Pa Zwarthoed keert verfrist terug van zijn reisje. Op de trailer achter zijn auto prijkt een lichtblauwe Mercedes Cabriolet 230 SL. Het Duitse kenteken is verwijderd.
“Eerst even naar de Garage”.
Zo weten de werklui dat de baas terug is. Een bedrijf zonder baas is als een instantie van de overheid: waar iedereen naar elkaar kan wijzen, is niemand aansprakelijk.
’s Avonds eet het gezin in de woonkamer volgens de door Trudie bepaalde orde van zitplaatsen rond de tafel. Het uitzicht van Arnold: aardappels links, groente rechts, jus in het midden. Pa Zwarthoed vertelt over zijn wederwaardigheden. Aardig om naar te luisteren. Wel moet je flink je best doen om de draad vast te houden, want de man heeft de neiging af te dwalen naar wijnmerken en namen van herbergen. Duitsers zijn eigenlijk best te genieten. Zolang ze binnen hun eigen landsgrenzen blijven uiteraard.
Na de maaltijd zijn er cadeautjes. Voor Trudie een paar hippe schoenen, zogenaamde Duckies. Arnold ontvangt een slof Craven. Duitsers roken graag hun eigen troep, maar kennen ook betere import-merken. Het mooiste geschenk is voor mevrouw De Zwaan. Zij krijgt een splinternieuwe Mobylette EEG! De werkster bloost van oor tot oor en lijkt even iets moois uit te stralen. Kwestie is wel, dat Pa Zwarthoed aan meneer De Zwaan moet toelichten hoe het zit. Voor je het weet, komt de man op verkeerde denkbeelden of erger: hij gaat kletsen.
Een beetje vermoeid verlaat Arnold de woonkamer en gaat naar zijn eigen kamer. Langzaam zakt hij achterover op zijn bed. Hij is blij zijn vader weer thuis te zien, maar ziet tegelijk de sleur van alledag opdoemen.
Kort na de schoolhervatting gaat het helemaal fout. Arnold verzuimt stelselmatig de lessen te volgen. Wekenlang liggen zijn leerboeken onaangeroerd. Het zijn mooie ingebonden boeken, geschreven door vakbekwame mensen die weten hoe Nederland groot is geworden. Maar hun dagen zijn geteld. Met de invoering van de HAVO en andere schooltypen wordt het lesmateriaal vernieuwd. Het oude is hiermee waardeloos verklaard alsof nooit iemand er iets uit heeft opgestoken. Het gaat om leermethoden die passen bij de moderne tijd, heet het. De jeugd krijgt in toenemende mate invloed op wat ze leert.
Pa Zwarthoed heeft er zijn twijfels over: als dat maar goed gaat.
Toch ligt het minder aan zijn boeken dat Arnold van school wegblijft. Liever is hij met Bertine. Hij heeft haar ontmoet in het Buurthuis, een nieuwbakken dorpsvoorziening voor de jeugd. Dit gebeurt tijdens een filmvertoning over Fidel Castro, revolutionair met wapperende baard. Aan zijn voeten het Cubaanse volk dat nog geen krant kan spellen, de gebitten vernield door rietsuiker. Bertine is rond en rijp, klaar voor het leven.
Na die avond is hij alleen nog maar verliefd. Vooral de eerste weken lijkt het wel een ziekte. Het wordt zo erg dat hij in de late avonduren naar het sentimentele radioprogramma Candlelight van Jan van Veen gaat luisteren. Jan leest gedichten voor, door luisteraars ingezonden. De meeste zijn gevoelig en nogal op het zelf gericht, maar dit geldt niet voor alle inzendingen.
Het keerpunt komt onverwacht. Op een zondagmiddag gaan ze naar de kust, met anderen van het Buurthuis samengepropt in een appelgroen autootje. Deze anderen zijn schoolgenoten van jaren geleden, zonder opleiding vroegtijdig in het moeras geraakt. Arnold heeft geen enkele behoefte aan dit gezelschap, maar Bertine vindt het juist gezellig. Sindsdien is hij weer enigszins bij zijn positieven, maar van schoolbezoek en huiswerk maken komt evengoed weinig terecht.
Halverwege een doordeweekse middag stapt hij de uitgeputte Ragebol binnen. De vertrouwde geur van dooie peuken en zure melk waait de klanten uit de openstaande deur tegemoet. Een ogenblik blijft hij staan om te wennen aan de duisternis waarin de hangplek als gewoonlijk is gehuld. In de voorste ruimte zit Gerrie, een broodmagere jongen die soms dagenlang alleen speed en gele vla naar binnen werkt. Hij verkeert in gezelschap van Sjoerd. Hun laarzen rusten op een lage houten tafel met asbakken en half leeggedronken theeglazen. Een tafel verder bivakkeren drie broers uit een losgeslagen gezin. Hun eigenlijke achternaam luidt Melk, maar iedereen kende hen als de Daltons, naar de strip van Lucky Luke. Ze hebben een meisje bij zich, een soort van zwerfkatje.
