Monkwise

columns verhalen fotografie

BLINDGANGER, Hoofdstuk V

| Geen reacties

Hij kondigt aan met de bus terug te reizen, maar dit is praktisch ondoenlijk.
Bussen rijden om het uur of nog minder. De socialisten kraaien al jaren dat dit anders moet, maar er gebeurt niets. In een drukbevolkt land als Nederland had openbaar vervoer een groot succes kunnen worden, maar helaas.
Jenny rijdt haar tweedeurs Lancia uit de garage. De deur zakt automatisch in het slot.
Er volgt een soepele rit door de polders. Arnold mijmert een beetje voor zich uit. Hij begrijpt dat Jenny wil zien waar hij woont. Zijn gedachten springen van hot naar her. In zijn broekzak zit de Myon, in zijn hoofd het besef dat alles wat hij heeft mispeuterd, kan uitkomen.
Huize Zwarthoed komt in beeld. Een vrijstaand huis op de hoek van een straat. Niet spectaculair, maar allerminst armoedig. Alle kinderen ontlenen status aan hun ouders, maar wat is hiervan de waarde?
“Ik rij liever mee terug naar de stad”. Hij heeft geen zin Jenny binnen te vragen.
Ze haalt haar wenkbrauwen op. Het is een redelijk vreemde wens nu ze samen voor zijn deur staan.
“Wat je wilt”.
Ter hoogte van het spoorstation stapt hij alsnog uit. De stalling is open. De Kreidler is onaangeroerd. De rekening bedraagt maar liefst vierendertig gulden.

In de woonkamer hangt de vertrouwde geur van lomp meubilair en vloerbedekking, aangevuld met het aroma van een bos oude bloemen. Mevrouw De Zwaan gooit bloemen pas weg wanneer het water in de vaas begint te ruiken. Buiten passeert een tractor. Het is een gemoedelijk aanzwellend en weer langzaam wegstervend ronken. Tevreden denkt Arnold aan zijn brommer in het schuurtje.
Een dorp. Door de week zijn de mensen van huis voor hun werk. In het weekeinde gebeurt er niets. Joost mag weten waarmee men de tijd aan stukken slaat. Toch zijn de mensen content met dit bestaan.
Hij laat de luxaflex ongemoeid en neemt plaats in een fauteuil. Zijn gedachten doorkruisen het afgelopen etmaal.
Iris en Jenny hebben beiden iets te maken met het geld van De Tsarina. Waarom denk ik dat?
Hij voelt een erectie opkomen, de behoefte aan onmiddellijke seks, onverschillig met welke vrouw.
Hij rekt zich uit, overweegt naar zijn kamer te gaan, daar muziek aan te zetten en zich even lekker te laten gaan. Daarna kan je misschien weer helder denken. De nacht in het vreemde huis van Jenny was kort. Maar Arnolds benen blijven liever waar ze zijn. Hij werpt een slordige blik op de neergelaten luxaflex, ritst zijn broek los en sluit zijn ogen.
De broek hindert hem. Hij schuift de pijpen zover naar beneden dat hij feitelijk in zijn ondergoed zit.
“Mag ik meedoen?”
Arnold spert zijn ogen open.
“Shit! Wat moet jij hier?”
Trudie stapt uit de eikenhouten dekenkist, behuizing van de geesten in haar hoofd.
“Weet je wat ik met Hans heb gedaan?”
Hans is de arrestant uit Huis De Zon. In het onderzoek naar de affaire rond Trudie zijn andere malversaties aan het licht gekomen. Zo gaan die dingen en wie kan bogen op een blanco doopceel? Voorlopig is Hans vrijgelaten, zoals de meeste wetschenders in het land. Van rechtszaken komt naderhand bitter weinig terecht.
“Ik denk, dat ik het niet horen wil. Je lijkt wel de Dood van Pierlala”.
Dit is een historische grappenmaker die de mensen schrik bezorgde door uit een doodkist te verrijzen.
Arnold tracht zijn kleding in orde te brengen, maar zit in een ongelukkige positie. Trudie strijkt neer aan zijn voeten en trekt de broek behendig nog verder omlaag. Ze zendt een dreigende blik omhoog.
“Je moet stilzitten. Anders bijt ik”.
Arnold zoekt naar woorden, maar het schiet niet erg op.
“En ik kan liegen. Iedereen gelooft mij. Zit stil!”

