De jaren zeventig zijn pas begonnen. Voor de socialisten staat een gouden tijd voor de deur. Met name grote bedrijven staan in een kwade reuk. Juist zoals vandaag, proberen zij de mensen te reduceren tot producenten en consumenten. Het denkende deel van de jeugd heeft wel wat beters te doen dan zich hiertoe te lenen.
Arnold Zwarthoed is een halfwas van achttien jaar, scholier in de laatste klas van het verdwijnende schooltype HBS. Tegen de trend in draagt hij graag nette kleding en laat geregeld zijn haar knippen. Bovendien heeft hij een neus voor geld.
Zijn vader is garagehouder en tevens wethouder in eigen woonplaats, een gemeente in Noord Holland. Als weduwnaar vormt hij een gezin met zijn beide kinderen. Naast Arnold is er dochter Trudie. Zij is vijftien en woont een deel van de tijd in Huis De Zon, opvang voor jongeren met een gebrek of stoornis. Moeder is jaren eerder gestorven onder verdachte omstandigheden. Het huishouden wordt op orde gehouden door Jopie De Zwaan, gehuwd met een kippenslachter.
Op de eerste zaterdag van de maand juni vertrekt Arnolds vader voor twee weken naar Duitsland. Hier koopt hij tweedehands auto’s om deze in Nederland door te verkopen. Duitse auto’s staan vaker netjes onderdak en worden goed onderhouden.
Deze keer wil de garagehouder bij onze oosterburen mooie klassiekers opsporen. Wagens die sinds jaar en dag bij opa in een schuurtje staan, keurig onder de gehaakte beddensprei. Hor je dergelijke auto’s zou kunnen verkopen op[ het platteland, is een andere vraag. Een man moet een doel hebben om op reis te gaan. Een doel of een vrouw.
Arnold brengt de dag door bij een plaatselijke boer. Met het verstand op nul mag hij de hele dag rondrossen op een tractor. Balen hooi worden van het land gereden. De boer houdt de hemel nauwlettend in de gaten, want in Nederland is regen nooit veraf.
Tijdens de middagpauze zit Arnold met het echtpaar en een vaste werkman aan tafel.
Ze eten andijviestamp vanaf versleten borden. Het gesprek gaat over tijden waarin de boeren het nog goed hadden. De druk om weer vlug aan het werk te gaan is voelbaar.
Toch blijft ieder zitten tot de klok één uur slaat. Zo is nu eenmaal de gewoonte. De oude wereld handhaaft zich nog hier en daar, blind voor signalen van de toekomst.
In de vroege avond keert hij terug naar de ouderlijke woning. Hier is de luxaflex neergelaten. De deur zit in het slot. Een beetje houterig stapt hij van zijn brommer. Aan landwerk moet je wennen en de dagen bij een boer duren lang.
Hij stalt zijn brommer op de betonnen vloer van het schuurtje waar gewoonlijk vaders auto staat. In de ruimte hangt een vage geur van rubber en benzine. Vermoeid loopt hij het huis binnen en staat geruime tijd stil in de woonkamer. Nee, werken bij de boer kan nooit tot iets leiden, dat begrijpt hij goed.
Eikenhouten meubilair domineert het interieur: een loodzware tafel met zes stoelen, een zitbank en twee rookstoelen, plus een Rotterdamse Staander, een klok als een tijdsaltaar. Op de plaats waar ooit de hond het hoogpolige tapijt met zijn darminhoud heeft verpest, staat een oude scheepskist. Hierin zit niets, geheel naar de wens van Trudie. Zij meent dat ook Geesten huisvesting verdienen. Een idee dat verband houdt met de dood van hun moeder. Zij maakte een smak van de trap en brak haar nek.
De eettafel is leeg, op een beduimelde blocnote na. Hierop staan aanwijzingen voor het besproeien van de tuin, het gebruik van elektrische kookplaten en andere voorstellen tot een geordend leven. De notities zijn achtergelaten door mevrouw De Zwaan die het beste voorheeft met haar werkgever.
Arnold werpt er een vluchtige blik op. Hij stelt vast, dat er een paar spelfouten in voorkomen.
De keuken toont een fris geboend aanrecht. De vaat is opgeruimd en in de vensterbank prijkt een bosje pinksterbloemen in een jampot. De koelkast slaat aan met een lichte siddering. Een huis zonder bewoners is geen huis, maar een opslagplaats.
In de groentelade van de koelkast ligt slechts een halve krop sla. Niemand heeft boodschappen voor het weekeinde gehaald.
Arnold kijkt uit het raam en luistert aandachtig. Buiten gebeurt niets, zoals meestal in een dorp.
Zijn eigen kamer bevindt zich op de bovenetage. Het is de typische ruimte van een adolescent. Tegen een muur staat een bed met een prop lakens en dekens. Kledingstukken zwerven over de vloer. De schrijftafel is beladen met schoolboeken en mappen. Achterstallig huiswerk wordt overkoepeld door een booglamp en deze moet op haar beurt haar meerdere erkennen in een aluminium schaalmodel van een Amerikaanse bommenwerper. Arnolds klasgenoten kunnen dit beter niet zien. Amerika is de gebeten hond in de Vietnamese oorlog. Een beetje scholier van middenstand komaf beroept zich op het Rode Boekje van Mao en de tot icoon verheven Che Guevara, rechterhand van Fidel Castro. De Cubaanse rebellenleider beschimpt de Amerikanen al jaren. Echt gelezen wordt Mao’s boekje nauwelijks. Net zo min als Dagboeken van Guevara, die al jaren dood is, vermoord in Bolivia. Eenmaal voor waar aangenomen, leidt de ongein van de linkse lectuur een onbekommerd leven. Kennis over de sociale gevolgen van zoiets als De Grote Sprong Voorwaarts is in het Westen afwezig en ongewenst.
