Op nieuwjaarsdag spreken Arnold en zijn vader over de situatie. Er vallen harde woorden.
“Mijn bedrijf valt niet in handen van een lapzwans”.
Arnold verweert zich zoals opgeschoten praatjesmakers dit doen.
“Misschien wil ik wel wat anders”.
Kletspraat die meteen wordt afgestraft.
“Daar heb ik nooit iets van gemerkt”.
“Ik moet toch eerst in militaire dienst”.
Arnold denkt een argument te hebben gevonden.
“Dat staat allerminst vast”.
Pa Zwarthoed klinkt zelfverzekerd. Wanneer hij er zo bijzit, met zijn sigaar in de brand, is elke tegenspraak zinloos, dan is hij de wethouder met alle troeven in handen.
“Ik denk dat je er binnenkort interessant nieuws over krijgt. Meer kan ik niet zeggen”.
Hiermee komt de weg weer vrij voor het oorspronkelijke onderwerp.
“Bedenk, dat vrouwen nooit en nergens op een sukkel zitten te wachten. Ze hebben liever een barbaar die weet wat hij wil, dan een kluns die van misschien en mogelijk aan elkaar hangt”.
Nog steeds acht Arnold zich niet verslagen.
“De tijden veranderen”.
Pa Zwarthoed lacht schamper.
“Bespaar me die flauwekul. Het bezit van capaciteiten brengt verplichtingen mee. Zet me dus niet voor schut en ga aan je werk. Je weet wat ik heb gezegd wat er gebeurt als je zonder diploma thuiskomt. En het gaat niet om het diploma, maar omdat ik dan weet dat je geen donder heb uitgevoerd”.
Dat hij met zijn leerboeken alweer aardig op schema ligt, houdt Arnold voor zich. De zitting wordt afgerond met een schouderklop.
’s Middags gaan Arnold en Trudie naar de dierentuin in Amsterdam. Zo heeft mevrouw De Zwaan de vrije hand om de kerstboom en oliebollen op te ruimen.
De eerste schoolgang na een zo lange afwezigheid is een dag om vlug te vergeten.
Wegens zijn langdurig spijbelen, stelt de leraar Duits zich opnieuw aan hem voor. Het lachen in de klas duurt nogal. Het voelt als een nederlaag, maar is te verkiezen boven het mislopen van je diploma. Daarbij gaat het slechts om een enkele dag. Tegen de einde ervan is het of zijn plek in de lokalen nooit leeg is geweest. De mensen zijn kort van memorie en dit geldt al helemaal voor de jeugd.
Bij de schoolpoort staat Bertine.
“Gelukkig Nieuwjaar”.
Hij moet weer de clown uithangen. Dat zijn afgedankte vriendin hem betrapt als gewone scholier steekt hem erger dan de hoon op school.
“Arnold, doe normaal”.
Bertine is bezig haar eerste eigen woning aan te kleden, een kleine flat aan de rand van de stad. Het gaat haar goed. Bovendien heeft ze enige promotie gemaakt.
Wil hij misschien komen helpen met klopboor en hamer, verfroller en vloerplaten? Met het verbreken van de relatie behoeft de vriendschap toch niet meteen te worden afgebroken? Vrouwen zijn het toonbeeld van geduld en vergevingsgezindheid. Ook kunnen ze zeer praktisch denken.
Een hele zaterdag werkt hij in haar flat. Bertine is vriendelijk en snijdt geen pijnlijke onderwerpen aan. Hierdoor lijkt het juist alsof er niets aan de eerdere situatie is veranderd. Een gedachte die om afstraffing vraagt. Arnold komt een pakje foto’s tegen waarop zijn ex feest viert met Harry de Harige Aap. Zijn handtekening staat dwars over een foto gekrabbeld. Het duurt wel een paar verfdeuren voor Arnold met deze nieuwe werkelijkheid uit de voeten kan.
Doodmoe keert hij huiswaarts. Samen met zijn vader kijkt hij naar een aflevering van De Wrekers en kruipt om tien uur onder de wol.
Weken van schoolgang en huiswerk verstrijken. Regelmaat is de motor van succes.
Twee keer komt hij over huis bij Iris. De eerste keer duurt dit een halve nacht. Iris blijkt een wilde meid met een neiging zich pijn te laten doen. Hij moet haar vastbinden op bed en drie kwartier wachten voor hij verder mag gaan. Samen hebben ze een dure fles Grappa leeggemaakt. De volgende morgen is zijn kop van gegoten staal en blijkt toiletgang een bezoeking.
De tweede maal gaat het er romantischer aan toe, maar de sfeer verandert wanneer Iris begint te vertellen over Barry. De naam blijkt te horen bij haar huurbaas. Onaangekondigd is hij langsgekomen. Ze hebben wat gepraat en Barry liet merken meer te willen. Arnold heeft geen zin hiernaar te luisteren. Geruststellingen dat er niets gebeurd is, komen te laat. Iris maakt de typische fout van vrouwen die denken dat een man hun vriendin kan zijn.
Gekrenkt stapt hij op. Zonder dit echt te willen, belandt hij De Zwarte Beer. De bluesboys leggen een kaartje bij muziek van John Mayall. Het betreft een live opname met veel gelach en geklap. Arnold zit chagrijnig aan de bar en heeft geen zin met wie ook een gesprek te voeren. Meerdere malen houdt hij zich voor zijn trots in te slikken en terug te gaan naar Iris. Hij blijft zitten. De tijd verstrijkt. Elke minuut dat hij langer wacht, wordt het moeilijker om de schade te herstellen. Tegen half zes stapt hij op. Onder het zijraam van de kroeg staat gelukkig de Kreidler om hem naar huis te rijden.
Een week later wacht hij haar alsnog op. Anderhalf uur zit hij op de vensterbank van een nabije buurtwinkel voor ze zich vertoont. Eindelijk verschijnt zij.
Van de snedige opmerkingen waarop hij heeft geoefend, komt niets terecht. Een bezoek aan Snackbar Wimpy, voorloper in de Amerikaanse hamburgercultuur, verbetert de sfeer niet. Iris houdt het initiatief. Arnold moet niet zo jaloers zijn, daar komt het op neer.
Doe niet zo burgerlijk. Zit niet zo op mijn lip.
Samen naar haar woning gaan, is natuurlijk niet aan de orde. Het doet hem pijn, vooral omdat hij niet begrijpt wat hij precies verkeerd doet of waarin hij faalt.
Wanneer mensen volwassen zijn, neigen ze ertoe terug te kijken op een onbezorgde jeugd. De werkelijkheid is vaak anders. Jonge mensen hebben evengoed hun problemen en frustraties. Achteraf beschouwd misschien van ondergeschikt belang, maar weldegelijk van invloed op het moment dat ze zich voordoen.
Het is zomaar een maandag. In het fietsenhok van de school geeft Gerben een uiteenzetting over de verworvenheden van het communisme zoals voorgeschreven door het Kremlin en hapklaar gemaakt voor de Hollandse volksmond door Marcus Bakker, voorman van de CPN in de Tweede Kamer.
