Er is een tijd voor werk en een tijd voor het meisje. Bij Studio Filarski mag dit nogal samenvallen, Pa Zwarthoed houdt er een ouderwets onderscheid op na.
Arnold maakt lange werkdagen in de garage. Het heeft zich tot taak gesteld, de boekhouding eens flink onder handen te nemen. Geen eenvoudige klus, gelet op de chaos aan bonnen en facturen, bijeen geveegd in laden. De van zijn vader gekregen zakrekenaar levert uitstekende diensten.
Uur na uur sorteert hij, controleer facturen en handtekeningen en ontwikkelt gaandeweg een onbestemd gevoel. In de garage drinkt hij thee met de mannen. Aan dit samenraapsel leiding te geven, lijkt hem vrijwel onmogelijk. Dat dit een gevolg is van zijn eigen beperkte betrokkenheid, komt niet bij hem op. Zo verstrijken een paar weken.
Vrijdagmiddag. Pa Zwarthoed heeft zijn tijd vooral besteed aan het regelen van zaken voor zijn zoon. Nu zitten ze bij de notaris, na een laatste inspectie van het woonhuis met de makelaar en onderhandelingen die nog bijna vastlopen. Pa Zwarthoed heeft het de boer nog maar eens ingewreven, oneigenlijk zaken te hebben gedaan met een minderjarige, te weten Arnold. Het komt neer op dreigen met aangifte. De boer haalt uiteindelijk bakzeil met als resultaat een prijsverlaging van twaalf mille. Bijdehand zijn, is een eigenschap die mensen gewoonlijk meer oplevert dan een leven van eerlijk werken. Uiteraard is het afgelopen met de goede verstandhouding, maar wat koop je voor vriendelijke schouderklopjes en de mededeling dat vooral de perenbomen het heel goed doen?
Het boerenhuis aan de Provinciale Weg, inclusief opstallen en anderhalve hectare grond, worden op naam gesteld van Pa Zwarthoed. Wanneer Arnold 21 wordt en daarmee meerderjarig, zal de tenaamstelling automatisch veranderen. Mocht Pa Zwarthoed voortijdig overlijden, dan treedt de Bank in zijn bevoegdheden en verplichtingen. Ook de hypotheek komt voor rekening van Arnolds vader.
Zo zorgen ouders voor hun jongen. Wie met niks begint, komt meestal nergens of het zal bij het Arbeidsbureau zijn.
De boer heeft een zoon meegebracht. Het is een man van onbestemde leeftijd met een bot gezicht. Gedurende de gehele zitting spreekt geen van beiden rechtstreeks met de Zwarthoeden.
Handdrukken en pennekrassen worden uitgewisseld, de papierwinkel ligt op de notariële tafel. Koffie komt uit een metalen thermoskan. De weinig feestelijke koekjes blijven onaangeroerd.
In de Mercedes van Pa Zwarthoed gaat het naar het woonhuis, een historisch moment.
Het erf is ruim, niet te vergelijken met de gemiddelde dorpstuin. De kastanjebomen staan roerloos. Verlaten kippenhokken markeren een geleefd leven. En dan is er natuurlijk het woonhuis zelf.
Ze doorlopen de ruimten. Beneden zijn een hal, de uitgewoonde keuken en een woonkamer met schuifdeuren. Je kan zien dat deze slechts beperkt bewoond is. Evengoed moet er veel gedaan worden. De trap naar de bovenetage kraakt.
Ik wil een hond. Nooit zal iemand mij in de nacht verrassen.
Boven zijn drie kamers. Een wasgelegenheid ontbreekt. Toiletten worden pas twintig jaar later ook ergens anders dan op de begane grond ingericht. Gemakzucht dient de mens. Het houtwerk van de vensters maakt een verwaarloosde indruk. Desondanks is het een solide huis. Hier moet het gebeuren. Wat precies, blijft vooralsnog onduidelijk.
“Tevreden?”
“Reken maar van yes”.
“Veel werk”.
Afspraak is, dat Arnold met eigen geld alvast aan verbouwing begint. Wel in overleg met zijn vader.
“Werken is gezond”.
Een zeldzaam geluid begin jaren zeventig. Arbeid wordt door een toenemend jongeren beschouwd als een straf, de levensbestemming voor doodverklaarde burgermannetjes.
Bij het afscheid heeft Pa Zwarthoed nog iets te zeggen.
“Ga jij om met Barry Filarski en zijn dochter?”
“Ze heet Jenny”.
“Wees voorzichtig”.
“Dat zei u al eens”.
“En terecht. Hij heeft vastgezeten. Om die reden is Birgit bij hem weggegaan. En Jenny kiest voor haar vader. Overschat jezelf niet. Er zit geld en je weet wat daarmee te koop is: invloed en macht”.
“Dus?”
Alleen een kenner kan deze simpele vraag van drie letters duiden. Arnold verwijst impliciet naar de gammele boekhouding van Garage Zwarthoed.
“Het zijn bloedzuigers. Kijk maar uit. Dat bedoel ik met dus”.
“Misschien worden we nog familie van elkaar”.
Arnold maakt een grapje en zijn vader reageert meteen. Ze zitten elkaar achterna op het erf. Is er iets mooier dan een vader en een bijna volwassen zoon die voor hun plezier achter elkaar aan hollen?
Arnold blijft achter. Pa Zwarthoed keert terug naar zijn dorp om koffers op te halen. Hij heeft zaken te regelen en moet hiervoor naar Duitsland. In de garage meldt hij dat Arnold betreffende de boekhouding zijn gang kan gaan. Voor de techniek en klanten blijft Johan verantwoordelijk. Het bericht wordt zwijgend aangehoord, een veeg teken. Het lijkt of personeel met de week vrijpostiger wordt. De nieuwe tijd doet ook hier zijn trede. Vakbonden en de Partij van de Arbeid zullen er blij mee zijn.
Trudie gaat op kamp naar een boerderij op de Veluwe. Er zijn spelleiders, hof dieren, fruitautomaten, bustochtjes en in het geniep wordt wiet gerookt.
