De poes wachtte op de vensterbank van zijn huis. Ze deed alsof ze hem niet zag komen, maar dit was toneel. Katten zien en horen veel scherper dan mensen. Stennis speelde het spelletje mee. Op zijn beurt keek hij langs het dier heen en vertoonde geen enkele reactie. Hij opende zijn voordeur. Een beetje vermoeid van de ochtendwandeling was hij wel.
Samowar heette de poes, tenminste de laatste tijd. Op een dag was zij komen aanlopen, of beter: op die dag bemerkte Stennis dat iets hem volgde. Hij was naar de supermarkt geweest om boodschappen voor een hele week in te slaan. Omdat deze locatie een hel voor oog en oor is, kwam hij er zo weinig mogelijk. De poes had enkele meters afstand gehouden. Zo leek het alsof ze ieder moment in een tuin of zijstraat kon verdwijnen, maar dit gebeurde niet. Tegen de tijd dat Stennis bij zijn huis was, sprong ze op precies de plek van de vensterbank, waar ze hem voortaan opwachtte en maande de deur voor haar te openen.
Net als vandaag deed Stennis die eerste keer of hij de poes niet zag. De dikke pluizige vacht, de ijdele houding en vooral haar onverstoorbaarheid deden hem evenwel zwichten. Een half uur later, toen de indringer het huis van binnen had verkend en op een stoel sprong, mompelde hij de naam die bij haar paste: Samowar.
Stennis bewoonde het huis sinds enkele jaren. Veel zaaks was het niet: een rijtjeshuis in een straat waar weinig mensen iets te zoeken hadden. Het lag aan de rand van de stad die door rafelige landen, goeddeels verlaten kantoorgebouwen en tegenwoordig ook een enorme afvalberg werd afgezoomd.
Eerder woonde Stennis midden in de stad. Hij kende alle straten en stegen, kroegen en filmhuizen als zijn broekzak. Dit was in de dagen dat hij weldegelijk bazen had. Hij herinnerde zich hen allemaal feilloos. Wat hem eveneens bijstond, was dat hij al die jaren onder permanente spanning had geleefd, druk die ontstaat wanneer je anders wilt overkomen dan je bent. Tenslotte had hij moeten opgeven, maar dit proces was nauwelijks aan anderen uit te leggen. Hij moest wat minder aan zijn meningen vasthouden, luidde steevast het advies. Hij was beginnen inzien dat de stad mogelijk minder te bieden had dan ze suggereerde. Zo was hij in de periferie beland en het beviel hem prima.
Het leven ging zijn gangetje. Stennis rechtvaardigde zijn bestaan met het plaatsen van artikelen op een obscure website. Er scheen ook een papieren versie te circuleren, maar die had hij nooit gezien. Hij schreef over politiek en kwesties in de samenleving, meer uit een soort abstracte belangstelling dan dat hij zich het lot van de mensheid echt aantrok.
Er was gewoon teveel narigheid en perversie om de schoonheid van het menselijk bestaan te onderschrijven. Misschien was juist dit de reden dat zijn artikelen geplaatst werden en iets opbrachten: het ontbrak hem aan vrienden die hij hoefde te ontzien of relaties die gesmeerd moesten blijven. Een loopbaan had hem nooit geboeid. Een baas was hem een gruwel en personeel wenste hij zich evenmin. Na zich decennia in kantoren te hebben verscholen, was hij ziek geworden en ontslagen.
Hij betrad het huis, liet Samowar aan de boodschappentas snuffelen en zette koffie. Hiertoe zette hij water op in een keteltje, plaatste een filter in een houder, schudde er op het gezicht wat koffiepoeder in en wachtte tot hij kokend water kon opgieten. In de moderne wereld van nespresso was dit een achterhaald ritueel, maar Stennis maakte zich wijs dat dit alles een betekenis had, een soort voeling verschafte met basale dingen in het leven. Nadat hij Samowar een plak ham had gegeven, ging hij op de bank zitten en zette de tv aan.