“De Amerikanen zijn de oorzaak van de wapenwedloop. Weten jullie wel welke wapens en hoeveel er in Nederland zijn opgeslagen? Als we niet oppassen, wordt Europa een nucleair slagveld en de Amerikanen zitten thuis naar de tv te kijken hoe het afloopt”.
Het is preken voor eigen parochie, want een beetje denkend scholier draagt het hart links. Bovendien is Gerben een paar jaar ouder dan de scholieren van de HAVO klassen die hem omringen. Dat geeft overwicht.
“Kapitalisten zijn het gif van de wereld. In Vietnam proberen ze hun nieuwe wapensystemen uit. Die worden daarna overal ter wereld verkocht. Het gaat alleen om macht en geld”.
Arnold houdt afstand. Hij staat vlak achter een meisje dat in een lagere klas zit. Voorzichtig buigt hij zich naar haar toe en snuift onopgemerkt aan haar nek.
Waarom begrijpt Gerben niet dat de meute er is voor werk en voetbal, dat een bewind van ongeschoolde fanatici nergens toe kan leiden?
Je kan beter nadenken over geld verdienen dan over de vraag hoe het te verdelen.
Arnold wil dit graag roepen, maar ziet in dat zijn woorden nutteloos zijn. Er staan veel scholieren te luisteren, maar zij komen uit nette milieus. Van hen heeft de samenleving geen revolutie te duchten. Tegelijkertijd vertedert hem de aanblik van Gerben in zijn sobere kleding, met zijn lederen schooltas vol gezonde bruine boterhammen door zijn moeder belegd met eerlijke pitjeskaas.
Hij gaat het schoolgebouw binnen om zich van het gevoel te bevrijden dat hij moet kiezen.
Pa Zwarthoed vertrekt op een vrijdagmorgen naar een hotel in Gelderland. De Club van Klassiekers houdt er een Meeting. Dit woord hebben ze van Provo opgestoken, een beweging van langharige intellectuelen en fantasten uit Amsterdam.
Welgestelde liefhebbers gaan elkaars automobielen bewonderen en technische details bespreken. Onder het genot van stevige kost en beugelflessen bier uit Duitsland.
Arnolds vader vindt het nodig met een toelichting te komen. Deze klinkt als een excuus.
Er zit een belastingadviseur bij. Altijd handig.
Buiten valt natte sneeuw. In april kun je alles verwachten.
Na terugkeer van school zet Arnold in de keuken koffie en smeert een boterham. Hij gaat ermee naar de huiskamer en zet de verwarming op 20 graden.
Het venster biedt zicht op bomen met het lichte groen van een uitgesteld voorjaar. Op straat lopen twee jongetjes. Ze slepen een plastic speelgoedtractor achter zich aan.
Kalm vermaalt hij het brood en volgt de kinderen een paar minuten in hun wereld. Terugdenken aan zijn eigen jeugd mijdt hij liever. Hiervan staan hem bovenal de ruzies tussen zijn ouders voor de geest. Een kind vindt bijna alles normaal. Arnold heeft zich het uitzonderlijke pas gerealiseerd toen zijn moeder al een paar maanden begraven was en het in huis ongekend rustig bleef.
Huiswerk, altijd maar huiswerk. De schooldag wordt thuis aan de schrijftafel voortgezet. Het opnemen van informatie mag worden gestroomlijnd, het werkelijke begrijpen is een onregelmatiger proces. Wat weken in de lucht blijft hangen, krijgt ineens betekenis om voorgoed deel uit te maken van kennis en inzicht.
Deze middag is hij alleen bij machte een vertaling te maken en een lijst samen te stellen van de boeken die hij deels al heeft gelezen. Wanneer je er nuchter naar kijkt, valt de hoeveelheid examenstof best mee. Maar Arnold ziet slechts de drempels die hij moet nemen. Na een uurtje schrijfwerk, zet hij de recorder aan en gaat onderuit hangen om te luisteren.
Humble Pie, de nieuwe band van Steve Marriot, heeft een nieuw album uitgebracht. Steve is geweldig. Zijn stem vibreert als in de dagen van The Small Faces.
I don’t need no doctor, I don’t need no doctor.
Arnold sluit zijn ogen en tikt met zijn aansteker de maat mee op de schrijftafel. Zijn moeder kon ook geen dokter meer gebruiken. Ze lag onderaan de trap en was onmiskenbaar dood. Hij herinnert zich weinig van het rumoer dat om dit ene beeld heen hangt. Er kwam een ambulance en ongetwijfeld politie. Slechts de waarneming dat zijn moeder dood was, blijft hangen. En hiermee het merkwaardige mengsel van gevoelens: opluchting versus schuldgevoel, energie versus een diepe vermoeidheid.
Met een ruwe beweging zet hij de muziek af, trekt het vuistdikke Boekhouden Deel I naar zich toe en zet zich aan het werk.
“Die jongen heeft alle yoghurt en fruit opgemaakt!”
Mevrouw De Zwaan wacht met haar klachten tot het gezin aan tafel zit.
Arnold knikt gelaten. Op zich heeft het mens gelijk. Alles heeft hij opgegeten en bovendien zonder zich er bewust van te zijn.
“Dat krijg je wanneer er niks anders is”.
Tot u spreekt de zoon van de baas. Bruikbare genen worden altijd doorgegeven.
“Je kunt rekening met anderen houden”.
“Er is gewoon te weinig eten in huis”.
Arme huishoudster! Ze wil dat het bij de Zwarthoeden net zo toegaat als in haar eigen woning: de vrouw als aangever en de man als bestraffer. Na al die jaren van huishoudelijke diensten komt er geen andere gedachte in haar op.
“Ja, rustig maar. We doen vandaag wel zonder”.
Pa Zwarthoed heft bezwerend zijn handen. Hij heeft een beroerde middag achter de rug.
In de Raad ondervindt hij onverwachte tegenwerking. Niets dan wijzigingen en mandementen. Je gaat je afvragen waar de mensen nog een wethouder voor nodig hebben, want ze weten toch alles beter.
Kommaneukers, daar heb je mee te maken! Vooral de afgevaardigde van de PSP, een haarbol van even in de twintig, zit maar te melken over het milieu.
“Dat doet hij om te sarren. De zak kan zich niet eens behoorlijk aankleden. Wie maakt zich in godsnaam druk over zoiets als Het Milieu? Het is trouwens een raar woord. Alsof ik wethouder ben van woonwagenkampen en vechtpartijen”.
Nee, Pa Zwarthoed is niet in de stemming voor gezever over yoghurt.
De Rotterdamse staander geeft een enkele slag. Het machtige raderwerk ruist, de hartslag van de tijd herstelt zich foutloos. Wat maalt zo’n stuk techniek om huiselijk ongenoegen?
“Papa’, oppert Arnold een beetje onvoorzichtig, “het moet anders met het dorp”.
“Wat nou weer? Wat kun jij daar van weten?” Pa Zwarthoed wordt kwaad.
