Monkwise

columns verhalen fotografie

BLINDGANGER, Hoofdstuk II

| Geen reacties

Pa Zwarthoed keerde verfrist terug van zijn reisje. Op de trailer achter zijn auto prijkte een lichtblauwe Mercedes Cabriolet 230 SL. Het Duitse kenteken was verwijderd.
“Eerst even naar de Garage”.
Zo wisten de werklui dat de baas terug was. Een bedrijf zonder baas is als een instantie van de overheid: waar iedereen naar elkaar kan wijzen, is niemand aansprakelijk.

’s Avonds at het gezin in de woonkamer volgens de door Trudie bepaalde orde van zitplaatsen rond de tafel. Het uitzicht van Arnold: aardappels links, groente rechts, juspan in het midden. Pa Zwarthoed vertelde over zijn wederwaardigheden. Aardig om naar te luisteren. Wel moest je flink je best doen om de draad vast te houden, want de man had de neiging af te dwalen naar wijnmerken en namen van herbergen. Duitsers waren eigenlijk best te genieten. Zolang ze binnen hun eigen landsgrenzen bleven uiteraard.
Na de maaltijd waren er cadeautjes. Voor Trudie een paar hippe schoenen, zogenaamde Duckies. Arnold ontving een slof Craven. Maar het mooiste geschenk was voor mevrouw De Zwaan. Zij kreeg een splinternieuwe Mobylette EEG! De werkster bloosde van oor tot oor en leek even iets moois uit te stralen.

Een beetje vermoeid verliet Arnold de woonkamer en ging naar zijn eigen kamer. Langzaam zakte hij zich achterover op zijn bed. Hij was blij dat zijn vader weer thuis was, maar zag tegelijk de sleur van alledag weer opdoemen.

Kort na de schoolhervatting ging het helemaal fout. Arnold verzuimde stelselmatig de lessen te volgen. Wekenlang lagen zijn leerboeken onaangeroerd. Het waren mooie ingebonden boeken, geschreven door vakbekwame mensen die wisten waarmee Nederland groot was geworden. Maar hun dagen waren geteld. Met de invoering van de HAVO en andere schooltypen werd het lesmateriaal vernieuwd. Het oude werd terstond waardeloos verklaard alsof nooit iemand er iets uit had opgestoken.
Toch lag het minder aan zijn boeken dat Arnold van school wegbleef. Liever was hij met Bertine. Hij had haar ontmoet in het Buurthuis, een nieuwbakken dorpsvoorziening voor de jeugd. Dit gebeurde tijdens een filmvertoning over Fidel Castro, revolutionair met wapperende baard. Aan zijn voeten het Cubaanse volk dat nog geen krant kon spellen, de gebitten vernield door rietsuiker. Bertine was rond en rijp, helemaal klaar voor het leven.
Na die avond was hij alleen nog maar verliefd. Vooral de eerste weken leek het wel een ziekte. Het werd zo erg dat hij in de late avonduren naar het sentimentele radioprogramma Candlelight van Jan van Veen ging luisteren.

Het keerpunt kwam onverwacht. Op een zondagmiddag gingen ze naar de kust, met nog anderen van het Buurthuis samengepropt in een appelgroen autootje. Deze anderen waren schoolgenoten van jaren geleden, zonder opleiding vroegtijdig in het moeras geraakt. Arnold had geen enkele behoefte aan dit gezelschap, maar Bertine vond het juist gezellig. Sindsdien was hij weer enigszins bij zijn positieven, maar van schoolbezoek en huiswerk maken kwam evengoed weinig terecht.