Aan de wanden van Arnolds kamer prijken een pin-up kalender van Garage Zwarthoed en een langwerpige spiegel van modern rookglas.
Het forse gazon en de tuinen van de buren erachter worden afgezoomd door rechthoekige huizenblokken en een lijnrechte straat. Nederland is een land van de tekentafel. De invloed van een landschap op het denken is nooit goed onderzocht. De impact kon wel eens groter blijken, dan wordt gedacht, al helemaal waar dit landschap het resultaat is van menselijk handelen.
Uit een lade haalt hij een boekje tevoorschijn, voorzien van een harde kaft. Het is een zogenaamde dummy: de bladzijden moeten eigenhandig beschreven worden. In Nederland nog nauwelijks verkrijgbaar, maar door Pa Zwarthoed meegebracht uit Duitsland. Het idee om je gedachten te formuleren is een populair verschijnsel. Klasgenoten schrijven soms een gedicht, vaker een protest tegen iets of iemand. Dit wordt dan in de Schoolkrant gepubliceerd. Ook Arnold heeft dit een enkele keer gedaan. Niemand ontsnapt aan de tijd waarin hij leeft.
Hij slaat de dummy open. Hierin zijn vooral prijzen en berekeningen genoteerd. Als zoon van een garageman weet hij veel van auto’s, maar ook precies wat brommers kosten en met welke onderdelen je de snelheid kan opvoeren. Verder komen er ontwerpen in voor. Zoals een futuristische herinrichting van vaders kantoor in de Garage, inclusief doorgetrokken telefoonlijnen waardoor je geen receptioniste meer nodig hebt. Deze suggestie is door Pa Zwarthoed meteen ten uitvoer gebracht, want personeel kost geld.
Hij bladert ongericht en vraagt zich af wat hem tot het maken van notities heeft gebracht. Nooit voelt hij de passie die zijn zus Trudie uitstraalt wanneer ze bezig is met verfkwasten en lijmpot. Toch is hij minder pragmatisch dan hij veronderstelt. Met name aanvallen van drift tonen zijn gecompliceerde karakter.
Arnold trekt zijn kleren uit en stapt onder de douche. Van jongs af aan vindt hij het leuk om de aanvankelijke warmwaterstroom geleidelijk terug te draaien naar een lagere temperatuur. Het ritueel eindigt in een plens koud water.
Nadat hij schone kleren uit de kast heeft aangetrokken, keert hij terug naar de woonkamer. Hier staat het enige telefoontoestel. Hij belt de afhaalchinees voor een bak rijst met kip in zoetzure saus. Een half jaar eerder is een Chinees restaurant in het dorp gevestigd en het werd meteen een succes. Om de wachttijd te doden, besluit hij de maaltijd te voet op te halen.
In je eentje eten voor de tv. Een kinderprogramma met rare poppen die steeds van vorm veranderen, spoelt de huiskamer binnen. Hierna volgt een spelletje met man grote letters waarmee je snel een woord moet vormen. Arnold zet de tv uit. De vermoeidheid van de werkdag doet zich gelden. In plaats van uit te gaan in de stad, kruipt hij om half tien in bed en is meteen vertrokken.
Een zondag in Holland. Winkels zijn gesloten. Alles is dicht. Op de Veluwe en elders kan je niet eens benzine tanken. Dit is een gevolg van Christelijke politiek, die de zogenaamde Zondagsrust heeft uitgeroepen. Dat is om het volk naar de kerken te drijven. Arnold doet niets. Zijn spierpijn zakt, maar dit verloopt langzaam. Tegen half vijf worden de uitslagen in het betaald voetbal voorgelezen op de radio. Het klinkt alsof het om waterstanden in de grote rivieren gaat. Arnold luistert hier graag naar. De man in kwestie is ook zanger, bekend van het lied Zij had een wipneus en een kersenmond. Zo krijg je de zondag wel om.
De nacht brengt regen. Vanuit zijn bed luistert Arnold een poos. Hij denkt aan de hooiboer. Deze kan tevreden zijn, want de hele opbrengst ligt droog in de stolpboerderij.
Zijn gedachten dwalen af naar de meisjes van de vierdejaars HAVO. Dit schooltype is de onwaardige opvolger van de HBS, ondergebracht in hetzelfde gebouw. Leerkrachten van de oude stempel spreken er neerbuigend over. Ze vinden het helemaal niets. Vooral misnoegd zijn ze over de zogenaamde pretpakketten. Ze beschouwen het als een knieval aan de gemakzucht en een tot mislukken gedoemde poging tot het verheffen van de werkende stand. Het doorgewinterde corps is van mening dat er voor alles een elite bestaat. Kinderen groeien op in een bepaald milieu en worden voorgesorteerd op een bestaan als hun ouders. Met de doorbraak van de sociaal democratie worden eisen overal omlaag geschroefd. Tegelijk stijgen de lonen voor eenvoudige arbeid. Politiek leider Den Uyl spreekt deftig van democratiseren en nivelleren. De oude garde van de standenmaatschappij mist vooralsnog een afdoende antwoord.
Zonder overtuiging trekt Arnold zich af en veegt zijn sperma weg met een papieren tissue die hij op de grond gooit.