“Ziet u nou, meneer Zwarthoed! Nog een grote mond ook!”
Mevrouw De Zwaan heeft geen oog voor haar nadelige positie. Zij staat naast de tafel, terwijl de Zwarthoeden gewoon zitten. Arnold werpt haar een hatelijke blik toe.
“Ik probeer alleen maar te helpen”.
Hij herhaalt wat hem bij het zien van een plattegrond in de krant is ingevallen. Hij haalt de krant uit de bak, pakt een rode balpen en trekt een dikke streep, zomaar over de foto.
“Kijk, dit wordt een ringweg!”
Buiten de foto blokt hij een bedrijventerrein. Zijn vader kijkt toch.
“Op de plek van de garage kunnen ze een nieuw Gemeentehuis bouwen”.
“Ze? Je zult wij bedoelen. Ik ben wethouder, ja. Nog wel tenminste”.
Pa Zwarthoed trekt de krant naar zich toe.
“Waarom zouden we dat willen?”
“Omdat het onvermijdelijk is”.
Onvermijdelijk. Dit woord is in de lokale politiek door Pa Zwarthoed ingevoerd en het werkt onbegrijpelijk feilloos.
Mevrouw De Zwaan geeft het op. Ze gaat haar jas van de kapstok halen.
“Dan moet de garage verkocht worden”.
Pa Zwarthoed is gewend om hardop te denken. Bij zijn personeel is hij hierom zelfs gevreesd.
“En de vervuilde grond? Dat lukt nooit”.
“Wie heeft die lekkende tanks bij ons gestald?”
De burgemeester zelf. Om zijn rozentuin veilig te stellen.
Pa Zwarthoed staat op en gaat bij het buffet iets inschenken.
“Interessant. Misschien leer je toch nog wat op school”.
Arnold voelt dat het tij keerde. Het maakt hem overmoedig, bijna brutaal.
“De truc zit hem in de grondprijs”.
Hierover heeft hij iets gelezen in een tijdschrift voor linkse dwarsliggers.
Pa Zwarthoed sist waarschuwend dat Arnold moet zwijgen. Rustig wachten ze tot Jopie De Zwaan het huis verlaat en haar brommer aantrapt. Voor je het weet, kwekt het halve dorp over de kwestie.
“De garage staat op bouwgrond en is dus duur. Een nieuw bedrijf kan op gewone landbouwgrond en die is veel goedkoper”.
Vader en zoon staren samen naar een idee. In de huiskamer heerst vrede.
“En hoe gaat het nou op school?”
“Nog drie weken. Dan beginnen de schriftelijke examens”.
Pa Zwarthoed knikt afwezig. Hij wil nog iets anders kwijt.
“Trouwens, ik heb vanavond een feestje”.
Het klinkt ongemakkelijk.
“Misschien blijft er iemand slapen. Dan weet je het alvast”.
Arnold neemt de Kanaalbrug als een springschans en zeilt de benedenstad in. Precies voor de Ragebol komt de blinkende Kreidler tot stilstand. Hij stampt naar binnen om meteen de eerste prijs te winnen. Aan de grote tafel zitten Iris, Sjoerd en twee broers Dalton, te weten Muis en Ko. De heren dragen identieke suède jassen. Ze hebben zeker ergens in een magazijn toegeslagen. Tussen hen hangt een soort profeet, het gezicht verborgen achter sliertig haar. Deze jongeman is aan het woord, maar in een onverstaanbaar koeterwaals. Zijn stem klinkt of hij laaiende kiespijn heeft. Verder is Gerrie present. De zenuwlijder draagt een lichtblauw T-shirt waarop een vizierkruis staat gedrukt: een doelwit waar geen belangstelling voor bestaat.
In het minimale daglicht zit een schijnbaar halfdode buitenlander, een Mediterraan met toegeknepen oogleden. En Sonja. Sonja is een forse jonge vrouw met naar voren hellende tanden. Ze heeft de Tarot gelegd en mompelt in zichzelf alsof ze contact met het nirwana heeft gelegd. Arnold stelt een vraag waar hij thuis zorgvuldig over heeft nagedacht en die bedoeld is om de draak te steken met onmogelijke hersenkronkels. Hij laat zijn stem zo diep mogelijk zakken.
“Als de kaars is uitgeblazen, wie weet dan waar het licht is gebleven?”
Niemand reageert. Arnold schikt zich. Hij trekt een stoel bij, wringt zich tussen Iris en Sjoerd en lacht vriendelijk.
“Ja, dat zijn vragen waar geen antwoord op is. Misschien is een dergelijke vraag helemaal geen vraag”.
Hij buigt zich naar Iris en fluistert.
“Ik heb je gemist, lief meisje”.
Hoe Iris reageert, is niet te zien met al die haren langs haar gezicht.
Hij wacht tot zijn blik die van Sonja kruist.
“Zeg Sonja, nu ik je toch zie. Wij hebben een huishoudster met Bijzondere Krachten. Ze heet mevrouw De Zwaan. Ken je haar?”
Sonja voelt nattigheid en stak haar tong uit, een hele lange.
“Nee, zonder gekheid. Ze legt een hand op je hoofd en ziet dan wie je in vorige levens bent geweest”.
Gerrie steekt zijn hand op.
“Volgens mij ben jij een gereïncarneerde SS’er”.
In de Ragebol weerklinkt een collectieve schaterlach. Arnold vindt het ook wel een leuke opmerking, maar neemt zich voor Gerrie een keer terug te pakken. Als de tijd er rijp voor is. De chef arriveert, meer om asbakken te legen dan in de verwachting een bestelling te kunnen opnemen. Ook aan nieuwkomers vraagt hij gebruikelijk niets.
“Patrick, ik ruik dat je tegenwoordig in de alcoholica zit. Doe deze tafel een pilsje”.
“Het is alleen vandaag. Omdat ik jarig ben”.
“In dat geval: gefeliciteerd en blijf ook vooral morgen en de dagen erna jarig”.
Er schiet hem iets te binnen.
“Ik heb trouwens een sigaar voor je meegebracht”.
Uit zijn binnenzak haalt hij een vorstelijke Schimmelpenninck uit de Gemeentedoos van Pa Zwarthoed. Hij voelt de afkeurende blikken om zich heen, maar wat zou het? Wekenlang heeft hij achter de boeken gezeten en in een andere wereld geleefd. Zelfs heeft hij zijn vader aan een geweldig idee geholpen. Wie maakt hem wat?
Hij sluit opzichtig zijn ogen en wiegt heen en weer. Tegen de schouder van Iris komt dit tot stilstand.
“Muis, ik heb een visioen. Op een dag open jij de deur van De Ragebol en ik sta daar als de nieuwe eigenaar. Dan moet je eerst naar de kapper voor ik je binnenlaat”.
De kapper! Geen beroep is begin jaren zeventig zo deerniswekkend als dat van een herenkapper. Slechts versleten arbeiders en ambtenaren zitten daar nog. Kappers zijn zo arm, dat ze geld moeten lenen om een nieuwe schaar te kunnen kopen.