Halverwege een doordeweekse middag stapte hij de uitgeputte Ragebol binnen. De vertrouwde geur van dooie peuken en zure melk waaide hem uit de openstaande deur tegemoet. Hij bleef een ogenblik staan om te wennen aan de duisternis waarin de hangplek als gewoonlijk was gehuld. In de voorste ruimte zat Gerrie, een broodmagere jongen die soms dagenlang alleen speed en gele vla naar binnen werkte. Hij verkeerde in gezelschap van Sjoerd. Hun laarzen rustten op een lage houten tafel met asbakken en half leeggedronken theeglazen. Een tafel verder bivakkeerden drie magere broers uit een losgeslagen gezin. Hun eigenlijke achternaam luidde Melk, maar iedereen kende hen als de Daltons, naar de strip van Lucky Luke. Ze hadden een meisje bij zich, een soort van zwerfkatje.
Bij het raam bewoog iets dat bij nader inzien uit twee mensen bleek te bestaan. Twee bossen haar kusten elkaar traag en in trance.
Gerben zat een beetje afzijdig en voerde zijn eigen toneelstuk op. Voor hem stond een zelf meegebrachte klok om tegen zichzelf te kunnen schaken. Eigenlijk was alles wat Gerben deed, tegen hemzelf gericht.
Arnold groette cafébaas Patrick, bestelde een zwarte koffie en ging aan de bar zitten.
“Heb je personeel aangenomen?”
Hij doelde op de vrouw achter de tap: een kleine opduvel met zwart haar.
“Ik ben geen personeel”. De vrouw keek minzaam.
Patrick had een nieuwe vriendin. Ze had hem een kruisje cadeau gedaan, dat om zijn hals hing. Patrick was allesbehalve in De Heer, maar vrouwen kunnen van een man een muis maken.
Arnold presenteerde het tweetal een sigaret.
“Aangenaam, de naam is Arnold Zwarthoed”.
“Ja, dat is bekend”.
“Ik heb het tegen je vriendin”.
“Dat bedoel ik”.
Vuur kwam van de Myon. Het was weer een genoegen de trefzekere click te beluisteren. De koffie arriveerde. Patrick zette Fleetwood Mac op en gaf zijn nieuwe geliefde een kusje. Arnold sloot zijn ogen en voelde de rand van de barkruk in zijn achterwerk.
Oh Well was de plaat waarmee de proefuitzendingen van Radio Noordzee waren begonnen. Klonk nog altijd patent.

Nu hij nauwkeuriger rondkeek, viel hem op dat achterin het café, op een dwars geplaatste bank, een man van een jaar of veertig lag te slapen. Vreemde kwestie. De Ragebol kende vooral jonge bezoekers, een mengsel van alternatieven en krakers, aangevuld met richtingloze scholieren. Uit de opengeslagen jas van de man stak onmiskenbaar het heft van een mes. Niemand zat daar in de buurt.
“Heb je dat gezien?”
Hij vroeg het aan Patrick.
Dat was het geval, maar wat moest je ermee?
“Mes afpakken en eruit zetten”.
“Je gaat je gang maar”.
Het was duidelijk, dat Patrick de leiding kwijt was.
Frontsoldaten denken niet na, ze handelen. Arnold legde zijn sigaret neer en liep achter Sjoerd en de Daltons langs. Aangekomen bij de liggende man boog hij voorover. Een ware drankkegel sloeg hem tegemoet. Dadelijk zag hij dat het mes los in de jas lag. Er zat bijvoorbeeld geen hand omheen. Zonder zich te bedenken vatte hij het aan en trok het naar zich toe. Het lemmet mat zeker dertig centimeter en was onvakkundig geslepen. De man bewoog. Arnold voelde aandrang hem een trap te verkopen, maar hij schudde zijn hoofd en liep terug. Hij knipoogde tegen de vriendin van de cafébaas.
“Daar ben ik weer. Nu moet die kerel nog naar buiten”.
Het mes liet hij op de bar kletteren. Zelfs Gerben keek op van zijn schaakbord.
Voor Patrick zat er weinig anders op dan eindelijk in beweging te komen. Onwillig kwam hij achter de bar vandaan.
“Denk aan je nieuwe vriendin, Patrick”.
Ze hoorde hem wel, de provocateur.

Het uitzetten begon met praten en eindigde in geweld. Sommige kwesties vergen een straffe aanpak. Tegen wil en dank hielp Patrick mee, de man op te hijsen.
“Hallo meneer. Zo kan het echt niet, hoor. U kunt hier niet gaan slapen”.
“Laat mij maar even”.
Arnold wrong zich langs de chef.
“Meekomen! Het is hier geen hotel”.
Een man ontwaakt uit een drankcoma. Zijn mond gaat open. Het voorspelt weinig goeds.
“Stomme klootzak!” Hij vloekte hartgrondig.
Arnold richtte zich tot Patrick.
“Zie je nu wat er van komt met dat geouwehoer? Helemaal niks dus. Als je een beetje meewerkte, lag die kerel allang buiten je deur. Maar goed, blijf even uit de buurt”.
Bliksemsnel greep hij de man bij zijn haren, beukte zijn knie tegen het hoofd en deelde enkele aanvullende schoppen uit.
“En nou opgesodemieterd”.
Twee mannen slepen een derde naar buiten, leggen het lichaam enkele panden verder neer, gewoon op straat. Terug in de Ragebol leek het of er niets was gebeurd.