Wat later komt hij alsnog overeind. In de woonkamer zet hij de radio aan, draait aan de zenderknop en stuit op een lied met een dramatische tekst.
Ze lag daar op de grond, een glimlach om haar mond.
Op straat was niemand. De mensen waren allang naar hun werk.
Alsof ze zeggen wou, het lag niet aan jou.
Natuurlijk ligt het weldegelijk aan de dronken chauffeur. Door zijn toedoen draait de arme Manuela in de vernieling. Altijd maakt iemand ergens een fout en een ander is de klos. Arnold voelt drift opkomen. Hoe stop je een zingende mafkees af?
De elektrische stoel voor jou. Tienduizend volt door je rampzalige kop.
Trudie arriveert tegen het middaguur. Ze is met de gewone lijnbus gekomen.
“Is hij al weg?”
“Wie?”
“Papa natuurlijk. Wonen hier soms nog andere mensen?”
“Ja, waarom niet?”
Een onverwacht antwoord geven, daar krijg je de humeuren van Trudie mee onder controle. Ze kijkt op, met de snelle blik van een knaagdier.
“Wie dan?”
“Ze zijn er, maar maken zelf uit zich kenbaar te maken. Ikzelf heb ze vannacht pas ontmoet. Ze zijn jong en dragen jeans van een verkeerd merk. Vaak zitten ze op de HAVO en voeren niets uit”.
Trudy lacht en fronst haar wenkbrauwen.
“Is er wat te eten?”
“Straks komt de SRV”. Dit is een soort vrachtwagen met levensmiddelen, een relict van de jaren zestig om weerstand te bieden aan de opmars van supermarkten.
“En brood?”
“Ja, dat wel. Denk ik. Ga maar kijken”.
In de keukenkast wordt een blik tomatensoep gevonden. Trudie warmt de soep op. De SRV wagen laat zich niet zien.
Na de lunch steekt Arnold een sigaret op. Deze komt uit een luxe doosje Craven, zijn vaste merk. Waar eigenhandig gerolde sjekkies onder jongeren de norm zijn, mag je bij Arnold spreken van snobisme. Zijn aansteker valt in dit opzicht helemaal uit de toon. In plaats van het gebruikelijke plastic wegwerpding, bezit hij een peperdure metalen Myon, meegebracht van een trip naar Parijs. De stad heeft hem nauwelijks geboeid. De aansteker vindt hij geweldig.
“Ik ga straks weg”.
Trudie voelt de bui hangen.
“Mag ik mee?”
“Dat zal niet gaan”.
“Waddan?”
“Waddan? Zoiets zeg je niet. Je moet zeggen waarom”.
“Waarom dan?”
“Omdat iemand op het huis moet passen. Een huis kan niet zomaar alleen gelaten worden. Maar misschien neem ik iets lekkers voor je mee”.
Een toezegging om te voorkomen dat Trudie stennis zal maken. Wat we gewoon zijn, hindert ons niet.
Het wordt een broeierige middag. Warmte drukt de vogels neer tot in de struiken. Met het voorwiel van zijn afgebeulde Kreidler duwt hij de garagedeur open. Een kat vlucht uit de tuin en kijkt nog eens om. Bijna vergeet Arnold een huissleutel mee te nemen. Hij stapt af om de nodige handelingen te verrichten. Het leven is slechts aan te leren door oeverloze herhaling.
Met matige snelheid en walmende uitlaat gaat het naar de kruising van de provinciale weg. Het is een kaarsrechte weg, afgezoomd door iele boompjes. Tijd genoeg om te bedenken wat er gebeurt ingeval je met pech komt te staan. Om deze reden stuurt hij het erf op van de boer waar hij heeft gewerkt. Niemand laat zich zien, maar dat maakt niets uit. Er wordt wel vaker een fiets of brommer neergezet door iemand die met de bus verder reist. Even later staat hij langs de asfaltweg om naar Alkmaar te liften. De bus is een paar minuten eerder langs geweest.
Binnen de kortste keren stopt een bestelwagen, bestuurd door een kereltje in een confectiepak. De man ronselt abonnees voor weekbladen. Zijn natte of vette haren zijn strak over zijn hoofd naar achteren gekamd, als is hij uit een van zijn stripbladen ontsnapt. Elke dag belt hij aan bij argeloze huisvrouwen en steekt een verhaal af over de zegeningen van Donald Duck tot Panorama en alle varianten daartussen.
“Je hebt geen idee hoe die wijven om een praatje verlegen zitten”.
Het gaat erg hard en de bestuurder kijkt tersluiks opzij of dit indruk op zijn passagier maakt. Helaas. Arnold is wel wat gewend in de auto’s van zijn vader.
De bestuurder onderkent zijn gebrek aan succes en reageert sportief. Hij matigt zijn snelheid en presenteert zijn gast een pakje kauwgom. Zo kom je met mensen in gesprek.
“Ik probeer een auto altijd binnen twee jaar naar z’n mallemoer te rijden. Daar heb ik nou eenmaal plezier in”.
Antwoord geven is overbodig. De man babbelt gewoon door. Hij beweert voor de grap eens drie liter gebruikte slaolie in de tank te hebben gegoten.
“Het stonk als een oliebollenkraam, maar de motor bleef gewoon lopen”.
Arnold lacht en overhandigt de man een kaartje van Garage Zwarthoed. Hij laat wel vaker kaartjes achter, overtuigd van de kracht van reclame.
Als je maar blijft doorbeuken op die botte burgerschedels.
