Monkwise

columns verhalen fotografie

Werkvloer 19

| Geen reacties

 

De baas zegt geregeld tegen mij: jij lacht altijd maar. Het is waar. In de krap drie jaar dat ik met hem te maken heb, lach ik te vaak. Wat de baas ontgaat, is dat mijn lachen een bittere, cynische ondertoon heeft die verwijst naar woede en onmacht de situatie te veranderen. Ik weet heel goed dat het nooit goed kan komen. Het moet anders en tegelijk bijt ik me vast in het bestaande.

De baas schrijft zich in voor een diner onder geestverwanten op de Dam: Eten voor Aids. De ziekte is tamelijk nieuw en lijkt vooralsnog nauw verbonden met seks tussen mannen. De baas profileert zich met zijn deelname als een sociaal bewogen goedzak. Ik zie het als preken voor eigen parochie, temeer daar  ik weet dat de Roze Lobby probeert gemeentelijke subsidie los te peuteren. Mijn ergernis is aangejaagd door de felle afwijzing door de baas van een wetenschappelijk rapport over genetische afwijkingen bij homo’s. Hij oreert op woeste toon dat met dergelijke beweringen de weg naar nieuwe vervolgingen in nazi stijl wordt gebaand. Een week eerder of later vang ik de bewering op, dat homofilie in de natuur vaker voorkomt, bij de apensoort Bonobo zelfs dagelijkse kost is. Ik zal hier niet herhalen welke godvergeten grappen ik maak.

Het ontbreken van respect komt van beide kanten. Wanneer de baas met alweer een onaangekondigde personele versterking aankomt, stelt hij mij aan deze vrouw voor met de omschrijving: Dit is de chef administratie. Monk is altijd lastig. Toevallig heeft zij een arbeidsverleden dat ik van nabij ken, dus we verstaan elkaar meteen. Maar iemand aardig vinden, is niet genoeg. De vrouw is afgebrand bij de Sociale Dienst en allerminst hersteld. Na een maand vraagt de baas of ik haar wat meer wil helpen. Ik antwoord dat zij beter naar een dokter gaat en dat de baas haar niet zomaar had moeten binnenhalen. Met zomaar bedoel ik natuurlijk: zonder mij erin te betrekken.

Drie maanden eerder, misschien iets langer. Ik mag doodvallen als ik weet waarover de aanvaring gaat, maar feit is dat een knetterende ruzie uitbreekt. De collega van de veel te warme truien staat erbij. Misschien gaat het over hem. Ik brand wel vaker mijn vingers aan zaken die mij niet rechtstreeks aangaan. Er zijn ook zoveel wrijvingen. De collega heeft zich al eens een slag in de rondte gewerkt om uiteindelijk de mededeling te incasseren dat er geen belangstelling meer is voor de resultaten. Geen bedankje, geen excuus. Slechts een mededeling. Het is mijn zaak niet, maar ik voel plaatsvervangende boosheid en schaamte. Maar mogelijk ging het om een heel andere zaak, of helemaal geen zaak en was het gewoon omdat, daarom.

De baas sneert en blaft en ik grauw terug. Als hij uitgeraasd is en de wijk neemt naar zijn kamer, volg ik hem tot aan de trap. Mijn woorden begeleiden hem naar zijn vluchtheuvel.
Ja, ga maar gauw een rapportje schrijven aan Personeelszaken! Vergeet niet erbij te zetten dat jezelf bent  begonnen mij in bijzijn van anderen af te zeiken!
De baas loopt door, trede na trede. Ik ben zo razend dat niets mij nog wat kan schelen.
Als je klaar bent, wil ik de tekst wel even nakijken op taal- en spelfouten. Dat maakt een betere indruk!
Het is de laatste werkdag van de week, reden tot verhevigde woede. Waarom probeert die man elk weekeinde te verpesten?
Denk erom! Niet langer dan één A-4tje. Langere teksten worden niet gelezen!

Vroegtijdig verlaat ik het pand. Ik haal verse kip voor de poes en ga naar huis. Mijn vriendin is er al. Zij is gekomen om met mij het weekeinde door te brengen. Iets aan haar ergert mij. Er is niets redelijks aan mijn opstelling. Ik ben opgefokt en gefrustreerd, een moordenaar die een doelwit heeft gemist. Mijn hoofd voelt aan of iemand er schroeven in draait. Zwijgend drink ik thee en kruip tot het avondeten in bed. Als de kat klaar is met eten, wil hij erbij. Zijn gewicht drukt prettig tegen mijn benen. In de huiskamer leest mijn vriendin de Volkskrant. Ik heb haar niets verteld over het werk. Ik weet niet wat ik haar zou willen vertellen. En niemand heeft er wat aan als ik het wel doe.