Afdalen is gemakkelijker dan klimmen. De schoolgang werd zo goed als gestaakt. De kans op een verprutst eindexamen steeg met de dag. Huiswerk maakte Arnold niet meer. Met Gerben sleet hij de dagen in ledigheid. Ze slenterden door winkelstraten, leverden ongevraagd commentaar op voorbijgangers en winkeliers, zaten een uurtje over een schaakbord gebogen, rookten zonder ophouden en hadden woorden over het nieuws. De avonden besteedde Arnold bij Bertine: in het clubhuis en in haar slaapkamer.
Bij Pa Zwarthoed drong deze onfrisse werkelijkheid door met wekenlange vertraging, meer precies tot het moment dat hem het kerstrapport van zijn zoon werd toegestuurd.
“Zes vijven! En een drie!”
Een drie?
Jazeker, er stond inderdaad een drie. Voor handelsrekenen.
“Handelsrekenen, dat is toch doodeenvoudig?”
Arnold haalde het betreffende boek van zijn kamer. Een concreet voorbeeld leek hem het beste om zijn klaagzang te illustreren.
“Een koopman koopt een partij graan in Canada. 500 ton, tegen 18 Canadese dollars per ton. Tarra 12% Hij heeft een VOF, de koers van Canadese dollars is 1,89. Het graan moet verscheept naar Engeland. Transportkosten 7% van het bruto bedrag en de courtage van de bemiddelaar bedraagt 2%. In Engeland wordt verkocht voor 250% van de inkoopsprijs. Betaling geschiedt in Engelse ponden. De verkoper maakt het geld over naar zijn Nederlandse Bank, overdrachtskosten ½%. Welk bedrag komt op zijn rekening te staan?”
Hij sloot het boek met een klap.
“En dan maar rekenen, in vermenigvuldiging en staartdeling. Een Engels Pond telt 12 shilling en een shilling is weer 20 pennies. Om helemaal gek van te worden”.
Hij zweeg even.
“Rekenmachientjes zijn verboden. Je moet alles met de hand doen”.
Pa Zwarthoed foeterde.
“Je zeurt als een kleuter. Word toch eens volwassen!”
Toch moest hij ook lachen. Ja, de praktijk van alledag kende hij anders. Leveranciers hadden vertraging, klanten kwamen niet over de brug en het personeel zat het liefst te kaarten bij de koffiepot. Om over de Gemeenteraad maar helemaal te zwijgen! Wat daar een onzin werd uitgekraamd. Vooral door de verdomde socialisten nu ze de grootste partij op landelijk niveau waren geworden. Godzijdank had hun rampzalige schaduwkabinet het niet gehaald. De zogenaamde Verbeelding met de schreeuwbek Van Dam, de intrigant Van den Bergh en toneelspeler Den Uyl verdween nog even in de ijskast.
“Als je zakt voor je examen, kun je een kamer en werk gaan zoeken”.
Pa Zwarthoed hervond de juiste toon snel.
“Dan mag je aan de slag als een gewone arbeider, met zakken meel op je rug in de fabriek of anders bij De Zwaan als kippenslachter”.
Hij zocht naar nog afschrikwekkender voorbeelden, maar er kwam iets anders uit zijn mond.
“Je bent oud en wijs genoeg om te weten wat je doet. Ik snap daarom niet dat een gezonde jongen als jij hele dagen in zo’n graftombe met junks wil rondhangen.
Of denk je, dat je vader achterlijk is?”

Er was trouwens post voor Arnold, een mededeling van het Ministerie van Defensie. Het was de beruchte oproep om te worden gekeurd voor militaire dienst.
Zo malen de molens van de bureaucratie. Het eerste wat je officieel te horen krijgt, is de opdracht om anderhalf jaar weg te gooien en je leven te riskeren.
Hij las het bericht, uitdrukkelijk gericht aan zijn persoon. Nooit eerder had een overheidsinstelling zich rechtstreeks tot hem gewend. De keuringsdatum lag drie weken in de toekomst.
Voorlopig ging hij gewoon door met het bezoeken van koffiehuizen en afgetrapte kroegen. Toch ging hij ook af en toe naar school en schoof aan in lessen die hem gemakkelijk afgingen. Op het plein vierde hij zijn populariteit als spijbelaar onder de klasgenoten. Het was een tamelijk nieuw fenomeen: iemand die alleen naar de les kwam wanneer hij er zin in had.
Ook Bertine moest inbinden. Haar moeder vond het bijna dagelijkse bezoek van Arnold een beetje gortig worden.