Gedurende de hele rit huilt uit de radio domme muziek van een band uit Volendam. Er komt geen einde aan.
De klok op de kaasfabriek aan de kade van de stad is precies op het middaguur tot definitieve stilstand gekomen. Zo lijkt het de tijd is opgebruikt.
Arnold marcheert de binnenstad in en bereikt een smalle gracht waarlangs eeuwenoude gebouwen worden geteisterd door achterstallig onderhoud.
Hier staat de Ragebol, een morsig hippiecafé. Waarschijnlijk heeft er ooit een kleine winkel in gezeten, een nerinkje in zuurwaren of zuivel. Bij het binnentreden siddert de deur in z’n scharnieren.
Er zijn weinig bezoekers. Het uur is nog jong voor een tehuis van rondhangende jongeren.
“Dag Patrick”. Patrick is de eigenaar van het café.
“Je bent er vroeg bij vandaag”.
“Ik heb vakantie. Of zoiets”.
Arnold hoest, neemt plaats aan een tafel, trekt een oude krant naar zich toe en bestelt een glas thee.
“En twee tosti’s”, voegt hij eraan toe. De ervaring leert dat je er beter twee tegelijk kan bestellen. Dan wordt beter opgelet of ze niet aanbranden. Bovendien heeft hij thuis nauwelijks gegeten.
Hij slaat de krant open. In Vietnam zijn vier Amerikaanse soldaten in een hinderlaag gelokt. Ergens in een tunnel onder de grond liggen ze met doorgesneden keel.
Een ogenblik staart hij voor zich uit.
Dergelijke dingen heeft mijn vader in Indonesië meegemaakt.
Hij ziet hoe een paar klanten die achter hem langs de ruimte in drijven. Zijn neus snuift langzaam de diepe geuren van de Ragebol op. Het is een onzalig aroma van uitgedrukte peuken, visresten en riolering.
Uit het borstzakje van zijn corduroy jasje diept hij een Craven en zijn aansteker. De soepele klik veroorzaakt een huivering van zelfvertrouwen in zijn lichaam.
Hij werpt een blik op de andere bezoekers en knikt hen toe als personeel waar je een opdracht voor gaat bedenken.
“Ben je alleen vandaag? Is je maat er niet?”
Patrick is een bezorgde jongen. Hij kent Arnold vooral als de wederhelft van Gerben, spijbelmakkers van de middelbare school.
“Gerben heeft geen tijd”, antwoordt Arnold halfslachtig.
“Hij moet de hond begraven die zijn vader heeft afgemaakt”.
Taalkundig klopt de zin allerminst, maar Patrick begrijpt hem wel.
Het is trouwens waar, dat van die hond. Gerbens vader heeft een paar dagen terug een Duitse herder aan z’n eind geholpen omdat het beest hem in de hand heeft gebeten. Het vonnis is voltrokken op het eigen erf met onverschillige doortastendheid, eigen aan plattelanders met een eigen bedrijf.
“Wat erg”.
“Erg? Welnee. Die hond zal er wel om gevraagd hebben”.
“Ik bedoel dat Gerben de hond moet begraven”.
Patrick lacht, zet muziek op en gaat de tosti’s bereiden.
De tijd kruipt voort in de Ragebol. Arnold voert een vermoeiend gesprek met Sjoerd, de soort verslaafde waarvan het lichaam weinig langer leeft dan de geest. Sjoerd heeft sluik haar en toont frêle als een meisje. Hij leeft op straat, in een kraakpand, bij kennissen, op zolders met vergeten vloerkleden, van de hand in de tand.
“Ieder mens heeft een aura, een soort elektrisch veld”.
Je moet je ergens aan vastklampen.
“Die aura’s communiceren met elkaar. Zonder dat je het zelf weet”.
Arnold knikt bedachtzaam.
“Heb je dat van Sonja?”
“Kom nou, ik zag het gisteren met mijn eigen ogen, zomaar op straat”.
Natuurlijk, na het innemen van een handvol pillen.
Toch past het denkbeeld in een meer algemene trend. Aura’s, UFO’s, Uittredingen, Onverklaarde Tekens in graanvelden en op rotsen. Waren de Goden kosmonauten, luidt de titel van een veelgelezen boek. En er wordt gezocht naar het verdronken land Atlantis. Tussen zoeken en vinden ligt een wereld van verschil.
Arnold tuit zijn lippen. Sigaretten hebben de neiging vast te plakken.
“Zeg Sjoerd, wat ga jij doen als je dood bent?”
Ze zijn weer op aarde, meer precies in de Ragebol.
Vanaf zijn barkruk overweegt hij naar V & D te lopen, naar de boekencorner. Nu zijn vader met vakantie is, lijkt het hem wel wat om een boek of tijdschrift aan te schaffen. Bijvoorbeeld een detective over hitsige vrouwen in een crimineel milieu. Dit in de avond rustig in de huiskamer te kunnen consumeren, zonder hinderlijk geschuifel en geritsel, verkeerde muziek en overkokende melk.
In plaats daarvan staat hij op, betaalt en begint de stad naar de westkant van het centrum te doorkruisen, naar een volgend koffiehuis, genaamd De Tsarina. Het betreft een omgebouwd koetshuis, waar de paarden allang zijn vervangen door langharige jongeren in kleding die alternatief wordt genoemd.