Arnold doorkruist het woonhuis opnieuw. Tientallen jaren hebben hier andere mensen gewoond en geleefd. Het verleden is nog in alles aanwezig: het behang en de verf, beduimelde handgrepen en slijtplekken op de vloer.
Investeren is beter dan oppotten.
In feite zit de buit van de Tsarina hem niet lekker. Er is geen schuldgevoel, maar een vaag vermoeden dat de kwestie nog een staart zal hebben. Een gevoel dat gevoed wordt door een simpel briefje.
Denk maar niet dat je ermee wegkomt.
Voort maar weer. Hij wrikt aan de ramen, controleert de dakgoten. Op een kladblok noteert hij zijn bevindingen. Er moet wel iets meer dan een en ander gebeuren. Toch blijft zijn gevoel van opwinding en voldoening overeind.
Want het heeft iets verhevens. Staan in je eigen huis waar geen ander mag komen zonder jouw uitdrukkelijke toestemming. Een plek waar je alles kan doen waar je zin in hebt. Al wil je jezelf er verhangen.
Met de bus rijdt hij naar zijn oude dorp. Het is hem vreemd te moede. Een weg terug is er eigenlijk nooit. Afgezonken op de bodem van diep water liggen de examens, de dienstplicht, het deel uitmaken van een gezin met een irritante huishoudster. Arnold voelt geen heimwee naar het oude of vrees voor het onbekende. Er is vooral opwinding over de betekenis van het nieuwe.
In de ouderlijke woning is de luxaflex neergelaten en de deur zit in het slot.
Vrijdagavond. Het is te laat om nog dingen voor zijn nieuwe huis te regelen. Hij pakt de telefoon en belt de Chinees voor een afhaalmaaltijd. Sinds enkele jaren duiken Chinese restaurants in het hele land op. De mensen bemoeien zich niet met het gastland, maar onderling staan ze elkaar geducht naar het leven. Een van hen is in stukken gehakt in een koffer gevonden en de gemeenschap doet er het zwijgen toe.
Een schaduw schuift langs het venster. De klep van de brievenbus rammelt ruw. Arnold hoort het aan, telt de seconden weg en ziet de postbode teruglopen. Hij is laat vandaag. De man wisselt een paar woorden met een voorbijganger.
Op de deurmat ligt een rouwkaart. Arnold pakt een keukenmes en ritst de envelop open. Hij ziet iets dat niemand ooit te zien krijgt: zijn eigen overlijdensbericht.
Heden verliet ons Arnold Zwarthoed. Een tragisch ongeval maakte een einde aan zijn jonge leven. Arnold was betrokken bij louche zaakjes. De begrafenis zal in besloten kring plaatsvinden.
Hij leest de kaart meerdere malen. Het staat er allemaal echt en de tekst moet ergens zijn gedrukt. Het komt neer op een regelrechte bedreiging, maar wegens de inhoud kan je er moeilijk mee naar de politie stappen. Een afzender ontbreekt natuurlijk. De envelop is wederom gepost in Amsterdam.
Arnold bergt de kaart in een lade van zijn bureau en begeeft zich naar het Chinese restaurant. Op de balie staat de kartonnen doos voor hem klaar. Geen nationaliteit waar het eten zo bliksemsnel wordt bereid als bij de Chinees. Het voedsel is een eindeloze variëteit op vlees, groente en rijst, alles gesmoord in zout en vet. Je gaat denken dat Chinezen een mega contract hebben met de frisdrankindustrie om alle troep weg te spoelen.
De nacht brengt hij door in zijn eigen bed. Het is en blijft volkomen stil. Pa Zwarthoed blijft weg en laat evenmin van zich horen, net als Trudie. In het weekeinde verschijnt geen werkster. Het duurt lang voor hij in slaap valt en zelfs dan blijven allerlei indrukken opkomen. Zo gebeurt het, dat hij pas tegen 11 uur in de morgen wakker wordt en om zich heen kijkt. Een vertrouwde kamer met een schrijftafel en een lamp, een simpele typemachine, het schaalmodel van de Amerikaanse Phantom, plooien in de gordijnen. Hier heeft hij wel de langste tijd doorgebracht. Op zijn rug ligt hij rond te kijken, tot zich een vraag aandient.
Waarom ging mijn vader zo snel akkoord met de aankoop van het woonhuis?
Een antwoord is niet zomaar voorhanden, maar het valt hem wel ineens op. Het wordt bovendien hoogste tijd uit bed te komen en de blaas te ledigen.
De chef van Café Tramzicht heeft een noviteit. Twee tafeltjes en acht stoelen staan buiten, zomaar op straat. Met een uitgevouwen parasol vormt dit het beginsel van een terras. Zelfs asbakken zijn geplaatst. Arnold gaat liever naar binnen en neemt plaats aan het venster.
“Ah, Zwarthoed junior.”
De baas zet zich even aan zijn tafel.
“Hoe staan de zaken?”
“Ik heb een huis”.
Een bericht van formaat.
“Zo. En heb je daar trek van gekregen?”
Het juiste antwoord. De cafébaas wil zelf bepalen of en wanneer hij onder de indruk is.
“Dat ook. Maar vooral zoek ik een paar bouwvakkers”.
“Die zijn schaars. En dus duur”.
In een café hebben ze overal verstand van.
“Een paar vaklui om de boel op te knappen”.
“Vind je vader dat wel goed?”
“Hij is met vakantie.”
De chef is vlug van begrip.
“Wat zit er voor mij in?”
“Waar denkt u aan?”
Een fout. Je moet altijd zelf het initiatief houden.
“Ik denk”.
De baas kijkt zelfbewust, strijkt met de hand langs zijn kin.
“Ik denk aan vijfhonderd gulden, maar voor jou regel ik het voor drie”.
Arnold knikt instemmend. Veel zaken worden op deze wijze gedaan. Handen zijn er om elkaar te helpen en naderhand schoon te wassen.
“Honderd vooruit en niemand hoeft te weten hoe het zit”.
Alles bestaat. Je moet alleen goed zoeken. Wie zou denken dat je in zo’n schijnbaar lege polder binnen het uur een ploegje bouwpersoneel tevoorschijn kan toveren?