Dagen kwamen en gingen. De zon zakte diep en dieper en schampte de horizon. Als het zo doorging, was de komst van de Eeuwige Duisternis een kwestie van weken. Niemand behoefde daar trouwens van op te kijken. Jehova’s Getuigen stroopten in deze donkere dagen de dorpen af, de boodschap van deur tot deur verspreidend. Het einde voor de ongelovigen zou een verschrikking zijn. Gelukkig was redding nabij.
Arnold had zijn gerenoveerde brommer een beetje opgevoerd. Met tachtig in het uur joeg hij door het dorp en aan verkeersborden liet hij zich niets gelegen liggen. Het land stond er vol mee en het werd almaar erger.
Het geluk was aan zijn zijde. Nergens stak er een kind of huisdier over. Nooit sprong een agent vanachter een boom tevoorschijn om hem op de bon te slingeren.
Maar hoe ver of hard hij ook reed, een gevoel van voldoening wilde zich niet aandienen.

Op een ochtend schrok hij wakker en stelde vast dat hij een spontane zaadlozing had gehad. Hij herinnerde zich bovendien dat dit was vanwege een droom over Iris.
Machteloos bleef hij liggen. Dromen zijn berichten uit de hel, dat weet iedereen. Ze tonen een diepere waarheid.

Hij probeerde naar de stad te liften, maar het duurde bijna een uur voor iemand stopte. Het was een man die hem, direct na het wegrijden, een papier in zijn handen stopte en vroeg, hoeveel maal de letter L in de tekst voorkwam. Een soort taaltest moest het voorstellen.
Arnold begon te lezen.
Leo’s lange leuter werd lekker gelikt…..
Hij voelde een bedorven mossel in zijn maag groeien. Hij zat dus naast een homo van de ergste soort. Als dit maar niet uitdraaide op geweld of een frontale aanrijding. Vanuit zijn ooghoek voelde hij de begerige blikken van de bestuurder. Nauwgezet telde hij de letters L en legde het blad op het dashboard.
“Zestien”.
“Fout, jij bent vast al achttien”.
Arnold begreep de toespeling aanstonds, maar gaf geen krimp.
“Ik zeg zestien”.
“Als je meegaat, kun je wat verdienen”.
“Ik moet naar school”.
“Je weet wel beter. Lekker rondhangen, nietwaar? Waar ga je naartoe?”.
”Naar de politie als het zo doorgaat”.
Bij het eerste stoplicht slaagde hij erin de auto te verlaten. Hij vatte post bij een bushalte en wachtte nijdig af.

In De Tsarina jengelde de stem van Melanie, hippiezangeres van de lievere soort.
De deur naar de straat moest open blijven staan. Zo keek je vanuit het halfdonker naar het echte leven in de buitenwereld. Slechts een paar honderd meter verder stond de school waar hij aanwezig behoorde te zijn.
Arnold liep naar de handgetimmerde bar, waarachter Vincent de krant las.
Het duurde nogal voor de chef van De Tsarina opkeek.
“Als je klaar bent met mij te negeren,wil ik cola en een broodje kaas. Worst is ook goed. Bedenk maar wat. Als je een zaak hebt, moet je werken”.
Hij stak een sigaret aan. Een paar boerenjongens in zijn buurt keken ongelovig naar de uitzonderlijke combinatie van het rode doosje Craven en de Myon aansteker. Mooie spullen werden bijna nergens verkocht. Caballero en Ronson waren het hoogst haalbare.
“Zeg, Vincent”.
“Wat?”
“Heb je Performance al gezien?”
Dit was een cultfilm met veel spiegels en kleden, vreemde muziek en een warrig plot.
“Wel over gehoord. Is het wat?”
“Nee. Het valt tegen”.
“Jammer. Toch wil ik erheen. Met Jenny”.
Arnold knikte. Jenny dus. Zo heette de vrouw waarmee hij Vincent had gezien. De aanwezigheid van de jongens hinderde hem. Hij draaide zich naar hen toe.
”Deze film is niet voor iedereen. Voor analfabeten is er de Berend Boudewijn Show”.
Dit was een tv programma dat even dom als populair was.
Vincent begreep dat er herrie van ging komen.
“Laat die jongens nou”.
Arnold negeerde het verzoek en maakte een weids gebaar met zijn sigaret.
De jongens keken elkaar een ogenblik aan, maar bleven gewoon zitten. Boerenjongens komen pas in beweging als je aan hun bier, auto of meisje komt. In die volgorde.
“Bij Boudewijn kun je een stoel winnen als je nog weet hoe je heet.”
Hij draaide zich weer naar de bar en slurpte van de cola die Vincent had neergezet.
“Jenny. Rood haar. Krullen. Die Jenny?”
“Kent ze jou?”
“Nee, maar dat komt nog wel”.
“Dat denk ik niet”.
“Elke vrouw valt voor mij”.
Achteloos sprak hij de woorden uit tegen de chef van de uitgewoonde Tsarina. Tegelijk hield hij de jongens aan de bar in de gaten.
“Ze heeft een bedrijf in het kunstenaarsdorp”.
Dit lag enkele kilometers verder, bij de duinen.
“Dus?”
“Wat heb jij haar te bieden? Ik krijg twee veertig van je”.