Arnold heeft een hekel aan lang haar. Op de brommer jaagt de wind er onontwarbare knopen in. En zijn kleren komen uit echte modezaken. Eigenlijk valt hij nogal uit de toon bij zijn klasgenoten en al helemaal in de kringen van koffiehuizen en afgetrapte kroegen. Tegelijk accentueert zijn afwijkende verschijning juist de heersende trend.
De Tsarina ligt aan de rand van de oude stad, nabij een spoortunnel. Hierover bonkt juist een trein, groen en massief. Arnold kijkt ernaar, maar zonder zich af te vragen vanwaar de trein komt of waar hij heen gaat. Het is een ding dat hij wel vaker ziet.
Aan de voorzijde van het voormalige koetshuis klonteren fietsen en brommers tegen elkaar. Een gewone passant kan er nauwelijks langs.
Naar binnen gaan, colaatje drinken, sigaret roken, kijken of er iets te doen is.
Het daveren van de trein sterft weg. Twee meisjes passeren op een fiets, kijken even om naar Arnold en rijden door. Het gesprek dat zij voeren, verwaait in de wind.
Zijn aandacht wordt getrokken door een alleszins nette bromfiets. Niet precies hetzelfde model als zijn oude Kreidler, maar wel met dezelfde motor, eentje met geforceerde koeling. Hij nadert om het zaakje wat beter te bekijken.
Precies wat ik zoek: een mooie voorraad onderdelen.
Een ogenblik weegt hij de risico’s. Wat te doen als de eigenaar naar buiten komt? Vechten of vluchten, doen alsof het een vergissing is? Jonge mensen zijn impulsief. Hun hersenpan is onvolgroeid en daarmee hun normbesef.
Met behulp van een rechtgebogen paperclip opent hij het povere cijferslot, een truc die hij van een monteur uit Garage Zwarthoed heeft afgekeken. Hij duwt de benzinekraan open, brengt de rechtertrapper omhoog en stoot deze krachtig omlaag. De motor start dadelijk, het zonnetje in huis.
Snel grijpt hij het stuur, stapt op de buddyseat, schakelt de versnelling in en rijdt weg zonder achterom te kijken. Bij de eerste de beste zijstraat slaat hij af, verdwijnt in een woonwijk en duikt weer op bij een groot kantoorgebouw. Achter de ramen zit het volk dat met arbeid is gestraft.
Een beetje lacherig wegens zijn onverwachte vangst verlaat hij de stad via de brug over het kanaal. De brommer begint al bijna als eigen aan te voelen. Hij matigt de snelheid. Rustig en precies glijdt het fietspad onder hem door.
Pas waar het asfalt begint en de weilanden in beeld komen, draait hij de gaskraan helemaal open. Tot zijn tevredenheid blijft de snelheidsmeter onder de 60 kilometer in het uur. Zo weet je, dat de motor niet is verknoeid met een opvoersetje.
In het zuiden kleurt de hemel donkerblauw. Er hangt onweer in de lucht.
Wind en warmte. Vogels vliegen loom boven een akker. Er is kleur noch temperatuur, roerloos water in de sloten. Het monotone geluid van de motor klinkt als muziek. Het zijn momenten van schoonheid en evenwicht.
Op de drempel van hal en schuurtje kijkt hij om en realiseert zich wat hij heeft gedaan. Veel schuldgevoel wekt de gedachte overigens niet op. Wekenlang ergerde hij zich aan zijn slechtlopende brommer. Nu ineens staat de oplossing voor zijn neus.
Beter dan hooibalen rijden voor een boer.
In de straat klinkt het opgewekte tinkelen van de SRV wagen. Wonderbaarlijk: een kruidenier die elke dag voor je deur stopt! Snel pakt Arnold huishoudgeld en een tas en betreedt de voedselcontainer op wielen. Zes flesjes Heineken koopt hij, een pak melk, blikjes knakworst, pannenkoekenmeel en een moutbrood. Voor Trudie drukt hij een Mars achterover.
Aangekomen bij de kassa, flitst de bliksem. Deze wordt gevolgd door een dreunende slag die de vloer van de wagen doet trillen.
Twee uur later staat hij op van de bank waarop hij languit heeft gelegen, overmand door plotselinge vermoeidheid. Nog geen negentien jaar is hij, een goedgebouwde gezonde jongeman. Toch heeft hij soms ineens een geweldige behoefte aan slaap. Hij roept Trudie, maar krijgt geen antwoord. Kennelijk is ze vertrokken naar De Zon.
Van de bovenetage haalt hij zijn bandrecorder en verplaatst deze naar de schuur. Eerder in de maand heeft hij muziek opgenomen bij Gerben. Heen en weer naar het ouderlijk huis van zijn schoolvriend ging het, met recorder en aansluitkabels. Gerben woont in een sober ingerichte boerenwoning. In de kamer van zijn vriend staat wel een dure stereo installatie. Terwijl de muziek wordt opgenomen, lopen ze een rondje over het erf, begeleid door de onophoudelijk blaffende herdershond.
Het is vreemd aan dit dier te denken, nu het dood en begraven is.
Bij Arnold thuis is geen draaitafel meer voorhanden. Deze werd na de dood van zijn moeder meegegeven aan mevrouw De Zwaan, samen met alle singeltjes van Anneke Grönloh. Het gezin van de kippenslachter is er heel blij mee.
Bonzende bassen en sissende drums vullen de ruimte.
Father?
Yes, son?
I want to kill you.
Jim Morrison, erkend pillenslikker met Bijbelse haardos en gevangen in angsten, pakt uit tegen zijn vader, een hoge militair, prototype van de soort waar je in deze linkse dagen faliekant tegen moet zijn.