Bij het raam beweegt iets dat bij nader inzien uit twee mensen blijkt te bestaan. Twee bossen haar kussen elkaar traag en in trance.
Gerben zit een beetje afzijdig en voert zijn eigen toneelstuk op. Voor hem staat een meegebrachte klok om tegen zichzelf te kunnen schaken. Eigenlijk is alles wat Gerben doet, tegen hemzelf gericht.
Arnold groet cafébaas Patrick, bestelt een zwarte koffie en neemt plaats aan de bar.
“Heb je personeel aangenomen?”
Hij doelt op de vrouw achter de tap: een kleine opduvel met zwart haar.
“Ik ben geen personeel”. De vrouw hoort hem en kijkt minzaam.
Patrick heeft een nieuwe vriendin. Ze heeft hem een kruisje cadeau gedaan, dat om zijn hals hangt. Patrick is allesbehalve in De Heer, maar vrouwen kunnen van een man een muis maken.
Arnold presenteert het tweetal een kwaliteitssigaret.
“Aangenaam, de naam is Arnold Zwarthoed”.
“Ja, dat is bekend”.
“Ik heb het tegen je vriendin”.
“Dat bedoel ik”.
Vuur komt van de Myon. Het is altijd een genoegen de trefzekere click te beluisteren. De koffie arriveert. Patrick zet Fleetwood Mac op en geeft zijn nieuwe geliefde een kusje. Arnold sluit zijn ogen en voelt de rand van de barkruk in zijn achterwerk.
Oh Well is de plaat waarmee de proefuitzendingen van Radio Noordzee zijn begonnen. Klinkt nog altijd patent.
Nu hij nauwkeuriger rondkijkt, valt hem op dat achterin het café, op een dwars geplaatste bank, een man van een jaar of veertig ligt te slapen. Vreemde kwestie. De Ragebol kent vooral jonge bezoekers, een mengsel van alternatieven en krakers, aangevuld met richtingloze scholieren. Uit de opengeslagen jas van de man steekt onmiskenbaar het heft van een mes. Niemand zit daar in de buurt.
“Heb je dat gezien?”
Hij vraagt het aan Patrick.
Dat is het geval, maar wat moet je ermee?
“Mes afpakken en eruit zetten”.
“Je gaat je gang maar”.
Het is duidelijk, dat Patrick de leiding kwijt is.
Frontsoldaten denken niet na, ze handelen. Arnold legt zijn sigaret neer en loopt achterlangs Sjoerd en de Daltons. Aangekomen bij de liggende man buigt hij voorover. Een ware drankkegel slaat hem tegemoet. Dadelijk ziet hij dat het mes los in de jas ligt. Er zit bijvoorbeeld geen hand omheen. Zonder zich te bedenken vat hij het aan en trekt het naar zich toe. Het lemmet meet zeker dertig centimeter en is onvakkundig geslepen. De man beweegt. Arnold voelt aandrang hem een trap te verkopen, maar hij schudt zijn hoofd en loopt terug. Hij knipoogt tegen de vriendin van de cafébaas.
“Daar ben ik weer. Nu moet die kerel nog naar buiten”.
Het mes laat hij op de bar kletteren. Zelfs Gerben kijkt op van zijn schaakbord.
Voor Patrick zit er weinig anders op dan eindelijk in beweging te komen. Onwillig komt hij achter de bar vandaan.
“Denk aan je nieuwe vriendin, Patrick”.
Ze hoort hem wel, de provocateur.
Het uitzetten begint in het algemeen met praten en eindigt in geweld. Sommige kwesties vergen een straffe aanpak. Tegen wil en dank helpt Patrick mee, de man op te hijsen.
“Hallo meneer. Zo kan het echt niet, hoor. U kunt hier niet gaan slapen”.
“Laat mij maar even”.
Arnold wringt zich langs de chef.
“Meekomen! Het is hier geen hotel”.
Een man ontwaakt uit een drankcoma. Zijn mond gaat open. Het voorspelt weinig goeds.
“Stomme klootzak!” Hij vloekt hartgrondig.
Arnold richt zich tot Patrick.
“Zie je nu wat er van komt met dat geouwehoer? Helemaal niks dus. Als je een beetje meewerkte, lag die kerel allang buiten je deur. Maar goed, blijf even uit de buurt”.
Bliksemsnel grijpt hij de man bij zijn haren, beukt zijn knie tegen het hoofd en deelt enkele aanvullende schoppen uit.
“En nou opgesodemieterd”.