Het lachen houdt nogal aan. De dag duurt lang voor de doelloze in het leven.
Patrick nadert met een dienblad vol biertjes.
“Kijk, dames en heren”. Arnold wrijft zich de handen.
“Dit noem ik nog eens vooruitgang. Wat zeg jij, Sjoerd? Zit je niet een beetje dicht op Iris?”
Vergeefs probeert hij zijn hoofd permanent tegen haar schouder te leggen.
De tijd kruipt voort. Sonja bergt haar kaarten weg. Ze heeft een ander speeltje bij zich, een vlierbolletje aan een touwtje. Je kan vragen stellen die zich laten beantwoorden in termen van Ja en Nee. Als het bolletje linksom begint te draaien, is het antwoord Ja, rechtsom betekent Nee. Of andersom. Je kan denken dat hier de zwakke plek van het systeem in schuilt. De belangstelling aan tafel is gering.
Patrick brengt de volgende bestelling. Voor Arnold heeft hij Eric Burdon opgezet.
Sky pilot. How high can you fly? You’ll never reach the sky.
De zombie uit het zuiden slaat zijn ogen op. Het ziet er naar uit dat hij iets gaat zeggen en dit is ook het geval. Alleen is er niets van te verstaan.
“Wat zegt hij?” Arnold verveelt zich.
“Hij zoekt de winnende getallen”.
Sonja geeft antwoord voor haar beschermeling.
“Wat voor getallen?”
“Van de Duitse Lotto. Daar speelt hij in mee”.
Arnold tikt op de tafel met zijn aansteker.
“Dat kan ik wel oplossen. Ik heb een magische dag. Geef mij het lijstje en je zult versteld staan”.
“Dat zal wel weer”.
Sonja trekt een gezicht. Haar werktuigen verdwijnen in haar jas die ooit toebehoorde aan een Afghaanse kameel. Ze gaat zichzelf bekijken in een zeer kleine spiegel en spreekt plotseling op luide toon.
“Pino komt uit Italië”.
Arnold steekt onmiddellijk zijn hand op, zwaait als naar een kleuter.
“Hoi, Pino, Arivedeszi”.
De getergde trekken van het Mediterrane gezicht ergeren hem.
“Kom op met die lotto, dan worden we rijk”.
Te laat bemerkt hij, dat Iris haar jas aantrekt. Dat krijg je wanneer je de lolbroek wilt uithangen en op bijval wacht.
“Sorry, ik moet er vandoor”. Ze zegt het tegen de groep en loopt meteen weg.
Arnold blijft besluiteloos zitten. Hij reageert zich af op Pino.
“Ben je onderhand klaar met aarzelen?”
De Italiaan diept een verkreukeld papier uit zijn jaszak. Het lijkt weldegelijk een echt biljet. Er staat een stempel op van de Bondsrepubliek Duitsland. Het gokadres is in Berlijn, West-Berlijn.
Arnold heeft zelf een balpen, een metalen Ballograf. Hij leest de kleine lettertjes diagonaal. Inleggen kost een minimaal een tientje, maar dan moet je bij winst delen. Bij inleg van 50 gulden is het hele lot van jou.
Ik houd niet van delen. Er komt ongenoegen van.
“Tien getallen onder de 99! Waar doe je moeilijk over, man”.
Met vaste hand vult hij de vakjes in. Op het papier is genoeg ruimte voor zijn eigen handtekening met datum van invullen, plus de opmerking: inleggeld 50 gulden betaald. Hij noteert dezelfde getallen op een bierviltje en steekt dit bij zich. Hij schuift het formulier en twee biljetten van 25 naar Pino.
“Geen hasj van kopen, vriend! Als ik het merk, moet je me terugbetalen. De opbrengst is voor mij, maar jij krijgt 100 pegels ongeacht de opbrengst. Is dat een mooi aanbod, of hoe zit het? Het enige wat jij doet, is dit papier inleveren bij de sigarenboer. Vergeet geen kopie te vragen, anders kan je helemaal niks bewijzen. Iedereen hier aan tafel is mijn getuige!”
Of het er zo aan toe gaat, is hem onbekend. Arnold gokt nooit, omdat hij allang heeft ingezien dat de kans op verlies 1000 x groter is dan dat je iets wint. Het is vooral, dat hij van het gezanik wil afzijn.
Nieuwe klanten betreden het café. Ze strijken neer bij het venster, bekijken de hoes van een zojuist aangeschafte LP en draaien dikke sigaretten met een traagheid alsof ze dit voor het eerst doen. Er wordt opgestoken. Blauwgrijze wolken ontstijgen het groepje en zweven rond als lokale depressies. Twee meisjes blijven schuchter in de deuropening staan, kijken een beetje rond en vertrekken weer.
Muis Dalton bestelt een glas thee voor zichzelf en zijn broer. Hij betaalt met een biljet maar krijgt niets terug vanwege uitstaande schulden. Patrick komt even bij de tafel staan: de tijd voor het schenken van biertjes is voorbij.
“Kaartje leggen, vogels?” Dalton Ko, alias Kootje heeft een setje meegebracht.
Stilte. Arnold kijkt tersluiks rond en zwijgt eveneens.
Toch worden er stoelen verschoven. Men maakt zich op voor een partijtje klaverjas.
Twee volle weken gaan voorbij. Het voorjaar zet door met onvoorstelbare kracht. Overal dringt het groen naar de oppervlakte: in de bomen en struiken, de weilanden en bouwakkers. Zelfs de dakgoten van Arnolds ouderlijk huis doen eraan mee.
De examens staan voor de deur. Naar het aloude motto als de zon gaat naar zijn nest, werkt de luiaard op zijn best, krijgt Arnold haast. Hij inventariseert wat hij weet en zoekt uit waar de zwakke plekken zitten. De leerkrachten helpen de oude lichting waar ze kunnen. Examenvragen van eerdere jaargangen komen beschikbaar. Het is hun laatste kans om goed werk te leveren. De opvolgende HAVO zal zwakken begunstigen en de indruk wekken op hetzelfde niveau te staan als oudere vormen van middelbaar onderwijs.
Alweer een zaterdagavond. Aan de bar van De Ragebol is plek. Arnold zit naast zijn vriend Gerben en zucht. Hij wil er een avond uit, maar kan met Gerben moeilijk de stand van zaken rond de studie bespreken. Gerben heeft allang afgehaakt. Joost mag weten waar en hoe hij de dagen slijt.
“Glas thee, heer Zwarthoed?”
Gerben heeft een ouderwets degelijke portemonnee in zijn hand. Hij zit erbij als een gereformeerde dominee. Dit ontroert Arnold.
“Ik lust wel een tosti”.
“Waarom moet jij altijd eten?”
“Omdat ik in de groei ben, daarom”.
Gerben heeft een zomerhuis betrokken op een camping in de duinen. Zijn vader betaalt de huur, op voorwaarde dat Gerben zich thuis niet meer vertoont. Dit heeft niets met botsende politieke inzichten te maken. Er is sprake van wederzijdse instinctieve afkeer. Dat ouders altijd van hun kinderen houden, is wensdenken. Gerben wenkt Patrick en geeft de bestelling door.