De zanger van The Doors is een icoon van de losgeslagen Amerikaanse hippies. Hij slaapt in gekraakte hotels, bezoekt LSD sessies waarvoor zelfs diploma’s worden uitgereikt door een geflipte arts. Mooie songs levert dit op, jazeker! Fatsoensrakkers vergeten dit al te gemakkelijk: een creatief brein heeft chaos en wanen nodig, geen sluitende boekhouding of een militair regiem.
Goed gereedschap is het halve werk. Arnold zoekt de nodige sleutels bijeen en voelt voorzichtig aan het motorblok of dit al voldoende is afgekoeld. Dit is het geval.
Amateurs weten vaak niet hoe goed ze zijn. Geroutineerd maakt hij kabels los, slaat de uitlaat eraf en wrikt de carburateur van het luchtfilter dat olie lekt. Hij heeft geen zin om een beschermende krant op het beton te leggen. Handwerk is zeer geschikt om bij weg te dromen. Arnold laat zijn gedachten afdwalen naar een lang voorbije kermis. Op het kruispunt was een ongeluk gebeurd. Twee jongens met een brommer waren achterop een landbouwwagen geslagen. Het ding stond zonder tractor, half in de berm. De jongens lagen morsdood op straat. Hieraan te denken, past uitstekend bij muziek van Morrison: alles aan hem verwijst naar de dood.
Binnen het uur ligt de vloer van de schuur bezaaid met onderdelen. Het kaalgeplukte frame steekt omhoog als een bizar kunstvoorwerp.
Arnold voelt zijn maag en kijkt op zijn horloge. Hij komt overeind en zet de recorder af. Opruimen is zinloos: morgen zal hij het werk voortzetten. Daarbij valt de schuur nauwelijks onder de zeggenschap van mevrouw De Zwaan.
Een beetje stijf van het langdurig knielen, staat hij op en wast zijn handen met warm water en een afwasmiddel. Hierna loopt hij naar buiten, steekt een sigaret aan en leunt tegen de muur van het huis. Wat een dag.
Trudie en Arnold eten eerst een pannenkoek. Hierna volgt brood met knakworst, een glas melk terzijde van het bord. Kinderen wijken niet zover af van hun ouders en wanneer ze het doen, dan meestal tijdelijk. In de vriezer wordt vruchtenijs aangetroffen.
“Waar zat je nou, vanmiddag?”
Arnold voelt zich verantwoordelijk voor zijn zus.
“Ik was weg”.
“Maar je bent teruggekomen”.
“Net als jij”.
Trudie eet snel en nauwgezet. Vervolgens gaat ze haar broer hardnekkig aankijken. Het is de bedoeling zijn blik te vangen en hem te dwingen als eerste af te haken, een leuk spel dat niets kost en de banden versterkt.
De volgende morgen wacht hij tot zijn zus opstapt. Met een busje gaat ze naar Huis De Zon, de instelling voor dagopvang. Het gebouw staat in een buurgemeente, aan de verkeerde kant van de dijk, zoals Pa Zwarthoed het noemt. Hier heeft de gemeenteraad het besluit genomen om gehandicapten zichtbaar te maken. Een oude school is hiertoe omgebouwd. Pa Zwarthoed was er als de kippen bij om de benodigde personenbusjes te leveren. Compleet met een onderhoudscontract voor de komende drie jaren. Ondernemen staat en valt met informatie en doortastend optreden.
Zonder te ontbijten loopt Arnold naar de bushalte aan het einde van de straat. Het wachten bevalt hem geenszins, maar de lijnbus arriveert op de aangegeven tijd en is bovendien prettig leeg. Er staat hem een drukke dag te wachten: eerst zijn eigen brommer ophalen bij de boerderij en daarna doorgaan met slopen en monteren.
Iedere jongere denkt wel eens aan diefstal. Geregeld wordt iets weggenomen uit een winkel of uit moeders portemonnee. Maar daadwerkelijk toeslaan, iemands bezit aanvatten en ontnemen, blijft van een andere orde. Om dit goed te leren, moet je er vroeg mee beginnen. Een rol drop wegnemen bij de kruidenier, een balpen bij de boekhandel. Ook als je helemaal niets te schrijven hebt of als drop je de keel uitkomt.
Eenmaal weer thuis, snijdt Arnold het frame van de gestolen brommer met een elektrische slijpschijf in handzame brokken. Een staalbeitel maakt een einde aan het framenummer. Het lawaai dat hij voortbrengt, is aanzienlijk. Een scherpe brandlucht vult de ruimte.
In huis drinkt hij een pak melk leeg en boert als een proleet. Vervolgens rijdt hij een aantal malen tussen huis en de polderringvaart, drie kilometer verderop. Hij smijt de ongewenste bromfietsdelen dwars door de rietkraag in het water.
Terug in de schuur moet hij even bijkomen. Het belangrijkste (voorkomen dat de diefstal naar zijn adres leidt) ligt achter hem. Hij plaatst een nieuwe tape op de recorder. Steeds weer blijken er nieuwe, bloedsnelle gitaristen te verrijzen. Nimmer is de voorraad brullende zangers, flegmatieke bassisten en perfectionistische drummers uitgeput. Arnold luistert en denkt hierover na.
Nooit voelde hij afgunst. Een gitaar stond nimmer op zijn verlanglijstje. Te worden aanbeden door vrouwvolk (want daar gaat het uiteindelijk om) mag een opwindende gedachte zijn, maar het heeft ook iets aanstellerigs. Arnold begrijpt al heel jong, dat je nooit iets moet doen waarvan je weet dat het zal uitdraaien op nutteloze middelmaat.