De confrontatie is deze keer allesbehalve afgerond. Maandagmorgen tref ik op mijn bureau een Oekaze van de baas. Het is mij aanstonds duidelijk dat collega’s eerder dan ik hebben gelezen wat de baas in zijn ziedende drift heeft neergepend. Het slonzinge aanbieden van het stuk heeft alle schijn van opzet. Anders had hij een envelop kunnen gebruiken of tenminste het dwangbevel in mijn postbak kunnen deponeren. Reageren is onmogelijk: de baas is met vakantie gegaan en blijft drie weken weg.
Collega’s sluipen langs mijn kamer en werpen steelse blikken naar binnen. Mijn nieuwsgierige ex kamergenoot trekt als eerste de stoute schoenen aan om de situatie te peilen. Hij laat mij bovendien weten last te hebben van onze ruzie. Ik hoor hem onbewogen aan, want zijn reactie gaat meteen het roddelcircuit in. Om hem op dood spoor te zetten, tik ik op het papier.
Wat een verschrikkelijk handschrift! Kun jij het lezen?
Zonder het te beseffen, heb ik de oplossing voor het oprapen. Hierbij kan ik het laten. De tekst in het bakje van de baas leggen met de opmerking SORRY, ONLEESBAAR. Kan hij na terugkeer van vakantie lekker uit zijn dak gaan. Maar ik kom niet bijtijds op het idee. De meeste wijsheid komt achteraf.

Voor mij ligt een Oekaze en deze bevat naast een reeks onjuistheden en regelrechte leugens een serie richtlijnen, bevelen en verboden. Misschien dat juist dit mij weerhoudt ermee naar PeeZet te stappen: de vrees dat ik niet in staat zal zijn om alles van dit gekkenhuis uit te leggen, te weerleggen.
Het stuk begint met verwijten, vervolgt met een lijst bevelen, vervalt in emotioneel gezever vol uitroeptekens, raakt uit pure razernij de draad kwijt en eindigt in het handschrift van een drenkeling.
Ik begrijp dat ik de verzelfstandiging in de weg sta. Ik wil het belang hiervan maar niet inzien. Ik ga er eens goed voor zitten.
Wat privatisering inhoudt weet ik ook wel, maar waarom het zou moeten, is een andere zaak. Iets hard en vaak roepen betekent niet automatisch dat het ook waar is. Wij zijn geen marktpartij en gericht op het maken van winst. Wij zijn een overheidsinstelling, een centraal bureau voor dienstverlening aan gemeentelijke raadslieden. Als daar onvoldoende behoefte aan is, moet het bureau worden opgeheven.
Al met al besef ik waar de baas op aan stuurt: een arbeidsconflict.

In de volgende dagen hangt er een grauwsluier over het CBSR. Een paar collega’s van de Staf zijn van mening dat de baas te ver is gegaan. Deze mening komt met zoveel woorden op papier en tot mijn verbazing tekenen alle collega’s van het kantoor de verklaring. Zelfs het hoofd Scholing en haar schaduw, mijn vroegere kamergenoot, voelen zich verplicht. Er wordt een bijeenkomst voorbereid, te houden zodra de baas weer op het nest terugkeert. Mij wordt verzocht afzijdig te blijven om de neutraliteit enigszins te handhaven. Het aftellen begint.

Maandagmorgen. De baas is laat en lijkt nattigheid te voelen. Hij marcheert meteen door naar zijn kamer. Het organiserende staflid volgt binnen vijf minuten en iedereen kan horen hoe het daar boven te keer gaat. Na een kwartier komen beiden naar beneden. We verzamelen in de scholingsruimte. De baas en ik zitten ver vaneen maar niet tegenover elkaar, een oude wijsheid uit de kantoorpsychologie.
Het staflid neemt het woord. De baas hangt onderuit. Zijn gezicht staat op huilen. Ik voel tweespalt en secundaire belangen in de reacties van anderen. De personeelsbrief blijft gehandhaafd, maar verschrompelt tot een beginselverklaring, een voetnoot. Minuten verstrijken. Oude structuren zijn sterk. Het is een uitgelezen kans voor iedereen om van deze man verlost te worden, hem geen keus te geven dan bij PeeZet  te melden dat hij is uitgerangeerd. Per slot ben ik de enige noch de eerste of laatste die op het hakblok van zijn luimen is beland of zal belanden.
Het momentum passeert. De baas doet een halfslachtige toezegging de maatregelen aan mijn adres in te trekken. Hij heeft een even absurde als emotioneel doeltreffende verklaring voor zijn gedrag.
Ik moet toch ook ergens heen met mijn frustraties.

Zo belanden we allemaal weer achter ons bureau.

Monk

11 juni 2012

 

Geef een reactie

Verplichte velden zijn aangegeven met een *.



De verificatie periode van reCAPTCHA is verlopen. Laad de pagina opnieuw.