Opgeschoten knullen scharen zich rond de tafel. De meesten zijn twee koppen groter dan Arnold, met polsen als scheepskabels. In leeftijd onderscheiden zij zich nauwelijks van hem en toch lijken ze van een ander mensenras af te stammen. Er wordt een team samengesteld van uiteenlopende vaardigheden. Met een voorman die een offerte gaat maken. De chef heeft overwicht door overgewicht. Arnold geeft hem zijn sleutels, opdat de man in het woonhuis kan rondkijken.
De jongens hebben er zin in. De één wil lichtmetalen velgen voor zijn Opel Manta, de tweede heeft uitstaande gokschulden een volgende heeft een meisje met jong geschopt, dus binnenkort wordt er getrouwd. En allemaal zijn het beste jongens, de fysieke bloem van de natie.
Arnold betaalt de kosten van koffie en frisdrank. Hij gaat terug naar het ouderlijk huis en valt op de bank in slaap.
In de middag wordt er aangebeld. Even denkt hij aan problemen met zijn vader of de bouwlieden, de hypotheekverlener, de gast die hem bedreigt. Het kaartsysteem in zijn hoofd valt om. Het is Bertine.
“Gefeliciteerd!”
“Waarmee?”
Hij duizelt nog een beetje.
“Met je huis natuurlijk”.
“Hoe weet jij daarvan. En houdt het liever voor je”.
“Waarom? Ik zou het van de daken schreeuwen”.
“Dat hoor ik, maar dat is een slecht idee”.
Uit zijn bureaulade vist hij de rouwkaart.
“Bekijk dit maar eens”.
“Wat is dit?”
“Jij mag het zeggen, maar ik heb er een slecht gevoel over”.
Hij ziet hoe Bertine het bericht tot zich neemt. Mensen begrijpen alleen dingen die ze herkennen. Bertine toont onbegrip.
“Gekkerd! Het is gewoon een zure grap. Komt er een feestje?”
“Natuurlijk. Maar tot het zover is, vraag ik je erover te zwijgen”.
Arnold neemt de kaart van haar over en besluit deze nog wat te bewaren
“Discretie hoort bij je baan, vind je niet?”
Als Bertine niet uit eigen beweging haar mond wil houden, dan maar laten weten dat ze met gekwebbel problemen op haar werk riskeert.
Of hij zin heeft naar haar verjaardag te komen. Sommige mensen schijnen maar niet te begrijpen waar anderen een afkeer van hebben. Arnold antwoordt dat hij komt, maar weet op voorhand dat dit nooit zal gebeuren.
De straatdeur van de Ragebol staat wagenwijd open. Een diepe geur van vermolmde vloerdelen en mislukte levens slaat door de voordeur naar buiten. Aan de gracht staat Patrick, voorzien van een hengel.
Arnold nadert stilletjes, als een toevallige wandelaar.
“Zo Patrick, trek in vis vanavond?”
“Jezus Christus! Je bent de elfde vandaag”.
De chef stapt heen en weer als een opgefokte reiger.
“Wat moet dit voorstellen?”
“Ze heeft mijn sleutels uit het raam geflikkerd”.
“Gebruik je een schepnet?”
“Nee, een magneet uit een fietsdynamo, is het nou goed?”
Het leven is ondoorgrondelijk, de manier waarop mensen ermee omgaan soms lachwekkend. Toch is het allemaal de werkelijkheid.
Arnold besluit naar binnen te gaan. Het is de macht der gewoonte, grensgebied van belangstelling en verveling. En van geldingsdrang. Het mag kinderachtig zijn, maar het bezit van een eigen huis verschaft Arnold een gevoel van onoverwinnelijkheid.
Hij steekt een Craven aan. Geurige kwaliteitstabak verdringt de kroegdampen, tenminste rond zijn neus.
Muziek is er niet. Eigenlijk is er niets. Misschien kan je zeggen: wegens het ontbreken van muziek is er niets.
Aan de grote tafel zitten drie jongens te kaarten. Arnold overziet het in een enkele seconde: alles aan hen is verkeerd. Om te beginnen hun afschuwelijke haardracht. Met een lengtescheiding op driekwart, geknipt door een kapper die Karel de Grote nog heeft gekend. Zijn blik registreert andere details: een doublé horloge, broekspijpen met een omslag, sokken met een ruit op de zijkant. Zelfs hun manier van zitten deugt niet.
Toch kan je er van op aan dat uitgerekend deze jonge mannen de constante factor van Nederland zijn, de smoelen van elke tijd, de visualisering van een onvoorstelbaar laag gemiddelde.
Even orde op zaken stellen.
Arnold trekt een stoel naar zich toe, gaat er achterstevoren op zitten, plaatst zijn elle bogen op de tafel van de jongens en zucht hartgrondig.
“Is er wat?”
De jongens denken ongetwijfeld dat Arnold een vermoeiende dag heeft.
“Hebben jullie toestemming hier te zitten?”
“Hoezo?”
“Wij proberen dit café een beetje leuk te houden”.
Stomme kaffers.
“We zitten hier gewoon even”.
Arnold zuigt aan zijn sigaret. Hij legt zijn doosje Craven voor zich op tafel.
“Dat is precies het probleem. Luister! Zie ik eruit als een sociaal werker? Draag ik een sik of sandalen? Ruik ik misschien naar een ambtenaar van sociale zaken? Ik dacht van niet. Als je hier wilt rondhangen, heb je toestemming nodig”.
Veel woorden gebruiken, jezelf opdraaien. Arnold krijgt zin om een paar stampen uit te delen.
“Van jou zeker”.
Alles wat ze antwoorden, werkt als spiritus op een smeulende BBQ.
“Om te beginnen kun je iets anders aantrekken dan die door je moeder gebreide trui”.
Beledigen helpt nogal om de ander uit de tent te lokken. Het gebeurt bijna instinctief. Hulp komt uit een onverwachte hoek.
Aan de bar hangt een gestrande cowboy, een midden twintiger met puntige laarzen en een bruin nappa jack, de schouders afgezet met rafelige franje. Zijn harenkop heeft minstens een jaar geen kraanwater gezien. De cowboy rookt een sigaartje en zit te lezen in het blad Muziek Express. Hij draait zich om.