Steeds massiever komen de polders in het groen te staan. Op enkele percelen ontstaan heftige kleurenvelden. Hier worden tulpen gekweekt. Seizoenwerkers en kinderen staan dagenlang in gekromde houding. Ze vullen manden op een stalen pin met de afgebroken bloemkoppen. Het is zwaar werk en wordt slecht betaald. Zo ziet het leven eruit van plattelands jongens, aan het werk bij hun vader of buurman. Ineens zijn alle velden weer groen.

Arnold zit in zijn kamer. Hij bestudeert uittreksels van Engelse literatuur, drinkt een fles chocomel leeg en schiet elastiekjes naar het plafond. Tenslotte trekt hij zijn jas aan en verlaat de woning. Met bus en taxi reist hij naar de examenlokalen. Het mondelinge deel gaat van start.
Een grote wandklok geeft nauwkeurig aan wanneer je tijd gekomen is.
“Vous êtes un sadiste, monsieur Zwarthoed?”
Weinig mensen doorzien hoeveel waarheid er in grappen schuilt. Het lezen van Justine en de wilde spelletjes met Iris hebben weldegelijk hun uitwerking op hem gehad.
“Il me manque d’un château”.
De examinator lacht. Markies De Sade in Kaaskoppenland is een zeldzaamheid.
Arnold vertelt over het ingestorte kasteel van de ongelukkige bajesklant. Tijdens een zomervakantie heeft hij er zijn boterhammen gegeten zonder te weten wie er heeft gewoond. Zijn Frans is gebrekkig, maar het verhaal maakt veel goed.
De examinator voor handelsvakken komt uit het zakenleven. Het is een man op leeftijd, beleefd en op afstand. Of een leerling slaagt of zakt, laat hem onverschillig. Je hebt kennis opgestoken of niet.
“Als u een ondernemingsvorm moest kiezen, waar zou uw voorkeur naar uitgaan?”
“Doe mij maar de BV. Scheiding van privékapitaal en bedrijfsgeld. Je gaat failliet en blijft rustig in je landhuis wonen”.
“Wel eens op de gedachte gekomen, dat u hiermee de samenleving benadeelt?“
“Dan moet de samenleving de regels maar veranderen”.
De examinator knikt instemmend. Leven naar de regels. Zo is het maar net.
Een vrouw met een knot haar achterop haar hoofd legt de kaart van Europa onder Arnolds neus en laat hem wat plaatsnamen en rivieren opsommen. Een kind kan de was doen, maar dit verandert zodra je achter het IJzeren Gordijn belandt. Om het belang van de Koude Oorlog aan te tonen, legt zij een tweede kaart neer. Deze stamt uit 1925. Met andere landsgrenzen, maar natuurlijk met dezelfde steden, gebergten en meren: Duitsland zoals het ooit is geweest.
“Niets is voor de eeuwigheid jongeman, denk daaraan”.
Les krijgen op je examen, zo hoort het eigenlijk. Hoewel.
“Wat vind jij van de oorlog in Vietnam?”
Arnold zit tegenover een man met tamelijk lange piekharen en een uilenbril. Naast hem schurkt een klerk die plussen en minnen mag noteren.
“Ik vind elke oorlog onzinnig, maar het moorden ligt in de aard van de mensen.”
“Dus jij denkt, dat ik ook iemand zou kunnen ombrengen?”
De afkeer is onmiddellijk en onherstelbaar.
“Die vraag mag u zelf beantwoorden”. Arnold doet zijn best.
De klerk tikt op tafel. De man heeft dus weldegelijk een functie.
“Waar gaat de oorlog in Vietnam volgens jou over?”
Volgens jou. Dus jij denkt.
Arnold voelt zich belaagd. Hij werpt een blik op zijn ondervrager, een man met invloed op de verstrekking van diploma’s. Hij voelt weerzin en opstandigheid.
“Over macht, grondstoffen en afzetgebieden. En geld. Alles gaat altijd over geld”.
En over kronkels in geschifte koppen, over gekken en dwazen, ze schrijven hun namen op deuren en glazen.
De klerk noteert een plusteken.
“Zeg eens Zwarthoed, welke ontwikkelingen zie jij in Afrika?”
Afrika, de continentale revolvertas. Al vanaf de maan kun je zien wat je hier te wachten staat: altijd en overal honger en oorlog.
“De blanken trekken weg”.
“Precies. Is dat geen mooie ontwikkeling na eeuwen van kolonialisme?”
Hoe kan Arnold weten, dat het voorkauwen van de socialistische waarheid in de komende decennia een trend zal worden die geen tegenspraak duldt?
“Er komt niets van die landen terecht”.
“O nee? Hoe kom je aan die wijsheid?”
“Arabieren en negers vinden geen enkele machine uit”.
De examinator is verbijsterd.

