De Welwillenden, het romandebuut van Jonathan Littel, is een boek voor doorzetters. Niet alleen beslaat het bijna 1000 pagina’s, maar het is bovenal een merkwaardige vervlechting van feitelijke oorlogsgeschiedenis met zo men wil het geestelijk leven van de jonge hoofdpersoon Max Aue, vrijwilliger in de SS en volhouder tot het einde der tijden.
Het boek bestaat al een tijdje en er zijn eerder enkele recensies over geschreven. Ik zag dit pas na afloop van het leeswerk omreden dat ik zonder toegang tot het internet op reis was, meer precies in oostelijk Duitsland. Dit verschafte wel een specifieke dimensie, want de sporen van de oorlog zijn hier nog altijd duidelijk aanwezig en niet alleen in de beschadigde bouw van steden. Alleen al de opkomende boekenstroom over het Duitse vluchtelingenleed tot ver na 1945 wijst op diep gewortelde sporen in de bevolking.
Terug naar het boek. Vaak schuilt in een roman het venijn in de staart, maar hier valt de schrijver met de deur in huis met een uiteenzetting van het nationaal socialisme en de veronderstelde waarde hiervan. Interessant, omdat we het gewoonlijk moeten stellen met afkeer op voorhand en veroordeling achteraf.
De soevereiniteit, onschendbare kern van de samenleving, ligt bij het nationaal socialisme niet in het individu (liberalisme) of bij de klasse (communisme), maar in het volk, zo legt de hoofdpersoon uit. Het volk stelt haar bezit in handen van de Leider, wiens woord dus kracht van wet heeft. Dit heeft gevolgen voor de verantwoordelijkheid waarop een individu kan worden afgerekend. Voorts is een goede nazi niet iemand die blindelings maar zonder zielsverbondenheid gehoorzaamt aan wat hem wordt opgedragen. Het is iemand die zich tracht in te leven in wat de Leider van hem wil en zich daarnaar gedraagt.
Oorlog wordt gevoerd vanuit een reactie op (vermeende) schending van de soevereiniteit. Mensen doden voor elk doel dat hen als juist voorkomt. Aan moordenaars is nimmer gebrek, dus of een bepaald persoon de van overheidswege bevolen oorlogshandelingen kan volhouden, is van weinig belang. Doden is trouwens in zoverre een betrekkelijk begrip, dat niet slechts de hand van de laatste persoon ertoe doet: allen die er indirect mee van doen hadden, zijn evenzeer schuldig. Of niet dus.
Belangwekkende uitspraken, die herinneren aan de vileine stellingen van een andere dubbelzinnige figuur, de Franse schrijver Céline. Deze wordt overigens een paar keer aangehaald.
Littel beschrijft de lotgevallen van Aue in de jaren voorafgaande aan en tijdens WO II. De manier waarop hij in het nazisme wordt getrokken en zijn afwegingen om hierin te volharden komen aan bod. De man handelt omdat hij dit noodzakelijk vindt, bekeken vanuit een leer die hem van alle kanten wordt aangereikt. De mens is een speelbal van tijd en omstandigheden, de waan van de dag, zoiets. Hij handelt naar vermogen en vanuit de op dat moment geldende opvattingen. Als het systeem vastloopt, behoeft hij zich niets te verwijten. Spijt is bovendien iets voor kleine kinderen. Het doortrapte zit erin, dat de redeneringen mannelijk en getuigend van verantwoordelijkheidszin klinken, maar geen wezenlijk onderscheid wensen te maken naar wat iemand precies kiest en doet. Bovendien klinkt erin door dat er weinig mis is met welke taken men ook uitvoert. Een Jodenslachter is dus niet erger dan de bakker die hem elke morgen brood verkoopt. Psychopaten onder de moordenaars moet je bestrijden. Het uitmoorden is namelijk een akelige maar noodzakelijk taak en dient dus netjes te geschieden. Waarmee dus wordt gesteld, dat met het eigenlijke moorden weinig mis is.