Om half acht in de avond is het werk gedaan. Zijn met nieuwe onderdelen getransformeerde Kreidler is bedrijfsklaar. Ook de bandrecorder valt stil. Arnold zet een denkbeeldige knop in zijn hoofd om. Het is onderhand mooi geweest. Hij valt om van de slaap.
Ergens wordt met een deur gesmeten. De slag dringt via omwegen door tot zijn bewustzijn. Hierna volgt opnieuw de slaap, het afdalen in een bad van vrede en welbehagen. Wanneer hij eindelijk opstaat, wijst zijn horloge half twaalf. Het huis is een monoliet van stilte. Hij begeeft zich naar de wc en laat de deur openstaan. Met gesloten ogen ondergaat hij het genot van een leegstromende blaas.
“O, sta je hier?”
Tegen middernacht betrapt worden op de wc blijft lastig. Arnold schrikt.
“Trudie. Ben je er alweer? Moet je niet naar bed?”
”Ik heb honger”.
“Dan gaan we iets eten. Pappa en Jopie zien het toch niet”.
Niets leuker dan dingen doen die normaal afgekeurd worden.
Zijn zus staat te springen, buigt zich naar voren en vraagt met een stem of ze een sigaar heeft gerookt: “Heb jij eigenlijk een grote?”
Arnold ritst zijn broek dicht met een vastberadenheid alsof hij een kluis afsluit.
“Dat is voor jou een vraag”.
“En voor mij een weet”.
Ze zeggen het gelijktijdig. Ze lachen erom.
In de garage prijkt de gerenoveerde bromfiets. Mooi hoor, die blinkende spaakwielen, de verchroomde tank. Ook de uitlaat is vervangen. Deze heeft hij al eens eerder in Garage Zwarthoed in beslag genomen. De eigenaar ervan was een jongen van zestien die met brommer en al een diepe sloot inreed en in zittende positie verdronk. Zijn been zat vast onder het frame. De verzekering heeft aan de nabestaanden niets uitbetaald, want de brommer bleek te zijn opgevoerd en dientengevolge buiten de wet gesteld.
“Ik heb de brombeer een beetje opgeknapt. Zit in een ritje?”
Een geweldig voorstel! Trudie wil onmiddellijk op de buddy plaatsnemen.
Arnold stuurt de brommer naar buiten, duwt de trapper omlaag en draait een paar keer aan de gashandel. De motor loopt keurig rond en van walm is nauwelijks sprake.
Ik Arnold, zoon van een garagehouder.
Met zijn zus tegen zijn rug rijdt hij een rondje door het dorp, sterk optrekkend en dan weer in de remmen. Alles functioneert naar behoren en Trudie vermaakt zich als een kind.
De late lunch bestaat uit brood met dikke plakken ingeblikte cornedbeef, verwarmd in een koekenpan. Het blik komt uit Argentinië, een land dat alleen in de atlas bestaat. Een gewoon mens geraakt er nooit. Alleen Spaanse moordenaars, zogeheten conquistadores en gevluchte nazi’s hebben de weg erheen gevonden.
In de hal ligt de verse krant met nieuwe berichten uit Vietnam. De voorpagina toont een foto van een gecrashte Amerikaanse helikopter. De bemanning is spoorloos.
Trudie ziet het ook en haalt dadelijk een schaar om aan haar kunstzinnige opwellingen gevolg te geven. Arnold is allang blij dat zijn zus zichzelf kan vermaken.
Hij verlaat de woonkamer en bestijgt een beetje besluiteloos de trap. Op zijn bureau vindt hij balpen en dummy. Waarom zou je zelf iets verzinnen in een wereld waar alles gevonden kan worden, alles al bestaat of anders heb je er geen behoefte aan?
Hij kijkt uit het raam en laat zijn gedachten varen. Ergens voelt hij wel sympathie voor de Amerikanen. Of mogelijk komt het neer op veronderstelde verwantschap. Tegelijk voelt hij dat hun oorlog gedoemd is en geen rechtvaardiging kent. Zo moet zijn vader het ervaren hebben toen hij werd uitgezonden naar Indonesië: na een maand in het oerwoud weet je dat je verkeerd bezig bent. Toch ga je door met om je heen schieten.
Een half uur later daalt hij de trap weer af en neemt zijn zus mee naar het dorp om wat boodschappen te halen. Trudie zit weer achterop de buddyseat en houdt haar broer vast alsof ze zijn vriendinnetje is. Op de terugweg staat de SRV wagen voor hun huisdeur.
Na het avondeten brengt hij haar op dezelfde manier naar De Zon. Meteen gaat hij door naar de stad. Helemaal tot aan De Zwarte Beer, een vuile kroeg in de buurt van de Grote Kerk.
Uit de geluidsboxen daalt oude blues neer. Het klinkt naar ploeteren en altijd het onderspit delven. De woorden van dominee King hebben de Amerikaanse zwarten tot dusverre weinig vooruit geholpen. En King is bovendien vermoord. Oude structuren zijn taai.
Het is druk in de kroeg. Een groep verdwaalde soulkikkers, gekleed in Spaanse broeken van zwarte stof met wijd uitlopende pijpen en aanstellerige overhemden met speels bewerkte kraag, wacht tot de schuifeltenten openen. Aan de bar staat het spijkergoed van de bluesknakkers met shag en bier. Eerlijk volk met een beetje overmatig dambordgehalte.