In gedachten verzonken liep hij terug, de stad in. Wanneer je van school verzuimt, heb je weliswaar de hele dag aan jezelf, maar deze gaat ook lang duren.
Ongemerkt bereikte hij een tamelijk drukke winkelstraat, passeerde een aantal etalages en keek op omdat er tegen een ruit werd getikt.
Aan de andere kant van het glas grijnsde het gezicht van Gerben.
Even overwoog hij hard weg te lopen. Het was zo’n moment waarop blijkt dat je weet hoe de wereld in elkaar steekt, waar je belangen liggen en wat je moet doen en laten.
Gehoorzaam draaide hij om en betrad een Turks koffiehuis, een wereld op zich.
Gerben verkeerde in gezelschap van twee oudere mannen. Het zag er een beetje vreemd uit, al waren het Hollanders.
Arnold groette de cafébaas en zette zich neer. De tafelgenoten van Gerben knikten droogjes. Ja, koffie zou er wel ingaan.
De bedrijfsleider naderde. Hij leek meer op een man met een kledingzaak dan op een caféhouder. Arnold was vastbesloten dat een ander zijn koffie ging betalen.
“Wat is het voor wagen?”
Het evenwicht, verstoord door Arnolds binnenkomst, herstelde. Een gesprek werd voortgezet waar het was gestopt.
“Een witte Taunus. Vierdeurs. Een 1600 Bravo”.
“Een Bravo! Zal wel flink zuipen.”
Arnold keek naar Gerben. Het deed hem denken aan verjaardagen van vroeger.
Praten over niets. Tegen vijf uur in de middag wordt de groentesoep opgezet.
“Wat vind jij er eigenlijk van?” Gerben sprak hem aan. “Als garageman”.
Arnold was even sprakeloos. Wat waren het voor lui waarmee Gerben zich inliet?
“Ach. Een Ford is een Ford. BMW is beter, maar een Mercedes kan er ook mee door”.
Hij schoot zelf in de lach, maar bijval bleef uit. Een beetje vervelend vond hij dit wel.
Daar was de eigenaar van het koffiehuis weer. In kaftan en op sandalen. Zijn gestalte schoof tussen Arnold en de anderen. Feitelijk was het een opgelegde kans om alsnog weg te komen. Maar enkele seconden later was de kans verkeken.
Bij de koffie werd een schoteltje met chocolaatjes geplaatst. En een glaasje water. De Hollandse horeca kon er wat van opsteken.
Arnold besloot dat hij lang genoeg in het duister tastte.
“Zeg Gerben, waar heb ik de eer aan te danken? Wie zijn dit eigenlijk?”
Zijn klasgenoot en spijbelmaat lachte een beetje besmuikt. Misschien had hij bij nader inzien spijt dat hij Arnold had binnengehaald.
“Van de Partij. We hebben het over de politieke koers gehad”.
De CPN bedoelde Gerben. Arnold schudde zijn hoofd van ongeloof. Met een paar rare kerels onder schooltijd over linkse politiek praten? Het ging zijn pet te boven.