“Fuck them!”.
Arnold knikt instemmend.
“Je hoort het”.
“We blijven. Jij hebt hier niets te vertellen”.
Arnold zucht. De cowboy draait een kwartslag, als is hij persoonlijk beledigd.
“Twee hele zinnen achter elkaar. Toe maar”.
Het kaartspel komt tot stilstand.
“Ga je heil ergens anders zoeken. Ofwel: pak je jas en sodemieter op nu het nog kan”.
Tegelijk met de jongens komt hij overeind. De cowboy veert van zijn kruk. Een knokpartijtje lijkt hem aan te spreken.
“Langs de Kaasmarkt zijn veel mooiere cafés”.
De jongens komen in beweging. Een gevecht wordt vooral beslist op mentaliteit, dat weet elke Duitse voetballer.
Achter een pluchen gordijn, uitgehangen als is het een bordeel, steken broekspijpen en laarzen tot over een lage tafel. Jawel. Er bestaan nog dinosauriërs. Nu het café gezuiverd is, zeilt Arnold neer tegenover Gerben, die met Sjoerd een spelletje schaak doet.
“Dag Gerben. Nog wat gehoord, Sjoerd?”
Altijd met de deur in huis vallen.
Sjoerd staart vervuld van angst naar het schaakbord.
“Of krijg ik mijn geld terug, hier en nu?”
“Ik heb nog geen tijd gehad”.
Geen tijd.
“Dan maar terugbetalen”.
Dit gaat evenmin.
“Loop even mee”.
Arnold grijpt Sjoerd bij zijn boord, sleurt hem omhoog. De jongen is vederlicht. Gerben zwijgt en richt zijn aandacht op het schaakbord.
“Deze kant uit”.
Bij de toiletten drukt Arnold Sjoerd tegen de wand en geeft hem een draai om zijn ongewassen oren.
“Ik heb je gewaarschuwd. De gevolgen zijn voor jouw rekening”.
Zijn knie stoot tegen Sjoerds maagstreek.
“Niets presteren en mijn geld erdoor jagen!”
“Rot toch op man.”
Arnold grijpt Sjoerd vol en krachtig bij de ballen.
“Wat Zegt? Beginnen we praatjes te krijgen?”
Sjoerd wil schreeuwen, maar het ontbreekt hem aan lucht.
“Als je gaat brullen, verdwijnt je kop in de toiletpot”.
“Aaahha”.
Een onrustig gevoel maakt zich meester van Arnold. Iemand bij zijn ballen vasthouden, ziet er raar uit. Het kan niet lang duren.
“Lukt het nog vandaag, of moet ik je kinderbijslag eraf draaien?”
“De Tsarina gaat tegen de vlakte. Ze gaan er huizen bouwen”.
“Nou, geweldig. Maar ik vroeg naar Iris”.
Zijn greep houdt aan. Het gezicht van Sjoerd toont kreukels, alsof vroegtijdige ouderdom zich aankondigt.
“Krijg ik dan mijn geld?”
“Ben jij wel eens echt hard geslagen, Sjoerd? Er zijn vandaag geen Duitse mongolen om je achter te verschuilen”.
“Die andere vijftig?”
Het straatleven, het sjacheren en bedelen, het plegen van kleine diefstallen, gebrek aan nachtrust en het besef van maatschappelijke uitsluiting hebben Sjoerd harder of wanhopiger gemaakt. Ze staan bij de pleedeur van De Ragebol, omgeven door een geur waarin zelfs kakkerlakken zouden bezwijken.
Arnold laat los. Hij haalt twee biljetten tevoorschijn en wappert ermee voor de neus van Sjoerd.
“Eerst praten. Dan geld. Niet andersom”.
“Iris is verhuisd”.
“Dat mag ook wel. Adres?”
“Jan van Scorelkade”.
“Nummer? Huisnummer Sjoerd! De Scorelkade is lang”.
“Niet op gelet. Het huis heeft een blauwe voordeur”.
Ze worden onderbroken door Patrick. De chef stommelt zijn rookbunker binnen. Arnold laat Sjoerd los en klopt hem op de schouder zoals je een hond bemoedigt. Zodra Patrick zijn schaarse gasten ziet, steekt hij triomfantelijk een sleutelbos omhoog.
“Niet gedacht hé? En nu even iets regelen”.
Zijn nijdige laarzen bestormen de trap, de weg naar bovengelegen kamers. Een deur slaat dicht. Kabaal vult de achtergrond. Het klinkt naar omvallende kasten.
De historische stad is een raderwerk van door elkaar lopende tijden. Generaties hebben erover gedaan de warboel van krotten en echte panden, huizen en bouwvallen, kerken en fabriekjes, kelders en zolders, neer te planten. Daar hebben de mensen hun tijd aan besteed. En dan zijn er nog grappenmakers die vragen naar de zin van het leven.
De Van Scorelkade ligt niet om de hoek. Daarbij vreest Arnold te belanden in een sfeer van goede vrienden en verhuisdozen, felicitaties en theekransje. Het lijkt hem beter eerst het oude adres op leegstand te controleren.
Het is zondagmiddag. De straten zijn leeg. Hij kijkt om zich heen en verwondert zich. Het gaat over een houten brug, door een steeg met een bouwsteiger, straten waar fietsen in een rek tegen elkaar hangen. Hier zijn de huizen ouder en is het onderhoud allang vergeten. Er hangt een onaangename geur van armoede. Het pand waar hij wil zijn, torent enkele meters boven de andere uit. Arnold zoekt naar de sleutel in zijn broekzak, maar vindt alleen die van hemzelf. Dan maar achterom. In de steeg ligt rotzooi als tevoren. Een half verbrand matras vormt de laatste bijdrage. Op het beslissende moment zinkt hem de moed in de schoenen. Wat maakt het ook uit een paar dagen later te komen? Besluiteloos staat hij een halve minuut stil en maakt rechtsomkeert.
Eenmaal in de auto, onderkent hij ziek te worden. Hij rijdt een paar honderd meter, stopt abrupt midden op straat en heeft juist voldoende tijd het portier te openen. Een golf braaksel spat uiteen op het wegdek.