Twee mannen slepen een derde naar buiten, leggen het lichaam enkele panden verder neer, gewoon op straat. Terug in de Ragebol leek het of er niets is gebeurd. Het klusje is nog niet helemaal klaar. Op de bar ligt nog het mes. Wat te doen? Patrick neigt alweer naar zeveren: bewaren, bewijsmateriaal, politie.
Arnold is de kwestie meer dan beu. Hij neemt het mes op, loopt ermee naar buiten, tot waar de dronken kerel half overeind zit tegen een gevel. Hij lijkt half woedend, half in angst.
“Wacht maar af, idioot. Ik om terug en steek je dood!”
Het is allesbehalve een gebruikelijke situatie. Dronken mensen hangen hier hoogstens in lege nachturen rond. Arnold toont de man het mes.
“Dan zal je eerst moeten zwemmen”.
Hij smijt het mes in de smalle gracht, helemaal aan de overkant waar geen gevel is maar de doorgerotte achtergevel van een pand.
Afdalen is minder vermoeiend dan klimmen. De schoolgang wordt zo goed als gestaakt. De kans op een verprutst eindexamen stijgt met de dag. Huiswerk maakt Arnold niet meer. Met Gerben slijt hij de dagen in ledigheid. Ze slenteren door winkelstraten, leveren ongevraagd commentaar op voorbijgangers en winkeliers, zitten een uurtje over een schaakbord gebogen, roken zonder ophouden en hebben woorden over het nieuws. De avonden besteedt Arnold bij Bertine: in het clubhuis en in haar slaapkamer. Verliefd is hij misschien niet meer, maar begerig des te meer.
Bij Pa Zwarthoed dringt deze onfrisse werkelijkheid door met wekenlange vertraging, meer precies op het moment dat hem het kerstrapport van zijn zoon wordt toegestuurd.
“Zes vijven! En een drie!”
Een drie? Jazeker, er staat inderdaad een drie. Voor de Franse taal. Pa Zwarthoed weet ook wel dat je daar niets mee kan. Hij wil niet eens een auto uit Frankrijk importeren: de gaten rotten in de bodem.
“Een 5 voor handelsrekenen, dat is toch doodeenvoudig?”
Arnold haalt het betreffende boek van zijn kamer. Een concreet voorbeeld lijkt hem het beste om zijn klaagzang te illustreren.
“Een koopman koopt een partij graan in Canada. 500 ton, tegen 18 Canadese dollars per ton. Tarra 12% Hij heeft een VOF, de koers van Canadese dollars is 1,89. Het graan moet verscheept naar Engeland. Transportkosten 7% van het bruto bedrag en de courtage van de bemiddelaar bedraagt 2%. In Engeland wordt verkocht voor 250% van de inkoopsprijs. Betaling geschiedt in Engelse ponden. De verkoper maakt het geld over naar zijn Nederlandse Bank, overdrachtskosten ½%. Welk bedrag komt op zijn rekening te staan?”
Hij sluit het boek met een klap.
“En dan maar rekenen, in vermenigvuldiging en staartdeling. Een Engels Pond telt 12 shilling en een shilling is weer 20 pence. Om helemaal gek van te worden”.
Hij zwijgt even.
“Rekenmachientjes zijn verboden. Je moet alles met de hand doen”.
Pa Zwarthoed foetert.
“Je zeurt als een kleuter. Word toch eens volwassen!”
Toch moet hij ook lachen. Ja, de praktijk van alledag kent hij anders. Leveranciers hebben vertraging, klanten komen niet over de brug en personeel zit het liefst te kaarten bij de koffiepot. Om over de Gemeenteraad maar helemaal te zwijgen! Wat daar een onzin wordt uitgekraamd! Vooral door de verdomde socialisten nu ze de grootste partij op landelijk niveau zijn geworden. Godzijdank heeft hun rampzalige schaduwkabinet het niet gehaald. De zogenaamde Verbeelding met de schreeuwbek Van Dam, de intrigant Van den Bergh en toneelspeler Den Uyl verdwijnt nog even in de ijskast.
“Als je zakt voor je examen, kun je een kamer en werk gaan zoeken”.
Pa Zwarthoed hervindt de juiste toon snel.
“Dan mag je aan de slag als een gewone werknemer, als lulletje op kantoor, of sjouwen met zakken meel in de fabriek of anders bij De Zwaan als kippenslachter”.
Hij zoekt naar nog afschrikwekkender voorbeelden, maar er komt iets anders uit zijn mond.
“Je bent oud en wijs genoeg om te weten wat je doet. Ik snap daarom niet dat een gezonde jongen als jij hele dagen in zo’n graftombe met junks wil rondhangen. Of denk je, dat je vader achterlijk is?”
