voor Nederlanders nauwelijks te vatten.
In ons land verhuizen de mensen ook op grote schaal en meestal uit vrije wil, al is dit soms betrekkelijk. Ingeval ik last ondervind van een buurman, kan ik vrijwillig verhuizen, maar zonder buurman was ik misschien blijven zitten. Graag zag ik trouwens eens onderzocht hoeveel mensen jaarlijks hun biezen pakken omdat zij het in hun leefomgeving niet uithouden en geen kans zien er wat aan te (laten) doen binnen de grenzen van de wet.
Veel migratie binnen Nederland heeft te maken met studie, werk en gezin. Bekend is dat de bevolking van Amsterdam binnen 10 jaar voor 2/3 deel ververst, ofwel: na 10 jaar woont nog maar 30% van de bevolking in de stad en is 70% in die periode naar een andere bestemming vertrokken. Zij worden gelijktijdig vervangen door nieuwe instroom. De stad is voor jonge mensen. Het gemeentelijk vervoerbedrijf bevordert dit door tramrails aan te leggen waarin ouderen met een looprek stranden en uit de weg worden geruimd. Wie niet weg is, is gezien.
In een maatschappij die hecht aan rationalisme, zijn argumenten om te verhuizen niet van de lucht. Er was een tijd dat hele volksstammen Amsterdammers zich geroepen voelden hun stad te verlaten. In Purmerend, Heerhugowaard, Almere en Lelystad was meer ruimte en groen, de kosten van huisvesting waren lager, het gezinsleven kon in alle rust tot wasdom komen. Je was eigenlijk niet wijs wanneer je in de stad wilde blijven.
Een paar decennia later zien we omgekeerde redeneringen: het scheelt reistijd om in de stad te blijven of er te gaan wonen, in de stad is volop culturele voeding, je netwerk moet close zijn om je loopbaan te dienen en boeren zijn uiteindelijk toch te traag en te traditioneel voor de stedeling. Aan argumenten geen gebrek, maar wat zijn nu de onderliggende drijfveren? Is het allemaal zo leuk om op een nieuwe, vreemde plek te gaan wonen, omgeven door mensen die je niet kent en die jou niet kennen? Lastige vragen. Nooit ontmoette ik iemand die te kennen gaf een voorliggende verhuizing te verafschuwen of te betwijfelen. Altijd worden de voordelen opgesomd en gaat men de uitdaging ten volle aan.
Ik heb het even nagerekend en kom tot de conclusie dat ik tot op heden 10 keer ben verhuisd. Waarschijnlijk een heel normaal gemiddelde voor een doorsnee Hollander. De ene keer verliep gelukkiger dan de andere. Het begon met een gedwongen verhuizing die mij uit mijn omgeving en ingebeelde toekomst verdreef. Niet dat deze toekomst rooskleurig was. Betrouwbare mensen hadden hem afgeraden. Ik denk dat ik de onzekerheid op de koop toe had genomen om maar geen afscheid te hoeven nemen van huis en haard, rust en ruimte, uitzicht en geuren. Alleen: de vraag werd niet gesteld en de feiten waren voldongen. Wat hierna volgde, was secundair en van minder belang. Een plaatsvervangend gevoel van zelfvertrouwen en trots kwam nimmer weerom.
Voortaan voelde ik mij op vreemd terrein: moreel rechteloos en opgejaagd. Verwerving van vergelijkbaar eigendom zou misschien iets hebben geholpen, maar dat is er niet van gekomen en ik betwijfel of het voldoende was geweest. Ik woon alweer meer dan 10 jaar zonder bijzondere klachten op dezelfde plek, maar voel geen binding. Je kunt je hart maar één keer weggeven. Wat daarna komt is second best.
Er op terugkijkend denk ik dat elke verhuizing die ik meemaakte te maken had met wat ik ervoer als overlast. Wie goed woont, heeft geen idee hoeveel idioten er rondlopen. Waarbij het evengoed mogelijk is, dat ik onderhand zwaar allergisch ben geworden voor elektrische machines, weefgetouwen, muzikanten, halfdove bejaarden met luide tv toestellen, bouwvakkers met radio, blaffende en schijtende honden, kiftende echtelieden, luidruchtig vrijende stellen, fietsendieven, knersende trams, nabije kermissen, vuurwerkbommen, inbrekers en overlopende riolen. Misschien ben ik nog slechts geschikt om op de Noordpool te wonen.
Verhuizen is een daad van onthechting. Het nodigt uit je leven te evalueren en nieuwe prioriteiten te stellen. Een frisse wind waait door have, goed en relaties. Positief ook is de noodzaak te beslissen wat je materieel meeneemt en achterlaat. Scheidingen zijn hiervoor trouwens een goed alternatief, dus wie liever niet verhuist maar wel wil uitruimen, kan het op een confrontatie in zijn relatie laten aankomen. Wel vooraf even uitzoeken wie in het huis achterblijft.
Vooral wanneer anderen verhuizen, word ik enthousiast. Uren kan ik voor het raam staan kijken naar het opkrassen van een buurman met saxofoon, papegaai of blèrend kind. Helpen doe ik graag, want ik ben erg goed in het organiseren van een vlot lopende verhuizing. Afspraken maken, aan grote en kleine dingen denken, inpakken, kasten en bedden demonteren, kiezen, beslissen en anderen aansturen: je kunt mij om een boodschap sturen. Mijn vrouw meent dan ook dat in mij een slavendrijver verloren is gegaan.
Eenmaal in het nieuwe huis, weet ik precies wat er moet gebeuren en in welke volgorde. In een snijdend tempo leg ik vloeren, schuur en schilder, smijt lappen behang tegen de muur, tover de puinhoop in de tuin om tot een prima terras met bloeiende beplanting of bouw een schutting waar zelfs de zwerfkatten niet van terug hebben.
Als een mens meerdere levens heeft (wat ik niet aanneem), is het waarschijnlijk dat ik een gereïncarneerde Duitser ben. Buffelen voor een missie, dat is mijn ding.
Als de dag ten einde komt en ik onder de wol kruip, ontwaakt de oude Chinees in mij. Al veertig jaar lang keer ik geregeld terug naar de omgeving vanwaar ik ooit werd verdreven. Huiverend snuif ik de geuren op van grond en water, gras en gewas. Niets beter dan stilte waarin een rietkraag ruist. In de loop der tijd zijn oude, mij vertrouwde bomen tegen de vlakte gegaan, werden dammen en hekken vervangen, is het oorspronkelijke huis ingrijpend verbouwd, net als de boerderijen van de vroegere buren en van mijn grootvader. Zij hebben mij tijd gegund, maar uiteindelijk opgegeven te geloven in mijn terugkeer. Zo word ik gedwongen naar de hoge luchten te kijken, mij in te beelden dat de voortdrijvende wolken van alle tijden zijn, gelijk en toch altijd anders, net als ikzelf.
Monk
26 september 2011