Onderweg naar zijn ouderlijk huis gebeurt dit nog eens. Hier aangekomen, holt hij naar de voordeur, maar bereikt de wc niet zonder zich te bevuilen.
Het is al donker wanneer hij weer bijkomt. Hondsberoerd voelt hij zich. Hij strompelt de trap af en braakt opnieuw boven het toilet. Zijn slapen kloppen, zijn ingewanden borrelen als een ketel erwtensoep. Minutenlang blijft hij nahijgen. Hij drukt zijn voorhoofd tegen de deur van het toilet om een beetje verkoeling te vinden. Het licht laat hij uitgeschakeld, want het smerigste verdient slechts duisternis. Vanuit de huiskamer dringt het tikken van de Rotterdamse Staander tot hem door. Het plechtstatige geluid gaat over in een melodie, ergens gehoord, misschien in De Zwarte Beer, het voorportaal van het einde.
I am so sick, so sick. Oh death come quick.
De volgende dag blijft hij liggen. Hij sluimert in blokken van twee tot drie uren, ontwaakt in een merkwaardige lichamelijke verstijving om opnieuw weg te zakken. Niets bemerkt hij van het feit, dat de nieuwe huishoudster zijn kamer betreedt, het venster op een kier zet en een glas water ververst.
Tegen zeven uur in de avond voelt hij zich eindelijk wat beter. Uit de huiskamer klinkt het opgewekte deuntje van de Fabeltjeskrant. Ongetwijfeld zit Trudie tv te kijken.
Voorzichtig komt hij overeind en begeeft zich naar de badkamer. De mengkraan doet er nogal over om warm water te leveren. Zijn urine vloeit weg langs de tegels en vormt kortstondig een goudgele stroom naar het putje. Na het douchen keert hij terug in zijn oude slaapkamer. Hij trekt de bovenste lade van zijn huiswerktafel open en vist er een bierviltje uit. Hierop staan getallen.
De getallen die ik voor Pino invulde voor de lotto.
Twee dagen later is hij weer de oude. Anderhalf uur verblijft hij in de garage, voornamelijk om het personeel te laten weten dat hij de gang van zaken in de gaten houdt. Voor de vorm helpt hij met het uittakelen van een motorblok. Zonder aan te geven wanneer hij terug zal komen, verlaat hij het bedrijfspand.
De bouwvakkers dragen allereerst een grote transistorradio binnen. Creedence Clearwater Revival exerceert door de kale ruimten van het boerenhuis. De band moet de muzikale beschaving redden nu de hippies door de platenboeren zijn ingeruild voor dans en clips van een verse generatie. Je weet niet meer wie man of vrouw is. David Bowie is allebei. De sprinkhaan bestaat uit een doosje bouwstenen, waaruit je steeds een andere artiest kan samenstellen.
Zes bouwvakkers brullen af en toe het refrein mee met de gebroeders Fogerty.
Oh, Suzy Q, baby I love you, Suzy Q.
Dit alles gaat bij vlagen ten onder in geram en gezaag, het knersen van een betonmolen, het gillen van Black & Deckers, het venijnige fluitknallen van elektrische nietmachines. Arnold bekijkt met de voorman de tekeningen. Hij brengt wijzigingen aan en verrast de ploeg met het laten aanrukken van patatten, broodjes en frisdrank.
Organiseren en logistiek zijn van cruciaal belang in elke project. De afronding is een kwestie van dagen. Daarna hebben de mannen echt vakantie. Hun gesprekken gaan steeds vaker over bier en bikini. Ze blijven niet in eigen land. Tegenwoordig loont het de moeite om naar de Spaanse Costa’s te gaan. De vlucht met Transavia kost iets, maar het verblijf is bijna gratis. De socialisten noemen het mobiliteit.
Uit de kofferbak van zijn auto haalt hij een kleine camera, gekocht in de stad. In het geniep maakt hij opnamen in de bedrijfsruimte. Het vederlichte klikken valt niemand op. Het lijkt hem een aardige training voor het werk dat Jenny suggereerde. Enig idee van wat dit in werkelijkheid zal inhouden, ontbreekt hem. Hij fotografeert ook de auto’s van de bouwvakkers.
Waarom wil Jenny dat ik bij haar kom werken?
In de brievenbus van het ouderlijk huis ligt een blauwe envelop van het Ministerie van Justitie. Berichten die er toe doen, nemen weinig ruimte in. Bij een schildersbedrijf buiten de polder is een gestolen wagen aangetroffen. Deze werd jaren eerder gekocht bij Garage Zwarthoed. De politie auto heeft het voertuig in beslag genomen. Of Zwarthoed contact wil opnemen.
Arnold neemt de envelop mee naar de garage en informeert naar het voorval. De mannen hullen zich in onnozelheid. Verkopen worden door Pa Zwarthoed altijd zelf afgehandeld. Een monteur heeft zich trouwens ziek gemeld, reden voor Arnold om het GAK te bellen. Hij dringt aan op controle en laat het hier voorlopig bij. Aandrang om de man thuis te bellen, voelt hij niet. Je kan erop wachten dat je gezwets te horen krijgt, anders wisten ze in de Garage al wat hem mankeert.
Pa Zwarthoed heeft zijn afwezigheid met een paar dagen verlengd. Dit tot ongenoegen van Arnold. Hij acht het bepaald dringend de boekhouding van Garage Zwarthoed aan de orde te stellen. Om precies te zijn: Arnold heeft onregelmatigheden aangetroffen. Op het pand wordt teveel afgeschreven, rekeningen zijn kennelijk cash betaald en geïnd. De BTW is een rommeltje. Van zijn eigen auto, de klassieke BMW CS, vindt hij helemaal geen aankoopnota terug. En dan is er nog de brief van Justitie.