Er is trouwens post voor Arnold, een mededeling van het Ministerie van Defensie. Het betreft de beruchte oproep om te worden gekeurd voor militaire dienst.
Zo malen de molens van de bureaucratie. Het eerste wat je als adolescent officieel te horen krijgt, is de opdracht om anderhalf jaar weg te gooien en je leven te riskeren.
Hij leest het bericht, uitdrukkelijk gericht aan zijn persoon. Nooit eerder heeft een overheidsinstelling zich rechtstreeks tot hem gewend. De keuringsdatum ligt slechts 3 weken in de toekomst.
Voorlopig gaat hij gewoon door met het bezoeken van koffiehuizen en afgetrapte kroegen. Toch komt hij ook af en toe naar school en schuift aan in lessen die hem gemakkelijk afgaan. Op het plein viert hij zijn populariteit als spijbelaar onder de klasgenoten. Het is een tamelijk nieuw fenomeen: iemand die alleen naar de les komt wanneer hij er zin in heeft. Het lijkt wel of de nieuwe onderwijswet al van toepassing is.
Ook Bertine moet inbinden. Haar moeder vindt het bijna dagelijkse bezoek van Arnold een beetje gortig worden.
Dagen komen en gaan. De zon zakt diep en dieper en schampt de horizon. Als het zo doorgaat, is de komst van de Eeuwige Duisternis een kwestie van weken. Niemand behoeft daar trouwens van op te kijken. Jehova’s Getuigen stropen in deze donkere dagen de dorpen af, de boodschap van deur tot deur verspreidend. Het einde voor de ongelovigen zal een verschrikking zijn. Gelukkig is met de juiste instelling redding nabij. Donaties helpen ook.
Arnold heeft zijn brommer een beetje opgevoerd. Met tachtig in het uur jaagt hij door het dorp en aan verkeersregels laat hij zich niets gelegen liggen. Het land staat vol borden en stoplichten en het wordt almaar erger.
Het geluk is aan zijn zijde. Nergens steekt een kind of huisdier over waar hij langs raast. Nooit springt een agent vanachter een boom tevoorschijn om hem op de bon te slingeren.
Maar hoe ver of hard hij ook rijdt, een gevoel van voldoening wil zich niet aandienen.
Op een ochtend schrikt hij wakker en stelt vast dat hij een spontane zaadlozing heeft gehad. Hij herinnert zich bovendien dat dit was vanwege een droom over Iris. Zij is een meisje dat hij al een paar keer heeft gespot in de hang cafés. Ze schijnt gewoon thuis te wonen, zeker niet in een kraakpand.
Machteloos blijft hij liggen. Dromen zijn berichten uit de hel, dat weet iedereen. Ze tonen een diepere waarheid.
Hij probeert naar de stad te liften, maar het duurt bijna een uur voor iemand stopt. Het is een man die hem, direct na het wegrijden, een papier in zijn handen stopt en vraagt, hoeveel maal de letter L in de tekst voorkomt. Een soort taaltest moet het voorstellen.
Arnold begint te lezen.
Leo’s lange leuter werd lekker gelikt…..
Hij voelt aanstonds een bedorven mossel in zijn maag groeien. Hij zit dus naast een homo of pedo van de ergste soort. Als dit maar niet uitdraait op geweld of een frontale aanrijding. Vanuit zijn ooghoek voelt hij de begerige blikken van de bestuurder. Nauwgezet telt hij de letters L en legt het blad op het dashboard.
“Zestien”.
“Fout, jij bent vast al achttien”.
Arnold begrijpt de toespeling aanstonds, maar geeft geen krimp.
“Ik zeg zestien”.
“Als je meegaat, kun je wat verdienen”.
“Ik moet naar school”.
“Je weet wel beter. Lekker rondhangen, nietwaar? Waar ga je naartoe?”.
”Naar de politie als het zo doorgaat”.
Bij het eerste stoplicht slaagt hij erin de auto te verlaten. Hij vat post bij een bushalte en wacht nijdig af.
In De Tsarina jengelt de stem van Melanie, hippiezangeres van de lievere soort.
Lay down, lay down. Hij zou hier maar al te graag aan toegeven, samen met Bertine of een andere vrouw, bij voorkeur eentje zonder domme vrienden. De deur naar de straat moet open blijven staan. Zo kijk je vanuit het halfdonker naar het echte leven in de buitenwereld. Slechts een paar honderd meter verder staat de school waar hij aanwezig behoort te zijn.
Arnold loopt naar de handmatig getimmerde bar, waarachter Vincent de krant leest.
Het duurt nogal voor de chef van De Tsarina opkijkt.
“Als je klaar bent met mij te negeren, wil ik cola en een broodje kaas. Worst is ook goed. Bedenk maar wat. Als je een zaak hebt, moet je werken”.