Twintig of dertig kanalen vlogen langs. Teletekst leerde hem de laatste onzin en redeloosheid. Hij luisterde naar een dame die begeleiding in de uitvaart aanprees en wenste haar dood. Zodra de poes klaar was met eten en eveneens op de bank kwam zitten, zette hij de tv af en zuchtte. Het aanzien van zijn huisgenote vertederde hem op slag, elke dag opnieuw. Dit op zijn beurt verwonderde hem. Er was immers nauwelijks een argument voor aan te dragen. Een aangewaaide kat, een parasiet, een schobbejak, meer was het niet wat hier naast hem zat. En toch.
Jarenlang had Stennis in de stad geleefd, gestudeerd en gewerkt. Hij had vrienden en vriendinnen gekend, kroegen afgesjouwd en in het duister van bioscopen gezeten. Bij tijd en wijle had hij aardig verdiend, maar het even gemakkelijk uitgegeven. De tijd was opgeschoven, met kleine tastbare schokken en ongemerkt toenemende confrontaties.
Ineens voelde hij zich te oud voor een bepaalde uitgaansgelegenheid, ervoer moderniteit als gezwam, begreep nieuwe communicatiespeeltjes niet meer. Aan mentale achteruitgang kon het niet liggen. Beter dan ooit fileerde hij processen en voorstellingen van zaken. Tegelijk kon je zeggen dat hij onvoldoende openstond voor of toegang had tot werkelijk nieuwe ontwikkelingen. Hij doorschouwde een werkelijkheid die al goeddeels was gepasseerd. Hij ging de weg die de meeste mensen gaan en begreep dit.
Na de koffie zette hij zich aan zijn bureau, een eenvoudige houten tafel met een vrijstaande stalen bureaulade die uit een kantoorinventaris kwam. Zijn laptop was van een recent model, de bureaulamp van Italiaans design. Er stond waardevolle maar gedateerde geluidsapparatuur, bijna een metafoor voor Stennis zelf. Samowar sprong op de schrijftafel, liet zich een paar keer aanhalen en verdween weer.
Hij haalde een gekreukeld papiertje uit zijn broekzak, gleed het strak en tikte een paar heftige zinnen neer. Het waren formuleringen en observaties die hem gedurende de dag invielen. Schrijven is een taak die door alle andere bezigheden heen loopt.
Hij lachte schamper om wat hij terug las. Dit waren geen speldenprikken, maar bijlslagen: zo moest je binnenkomen.
Moeiteloos volgden nieuwe regels, die deels weer even rap werden gewist en vervangen. Over een enkel woord dacht hij langer na, liet het staan en rammelde er een passende zin achteraan.
Het kwam bij hem op dat het er uiteindelijk weinig toe deed waarover hij schreef. Het ging erom gevoelens en overwegingen om te zetten in taal, hiervan de betekenis te proeven en langszij het oorspronkelijke gevoel te leggen. Het was een bezigheid die hem zowel bevredigde als uitputte.
Een uur later sloot hij af, keerde terug naar de woonkamer en keek uit het raam. Samowar lag op een stoel te slapen. Haar linker oor draaide met hem mee als een schotelantenne.
Stennis dacht aan eten, maar stelde dit uit. In een blad had hij gelezen dat dit goed was voor het lichaam. In het zelfde artikel stond dat je beter staande aan een bureau kon werken, maar dit leek hem geen goed plan. Wel had dit hem op een bruikbare gedachte gebracht, die hij onmiddellijk neerpende op de rand van een krant: het zou beter zijn voortaan staande te vergaderen.
Nooit had hij van dit idee gehoord. In zijn kantoordagen zat iedereen altijd te vergaderen, aan een tafel met hierop potten koffie en rondslingerende koekjes en suikerzakjes.
Hij keek naar de kat. Zelfs in haar slaap zond dit geheime dier een vorm van zelfbewustzijn uit, een soort vanzelfsprekende ongenaakbaarheid. Het viel Stennis in dat de consequentie hiervan moest zijn dat Samowar zich nimmer afvroeg een betere of mindere kat te zijn dan een andere. Hij pakte een balpen van de vensterbank, trok de krant met de eerdere aantekening naar zich toe en schreef: de chef zweette als een otter. Dit belette hem niet geregeld zijn armen op te heffen en de handen achter het hoofd te vouwen. Het was onbewuste dominantie.