In het koffiehuis werd geen muziek afgespeeld. Er heerste een prettige stilte.
“In communistische landen kunnen ze geen auto’s maken. Skoda is zo’n merk. Weten jullie wat Skoda in het Pools betekent? Nou? Het betekent Jammer!”
Een typische reactie van Arnold. Boosheid maakte energie in hem los. Deze keer moesten de mannen weldegelijk lachen.
“Maar het maakt niets uit. Want daarginder mag toch niemand reizen. Waar heb je dan een auto voor nodig?”
Het lachen nam nog toe. Hollandse communisten hebben altijd geweten waar Abraham de mosterd haalt.
Arnold haalde een visitekaartje van Garage Zwarthoed uit zijn zak, streek het glad en legde het op tafel.
“Kom gerust een keer langs, heren. Wij hebben prima wagens in alle soorten en maten. Maar nu moet ik weg”.
Zonder verdere uitleg of Gerben te groeten, schoot hij in zijn jas en verliet het koffiehuis. Hij stampte de stad uit, de brug over en stak zijn duim op om naar huis te liften. Hier goot hij een halve fles cola naar binnen en nam een even onverwacht als dapper besluit.
Hij zette zich achter zijn schoolboeken.

In de Kosmos vindt niemand de aardbol terug. Dat alle drummers en bassisten het onthouden.

“Moet jij vandaag niet naar de een of andere keuring?”
Mevrouw De Zwaan friste zijn geheugen op.
“Daar zegt u wat”.
“Ik heb al boterhammen voor je klaargelegd. De bus gaat over twintig minuten”.
Vrouwen zijn geboren regelaars. De man kan er weinig tegenover stellen.
Zodra hij de autobus binnenstapte, begreep hij een fout te hebben gemaakt. Zeker drie klasgenoten uit een begraven verleden begroetten hem als een oude makker.
“Jongens, dat wordt lachen”.
“Zit jij nog steeds op school?”
“Zien we nog eens een stukje van de wereld”.
Er was zoveel rumoer onderweg, dat Arnold zonder plan en geestelijk uitgeput met de meute een kazerne binnendreef. Toch had de busrit wel iets opgeleverd: de notie dat vervulling van militaire dienstplicht een beproeving moest zijn.
Maar misschien kan ik wel beroepsmilitair worden.
Een beetje afwezig vulde hij een papier in, met naam, adres en telefoonnummer. Tegenover hem zat een Molukse militair, een gedrongen man met grijs haar aan de slapen en bijtende bruine ogen.
“Weet je iets van het leger?”
Onwillekeurig riep de man associaties bij hem op.
“Mijn vader was in Indonesië”.
“Zo zo. Wanneer en waar?”
“In 1948. Op Atjeh”.
Waar de Hollanders hebben huisgehouden.
Arnold zag in dat hij dit beter voor zich had kunnen houden, maar gezegd is gezegd en de militair tegenover hem vertrok geen spier.
“Als gewoon soldaat?”
Eenmaal begonnen met drinken, moet de beker ook maar leeg.
“Een Zwarthoed is nooit gewoon. Mijn vader was commando, marinier”.
Ze dachten beiden hetzelfde, dat moest wel.
“En nu zit jij hier”.
Het klonk als een aanbeveling.
“Die indruk heb ik ook”.
“En waar gaat je voorkeur naar uit?”
Naar huis, dat wilde Arnold.
“Een doodseskader lijkt me wel wat”.
“Je mag wel normaal doen. Landmacht, zeemacht of luchtmacht?”
“Nederland heeft helemaal geen macht. Wij verliezen elke oorlog”.
“We maken deel uit van de NATO, weet je dat niet?”
“Nee, ik ben achterlijk. Schrijf dat maar op”.
“Jongens met een grote mond krijgen we wel klein, geloof mij maar”.
“Kleine mensen zoeken compensatie. Daarom zijn ze wreed”.
De militair nam hem kalm op. Een blanke jongen met goede scholing, een heldere oogopslag, niet eens lang haar! Van afkeuren kon geen sprake zijn. Hier zat een toekomstige soldaat die hooguit een beetje opstandig was.
“Ik zie geen problemen. Jij wel?”
Arnold voelde dat hij zich beter had moeten voorbereiden, een strategie kiezen. Dat krijg je wanneer je niet weet wat je wilt. Hij kreeg zin om de Indo voor zijn hoofd te slaan.
Om half vijf in de namiddag reisde hij met de andere jongelui terug naar het dorp. De Hollandse Leeuw wilde hem maar al te graag hebben.

Thuis liep hij zonder commentaar rechtstreeks naar zijn kamer. Hij schakelde de bandrecorder in en onderging Johnny Winter die er flink op los schreeuwde en zijn gitaar liet krijsen. Deel uitmaken van het Nederlandse leger met de uilskuikens uit je jeugd.

