Monkwise

columns verhalen fotografie

Menno

| Geen reacties

Misschien was het wegens een verjaardag dat ik ging. Een andere reden kan ik niet bedenken, maar mogelijk was er helemaal geen reden voor mijn bezoek. Het was in ieder geval kort na sinterklaas.

De polder lag bewegingloos onder een wolkenpak dat als vettige damp boven de velden hing. De schooldag kwam op het middaguur ten einde, dus het was een woensdag. Ik moet naar huis zijn gefietst, al heb ik hieraan geen herinnering. Na hier het middageten te hebben genuttigd, vertrok ik weer. Het ging grotendeels langs dezelfde weg die ik al heen en terug naar school was gegaan.
Op ongeveer de helft van het traject stak ik een kruispunt over en kwam op een weg die ik elke dag zag liggen, maar zelden had bereden. Zo ging het: je kwam nergens waar je niets te zoeken had en je verplaatste je alleen om ergens te komen, niet zomaar voor de lol.
Hier te rijden vond ik een beetje spannend maar ook prettig, omreden dat ik eerder in de week een tweede koplamp op mijn fiets had gemonteerd. Deze werd gevoed door een tweede dynamo, die ik aan de andere kant van de voorvork had vastgeschroefd. Zo midden op de dag had ik nog niets aan mijn dubbele verlichting, maar ik voorzag dat het zwaar zou schemeren tegen de tijd dat ik terugkeerde en dit vooruitzicht stemde me bijna gelukkig.

De jongen bij wie ik werd verwacht voor een middagje ontspanning was geen echte vriend van mij. Hier zal ik hem Menno noemen. Hij was een  bij toeval aangewaaide kennis die op dezelfde school zat, overgekomen uit een gebied rond de maasstad Rotterdam. Ik was nooit in Rotterdam geweest en zo gebonden aan huis en haard dat ik me niet kon voorstellen er ooit te zullen geraken. Wensen in die richting ontbraken, waarschijnlijk omdat deze evenveel betekenis hadden als wanneer ik vandaag erover zou denken Saigon en de Mekong Delta in Vietnam te bezoeken.

Er gleden enkele boerderijen langs mijn blikveld, een paar woonhuizen en een vrijstaande schuur. Een vage ongerustheid diende zich aan. Waar precies moest ik zijn? Het was me redelijk nauwkeurig verteld, maar zekerheid ontbrak. Misschien speelde mee, dat er aan het landschap niets veranderde. Er stonden alleen andere gebouwen dan ik gewend was. Zo leek het of er aan een vertrouwde omgeving werd gesleuteld en gemorreld.
Na enige tijd bereikte ik alsnog een boerderij die aan de beschrijving van Menno voldeed. Het was een oude klip waarachter ordeloze schuren elkaar overeind hielden. Bij een draadafzetting stond een troepje schapen voor zich uit te kijken. Voorzichtig reed ik het erf op, bedacht op het verschijnen van een hond. Hierover had ik geen vragen gesteld. Mijn zorg bleek overbodig. Er was hond noch kat te bekennen.

Menno nam niet de moeite mij op het erf te begroeten. Ik trof hem in de keuken, waar hij aan tafel zat, samen met zijn ouders en een oudere broer. Ze zaten nog te eten, wat mij verwonderde omdat ik gewend was aan een ander en onwrikbaar  tijdstip. Niemand keek op van mijn komst. Of ik ook iets wilde eten. Ik bedankte, voelde me onwennig en besloot zolang op een stoel bij het raam te gaan zitten. Met het licht in mijn rug nam ik de keuken in mij op. Na alle verstreken jaren heb ik geen idee meer wat hier stond en in welke kleuren het houtwerk was geverfd. Wel staat me bij dat er een straffe koeienlucht hing en dat de sfeer mij deprimeerde. Ik beantwoordde een paar vragen met gemeenplaatsen en dooddoeners, bedoeld om iets te zeggen zonder betekenis. Bij ons aan tafel werd nog wel eens gesproken over wat er in de wereld gebeurde. Hier kreeg je de indruk dat een gesprek nooit verder geraakte dan de staldeur.