In de middag begon het te regenen. Stennis zat weer achter zijn computer en noteerde kernwoorden waarover hij later kon nadenken: afleiding, perspectief, samenhang, afstand. Achter zijn rug klonk muziek of wat ervoor doorging. Het waren klanken uit een radio. Stennis vond het prettig de keuze van muziek uit handen te geven. In het gewone leven kon je evenmin voortdurend uitmaken wat er gebeurde. De muziek klonk deze keer naar kortsluiting in een elektriciteitskast, afgewisseld met de repeterende roep van een vrouw I’ve got the power! I’ve got the power! Zodra het geweld definitief ophield, kwam Stennis overeind. Hij daalde de trap af en trok zijn jas aan. Gelopen moest er worden, weer of geen weer, ziek of gezond. Samowar moest hem hebben gehoord, want ze glipte langs hem heen en posteerde zich bij de voordeur. Stennis maakte hier uit op dat de poes geen notie had van de weersgesteldheid. Toch zou hij haar zonder pardon buiten zetten.
Een lijnbus voerde hem door de ergste delen van de periferie. Het wegdek glom van de regen, water van diepe plassen spoot over het trottoir. De chauffeur reed hard zonder haast te hebben. Bij een plein stapte Stennis uit, trok een capuchon over zijn hoofd en begon te lopen.
De straat was breed en recht. In feite was het een oude toegangsweg naar de stad die ooit kleiner was en compact. Alles in de stad had geschiedenis. In de nabijheid lag een station vanwaar duizenden Joden waren afgevoerd. Zij hadden thuis een oproep voor vertrek ontvangen, samen met mededelingen van huishoudelijke aard: De waterleiding dient te worden afgesloten! Huissleutels bij de Politie inleveren! Stennis dacht er vaak aan, met plaatsvervangende schaamte omdat hij in een veel latere periode toch ook ambtenaar was geweest, opvolger van een generatie die de nazi’s had gediend.
Hij bereikte de Burcht, ooit een bekend ziekenhuis. Na de sluiting was het een overheidskantoor geworden. Binnen waren de natuurstenen treden van brede trappen afgesleten. Duizend voeten moesten hier op en neer zijn gedraafd en gesjokt. Duizend gevoelens van opluchting en nederlaag hadden deze gang begeleid. Tegenwoordig was het een hotel. De Burcht als overheidsorganisatie was niet verdwenen of uiteengevallen, maar verplaatst naar een brandnieuw complex, gebouwd in een tijd waarin dit juist overbodig werd door nieuwe inzichten over bestuur en bureaucratie. Eenmaal in beweging gezet, is de trein niet meer te stoppen. De nieuwe generatie had er geen moeite mee. Nieuwe luxe went bovendien snel.
Langszij de Burcht leek het ook vandaag donkerder dan elders op straat. Een niet aanwijsbare schaduw drukte de stemming. Op het asfalt glinsterde glas van een ingeslagen autoruit. Stennis voelde een huivering en ongeloof dat hij hier had gewerkt, deel was geweest van processen die vaak vluchtig waren gebleken en goeddeels waren opgelost.
Bij een Turkse bakker tegenover de Burcht kocht hij een broodje feta. Terwijl dit in de oven opwarmde, keek Stennis uit het winkelraam. Hier vlakbij was een bekend criticus van de multiculturele samenleving op straat vermoord, neergeschoten en afgeslacht met een mes. Stennis had het lichaam zien liggen. Het lag er lange tijd voor het werd afgeschermd. In de Burcht werd er gemengd op gereageerd. De criticus werd door velen afgewezen zonder dat de moord werd goedgekeurd. Het werk werd hervat. Zo was het natuurlijk ook in oorlogstijd geweest: altijd werd werk hervat.
Zijn broodje was klaar voor consumptie. Stennis nam het aan en verdween naar buiten zonder verder iets te zeggen. Hij vergat de dode criticus en nam voorzichtig een hap. Met kaas moet je uitkijken als je geen brandblaren in je mond wilt.