“Hoe staat het met de krantenverkoop?”
Op zaterdag verkoopt Gerben De Waarheid op straat. Deze door Moskou gefinancierde versie van de Russische Pravda kent een beperkte maar trouwe klantenkring.
“Mijn huis ligt vol met Waarheid”. Gerben hinnikt kort.
“Raak je de handel altijd kwijt?”
“Soms gooi ik de rest onder de struiken. Dan ligt de waarheid op straat”.
Arnold voelt opluchting. Gerben blijkt nog over eigen hersens te beschikken, al lijkt hij niet van plan examen te doen. Evengoed voelt hij aan, dat de voorstelling van zaken ergens mank gaat. Zomaar een pak kranten de struiken in smijten? Je moet er toch voor betalen? En uittreden, de CPN de rug toekeren, is helemaal ondenkbaar. Dan krijg je ijzervreters uit de havens achter je aan, hardnekkig als ouderlingen.
Er valt een langdurige stilte. Ze kunnen dit beiden heel lang volhouden.
“Gerben, wat zou jij doen als de Russen komen binnenvallen?”
“Ze zijn niet erger dan de Amerikanen die hier ook zijn”.
“Maar wat zou je doen?”
“Jou aangeven”.
Ze lachen. Arnolds blikken dwalen door de grijze grot van De Ragebol. Verdomd, daar staat Iris weer. Ze wordt afgeschermd door de gestalte van Vincent. En daarginder is Sonja met haar Italiaanse vrijer. De jongen sleept een loodzware rugzak mee.
Is hij alweer terug uit Duitsland? De buitendeur gaat open en weer dicht. Voortdurend belemmeren mensen het blikveld.
Arnold kauwt de tosti weg, wisselt nog een paar woorden met Gerben en onderschept Gerrie die op weg is naar de wc. Inderhaast meent hij ook Jenny op te merken, maar zijn aandacht wordt opgeëist door Gerrie.
“Ho! Ho! Even in de remmen, vriend. Een vraagje! Is De Tsarina vanavond gesloten?”
“Wat?”
Gerrie draait een kwartslag. Hij weet maar al te goed dat mensen negen op tien iets van je willen zonder er wat voor terug te geven.
“Waarom hangt Vincent hier rond? Moet hij niet werken?”
“Vincent? Zoek dat allemaal lekker zelf uit. Misschien heeft hij De Tsarina wel verkocht en komt hij hier het geld opmaken. Ha Ha!”
“Verkocht? Aan wie dan?”
“Ja. Aju paraplu”.
En verdwenen is Gerrie, handig gebruik makend van dat ene moment waarop zijn belager aarzelt. Uit de luidsprekers klinkt de ijle stem van Kevin Ayers, zanger van de Soft Machine: hope for happiness, hope for happiness…
“Zeg, Zwarthoed!”
Gerben stoot hem aan. Zijn benige, lange vingers rusten een seconde op Arnolds onderarm. Hij kijkt langs hem heen, alsof hij iets gewaar wordt dat alleen voor hem bestemd is.
“Zag je dat?”
“Wat dan?” Arnold weet niet waar te kijken.
“Volgens mij kwam zojuist een vrachtwagen Russen voorbij. Ze keken naar binnen, alsof ze iemand zoeken”.
Arnold schiet in de lach.
“Wie ben jij ook alweer?”
Zo vergaat de tijd, die in de Ragebol niets betekent en toch verstrijkt.
Uit het water van de kromme gracht rijzen de verkrotte panden van een straat. Het zijn huizen die de Spaanse belegering nog hebben meegemaakt. Een enkel venster toont rood getint licht. Daar werken tegenwoordig hoeren. Arnold staat op de smalle kade voor de Ragebol, kijkt rond en huivert in de avondwind.
Waar is mijn brommer gebleven?
Arnold meent van feiten te houden. Nou, hier heeft hij er één van formaat. Zijn brommer is onmiskenbaar verdwenen, gestolen kan je denken.
Met toenemende opwinding stampt hij heen en weer, kijkt achter woonhuizen, in portieken, doorkruist de straat met de hoerenkast, keert weer terug. Tenslotte steekt hij een sigaret aan, een troostrijke Craven.
Niet te geloven. Godverdomme.
Hij weegt de mogelijkheden. Je kan naar huis liften, maar dat is een al te snelle capitulatie. Aan de andere kant, wat moet je dan?
Hij kijkt op zijn horloge. In het licht van een straatlamp ziet hij hoe laat het is. Kwart over twaalf. Gewone mensen liggen in hun bed. Naar Bertine gaan, is absurd. Iris zal wel ergens rondhangen. Misschien met Barry, de geheimzinnige huurbaas. Hij vloekt hartgrondig, want voor een polderjongen is zijn brommer heilig.
De stadia bij verlies zijn de volgende: ongeloof, woede, verdriet, leegte en tenslotte aanvaarding. Weinigen zijn in staat de tijdelijke stadia over te slaan.
Zonder duidelijk doel loopt Arnold de stad in. Hij speurt in elke zijstraat, bereid iets terug te roven. Er staat niets van zijn gading, of het zit zwaar op slot. Voort gaat de tocht, dwars door de lege stad. In een café voor sukkels giet hij drie glazen bier naar binnen, vergeet te betalen en staat alweer op straat. Het begint kil te worden. Tegen de glazen deuren van een winkel leegt hij zijn blaas. Onderhand laat hij mogelijkheden de revue passeren. Wie kan hem dit hebben geflikt?
Hij steekt een plein over en bereikt even later een ophaalbrug. Uit de donkere etalage van een antiquair grijnst een beschilderd kermispaard hem toe. Wilde gedachten komen bij hem op. Mogelijk hebben onverlaten zijn bezit in de gracht gesmeten. Of iemand had plotseling vervoer nodig naar De Tsarina. Misschien wel Pino, de idioot met zijn zware rugzak. Of anders Iris. Zij heeft al eens eerder gereden op zijn geweldige Kreidler Florett. Het valt hem in, dat hij wel vaker vrouwen op zijn strijdros laat; nooit mannen. Hij rochelt tegen een geparkeerde auto en marcheert voort. Onder een lantaarnpaal meent hij de gestalte van Pino te herkennen. Arnold zou hebben gezworen dat hij het is, maar wanneer hij opnieuw kijkt, is de schim verdwenen.
De Tsarina staat meters achter de rooilijn, verscholen in de rafelrand. Brandt er licht op de bovenetage? Arnold kankert zonder geluid te maken. Hij kijkt opnieuw: er brandt geen licht.
Donkere, verzakte, kloterige paardenstal uit de oudheid. Hippietuig. Dievenbende.
Hij wordt bevangen door de gedachte dat achter deze gevel, drie meter hoger, Iris met Barry in bed ligt. Zijn hand reikt naar die ene witte plastic knop naast de deur, maar bijtijds bedenkt hij zich. Aanbellen kan slechts uitlopen op een vernedering. Wat valt er te zeggen? Zonder plan loopt hij langs het pand naar de achterzijde. Het grind onder zijn voeten knerpt luid.