Voordeel van vaders afwezigheid is, dat hij kans ziet de verbouwing af te ronden voor Pa Zwarthoed terugkomt. Een kind streeft naar de waardering van zijn ouders. De kosten zijn flink over de rand van de emmer gelopen, reden om maar weer een pak Duitse bankbiljetten te wisselen. Daarom rijdt hij in de middag opnieuw naar de hoofdstad, waar tot zijn verrassing de Uitverkoop is begonnen. Ondernemers bieden hun winkeldochters aan voor de helft van een prijs die ze eerst hebben verhoogd. Bij drie verschillende kantoortjes wisselt hij forse bedragen. Een vierde eist dat hij zich legitimeert. De wisselkantoren beginnen in een slechte reuk te geraken, reden voor de Gemeente actie te ondernemen. Arnold vertrekt hier van het laatste adres zonder resultaat. Na afloop van de veldtocht langs de geldwisselaars, trekt hij te voet het centrum in voor nieuwe kleding. Op een amateuristisch aanplakbiljet van een bewoner leest hij, dat een hond wordt vermist. Een vreemd idee: wie raakt nou een hond kwijt? Belangrijker is, dat Arnold aan een weggezakt idee wordt herinnerd: een hond zal mij beschermen tegen gevaarlijke gekken.
De volgende dag betreedt hij op een vroeg uur de garage en blijft hier de hele dag. De brief van Justitie geeft reden tot bezorgdheid en niet alleen wat betreft de garage. Wat, als de Hermandad de financiering van Arnolds nieuwe huis gaat onderzoeken? Dan kan er beter geen betonmolen meer in zijn woonkamer staan.
Tersluiks probeert hij het framenummer van een gerepareerde wagen te controleren, maar hij kan het niet vinden. Tijd om andere wagens op het terrein te controleren, ontbreekt. Het personeel komt opdagen, al is het deels 20 minuten te laat. Arnold maakt hiervan stilzwijgend een aantekening. Hij krijgt de indruk dat de monteurs zijn aanwezigheid vervelend vinden. Het vergroot zijn overtuiging dat het verstandig was bijtijds de tas met Duits geld weg te halen.
Al met al verzet het werk zijn privé gedachten, onderdrukt het de gang naar de horeca en wekt een sfeer van zingeving en doelmatigheid, zelfs rechtvaardiging naar zijn vader. Toch hangt hij ’s avonds neerslachtig op de bank met een bak fastfood. Hij neemt de personeelslijst erbij en schrapt de helft van de vigerende namen. Als het aan hem ligt, hebben deze mannen volgende maand geen baan meer. De werkloosheid stijgt, dus je vind gemakkelijk vervangend personeel. De tv toont als altijd melig amusement. Zo is er “De Kleine Waarheid” met Willeke Alberti. Het journaal meldt, dat boven Vietnam drie Amerikaanse bommenwerpers zijn neergehaald, naar het schijnt met raketten van Chinese makelij. Er gaan geruchten dat het zendschip van Veronica aan land moet komen, om niet door de Staat te worden overmeesterd. Bezoek van Bertine verandert niets aan zijn neerslachtigheid. Ze slapen gescheiden en zonder begeerte. Zo is het beter, want seks is de zaag aan de poten van vriendschap.
Na het avondeten, een blik erwtensoep waar hij extra worst door mengt, kleedt hij zich om en gaat te voet langs bij het echtpaar De Zwaan. Het opduiken van de nieuwe huishoudster herinnert hem aan het bestaan van de vorige.
Het betreft een rijtjeswoning, typisch huursector, maar wel voorzien van een diepe tuin. Het leven lijkt soms op een oneindige verscheidenheid aan gelijktijdig opgevoerde toneelstukken. In elk huis, achter elke deur wordt een andere situatie uitgebeeld. Er bestaat wel samenhang, maar niemand overziet het geheel.
Bij De Zwaan krijgt hij een kopje thee. Hij overhandigt een envelop met geld voor niet geleverd werk van de afgelopen maand. De mensen zijn ontroerd. Er bestaan nog jongeren met een hart. Tersluiks kijkt hij rond in de met barokke meubels volgestouwde woonkamer van het gezin. Nooit had hij hier rustig zijn huiswerk kunnen maken, nergens is plek om ongestoord naar muziek te luisteren. Mevrouw De Zwaan zit rechtop in haar stoel. Een dunne, doorzichtige slang voert zuurstof aan via haar neus. De veronderstelde longontsteking blijkt iets geheel anders te zijn. Een onnoembare keelaandoening, te lang veronachtzaamd, heeft toegeslagen. De huisarts is een man die ongaarne doorverwijst. Nu is het te laat. Een eenvoudig erkennen van dit falen is natuurlijk teveel gevraagd. Geschatte levensduur voor mevrouw De Zwaan: drie tot zes maanden.
Arnold slaat haar bewegingen nauwgezet gade. Het drinken door een rietje, het kauwen op een stukje chocolade. Hoe vaak heeft hij zich niet aan haar geërgerd en hoe betrekkelijk lijkt dit alles vandaag. Later wordt de tv aangezet. De KRO, even degelijk als zouteloos, voert een veld op vol dansers en danseressen. Een ieder is voorzien van een enorme namaakschaar, waarmee leuke knippende bewegingen worden gemaakt. Hiernaar te mogen kijken in je laatste levensfase.
Twee dagen scheiden hem van het ultimatum over wat hij zal doen. In de garage bij zijn vader blijven, of als aankomend filmer naar Barry en Jenny overstappen. Je kan je ook inschrijven bij het Arbeidsbureau, een weinig aanlokkelijk vooruitzicht. De lui van dit kantoor zijn ambtenaren. Ze leggen dossiers aan die ze naar elkaar doorschuiven. Vervolgens gebeurt er niets. Registratie draagt niet bij aan bestrijden van werkloosheid. Alleen een aantrekkende economie helpt.
Hij probeert zijn vader te bellen om hem tot terugkeer te bewegen. De telefoon wordt niet opgenomen. Heel erg vindt Arnold dit niet. Hij wil vooral dat zijn huis wordt afgebouwd. Hier kan Pa Zwarthoed beter geen getuige van zijn, want het mag duidelijk zijn hoeveel meer dan zijn veronderstelde spaargeld ermee is gemoeid.
Gelukkig zijn de mannen sneller klaar met hun klus dat hij vreesde. Ze rossen hun gereedschap in de kleine vrachtwagen en wassen hun gezichten en polsen onder de kranen die ze zelf hebben aangebracht. Is het mooi geworden, of hoe zit het? Een half uur zit het gezelschap aan bier, sigaren, bokworst en kaas.