Hij steekt een sigaret aan. Een paar boerenjongens in zijn buurt kijken ongelovig naar de uitzonderlijke combinatie van het rode doosje Craven en de Myon. Mooie spullen worden bijna nergens verkocht. Caballero en Ronson zijn het hoogst haalbare.
“Zeg, Vincent”.
“Wat?”
“Heb je Performance al gezien?”
Dit is een cultfilm met Mick Jagger van de Stones. Iets met veel spiegels en kleden, vreemde muziek en een warrig plot.
“Wel over gehoord. Is het wat?”
“Nee. Het valt tegen”.
“Jammer. Toch wil ik erheen. Met Jenny”.
Arnold knikt. Jenny dus. Zo heet de vrouw waarmee hij Vincent heeft gezien. De aanwezigheid van de jongens hindert hem. Hij draait zich naar hen toe.
”De film is niet voor iedereen. Voor analfabeten is er de Berend Boudewijn Show”.
Dit is een even stompzinnig als populair tv programma.
Vincent begrijpt dat er herrie van gaat komen.
“Laat die jongens nou”.
Arnold negeert het verzoek en maakt een weids gebaar met zijn sigaret.
De jongens kijken elkaar een ogenblik aan, maar blijven vooralsnog gewoon zitten. Boerenjongens komen pas in beweging als je aan hun bier, auto of meisje komt. In die volgorde.
“Bij Boudewijn kun je een stoel winnen als je nog weet hoe je heet.”
Hij draait zich weer naar de bar en slurpt van de cola die Vincent heeft neergezet.
“Jenny. Rood haar. Krullen. Die Jenny?”
“Kent ze jou?”
“Nee, maar dat komt nog wel”.
“Dat denk ik niet”.
“Elke vrouw wil mij leren kennen”.
Achteloos spreekt hij de woorden uit tegen de chef van de uitgewoonde Tsarina. Tegelijk houdt hij de jongens in de gaten.
“Ze heeft een bedrijf in het kunstenaarsdorp”.
Dit ligt enkele kilometers verder, bij de duinen.
“Dus?”
“Wat heb jij haar te bieden? Ik krijg twee veertig van je”.
In gedachten verzonken loopt hij terug, de stad in. Wanneer je van school verzuimt, heb je weliswaar de hele dag aan jezelf, maar deze gaat ook lang duren.
Ongemerkt bereikt hij een tamelijk drukke winkelstraat, passeert een aantal etalages en kijkt op omdat er tegen een ruit wordt getikt.
Aan de andere kant van het glas grijnst het gezicht van Gerben.
Even overweegt hij hard weg te lopen. Het is zo’n moment waarop blijkt dat je weet hoe de wereld in elkaar steekt, waar je belangen liggen en wat je moet doen en laten.
Gehoorzaam draait hij om en betreedt een Turks koffiehuis, een wereld op zich.
Gerben verkeert in gezelschap van twee oudere mannen. Het ziet er een beetje vreemd uit, al zijn het Hollanders. Arnold groet de cafébaas en zet zich neer. De tafelgenoten van Gerben knikken droogjes. Ja, koffie zal er wel ingaan.
De bedrijfsleider nadert. Je denkt bij hem eerder aan een kledingzaak dan aan een caféhouder. Arnold is vastbesloten dat een ander zijn koffie gaat betalen.
“Wat is het voor wagen?”
Het evenwicht, verstoord door Arnolds binnenkomst, herstelt. Een gesprek wordt voortgezet waar het is gestopt.
“Een witte Taunus. Vierdeurs. Een 1600 Bravo”.
“Een Bravo! Zal wel flink zuipen.”
Arnold kijkt naar Gerben. Het doet hem denken aan verjaardagen van vroeger.
Praten over niets. Tegen vijf uur in de middag wordt de groentesoep opgezet.
“Wat vind jij er eigenlijk van?” Gerben spreekt hem aan. “Als garageman”.
Arnold is een ogenblik sprakeloos. Wat zijn het voor lui waarmee Gerben zich inlaat?
“Ach. Een Ford is een Ford. BMW is veel beter, maar een Mercedes kan er ook mee door”.
Hij schiet zelf in de lach, maar bijval blijft uit. Een beetje vervelend vindt hij dit wel.
Daar is de eigenaar van het koffiehuis weer. In kaftan en op sandalen. Zijn gestalte schuift tussen Arnold en de anderen. Feitelijk is het een opgelegde kans om weg te komen. Maar enkele seconden later is de kans verkeken.
Bij de koffie wordt een schoteltje met chocolaatjes geplaatst. En een glaasje water. De Hollandse horeca kan er wat van opsteken. Arnold besluit dat hij lang genoeg in het duister tast.