Wonderen gebeuren, zij het niet op bestelling. Slordig tegen de muur gekwakt, staat hier onmiskenbaar zijn Kreidler. Arnold kan de aandrang niet weerstaan het stalen ros liefkozend te strelen. Cowboy en paard worden herenigd. De motor voelt nog een beetje warm aan, maar moet toch al zeker een half uur geleden zijn afgezet. Hij ontdekt geen schade. Zelfs het hangslot is nog aanwezig. Waarom staat de brommer uitgerekend hier?
Zijn blik valt op een vierkant raam, laag geplaatst in de achtergevel van het koffiehuis. Een spiegel van inktzwart glas. De spiegel staat op een kier.
Hij luistert scherp, maar hoort niets dat hem verontrust. Voorzichtig duwt hij het klapraam helemaal open. Is de dader naar binnen gegaan? Heeft het zin te wachten of die persoon terug komt? Of is het gewoon een geschikte plek om een brommer te dumpen en staat het raam wel vaker open? Per slot is in de armoedige tent van Vincent weinig de moeite van het stelen waard.
Zalig zijn de benevelden der aarde. Arnold besluit een kijkje te nemen. Misschien is de schlemiel die hem dwarszit, nog aanwezig en kan hij hem een pak slaag geven. Tegelijk voelt hij, dat hier een grens tussen balorigheid en wangedrag wordt overschreden. Het is je reinste insluiping, zoveel heeft hij wel van zijn studieboeken opgestoken. Binnen ruikt het naar kerk en bibliotheek, kattenbak en wierook. Arnold trekt het venster achter zich dicht. Het voelt vreemd en vertrouwd, te staan in de ruimte die overdag bekend staat als De Tsarina.
Langzaam wennen zijn ogen aan het duister. Het interieur verandert in een grauw palet van vormen en omtrekken. Recht vooruit is de bar, links de oliekachel. Het is simpel om je voor te stellen hoe hier dag in dag scholieren zitten te niksen. De ruimte lijkt hiertoe bestemd bij gebrek aan andere mogelijkheden. De stilte is volkomen.
Als je ergens aan begint, kan je het maar beter afmaken. Anders krijg je vroeger of later een hekel aan jezelf. Arnold schuifelt naar een deur en trekt deze met opzet luidruchtig open, erop bedacht rechtsomkeert te moeten maken. Omdat er niets gebeurt, begint hij aan de tocht naar de bovenverdieping.
Goedenavond! Ik ben van de Keuringsdienst van Waren. Het betreft een nachtelijke inspectie.
Hij begrijpt ergens dat hij flink in de olie is.
Overal zijn deuren. Hij belandt bij een toilet, in kasten en tenslotte in een keukentje met de afwas nog op het aanrecht. Er hangt een geur van bedorven voedsel. De woonkamer of wat ervoor doorgaat, is alweer een deur verder. Toch heeft hij het gevoel dat hier niemand woont.
Dalton Muis heeft in een aanval van zelfoverschatting wel eens verteld hoe je een woning doorzoekt. Arnold lette goed op. Van praktijkmensen kan je veel opsteken. Nu staat hij er zelf voor en hij overtreedt iedere basisregel. Om te beginnen, ontbeert hij een zaklantaarn. Hij knipt gewoon het elektrisch licht aan, een lamp van minstens 60 Watt. Op de vloer liggen vuile sokken. Deze kan hij over zijn handen trekken om vingerafdrukken te voorkomen. Hij laat ze liggen.
Stinksokken van Vincent, om je dood te lachen.
Kastje open, kastje dicht. Eigenlijk staat er niets. Een lade onder het tafel blad bevat foto’s uit Berlijn. Arnold herkent het Olympisch Stadion. Verder alleen rekeningen. Er zit een aanmaning bij om de huur te betalen.
De Tsarina is niet eens van Vincent! Eigenaar is Studio Filarski. Nooit van gehoord.
Het dringt tot hem door, dat hij beter kan vertrekken. Zijn brommer is immers terecht. Hij loopt terug naar de verveloze overloop en opent dan toch nog een deur. Ook hier knipt hij het licht aan. Het is een slaapkamer. Het bed is onverwacht keurig in orde. Zijn oog valt op een donkere bult: de rugzak van Pino.
Het gewicht is aanzienlijk. Uit ongerichte nieuwsgierigheid trekt Arnold de bovenste rits los. Voor zijn ogen ontvouwt zich een schouwspel dat voor weinigen is weggelegd: de rugzak is volgestouwd met stapels bankbiljetten! Een traan op het houten gelaat van Maria Magdalena in een oud Spaans kerkje is er niets bij.
Geld is een abstractie. De waarde ervan berust op een ongelooflijke afspraak. Arnold voelt zijn benen en armen verstijven, zijn mond wordt zo droog dat hij niet eens zou kunnen schreeuwen. Zijn verstand staat erbij stil, maar niet voor lang.
Wat mag dit betekenen? Is Vincent een Zware Jongen, iemand in wie hij zich schromelijk heeft vergist? Is Pino zijn koerier of huurt de maffe Italiaan de ruimte om zijn buit te stallen? Arnold haalt een bundel biljetten omhoog, kijkt of ze werkelijk aan beide zijden zijn bedrukt en merkt dat hij transpireert.
Mevrouw De Zwaan moest mij eens bezig zien.
Op dat moment wordt onder hem een deur dichtgeslagen. De trilling hiervan plant zich voort via de wanden en de vloer. Arnold is in een val gelopen en kan geen kant meer uit.
De hersenpan is een zoekmachine, een speelautomaat, een pistool met een achtergebleven kogel. Op slag is Arnold nuchter. Razendsnel schat hij zijn positie in en overweegt de kansen op ontsnappen.
Hij tikt de lichtpunten uit, grijpt de rugzak, opent een venster en voelt de nachtelijke wind. Hij kijkt neer op een erf van grind. Hierachter ligt de straatweg. Een lantaarn hangt aan een kabel te wiegen in de nachtwind.
Als ik spring, breek ik mijn enkels. Machteloos lig ik te wachten tot de politie arriveert.
Berouw komt niet na de zonde, maar na opgelegde straf. In zijn ontnuchtering neemt hij een driest besluit. Hij sluipt de kamer uit en stelt zich op bij het trapgat. Op de tast draait hij het lampje los. Het beste lijkt, om af te wachten.
Op de begane grond loopt onmiskenbaar iemand heen en weer. Plotseling gaat dan toch de deur naar de trap open. De stem van een volwassen man brengt geluiden voort die het midden houden tussen neuriën en zingen.
“Hallo up there. Anybody home?”