Het eerste slachtoffer van zijn frustratie was Bertine. Daags voor een feestje op haar kantoor liet hij haar zitten. Zijn geblokkeerde hersens konden de situatie niet meer aan.
Ze stonden voor het werkgebouw van zijn lief. Arnold sprak de fatale woorden uit. Bertine zocht nadere uitleg. Zo liepen ze een half uur door de stad, naast elkaar, als een stelletje. Haar zwoele parfum tergde zijn wilskracht en geslachtsdrift. De ergste kwelling was het besef, dat hij zijn misstap ongedaan kon maken. Met een enkel woord, een eenvoudige verontschuldiging, het bekennen van ongelijk. Slechts dat stond in de weg om Bertine tegen zich aan te trekken.
Na het onbevredigende afscheid vervolgde Arnold zwetend zijn weg. Hij dook de Boekencorner van V & D binnen en drukte een boek achterover van DAF de Sade, de Franse Markies van de wellust en maatschappelijke anarchie. Bewaking liet zich niet zien.

Buiten waaide een kille wind, die de toch al slecht onderhouden stad nog meer neerdrukte. Hij sloeg een zijstraat in en passeerde een diepe sleuf waarin kerels op laarzen een blauwe kabel probeerden te begraven. Op een plank onder een plastic zak hadden de lui een radio neergezet. Uit de aarde rees een jammerklacht van Bob Dylan.
Stevig liep hij verder. De kwestie Bertine zat hem allerminst lekker. Hij stootte een winkeldeur open. Misschien viel er nog iets te redden. Ze verkochten hier jassen, broeken en schoenen, riemen. Alles van leer.
In de zaak hing een zware geur. Een man met een kaalgeschoren hoofd wees hem wat het beste stond. Arnold trok een zwarte doflederen broek aan en paste het kledingstuk voor een hoge spiegel. Ik zie eruit als een flikker. Snel ontdeed hij zich van de broek en hees zich in zijn gewone spijkergoed. De bel van de winkeldeur tinkelde.
“Dag Arnold”.
Hij keek recht in het gezicht van Iris. Ontlopen kon niet meer. Ze namen elkaar op als verschillende diersoorten.
Hoe het ging. Iris toonde nerveus, zei Long time, no see, een merkwaardige uitdrukking. Samen verlieten ze de zaak, zonder dat duidelijk was waarom.
Zij wees hem het nieuwe koffiehuis Doublecross, geopend sinds een week. In de stad schoten ze als paddenstoelen uit de grond.

Eerst kwam je in een portaal, zwart als een uitgeholde kachel. Er hing een grote spiegel van rookglas waarin onverschillig wie voordelig uitkwam. Pukkels of scheve tanden, kromme benen: het werd allemaal verdoezeld en omfloerst. Achter een zwaar gordijn begon de eigenlijke zaak. Het was een diepe en duistere pijpenla met een vloer van ruwe planken. Lage tafels met kubusblokken dienden als zitplaats. Er hing een geur van grondwater en wierook, maar minder hevig dan in De Ragebol. Vier lui zaten te kaarten, een bergje dubbeltjes en kwartjes in het midden. Anderen leunden tegen de muur. Er kringelde rook uit hun neus en mond alsof ze van binnen met turfbrand worstelden.
Ook zat er een Indiaan met een rugzak, gevuld met de hele Amerikaanse geschiedenis.
Ze gingen voort, als vissen in een fuik. Twee treden omhoog. Eindelijk was er licht. Een heuse bar doemde op, waarlangs met skai beklede stoelen. Nog verder naar achteren schemerde een pleedeur. Vanuit een batterij geluidsboxen daalde het eerste album van Black Sabbath neer.
You never said you loved me and I don’t believe you can.
Je begreep hoe het met de wereld ging aflopen. Voorlopig was het gitarenwerk alleszins behoorlijk.