Arnold ontdekt twee meisjes van zijn school, gekleed in maxi rok met gewaagde lengte split. Ze groeten hem bijna onderdanig. Zijn reputatie van onafhankelijkheid maakt dat ze die aandrang gevoelen. Hun ogen volgen hem, maar zijn belangstelling trekt naar iemand anders. Hij veegt in het beslagen ruit van zijn geheugen. Waar heeft hij haar eerder gezien?
Het meisje hangt rond bij Sjoerd. De junk mist een voortand. Arnold ziet dat Sjoerd voor de grap een sigaret met het smeulende gedeelte door de opening van de ontbrekende maalsteen zover naar binnen schuift dat je niet kan begrijpen dat hij zijn tong niet brandt. Het ontgaat hem evenmin dat het meisje deze truc nogal leuk vindt.
Iris, ze heet Iris!
Ooit heeft zij bij hem achterop de brommer gezeten. Tijdens een korte rit van het ene naar het andere koffiehuis. Onderweg krijgt ze hem zover, dat zij mag rijden. Dit gaat met horten en stoten, maar evengoed met toenemende vaardigheid. Hij wendt zich af en wacht. Je kan ook zeggen: hij staat gewoon te staan.
Helemaal achterin, aan een ruwhouten tafeltje met druipkaars krant en koffie, ontdekt hij Gerben. Kijken naar een schoolvriend. Van een afstand. Als naar een vreemde.
Gerben draagt een heuse leesbril, alsof hij wegens het vele studeren oogproblemen heeft gekregen. Arnold wringt zich tussen lichamen door.
“Kameraad Stalin!”.
“Afvallige!”
“Tis Druk”.
“Nogal”.
“Zitten we?”
Een beetje ruw trekt hij een stoel naar zich toe. Vlug zitten. Straks ben je gedwongen te staan. Dan heb je geen andere keuze dan de hele avond tussen anderen te hangen.
“Heb je al een oproep gehad?” Gerben.
“Een oproep? Wat moet ik met een oproep?”
“Niets”.
“Nou dan”.
Hij bekeek de bierlijst, die uit drie soorten van hetzelfde merk bestaat.
“Militaire dienst, wat denk jij?”
“O. Dat”.
Lichamen dringen langs het tafeltje. Jassen worden op een hoop gelegd onder een overvolle kapstok. Dienstplicht. Anderhalf jaar word je uit je gewone doen weggehaald. En wie schiet er wat mee op, in een land dat oefent om de Russen buiten de deur te houden en voorbestemd is hierin hopeloos te falen?
Gerben toont een papier en nog een ander en zelfs een derde. Het lijkt wel een kaartspel met azen en troeven en in zekere zin is het dat ook.
“Wat is dat? Je aanstelling als kolonel?”
“Ik heb een verklaring van mijn arts”.
“Wat mankeer je dan?”
“Niets”.
Triomf voor Gerben. Heeft zijn zaakjes vroegtijdig geregeld. De verklaring is afgegeven door een specialist, iemand uit een ziekenhuis. Er staan Latijnse woorden in. Een leek kan er geen touw aan vastknopen. Toch voelt Arnold precies aan hoe het zit. Als Gerben binnenkort gekeurd wordt, legt hij gewoon deze verklaring voor de man neer. Een half uur later zal hij met herwonnen vrijheid buiten staan: de natte droom van iedere weldenkende jongeman in de jaren zeventig.
“Je aan de dienstplicht ontwijken, is landverraad”.
Gerben lacht. Hij weet wel dat Arnold hem fokt.
“Gefeliciteerd dus”.
Hij hijst zich overeind, bestelt twee biertjes En passant neemt hij een pakje Gold Coast weg dat onbeheerd op de bar ligt.
Sigaret eruit tikken, Gerben presenteren, pakje in je zak steken.
Hij werpt een blik op de krant waarin Gerben heeft gelezen en herinnert zich de gesprekken die ze ooit voerden over dienstweigeren. Dat je voor je principes moet staan. Maar Gerben behoeft straks alleen een papier te overleggen en te wachten tot de sukkel in uniform alle woorden heeft begrepen.
Hij voelt jaloezie, daar komt het op neer.
Gelukkig wordt zijn aandacht afgeleid. Tussen de vele andere hoofden ontwaart hij Vincent, de chef van De Tsarina, misschien vijf jaar ouder dan hijzelf. Vincent wordt geflankeerd door een interessante vrouw. Haar blik kruist de zijne, in een fractie van een seconde.
“Twee bier graag. Opschrijven”.
“Waar?”
“Op een papiertje”.
In De Zwarte Beer kan je elke bestelling laten opschrijven. Nooit vraagt iemand naar je horloge of rechterschoen als onderpand.
Nog aangeslagen door Gerbens voortvarende aanpak van de dienstplicht die zich ook vandaag of morgen bij hemzelf zal aandienen, keert hij terug naar de tafel.
“Proost”. Gerben giet meteen een half glas leeg.
“Zeg, die doktersverklaring”.
“Wat is daarmee?”
“Daarvoor moet je toch iets mankeren?”
“Dat snap jij toch niet”.
“Jij zegt het.”
Hiermee is voorlopig alles gezegd. Gerben trekt de krant weer naar zich toe en begint aan een artikel over de Russische Sojoez-11 die met drie kosmonauten op aarde is teruggekeerd. Hun medailles liggen klaar om op te spelden, maar de mannen zijn allemaal dood.