De Inquisitie zetelt op een podium in een gymzaal. Zwarthoed is de laatste naam volgens het alfabet. Een ogenblik verkeert hij in spanning, is scholier onder scholieren. Hierna volgt de bekendmaking van de resultaten. Natuurlijk is Arnold geslaagd. Hij mag er trots op zijn, zegt de voorzitter, maar de behaalde cijfers laten Arnold koud. Zodra hij zijn diploma heeft opgerold, verlaat hij gehaast het gebouw, holt langs De Tsarina naar het station en plofte neer in een taxi.
“Naar het CBR! Ik moet over een kwartier afrijden!”
“Ook goede middag”.
De taxichauffeur kan er wel om lachen, zijn wereld is vol van auto. Hij rijdt weg, drukt de Mercedes overal tussen, steekt zelfs een middelvinger op naar een andere weggebruiker.
“Soms doe ik alsof ik mijn ex ga platrijden”, zegt hij ineens, “dat houdt me bij de les”.
Hij aanvaardt de Craven van zijn passagier, steekt de sigaret achter zijn oor en trommelt op zijn stuur.
“Denk er straks om dat je bij het afslaan een beetje overdreven met je hoofd draait. Daar zijn ze dol op, bij het CBR. En spreek nooit iemand tegen”.

Monteur Johan heeft hem al eerder goede instructies gegeven. Het verkeer is geen kermisattractie zonder risico’s. Arnold stuurt en remt nauwkeurig en ingehouden. Achteruit inparkeren heeft hij uitentreuren geoefend op het terrein van Garage Zwarthoed. De examinator weet wie hij is en heeft een verrassing: ze stoppen eerder dan gewoonlijk en omdat Arnold net zijn middelbare schooldiploma heeft behaald, kan hij met enig wachten gelijk zijn rijbewijs meekrijgen. Zo zou de ambtenarij vaker moeten werken.

De brug over het kanaal staat open en toont een eeuwenoude grens tussen stad en land. Ooit hebben de Spanjaarden hier vergeefs hun tenten opgeslagen, elkaar wijsmakend dat ze de stad zouden innemen, de voedselvoorraad opvreten en de vrouwen verkrachten. Juist deze vrouwen zouden met succes weerstand bieden.
Langzaam schuiven vier of vijf binnenvaartschepen, beladen met zand en betonnen palen, door het water. Hun vlaggetjes wapperen dapper in de wind. Arnold zit uitgeput in de bus en kijkt naar niets.
Twee diploma’s op één enkele dag. Wanneer alle dagen er zo uitzagen, was je binnen het jaar dood.

Afsluiting van de opleiding vindt plaats in meerdere etappes. De directeur houdt een redevoering. Hij verwijst naar het toenemend fenomeen van het spijbelen. Hier moet maar eens een conferentie aan worden besteed.
Nu de laatste lichting van de aloude HBS verdwijnt, is dit een uitgelezen moment de naam van de school te wijzigen. Een rechthoekige plaquette wordt ter illustratie opgestoken. Jan Steen College. Het moet een moment van feestelijkheid uitbeelden, maar het bord mist elke uitstraling en de woorden van de directeur klinken hol.
Dezelfde avond speelt een gelegenheidsband in het Stadstheater. De stoelen zijn weggehaald om ruimte te maken voor een dansvloer. Arnold heeft Gerben uit zijn kampeer hut gebeld. Ze staan met een biertje in de hand te zwijgen. Bassist en drummer beuken erop los. Solidariteit kan alleen bestaan tussen mensen die elkaar werkelijk respecteren. Vanavond voelt Arnold eerder medelijden. Langzaam maar zeker daalt een grauwsluier neer over zijn binnenste. Wegens Gerben, die precies weet wat de drummer verkeerd doet. Ook voelt hij een plotselinge behoefte aan het gezelschap van Iris. Hij wil haar bezitten en berijden, de beest uithangen.
Hij laat Gerben staan, begeeft zich naar de bar en giet maar liefst drie glazen pils naar binnen. Een jongen met een beginnend baardje kijkt zijn kant uit. Arnold herkent een eerder nauwelijks opgemerkte klasgenoot. Een naam wil hem niet te binnen schieten. