Het is 1971, ergens in de herfst. Ik woon thuis en zit op een middelbare school in de stad. De tussenliggende afstand van 20 kilometer leg ik in beginsel af met de brommer, maar vaak is de benzine op. Geld voor de bus heb ik niet, want dit gaat op in sigarettenrook. Daarom sta ik geregeld te liften, een gebruik dat verscheen en verdween.
Ook om het uitgaansleven in de weekeinden mee te maken, ben ik geregeld afhankelijk van deze manier van vervoer. De ene keer pikt een automobilist mij binnen vijf minuten op, voor de volgende rit sta ik een half uur wormen te stampen. De heenreis vormt zelden een probleem, thuiskomen in de nacht is een andere zaak. De sfeer hierin past evenwel bij mijn mentale gesteldheid in die dagen. Thuis en op school heb ik problemen. Deze oplossen kan alleen wanneer ik mij aanpas aan zaken die me tegenstaan. Deze patstelling heeft van mij al vroeg een cynicus gemaakt. Het is voor mij de dood of de violen.
Ver na middernacht sta ik weer eens op mijn vaste plek. Ik heb er dan al een half uur marcheren vanuit het stadscentrum op zitten . Ik ben lang blijven plakken bij een vriend. Hier heb ik muziek opgenomen met mijn bandrecorder, een bak van een kilo of tien die mij nu zweet op de rug brengt. Hoeveel ik ook gedronken heb, tegen de tijd dat ik een lift vind, ben ik altijd weer nuchter. Dat mag ook wel, want sommige chauffeurs nemen je mee om te imponeren met onverantwoord hoge snelheden. Of je treft een oude homo die moed put uit de duisternis. Hoe later het tijdstip hoe schoner het volk. Ik ben alert en soms draag ik een mes of beitel in mijn laars voor je weet maar nooit.
Deze keer heb ik geluk. Al snel stopt een keurige vierdeurs Rover P6, te herkennen aan het wiel op de kofferbak. Voorin zit een echtpaar van een jaar of vijftig. De man draagt een kostuum, de vrouw een bontmantel. Ik mag achterin en zet de bandrecorder naast me neer. We wisselen de gangbare gegevens en beleefdheden uit. Per slot zit je niet in een taxi. Dus praten we over hoe laat het is, de nachtelijke temperatuur en de reden van het stadsbezoek. Ik merk dat de chauffeur bij elke lantaarnpaal in zijn binnenspiegel kijkt en begrijp dat het idee een lifter mee te nemen van de vrouw afkomstig is. Op mijn beurt bestudeer ik het verlichte dashboard van de auto. Ik weet wel iets van dit type auto. Het heeft een skeletframe waaraan het plaatwerk is vastgeschroefd. Welke jongeman weet zoiets? Maar de vrouw geeft het gesprek een andere wending.
Is het niet raar om te doen, wil zij weten, je duim opsteken voor automobilisten in het donker?
Ik schrik een beetje. Dergelijke rechtstreekse vragen worden me zelden gesteld.
Soms proberen ze mij van de weg af te rijden, laat ik de vraag in het midden, mensen schelden je uit of gooien een bierfles naar je hoofd. Maar meestal gebeurt er niets en geraak ik gewoon thuis.
Zo is het precies. Nog een boterham eten in de keuken en dan op kousenvoeten naar bed.
Maar je vraagt toch om moeilijkheden, houdt de vrouw aan, ben je wel eens aangerand?
Ontwijken is mijn specialisme. En liegen. Dit is natuurlijk de schuld van mijn ouders.
Van iedere auto waarin ik stap, onthoud ik het nummerbord. Zelfs wanneer ze mij blind slaan, kan de dader naderhand worden gevonden.
Mijn verwachting, dat nu gevraagd wordt naar het kenteken van de Rover, wordt niet ingelost. We rijden een paar minuten in stilte. Om de stemming te verzachten, bied ik sigaretten aan en zet uiteen waarom ik een bandrecorder bij me heb.
Bij een vriend heb ik muziek opgenomen. Voornamelijk walsen van Strauss.
Waarom zeg ik zoiets? Ik zie er niet echt uit als een liefhebber van klassieke componisten.
Het klinkt bepaald onwaarachtig, alsof ik deze aardige mensen in de maling neem.
Zulke muziek lieten de Duitsers gevangenen in hun concentratiekampen spelen.
Een mededeling. Ik gluur naar de binnenspiegel, maar de man kijkt niet terug.
Pepijn! Hoe kun je nu zoiets zeggen! De vrouw heft haar handen. Ze moet mijn sigaret hebben uitgemaakt of misschien niet eens opgestoken.
Die snotneus maakt het ernaar, Carmen! Hij treitert ons en dat pik ik niet!
De auto remt krachtig en komt midden op de weg tot stilstand.
Eruit! Donder op met je bandrecorder!
Wat kan ik doen? Ik open het portier, trek mijn bezit mee en sta in de nacht. Er is geen ander verkeer. Het is aardedonker.
Bijna onmiddellijk trekt de wagen weer op. Onwillekeurig werp ik een blik tussen de achterlichten en neem het kenteken in me op. Even later loop ik langs het fietspad verder. Er is nog iets meer dan een kilometer te gaan. Gelukkig heb ik nagelaten te antwoorden dat ik het al wist, van die Duitsers.
Monk
13 april 2014
(foto: Monk)