Na de maaltijd verdwenen de vader en de broer. Ze moesten aan het werk. Ik zag, dat ze op hun sokken liepen. Hun laarzen zouden wel in het bedrijfsgedeelte van de boerderij staan. De tafel werd afgeruimd, waarbij Menno gewoon bleef zitten. Toen hij eindelijk opstond, was dit niet om zich met mij bezig te houden maar om een paar andere jongens te verwelkomen die lopend het erf opkwamen.

Even later stonden we in de zogenaamde dors, een ruimte waar een tractor en een afgedankte melkmachine stonden. De jongens bleken buren van Menno. Zonder omhaal werd besloten dat we wat zouden gaan voetballen. Het was nu nog droog, zo luidde de redenering en ik vond het best. Menno en ik zouden tegen de broers spelen. Ik was geen grootheid op het voetbalveld, maar wel gewend aan een partijtje op een erf. Dit liet ik meteen maar even goed tot de anderen doordringen, door achtereen zeker drie goals te maken. De bal vloog de jongens zogezegd om de oren. Menno stelde dit minder op prijs en dat liet hij merken ook. Misschien was hij bang voor ruzie, ik weet het niet. Het was meer de bedoeling dat we gewoon wat tegen de bal trapten, zonder enige competitie.

De tijd verstreek. Na het voetballen, gingen we naar de slaapkamer van Menno. Hier stonden cadeaus uitgestald op een kastje met slecht geverfde deuren. Het verwonderde mij dat Menno zulke dure geschenken had gekregen. Op een bepaalde manier pasten ze niet bij de armoedige sfeer die de boerderij en het erf uitstraalden. Er stond bijvoorbeeld een projector, waarmee je kleine films kon afspelen. Voorlopig gingen we iets anders doen.
Menno had namelijk ook een luchtdrukbuks gekregen. Ik vroeg wat hij ermee wilde, waarmee ik bedoelde wat je met een geweer moest. Hij vatte de vraag echter anders op en antwoordde iets in de trant van dat je er dingen mee kon raken. Ik veronderstelde, dat we nu naar buiten zouden gaan om een vogel neer te halen of een blikje op een paal omver te schieten, maar dit lag anders.
We bleven op de bovenverdieping en probeerden om de beurt vanuit de ouderlijke slaapkamer een foto te raken van een vliegtuig. Deze was met punaises vastgepind tegen een deur in de kamer van Menno. De schootsafstand bedroeg misschien een meter of zeven. De kogeltjes vlogen door twee deuropeningen voor ze iets raakten.
Van het schieten herinner ik me vooral de terugslag die je voelde na het overhalen van de trekker. We hielden ermee op toen Menno’s moeder kwam kijken wat we uitvoerden. Zonder dat er een vermaning of erger kwam, werd de buks neergezet en daalden we de trap af met benodigdheden om films te bekijken. Dit gebeurde in de woonkamer, een alweer rommelig en deprimerend vertrek vol wrakhout. Een der gordijnen werd toegetrokken, het andere bleef open.
De nieuwe projector snorde gezellig en verschafte een sfeer van intimiteit, alsof je op de schoolzolder was, waar ook wel films werden vertoond.
Menno had een paar leuke filmpjes van Laurel en Hardy, maar zijn buurjongens vonden er niets aan. Dus bekeken we een rolprent (zo zag het er ook uit) waarin Indianen werden opgejaagd door cowboys. De zo genoemde roodhuiden gooiden met speren alsof het negers uit Afrika waren, maar waren kansloos tegen de ijzeren blaffers der cowboys. Het kwam zelden voor dat ik een film of een tv programma zag, maar dit was wel het slechtste wat ik ooit aanschouwde. Zelfs Menno gaf aan weinig geboeid te zijn en dus kon de projector weer naar boven. Ik schoof het gordijn terug en keek naar buiten. Het regende.