De doodschop die Arnold in gedachten heeft, blijkt overbodig. Halverwege de trap gaat er kennelijk iets mis. De man verstapt zich of de vloerbedekking glijdt weg. Zijn lichaam bonst in duisternis de trap af en slaat tegen een houten wand of de vloerplanken. Het is een moment om je lam te schrikken. Arnold voelt evenwel niets. Hij handelt. Met de buitgemaakte rugzak daalt hij de trap af, stapt over zijn slachtoffer en maakt dat hij wegkomt. Hij verlaat De Tsarina zoals hij is gekomen. Eenmaal buiten sjort hij de rugzak om, trapt de brommer aan en rijdt van het terrein.
De buitenlucht ontnuchtert hem verder. Hierdoor begrijpt hij steeds beter welke risico’s hij loopt. De gevolgen wanneer de diefstal uitkomt, zullen niet mals zijn en dan nog vlak voor de examens. Hij voelt paniek opkomen, de neiging om de rugzak van zich af te werpen en vol gas naar zijn veilige dorp te jakkeren.
Ondoorgrondelijk is de menselijke geest. Wat drijft iemand in diepere zin en wat zijn slechts argumenten en slappe excuses? Talrijk zijn de moordenaars die naderhand beweren dat ze er niet helemaal bij waren met hun hoofd, of bezopen en dus eigenlijk ontoerekeningsvatbaar. Beoordeling kan slechts plaatsvinden door te kijken naar het gedrag. Arnold kiest niet het hazenpad naar huis. Hij onderdrukt zijn drang tot vluchten en zet koers naar het station van de Nederlandse Spoorwegen.
Omringd door passagiers van de laatst binnengerolde trein, levert hij zijn bromfiets in bij de betaalde stalling. In de stationshal slenteren twee politie agenten. Ze bekijken tersluiks bezoekers en voeren onderling een gesprek dat met diensttaken weinig te maken kan hebben. Arnold vangt tenminste het woord kroket op. Toch wordt een langharige toerist aangesproken en staande gehouden. Arnold voelt zijn hart bonzen, recht zijn rug en marcheert naar de bagage afdeling.
Voor een gulden per dag kan je een groot model kluis huren. Arnold propt zijn buit naar binnen en steekt de sleutel in zijn broekzak. Op de terugtocht door de hal loopt hij vlak langs de agenten en zegt netjes goedenavond.
Andermaal doorkruist hij te voet de stad. Zijn humeur is omgekeerd aan dat van een uur geleden. Het hangt tussen euforie en zelfverzekerdheid. Hij heeft toch maar mooi zijn brommer terug en als bonus een onmogelijke berg geld binnengehaald. Als de biljetten tenminste echt zijn, want twijfel hierover blijft hangen. Geen moment vraagt hij zich af of de man die van de trap viel, misschien gewond is of erger.
Ik heb niemand aangeraakt.
Bij een buurtcafé houdt hij in en gaat naar binnen. De zaak is matig vol. Niemand schenkt aandacht aan een nieuwkomer. Een paar middenstanders zitten aan de bar. Ze eten bitterballen van een schaaltje. Je moet er een houten prikker in steken en het hele ding dopen in mosterd. Onopvallende muziek sijpelt uit kleine geluidsboxen tussen de drankflessen. Dieper in de ruimte wordt gepokerd.
“Biertje?” Een goede barman houdt alles in het oog.
Arnold knikt. In afwachting van de bestelling wil hij een sigaret opsteken. Hij ziet dat zijn hand bloedt uit een kleine snijwond.
Langzaam loopt hij verder en knipoogt naar een paar vrouwen die hem vanachter een tafeltje bekijken. Bij de wasbak van het toilet wast hij zijn handen. Zijn linker pink toont een venijnige snee. Waar hij deze heeft opgelopen, herinnert hij zich niet. Hij drukt er een tissue op kijkt in de spiegel.
Terug in het café ziet hij dat de vrouwen naar de bar zijn verhuisd. Zij zijn minstens tien jaar ouder dan hijzelf. Voor hen staan glazen met bessenjenever en een klont ijs.
“Hallo, jongeman”.
“Dag meisjes”.
“Wat een brutaaltje”.
Arnold neemt zijn bierglas, licht dit op en neemt een diepe teug. Hij is een beetje in de war over wat hij meemaakte en heeft een geweldige dorst.
“We hebben net om je geloot. Maar we komen er niet uit wie heeft gewonnen”.
Arnold moet even nadenken over een passend antwoord.
“Met z’n drieën is het ook gezellig”.
Hij giet de rest van het bier naar binnen en veegt zijn lippen af.
“Wat is er met je hand?”
“Ik heb net ingebroken. Dan gebeuren die dingen”.
De vrouwen lachen. Inbrekers zijn zwaargebouwde bruten of juist broodmagere schlemielen.
“Je ziet er een beetje geschrokken uit”.
“Dat is omdat ik niet tegen bloed kan”.
Hoe vertederend. Vrouwen doen niets liever dan een kluns verzorgen. Uit een handtas komt een kleine schaar. De barman levert een pleister.
Sylvana heet de brunette. De vriendin Hanna of Anna, dit is niet te verstaan.
“En hoe heet jij?”
“De naam is Valentijn Vincent van Vollewijn. Voor het personeel ben ik een meneer”.
Zijn hand raakt even de onderarm van Sylvana.
“Eigenlijk ben ik verarmde adel. Mijn voorouders hebben het familievermogen erdoor gejaagd”.
De vrouwen begrijpen er niets van, maar wat maakt het uit?
“Wil je iets eten?”
Hiervoor bezwijkt elke jongen van nog geen twintig. Altijd kan er nog wel wat bij.
Het café levert blokjes kaas met een Hollands vlaggetje er bovenop. Mosterd wordt geleverd in een pot met een metalen lepeltje. Het zal nog tien jaar duren voor de horeca begrijpt wat hier te winnen valt.
Zo gaat het voort in de tredmolen van gespeelde argeloosheid. Arnold laat de vriendinnen zijn Engelse sigaretten proberen. Vergeefs zoekt hij naar de Myon. Hij kent een truc met bierviltjes, maar hier zijn ronde exemplaren voor nodig en in het café liggen alleen vierkante. In zijn jaszak vindt hij het ronde exemplaar waarop de getallen van het Duitse lottoformulier stonden, maar dit steekt hij terug. Alles in Arnold komt tot stilstand.
“Wat is er?”
“Ik ben vergeten mijn prijs van de Duitse lotto op te halen!”
De vrouwen vinden hem geweldig. Ze lachen uitbundig. Er staat alweer een glas bier voor hem.
Een woeste gedachte komt bij hem op. Van schrik giet hij het glas zonder pauze achter zijn kiezen.
Pino’s geld komt van de Duitse lotto!
Tegen sluitingstijd slaagt hij erin zonder complicaties weg te komen. Vanachter een bestelwagen wacht hij geduldig tot de vrouwen klaar zijn met verwonderd rond te kijken waar hij is gebleven. Arm in arm verdwijnen ze in een zijstraat.