Onwillekeurig keek hij op naar de raampartij waarachter hij jarenlang had gewerkt en vandaar neergezien op de straat. Het leven op een kantoor, dan nog in de burelen van het stadsbestuur, kende een eigen ritme, mores en codes, was vooral naar binnen gericht al moest de burger een andere indruk krijgen. Een herinnering diende zich aan.
Het was een late middag. Het kantoor was versierd, tenminste aan de binnenkant. In de hal stond een forse kerstboom. In werkkamers waren soms kleinere exemplaren opgetuigd, her en der lagen kerstballen op een blikken schotel en er waren banketstaven uitgedeeld. Het voltallige personeel van Stennis’ afdeling was bijeen gekomen. Feest op commando, noemde iemand het, want aan cynisme was nimmer gebrek. Met de tijd binnengebrachte relatiegeschenken werden verloot via een systeem van nummertjes op papier uit een heuse hoge hoed. Het was een manier om corruptie tegen te gaan, te voorkomen dat collega’s hun contacten met de buitenwereld op ongewenste wijze zouden benutten. Vertrouwen is mooi, controle is beter.
Stennis probeerde zich te onttrekken en hij was de enige niet. Vergeefs: hij kreeg een nummer toebedeeld zonder zijn hand in de hoed te hebben gestoken.
De geschenken werden afgehaald, de tafel raakte leger. Er was hilariteit. Er werd wat gedronken. De oekaze van het management tegen het schenken van alcohol werd opgeschort. De vraag of dit verstandig was, bleef onbeantwoord.
Het nummer van Stennis werd omgeroepen. Er zat niets anders op dan te reageren. Zijn prijs omvatte een flinke doos. Menigeen benijdde hem op voorhand, dat zag hij wel. In de doos zat een samowar, ingebracht door een ondernemer in snuisterijen. Stennis liet lacherige opmerkingen over zich heen gaan. Inderdaad: wat moest je met een samowar? De tafel raakte leeg, er werd allengs meer gedronken en gepraat. Nederlandstalige anti muziek werd afgespeeld via krachtige speakers. Hij liep rond en vond een collega. Het was een saaie man, iemand die sympathie noch afkeer bij hem opriep. Thuis had de man een vrouw en een hypotheek. Ze leefden in vaste financiële beperking, maar met hoge verwachtingen aangaande de toekomst.
Stennis mengde zich achteloos in een gesprek dat al gaande was. Hij was vriendelijk zonder iets te voelen. Wel had hij een doel.
Binnen enkele minuten slaagde hij erin de samowar uit zijn bestaan te praten en over te dragen aan de collega die hem niet begreep maar desondanks erkentelijk was.
Dat is dan geregeld, besloot Stennis, een gebaar makend dat hij iets te drinken ging halen. In de menigte en de vloed aan geluiden sloop hij weg, vond zijn werkkamer, gleed in zijn jas en verdween via een uitgang voor onvoorziene urgentie.
Bij het bereiken van de eerstvolgende halte voor openbaar vervoer gaf hij zijn uitstapje op. Doodmoe was hij. Dit gebeurde sinds enkele jaren vrij plotseling; binnen enkele minuten liep zijn batterij leeg. Hij posteerde zich onder een abri en keek over de straat die een bus of tram zou brengen. Enkele meters verderop stond iemand die hij kende, een voormalige collega, een aardige en ontwikkelde man. De vader van deze collega was een volgeling van de nazi’s geweest, een gevaarlijk sujet. De zoon had allang afstand genomen, hij sprak zijn vader nooit en vond diens gedrag onverminderd verwerpelijk.
Er was alle aanleiding gedag te zeggen, een kort gesprek aan te knopen. Stennis had er geen zin in. Hij kroop weg in zijn capuchon. Een hevig verlangen naar huis welde in hem op. Vooral wilde hij naar de poes Samowar die wel weer op de vensterbank zou wachten, arrogant en sierlijk.
Een tram arriveerde. Deuren schoven sissend open. Stennis stapte in. Hij dook meteen op een vrije plek. In zijn ooghoeken zag hij dat de collega bleef staan.
Monk
10 november 2013
(foto: Monk)