De voorman heeft van Arnold een stapel Nederlandse bankbiljetten ontvangen. Als een rentmeester resideert hij aan tafel en verdeelt het geld. Het is als een tafereel voor een Hollandse schilder: De Zwartwerkers.
Arnold noteert een paar namen en telefoonnummers om mogelijk later eens over andere klussen te praten. Het geld verdwijnt in portemonnees, broodtrommels en broekzakken. Zo gaat dat met geld.
Een half uur later arriveren leveranciers. Ze brengen een rol vloerbedekking, stoelen en een eettafel. Twee prutsers zijn anderhalf uur bezig met het bevestigen van luxaflex. Afdrukken van hun schoenzolen verpesten het schilderwerk van een vensterbank. Arnold laat commentaar achterwege. Hij wil de klus geklaard hebben en de mensen van het erf. Voor een tientje extra nemen ze hun verpakkingsmateriaal weer mee.
Zodra de rust terugkeert, rijdt hij naar de stad. Nabij de Kanaalbrug is tussen betonskeletten een tijdelijke parkeerplek aangelegd, bedoeld voor opzichters en bouwbazen. Hier laat hij zijn auto achter en marcheert naar De Ragebol. Vermoeid zeilt hij neer aan de bar. Klanten zijn er niet.
“En, Patrick?”
“Wat?”
“Je zaak, je vrouw, sleutels, brandverzekering, geldproblemen, visakte. Hoe het gaat.”
“Het gaat goed”.
Het klinkt kortaf. De barman gaat een plaat opzetten. Rockmuziek met een klassieke omlijsting, een groot orkest met violen en fagotten. De plaat is van de Italiaanse band Le Orme en meegebracht door Pino. Waar moet het eindigen.
“Ik hoor dat jij een eigen huis hebt?”
De toonzetting van de vraag staat Arnold tegen.
“Ik moet ergens wonen”.
“Verdien jij zo goed?”
“Zeker, ik heb veertien krantenwijken”.
“Zo’n jonge gast…”
Patrick is ongewoon vervelend vandaag. Hij ouwehoert als een burger.
“Ja, jij wacht liever tot je pensioen. Het huis is niet van mij en er zit een hypotheek op, als dit je mocht boeien. Eigenaar is mijn oude heer, voor jou de achtenswaardige portefeuillehouder van economische en aanverwante zaken, tevens eigenaar van Garage Zwarthoed. Als je een auto nodig hebt, kan ik je matsen. Als je tenminste ophoudt om strontvervelend te zijn”.
Patrick moet deze dosis mededelingen even herkauwen.
“En jij lost de hypotheek af met rondhangen”.
“Het is niet mijn hypotheek, zei ik al. Godverdomme. En ingeval ik moest aflossen, dan deed ik het met de opbrengst van roofovervallen. Wees dus blij dat je nog leeft”.
Patrick lacht een beetje ongemakkelijk.
“Square man, right on!”
Ach ja, de cowboy zit er ook weer.
Patrick wenkt Arnold met zijn hoofd en wacht tot deze zijn tegenzin heeft overwonnen en twee krukken opschuift.
“Heb je al wat van Justitie gehoord?”
Arnold hoort alarmbellen rinkelen. Hij besluit zich van de domme te houden.
“Wat moet ik met Justitie?”
“Sonja wil jou aangeven. Namens Pino. Of ze heeft het al gedaan. Het gaat om geld van de Duitse lotto. Pino had de hoofdprijs, maar het geld is verdwenen uit De Tsarina. En jij bent daar gezien”.
Vandaar dat ik Iris nooit meer zie. Ze heeft gekletst.
Arnold schrikt weldegelijk. Eerst het gedonder met een gestolen auto in de garage. Nu dit weer. Zit straks de hele familie Zwarthoed achter de tralies?
Toch herstelt hij zich snel.
“Zeg Patrick, weet jij nog dat we hier om de grote tafel zaten? Dat ik de getallen voor onze Italiaanse Jezus invulde en het inleggeld op tafel legde? Weet je dat nog? Je was er wel bij. En staat je nog bij welke afspraken ik met Pino heb gemaakt?” Het zijn veel te veel woorden.
“Ik weet van niets”.
“Dat mag je later herhalen voor de rechtbank, want ingeval het aan de orde komt, ik ga jou beslist als getuige oproepen. Als blijkt dat je liegt, word je vervolgd wegens meineed. En dat is een misdrijf”.
Hij weegt de mogelijkheden in een razend tempo. Zijn angst gaat over in boosheid, welke op zijn beurt in de diepvries van zijn zelfbeheersing belandt.
“Ik wil je voor problemen behoeden, Patrick. Denk even na. Hoe kan ik weten of Pino geld heeft? En waarom zette hij het niet gewoon op de Bank? Vraag jij je wel eens iets af? Zou je moeten doen.”
Patrick gaat shag rollen. Hij doet er lang over.
“Ik heb het van Sonja. We zaten wat te babbelen en toen”.
“Hou toch op man, ik heb de hele week hard gewerkt en ben doodmoe”.
Dat verdomde geouwehoer overal.
“Zou ik hard werken wanneer ik geld had? Zou jij dat doen?”
De barman grijnst een beetje besmuikt. Toch heeft hij een stukje echte informatie.
“Die roodharige van Vincent was er ook bij. Janis of zoiets”.
Arnold haalt diep adem, drie, vier keer. Ongewild spreekt hij uit wat hij denkt.
“Sonja wil helemaal geen aangifte doen. Sonja wil alleen neuken met Afrikanen. Ik denk dat ze te diep in haar glazen bol heeft gekeken”.
De deur van het café zwaait open. Arnold werpt een blik naar het felle buitenlicht. Hij onderscheidt slechts silhouetten.
Drie meisjes schuiven langs de bar. Ze zijn beslist te jong om in een neerslachtig café te belanden. Van wie hebben ze gehoord dat het leuk is in de Ragebol? Ze nemen plaats aan de grote tafel en grabbelen in hun tassen. Samen eten ze een meegebrachte reep chocolade. Een mooie gelegenheid een sneer naar Patrick uit te delen.