“Zeg Gerben, waar heb ik de eer aan te danken? Wie zijn dit eigenlijk?”
Zijn klasgenoot en spijbelmaat lacht een beetje besmuikt. Misschien heeft hij bij nader inzien spijt dat hij Arnold binnenhaalde.
“Van de Partij. We hebben het over de politieke koers gehad”.
De CPN bedoelt Gerben. Arnold schudt zijn hoofd van ongeloof. Met een paar rare kerels onder schooltijd over linkse politiek praten? Het gaat zijn pet te boven.
In het koffiehuis wordt geen muziek afgespeeld. Er heerst een prettige stilte.
“In communistische landen kunnen ze geen auto’s maken. Skoda is zo’n merk. Weten jullie wat Skoda in het Pools betekent? Nou? Het betekent Jammer!”
Een typische reactie van Arnold. Boosheid maakt energie in hem los. Deze keer moeten de mannen weldegelijk lachen.
“Maar het maakt niets uit. Want daarginder mag toch niemand reizen. Waar heb je dan een auto voor nodig?”
Het lachen neemt nog toe. Hollandse communisten hebben altijd geweten waar Abraham de mosterd haalt.
Arnold haalt een visitekaartje van Garage Zwarthoed uit zijn zak, strijkt het glad en legt het op tafel.
“Kom gerust een keer langs, heren. Wij hebben prima wagens in alle soorten en maten. Maar nu moet ik weg”.
Zonder verdere uitleg of Gerben te groeten, schiet hij in zijn jas en verlaat het koffiehuis. Hij stampt de stad uit, de brug over en steekt zijn duim op om naar huis te liften. Hier giet hij een halve fles cola naar binnen en neemt een even onverwacht als dapper besluit.
Hij zet zich achter zijn schoolboeken.
In de Kosmos vindt niemand de aardbol terug. Dat alle drummers en bassisten het onthouden.
“Moet jij vandaag niet naar de een of andere keuring?”
Mevrouw De Zwaan frist zijn geheugen op.
“Daar zegt u wat”.
“Ik heb al boterhammen voor je klaargelegd. De bus gaat over twintig minuten”.
Vrouwen zijn geboren regelaars. De man kan er weinig tegenover stellen.
Zodra hij de autobus binnenstapt, beseft hij een fout te hebben gemaakt. Zeker drie klasgenoten uit een begraven verleden begroeten hem als oude makker.
“Jongens, dat wordt lachen”.
“Zit jij nog steeds op school?”
“Zien we eens een stukje van de wereld”.
Er is zoveel rumoer onderweg, dat Arnold zonder plan en geestelijk uitgeput met de meute een kazerne binnendrijft. Toch heeft de busrit iets opgeleverd: de notie dat vervulling van militaire dienstplicht een beproeving moet zijn.
Maar misschien kan ik wel beroepsmilitair worden.
Een beetje afwezig vult hij een papier in, met naam, adres en telefoonnummer. Tegenover hem zit een Molukse militair, een gedrongen man met grijs haar aan de slapen en bijtende bruine ogen.
“Weet je iets van het leger?”
Onwillekeurig roept de man associaties bij hem op.
“Mijn vader was in Indonesië”.
“Zo zo. Wanneer en waar?”
“In 1948. Op Atjeh”.
Waar de Hollanders hebben huisgehouden.
Arnold ziet in dat hij dit beter voor zich had gehouden, maar gezegd is gezegd en de militair tegenover hem vertrekt geen spier.
“Als gewoon soldaat?”
Eenmaal begonnen met drinken, moet de beker ook maar leeg.
“Een Zwarthoed is nooit gewoon. Mijn vader was commando, marinier”.
Ze denken beiden hetzelfde, dat moet wel.
“En nu zit jij hier”.
Het klinkt als een aanbeveling.
“Die indruk heb ik ook”.
“En waar gaat je voorkeur naar uit?”
Naar huis, dat wil Arnold.
“Een doodseskader lijkt me wel wat”.
“Je mag wel normaal doen. Landmacht, zeemacht of luchtmacht?”
“Nederland heeft helemaal geen macht. Wij verliezen elke oorlog”.
“We maken deel uit van de NATO, weet je dat niet?”
“Nee, ik ben achterlijk. Schrijf dat maar op”.
“Jongens met een grote mond krijgen we wel klein, geloof mij maar”.
“Kleine mensen zoeken compensatie. Daarom zijn ze wreed”.
De militair neemt hem kalm op. Een blanke jongen met goede scholing, een heldere oogopslag, niet eens lang haar! Van afkeuren kan geen sprake zijn. Hier zit een prima toekomstige soldaat die hooguit een beetje opstandig is.
“Ik zie geen problemen. Jij wel?”