Tegen een uitgebreid en onwaarschijnlijk gedetailleerd decor van gebeurtenissen in met name de Oekraïne, Stalingrad, Auschwitz en Berlijn, enigszins grotesk gelardeerd met wat je de canon van de Duitse oorlogsgeschiedenis kunt noemen, volgen we Max Aue, jurist en rijzende ster in de SD en SS. Hij is niet bijzonder fanatiek maar wel efficiënt en beschouwend van aard. Betrokkenheid bij menselijk leed kun je hem nauwelijks toeschrijven. Liever dan zich druk te maken over welk leed ook (van gewone soldaten, burgers, gevangenen, de Joden vooral, tot aan zijn vrienden), stelt hij belang in culturele zaken: gebouwen, boeken, muziek, een mooie fles wijn. Slechts een paar keer raakt hij het noorden kwijt in de hel van gehannes om mensen te doden.
Dit leidt tot enkele perioden van een soort arbeidsongeschiktheid, maar ik lees er vooral een geraffineerd excuus in om de machine iets menselijks te verschaffen. De koortsaanvallen roepen associaties op met alweer Céline en bij hem moet je als lezer op je tellen passen.
Ik haast mij hier aan toe te voegen dat Littel minstens twee divisies lager speelt dan Céline.
Een tweede rode draad in het boek is de persoonlijke geschiedenis van Aue. Hij komt duidelijk uit een geschonden milieu en vertoont seksuele gedragingen en fantasieën die je op zijn minst opmerkelijk kunt noemen. Ten eerste is hij homoseksueel. De relatie tot zijn tweelingzus is een geval voor de psychiatrie en hier kan meteen de verhouding tot zijn moeder in de behandeling worden meegenomen.
In termen van de roman is een afwijkende seksuele rode draad beslist bruikbaar: in nazi kringen moest je niet betrapt worden op bepaald seksueel gedrag. Toch heb ik me afgevraagd of dit element de roman niet eerder verzwakt dan versterkt. Aue toont zich dermate verknipt, dat je gaat denken dat de schrijver in hem een archetype heeft willen neerzetten. Sterker was geweest om Aue juist in zijn normaliteit een abject verschijnsel te laten zijn.
Littel schrijft zonder meer goed. Het verslag van gebeurtenissen leest als een trein. Toch zijn er bezwaarpunten: het bovenmatige gebruik van overbekende situaties (canon) werkt op den duur enigszins storend en de overdaad aan gore details roept vragen op over de aard en intenties van de schrijver.
De Groene Amsterdammer van 29 november 2006 stelt dan ook terecht: (Littel) lijkt gefascineerd door de verschrikkingen en het decor van de dood.
De lezer wordt te vaak en te diep de hel ingestuurd zonder dat dit een meerwaarde oplevert voor het boek. De wal keert hier het schip. Verloop en afloop van de oorlog zijn immers gevoeglijk bekend.
Het meer persoonlijke deel van het verhaal, dat feitelijk de kern van de roman zou moeten zijn, overtuigt een stuk minder. De relatie met zijn familie is ziekelijk, de seksuele contacten met mannen steriel en opportunistisch, de vriendschappen sentimenteel en wreed. Zeker aan het einde van het boek komt het tot een onzinnige en zelfs clowneske orgie van geweld. Het lijkt bijna of Littel zijn werk wil vernietigen.
Ik heb overwogen dat deze slachtpartij moet staan voor waar de nazi ideologie noodzakelijkerwijs op uitdraait, maar ik vind het eerder ongeloofwaardig en pervers.
Littel is een nog jonge schrijver en verdient met dit debuut zeker lof. Met name de poging een als waardevrij voorgestelde beschrijving van nazisme in uitvoering te geven, is bondig en wekt de aandacht. Ook het functioneren in een absurde machtsorganisatie is van belang. Tegelijk zijn er bedenkelijke tekortkomingen, met name in termen van het geloofwaardige zonder welke geen roman het kan stellen. Ik krijg de indruk dat de hoofdpersoon dient als alter ego van het intellectualisme, de kilheid en de ambitie van de schrijver zelf. Ik vind het boek een zekere mentale verdorvenheid uitstralen, die niet zomaar begrepen kan worden als noodzaak om het nazisme te beschrijven.
Littel kan prima situaties beschrijven, maar het uitbeelden van diepere gronden in de mens gaat hem beduidend moeizamer af. Zijn neiging om al te eigentijds direct taalgebruik los te laten op een personage in het tamelijk vormelijke Duitsland van meer dan een halve eeuw geleden, werkt hier aan mee.
Toch een interessant boek, voor wie volhardend is en bijna 1000 pagina’s wil doorwerken.
Monk
12 augustus 2012
(foto: Monk)