Na de middagthee gingen we weer naar de dors. Hier werd een dartsbord opgehangen tegen een houten wand waarachter het winterhooi lag te geuren. Menno haalde een schrift en een potlood of pen om de score te noteren. In afwachting van zijn terugkomst liep ik wat rond, wierp een blik op de tractor, zag de brokken koeienstront aan de banden en begon te wensen dat ik kon vertrekken.
Met de jongens onderhield ik me op het laagst mogelijke niveau. Ze zaten op een school in een naburig dorp, begreep ik, een school die bij de roomse kerk hoorde. Het roomse geloof stond bij ons thuis laag aangeschreven. Het stond voor hokken vol kinderen, armoede en het ontbreken aan de drang om in het leven vooruit te komen.

We gingen darten en hier gebeurde hetzelfde als met het voetballen. Ik was gewend aan het gooien met aardappelen, kluiten en steentjes, met alles wat ik kon vinden eigenlijk. Je kon zeggen dat ik zowat elke dag oefende. Meer dan eens had ik vanaf een flinke afstand een meerkoet doodgegooid en in de schoolpauze had ik, ten overstaan van de hele klas, op een haar na een spreeuw van het schooldak gekegeld. Daar was ik nog bestraffend voor toegesproken door de hoofdmeester.

Het werpen van de regelmatig gevormde metalen pijltjes naar een dartsbord was voor mij een makkie. Nadat ik ongeveer had begrepen welke combinaties de betere scores opleverden, liet ik de anderen ver achter me. Zover liep ik uit, dat het me begon te vervelen en steeds openlijker bij de buitendeur ging kijken of het al droog was. Menno maakte hier een paar opmerkingen over en gelastte me min of meer bij de les te blijven en tegelijk mijn overmacht niet zo uitdrukkelijk te etaleren.

Ook in die dagen was ik al iemand die plotseling aangebrand kon reageren. Het gedrag van Menno irriteerde me steeds meer. Op zeker moment was ik weer aan de beurt met het darten. Menno was voor mij geweest en hij strekte zijn hand om zijn pijlen van het bord weg te nemen. In een reflex wierp ik mijn eerste pijl, midden in de hand van Menno. Hij gaf een schreeuw en al snel stonden we in de keuken waar zijn verwonding bekeken werd. Het gekke is dat mij geen verwijt werd gemaakt van mijn ontijdig werpgedrag. Het werd uitgelegd als een ongelukje en dat was het dan.

Een half uur later zat ik op de fiets. Het regende, maar niet erg hard. Het was licht noch donker, het leek meer of de omgeving ineen schrompelde, werd samengedrukt onder grauwe natte watten. Natuurlijk schakelde ik mijn beide dynamo’s aan en luisterde met genoegen naar het tweetonige janken van de aandrijving tegen het voorwiel. Het fietste tamelijk zwaar, maar ik volhardde in mijn gedrag. De boerderijen en huizen die ik niet kende, schoven langs mij heen. Ik bereikte de kruising die mij terugbracht op bekend terrein. Hier stopte ik om de dynamo’s uit te schakelen. De rest van de rit fietste ik zonder verlichting en zo hard mogelijk. De fijne regen op mijn gezicht deerde mij niet en mijn kleding was toch al nat. Zo had ik uren kunnen voortjagen, maar de rit duurde niet langer dan een kwartier.

Thuis vertelde ik van de projector en de films van Laurel en Hardy. De rest hield ik voor me.

Monk

20 december 2011

Print Friendly, PDF & Email

Geef een reactie

Verplichte velden zijn aangegeven met een *.



De verificatie periode van reCAPTCHA is verlopen. Laad de pagina opnieuw.