Arnold voelt dat hij zich beter had moeten voorbereiden, een strategie kiezen. Dat krijg je wanneer je niet weet wat je wilt. Hij krijgt zin om de Indo voor zijn hoofd te slaan.
Om half vijf in de namiddag reist hij met de andere jongelui terug naar het dorp. De Hollandse Leeuw wil hem maar al te graag hebben.
Thuis loopt hij zonder commentaar rechtstreeks naar zijn kamer. Hij schakelt de bandrecorder in en ondergaat Johnny Winter die er flink op los schreeuwt en zijn gitaar laat krijsen. Deel uitmaken van het Nederlandse leger met de uilskuikens uit je jeugd!
Het eerste slachtoffer van zijn frustratie is Bertine. Daags voor een feestje op haar kantoor laat hij haar zitten. Zijn geblokkeerde hersens kunnen de situatie niet meer aan.
Ze staan voor het werkgebouw van zijn lief. Arnold spreekt de fatale woorden uit. Bertine zoekt nadere uitleg. Zo lopen ze een half uur door de stad, naast elkaar, als een stelletje. Haar zwoele parfum tergt zijn wilskracht en geslachtsdrift. De ergste kwelling is het besef, dat hij zijn misstap ongedaan kan maken. Met een enkel woord, een eenvoudige verontschuldiging, het bekennen van ongelijk. Slechts dat staat in de weg om Bertine tegen zich aan te trekken.
Na het onbevredigende afscheid vervolgt Arnold zwetend zijn weg. Hij duikt de Boekencorner van V & D binnen en drukt een boek achterover van DAF de Sade, de Franse Markies van de wellust en maatschappelijke anarchie. Bewaking laat zich niet zien.
Buiten waait een kille wind, die de toch al slecht onderhouden stad nog meer neerdrukt. Hij slaat een zijstraat in en passeert een diepe sleuf waarin kerels op laarzen een blauwe kabel proberen te begraven. Op een plank onder een plastic zak hebben de lui een radio neergezet. Uit de aarde rijst een jammerklacht van Bob Dylan: It ain’t me you’re looking for, baby.
Stevig loopt hij verder. De kwestie Bertine zit hem allerminst lekker. Hij stoot een winkeldeur open. Misschien valt er nog iets te redden. Hier verkopen ze jassen, broeken en schoenen, riemen. Alles van leer.
In de zaak hangt een zware geur. Een man met een kaalgeschoren hoofd wijst hem wat het beste staat. Arnold trekt een zwarte dof lederen broek aan en paste het kledingstuk voor een hoge spiegel. Ik zie eruit als een flikker. Snel ontdoet hij zich van de broek en hijst zich in zijn gewone spijkergoed. De bel van de winkeldeur tinkelt.
“Dag Arnold”.
Hij kijkt recht in het gezicht van Iris. Ontlopen kan niet meer. Ze nemen elkaar op als verschillende diersoorten.
Ze kent zijn naam nog. Hoe het gaat, met alles. Iris toont nerveus, zegt Long time, no see, een merkwaardige uitdrukking. Samen verlaten ze de zaak, zonder dat duidelijk is waarom.
Zij wijst hem het nieuwe koffiehuis Doublecross, geopend sinds een week. In de stad schieten dergelijke gelegenheden als paddenstoelen uit de grond. Dat komt vooral omdat onroerend goed bijna niets waard is. Wel moet je hoge rente betalen ingeval je een hypotheek wilt afsluiten. Zo werkt geld. Zo werkt politiek die voor het geld kiest.
Eerst kom je in een portaal, zwart als een uitgeholde kachel. Er hangt een grote spiegel van rookglas waarin onverschillig wie voordelig uitkomt. Pukkels of scheve tanden, kromme benen: het wordt allemaal verdoezeld en omfloerst. Achter een zwaar gordijn begint de eigenlijke zaak. Het is een diepe en duistere pijpenla met een vloer van ruwe planken. Lage tafels met kubusblokken dienen als zitplaats. Er hangt een geur van grondwater en wierook, maar minder hevig dan in De Ragebol. Vier lui zitten te kaarten, een bergje dubbeltjes en kwartjes in het midden. Anderen leunen tegen de muur. Er kringelt rook uit hun neus en mond alsof ze van binnen met turfbrand worstelen. Ook zit er een Indiaan met een rugzak, gevuld met de hele Amerikaanse geschiedenis.
Ze gaan voort, als vissen in een fuik. Twee treden omhoog. Eindelijk is er licht. Een heuse bar doemt op, waarlangs met skai beklede stoelen. Nog verder naar achteren schemert een pleedeur. Vanuit een batterij geluidsboxen daalt het eerste album van Black Sabbath neer.
You never said you loved me and I don’t believe you can.
Je begrijpt hoe het met de wereld gaat aflopen. Voorlopig is het gitarenwerk alleszins behoorlijk.