De barman draaide de muziek niet zachter. Arnold moest schreeuwen om zijn wensen kenbaar te maken.
Rum cola voor Iris. Een biertje voor hemzelf. Witbier was op voorraad. Arnold had er nooit van gehoord maar hield zich aanbevolen. Nog altijd bonkte zijn hart wegens de onfrisse affaire met Bertine.
Ze namen plaats op het pluche. Iris trof dadelijk voorbereiding een joint te draaien. Ze was hiertoe voorzien van kingsize vloeipapiertjes, bedrukt met de Amerikaanse vlag. Eerst een plukje Drum en dan een half luciferdoosje weedblaadjes erdoor. Door te roken, verbrandde je symbolisch het Amerikaanse Imperialisme.
Arnold zag het aan en legde het boek van De Sade voor zich. Misschien kwam het nog in orde vandaag. Hij voorzag haar van vuur met de Myon. Iris wist niets van Bertine, noch van zijn domme gedrag bij de militaire keuring. Ze keek hem diep in de ogen, inhaleerde en sloot haar ogen.
Scherpe geuren stegen op. Van Arnold werd verwacht dat hij rook, geïnhaleerd door Iris, van haar overnam. Gewoon de monden tegen elkaar plaatsen. Je moest ervan in hemelse sferen geraken. Hij gehoorzaamde zonder gesputter. Al snel ging de aanraking over in een lome tongkus. Wat kon het ook allemaal schelen?
“Betekent niets hoor”, zei Iris bovendien, “ik heb er gewoon zin in”.
Arnold zag dat ze de titel van het boek las, maar dat het haar niets zei.
“Je hebt geen kleding gekocht”, zei ze, “waarom was je daar dan?”
“Ik leek wel een homo”.
Het was niets dan de waarheid en over homo’s kon je nog zeggen wat je wilde.
Schimmen naderden in een golf frisse buitenlucht. Zes langharige jongeren tuimelden achter elkaar naar binnen en streken neer in de voorruimte. Arnold kende hen niet.
“Waarom ben je met die kantoormeid?”
Iris lachte raadselachtig. Arnold voelde een lichte steek in zijn hartstreek, een uitnodiging tot verraad.
“Bertine is geen meid”.
Hij vertelde over het einde van de omgang met Bertine, maar deed het voorkomen of dit voorval weken geleden had plaatsgevonden. Ze werden onderbroken door de barman.
“Nog iets drinken?”
Hij riep het hen toe, vanachter de bar. Arnold stond op. Het gedrag van de barman ergerde hem. Van weerwoord onthield hij zich. Er waren vandaag genoeg vervelende dingen gebeurd. Iris kwam eveneens overeind. Ze raapte haar spullen bijeen.
“Wil je zien waar ik woon?”
Arnold slikte een verwensing aan het adres van de barman in en knikte.

Ze liepen door de onderstad en doorkruisten straten waar Arnold normaal nooit kwam. Voor een verveloze deur bleven ze staan.
“Hier is het”.
Hij keek langs het pand omhoog. Het was een gewoon oud huis, drie etages met bovenaan een hijsbalk. De deur zat vol plastic bellen en losse elektradraadjes.
Geduldig wachtte hij tot Iris haar sleutels had gevonden en het slot geopend. Ze ging hem voor. Haar billen bewogen op zijn ooghoogte.
Oude panden ruiken altijd hetzelfde. Naar schimmel en voorbije maaltijden, kattenzeik en zweetvoeten, soms naar stapels oude kranten van linkse signatuur. Dit huis vormde geen uitzondering. Ze moesten de trap beklimmen, helemaal tot aan de derde etage.
Voor een deur met twee sloten bleven ze staan.

Ze vertelde hoe ze aan de woning was gekomen. Je betaalde geen huur, alleen maar voor licht en water. De eigenaar wachtte op betere tijden om de boel te verkopen. Hij was rijk en woonde in het aangrenzende kunstenaarsdorp. Arnold luisterde met een half oor. Het bevreemdde hem dat iemand gratis een huis verhuurde, maar vandaag ging het om andere dingen. De eerste keer met iemand meegaan, blijft toch een enerverende zaak.
Al snel troonde ze hem mee naar een kleinere kamer. Er hing een bedompte geur. De schuldige kat verdween zoals alleen katten dit kunnen.
Onmiskenbaar bevonden ze zich in de slaapvertrek. Boven een berg van tijdschriften, kledingstoffen, teddyberen en onbestemde rommel, verhief zich haar bed. Poten van buizenmateriaal staken uit boven het matras.
“Blijf je een jas aanhouden?”
De man is de jager, maar de vrouw kiest uit door wie ze bejaagd wordt.

Print Friendly, PDF & Email

Geef een reactie

Verplichte velden zijn aangegeven met een *.



De verificatie periode van reCAPTCHA is verlopen. Laad de pagina opnieuw.