Half drie in de nacht. In geen enkel woonhuis brandt nog licht. Over het verkeersplein achter de grote kerk jakkert een kleine auto. De banden gillen over het asfalt. Arnold voelt zich een beetje misselijk. De geldroof komt weer bovendrijven in zijn bewustzijn. Van euforie is geen sprake meer. In plaats hiervan komt berekening bovendrijven en de rechtvaardiging van zijn optreden. De mens gelooft in wat hem uitkomt.
Pino heeft onze afspraak geschonden. Hij heeft me belazerd en nu is hij de klos.
Hij watert in een portiek en blijft dicht langs de panden lopen om bij onraad snel te kunnen wegduiken. Op een of andere manier komt de hele toestand hem voor als een droom. De ingenomen biertjes helpen nogal bij dit gevoel.
Een kwartier later staat hij voor de deur van een oud pand. Een beetje overbodig controleert hij of de deur op slot zit. Zonder sleutel begin je weinig.
Hij wankelt de smalle steeg langszij het huis in, glijdt uit maar blijft overeind. In de achtergevel zit een tweede deur. Het stink hier hevig naar riolering. De duisternis is totaal. Op de tast en in zichzelf pratend bereikt hij een deur. Hij overweegt deze met zijn volle gewicht te forceren, maar bemerkt bijtijds dat de deur gewoon open kan.
Hij dringt het huis binnen en zoekt andermaal vergeefs naar zijn aansteker. Wat heeft hij hier te zoeken? Hoog in het trappenhuis brandt een lamp. Niemand vertoont zich. Wel zijn er geluiden van voetstappen, ver weg. Een beetje stram begint Arnold de trappen te beklimmen. De belevenissen van de afgelopen uren gaan wegen.
Op de eerste etage zijn snurkgeluiden hoorbaar. Versleten traptreden tonen een halve eeuw achterstallig onderhoud. Hier hebben nog mensen gelopen die allang dood zijn. Hij gaat voort tot de treden ophouden. Bij de deur van Iris woning brandt een nette lamp. Hij klopt een paar keer en wacht op niets. Zijn schouder ramt de deur. De tegenstand is massief.
Vergeefs probeert hij drie van zijn eigen sleutels. Wat nu? Voor de vorm schuift hij nog even de deurmat opzij. Verdomd, alsnog een sleutel. De rest is kinderspel. Hij kan naar binnen. Even raadselachtig als hoe de lamp op de gang is ontstoken, floept ze weer uit. Stilte en duisternis zijn de norm in het eindeloze heelal.
Merkwaardig warm is het in de woning. Hier is niemand aanwezig. Arnold voelt een golf braaksel opkomen. In de keuken vindt hij een kookpan en wacht op de hel.
Hij moet hebben geslapen. Stommelgeluiden bereiken zijn oren en hij opent zijn ogen. Een kat springt traag en onwillig van zijn benen. Het dringt tot hem door waar hij zich bevindt. Een ogenblik voelt hij aandrang op te staan, maar zijn benen zijn lam. In de deuropening staat Iris.
Of zijn aanwezigheid haar verrast, ontgaat hem.
“Jezus, wat een rotlucht hier”.
Ze doet een paar stappen naar voren en snuift met zichtbare tegenzin. De vraag komt alsnog.
“Hoe kom jij hier binnen?”
Arnold beweegt zijn armen, daarna voorzichtig zijn benen. Uit zijn jaszak klettert zijn sleutelbos en het losse exemplaar dat hoort bij de kluis van het spoorstation.
Hij raapt deze op, steekt hem omhoog en schraapt zijn keel.
“Deze opent alle deuren”.
Iris zwijgt en sluit de deur. Ze trekt haar jas uit en laat deze vallen. Haar handtas, een gehaakte buidel met glinsterende schijfjes, landt er bovenop.
“Wat kom je doen? Had je mij niet iets kunnen vragen?”
Hier moet hij even over denken. Het hele verhaal is volslagen van de wereld en de waarheid is voor mensen die geen gat meer in het leven zien.
“Ik kan nergens anders heen, liefste. Al mijn gedachten zijn bij jou”.
Iris toont alsof ze dertig kilometer heeft gelopen.
“Idioot”.
Ze laat zich vallen in een lage stoel van zware ribstof.
“Wat heb je aan je hand?”
Arnold heft zijn rechterhand, de hand met de pleister.
“Dat valt wel mee, een snede van een vleesmes”.
“Heb je gevochten?”
“Natuurlijk. Het leven is niets dan strijd. Der Kampf ums Dasein, zeggen de Duitsers”.
“Met wie dan?”
De vraag treft hem onaangenamer dan hij heeft verwacht. Hij heeft niemand aangeraakt, maar wel ergens zijn hand opengehaald. Misschien bij het afdalen van die verdomde trap. Misschien zitten zijn bloedspatten op een man die nu dood is.
Zonder op te staan, brengt hij zijn sigaretten tevoorschijn. Tot zijn verbazing is het een pakje Caballero. Waar komt dit nu weer vandaan? Voor de zoveelste keer tast zijn hand rond in zijn broekzak.
De Myon. Waar is mijn Myon?
“Arnold, ik ben kapot. Kan je niet weggaan?”
Hij komt overeind. Zijn voeten voelen aan als blokken cement.
“Luister Iris. Ik weet wel zeker dat je bij een andere man bent geweest. Ik ben gekwetst en jaloers, maar hoor je mij daarover klagen? De halve nacht heb ik op je gewacht”.
Iris zit daar te zitten. Een vermoeid meisje in de nacht. Een woordenstrijd is het laatste waarop zij zit te wachten.
“Nou goed, je kunt wel blijven. Slaap maar in de stoel. Daar was je trouwens al mee bezig”.
Ieder ander had de boodschap begrepen en was alsnog de trap afgedaald. Arnold blijft.
Onvoorstelbare handelingen vinden plaats in het holst van de nacht. Terwijl Iris op de wc zit, smijt Arnold de pan met kots uit het raam. Diep in de steeg klinkt een doffe slag.
In de badkamer ontkleedt hij zich. Water klettert op de betegelde vloer. De douche lekt naar alle kanten. Hij sluit zijn ogen en leunt tegen een wand waaruit twee tegels ontbreken. Langdurig spoelt hij zijn mond en gebruikt de tandenborstel van zijn gastvrouw. Naakt en nat betreedt hij de slaapkamer. Iris zit op de rand van haar bed. Ze masseert haar onderarm. Op de vloer ligt een injectiespuit.
“Godverdomme, Iris. Ben je gek geworden?”
Nooit is dit beeld bij hem opgekomen. Welke gek injecteert zichzelf om niets?
“Houd je mond maar liever. Niemand zit op je mening te wachten”.
“Doodzonde is het. Je bent zo mooi.”
Het klinkt een beetje larmoyant en zelfs complimenten weerhouden junks niet van hun gedrag.
“Af en toe een beetje smack. Het helpt me ontspannen. Houd je me even vast?”
Smack. Het klonk naar samengeperst varkensvlees uit een rechthoekig blik, verkrijgbaar in supermarkten.
Zo zitten ze een kwartiertje. Iris raakt versuft en Arnold voelt zijn arm verstijven.