De barman draait de muziek niet zachter. Arnold moet schreeuwen om zijn wensen kenbaar te maken.
Rum cola voor Iris. Een biertje voor hemzelf. Witbier is op voorraad. Arnold heeft er nooit van gehoord maar houdt zich aanbevolen. Nog altijd bonkt zijn hart wegens de onfrisse affaire met Bertine.
Ze nemen plaats op het pluche. Iris treft dadelijk voorbereiding een joint te draaien. Ze is hiertoe voorzien van kingsize vloeipapiertjes, bedrukt met de Amerikaanse vlag. Eerst een plukje Drum en dan een half luciferdoosje weedblaadjes erdoor. Door te roken, verbrandt je symbolisch het Amerikaanse Imperialisme.
Arnold ziet het aan en legt het boek van De Sade voor zich. Misschien komt het nog in orde vandaag. Hij voorziet haar van vuur met de Myon. Iris weet niets van Bertine, noch van zijn domme gedrag bij de militaire keuring. Ze kijkt hem diep in de ogen, inhaleert en sluit haar ogen.
Scherpe geuren stijgen op. Van Arnold wordt verwacht dat hij rook, geïnhaleerd door Iris, van haar overneemt. Gewoon de monden tegen elkaar plaatsen. Je moet ervan in hemelse sferen geraken. Hij gehoorzaamt zonder gesputter. Al snel gaat de aanraking over in een lome tongkus. Wat kan het ook allemaal schelen?
“Betekent niets hoor”, zegt Iris bovendien, “ik heb er gewoon zin in”.
Arnold ziet dat ze de titel van het boek leest, maar dat het haar niets zegt.
“Je hebt geen kleding gekocht. Waarom was je daar dan?”
“Ik leek wel een homo”.
Het is niets dan de waarheid en evengoed een halfbakken antwoord.
Schimmen stoten een golf frisse buitenlucht voor zich uit. Zes langharige jongeren tuimelen achter elkaar naar binnen en strijken collectief neer in de voorruimte. Arnold kent hen niet.
“Waarom ben je met die kantoormeid?”
Iris lacht raadselachtig. Arnold voelt een lichte steek in zijn hartstreek, een uitnodiging tot verraad.
“Bertine is geen meid”.
Hij vertelt over het einde van de omgang met Bertine, maar doet het voorkomen of dit voorval weken geleden heeft plaatsgevonden. Ze worden onderbroken door de barman.
“Nog iets drinken?”
Hij roept het hen toe, vanachter de bar. Arnold staat op. Het gedrag van de barman ergert hem. Van weerwoord onthoudt hij zich. Er zijn vandaag genoeg vervelende dingen gebeurd. Iris komt eveneens overeind. Ze raapt haar spullen bijeen.
“Wil je zien waar ik woon?”
Arnold slikt een verwensing aan het adres van de barman in en knikt.
Ze lopen door de binnenstad en doorkruisen straten waar Arnold normaal nooit komt. Voor een verveloze deur blijven ze staan.
“Hier is het”.
Hij kijkt langs het pand omhoog. Het is een gewoon oud huis, drie etages met bovenaan een hijsbalk. De deur zit vol plastic bellen en losse elektradraadjes.
Geduldig wacht hij tot Iris haar sleutels heeft gevonden en het slot geopend. Ze gaat hem voor. Haar billen bewegen op zijn ooghoogte.
Oude panden ruiken altijd hetzelfde. Naar schimmel en voorbije maaltijden, kattenzeik en zweetvoeten, soms naar stapels oude kranten van linkse signatuur. Dit huis vormt geen uitzondering. Ze moeten de trap beklimmen, helemaal tot aan de derde etage.
Voor een deur met twee sloten blijven ze staan.
Ze vertelt hoe ze aan de woning is gekomen. Je betaalt geen huur, alleen maar voor licht en water. De eigenaar wacht op betere tijden om de boel te verkopen. Hij is rijk en woont in het kunstenaarsdorp. Arnold luistert met een half oor. Het bevreemdt hem dat iemand gratis een huis verhuurt, maar vandaag gaat het om andere dingen. De eerste keer met iemand meegaan, blijft toch een enerverende zaak.
Al snel troont ze hem mee naar een kleinere kamer. Er hangt een bedompte geur. De schuldige kat verdwijnt zoals alleen katten dit kunnen.
Onmiskenbaar bevinden ze zich in de slaapvertrek. Boven een berg van tijdschriften, kledingstoffen, teddyberen en onbestemde rommel, verheft zich haar bed. Poten van buizenmateriaal steken uit boven het matras.
“Blijf je een jas aanhouden?”
De man is de jager, maar de vrouw kiest door wie ze bejaagd wordt.