“Daar gaat je omzet. Weer geen huurafdracht deze maand”.
Arnold heeft geen zin om te wijken. Vroegtijdig vertrek kan worden uitgelegd als vrees of schuld. Ongeduldig wacht hij tot Patrick thee heeft gezet. Voor schoolmeisjes is een kopje thee het meest voor de hand liggend. Dat kennen ze van thuis.
Zijn oog rust op de cowboy, die onverstoorbaar aan de bar zit. Zin in een gesprek met deze outlaw heeft hij niet. Sympathie op afstand is mooi genoeg.
De meisjes halen hun thee van de bar, ieder afzonderlijk. Ze zijn nog fris van de lever, bijna kind. De barman schuift kleingeld naar zich toe.
“Goed, Patrick. Aangezien je toch alles schijnt te weten: nog wat van Iris gehoord?”
De aanval is de beste verdediging. De snelle reactie verwondert hem.
“Iris geeft geld uit. En waar komt dat vandaan, nietwaar?”
Arnold schiet in de lach, al kan je denken dat verontrusting meer op z’n plaats is.
“Beluister ik je goed? Denk je dat ik junks financier?”
Patrick is deze keer standvastig. Hij heeft zijn antwoord klaar.
“In ruil voor haar zwijgen”. Zijn blik moet als veelbetekenend zijn bedoeld.
“Zwijgen? Denk je dat ik van de maffia ben? Je kijkt teveel naar de tv, idioot”.
Arnold wappert met zijn hand.
“Om hoeveel geld gaat het eigenlijk, allesweter?”
“Anderhalve ton of meer”.
“No shit!” De cowboy lijkt het gesprek synchroon mee te lezen in zijn stripboek of hij heeft verdomd goede oren. Zelfs de meisjes schrikken op van zijn uitroep.
De Italiaanse rockmuziek komt tot een vroegtijdig einde. Er zit een vette tik in de groeven. Patrick haalt de schijf van de draaitafel, kijkt nog eens goed en bergt de plaat in de hoes die weer in de platenbak verdween. Arnold kan niet nalaten te reageren.
“Wat je nu doet, is precies de reden waarom je hier over een eeuw nog staat”.
Patrick doet of hij niets hoort.
“Een beschadigde LP weer in het rek zetten. Volgende week donderdag nog eens opzetten. Zo kom je lekker vooruit”.
De cowboy komt van zijn kruk. Uit niets in zijn houding blijkt dat hij het gesprek heeft gevolgd.
“How much?”
Patrick steekt twee vingers op. Hij wacht rustig tot twee muntstukken op de bar liggen.
Even later verdwijnt de vreemde bezoeker in het daglicht van de deuropening. Om per omgaande plaats te maken voor een bekende: Gerben.
Ze vertrekken meteen, alleen al om Patrick klandizie te ontzeggen. Gerben gaat Arnold voor langs de gracht van eeuwenoud verdriet. Een ogenblik staan ze stil voor de etalage van de pornowinkel. Elektrisch licht in de etalage floept automatisch aan wanneer je langer dan drie seconden stilstaat. Na een minuut is het weer gedaan met deze dienstverlening. Via de hoerenstraat gaat het terug, langs een pand dat recentelijk is ingestort.
Ergens in deze gribus klinkt muziek van Hendrix, grootste gitarist van het noordelijk halfrond. Netjes overleden op de magische leeftijd van 27 jaar. Opdat amateurs het onthouden. Buitenaardse klanken verheffen de straat uit de hel, al is het voor vijf minuten. Bij een grijs geverfde deur blijven ze staan.
“Kom je binnen?”
Arnold kijkt op zijn horloge en knikt. Een kwartier, dat moet kunnen. Het is goed het stellen van limieten. Zo werken ze in de garage ook, of ze zouden het moeten doen. Met een stopwatch meten hoeveel tijd een reparatie in beslag neemt. Om daarna deze tijd te evalueren en zo mogelijk tot norm te stellen.
De deur geeft toegang tot een redelijk onderhouden pand, bijna op de hoek van de hoerenstraat. Gerben gaat voor en trekt meteen zijn jas uit. Hij opent een glasdeur die toegang geeft tot de woonkamer.
“Hoeveel?”
“Vierhonderd in de maand”.
“Geen kattenpis.”
Ze staan in een smaakvolle ruimte. De wanden zijn gestuukt, er staat een houtkachel. Op een metalen standaard prijkt even fier als zinloos de contrabas.
“Hoelang denk je dit vol te houden?”
Gerben leeft bij de dag. Hij is afgekeurd voor arbeid. De problemen beperken zich niet tot artritis in zijn gewrichten; ook in zijn bovenkamer is iets loos. Onderzoeken in een ziekenhuis staan op het programma. Arnold laat de berichten bezinken en denkt na. Dit gaat maar voor een klein deel over Gerben. De woorden van Patrick gonzen na in zijn hoofd. En dan is er nog dat merkwaardige overlijdensbericht. Wie heeft het op hem gemunt? Zou het lonen om het drukwerk te laten onderzoeken om de opdrachtgever te achterhalen? Zoveel particulieren die een enkele kaart met bizarre tekst laten drukken, kunnen er niet zijn.
Nadenken komt vooral neer op het onderkennen van verbanden en mogelijkheden. Geen enkele keer is het bij Arnold opgekomen de inhoud van de buitgemaakte rugzak nauwkeurig na te tellen om hiermee de omvang van zijn daad in kaart te brengen. Nu maakt hij zich gaandeweg zorgen over de kennelijke complexiteit. Wat, ingeval in alle etablissementen van de Zwarthoeden huiszoeking wordt gedaan?
Hij onderbreekt Gerben, zonder acht te slaan op wat deze vertelt.
“Luister, Gerben. Wij kunnen elkaar helpen. Het belangrijkste is, dat je erover weet te zwijgen”.
Het voorgenomen kwartier groeit uit tot anderhalf uur. Er is geen drank in huis, geen muziek, geen telefoon. Zo kan er voortgang worden geboekt.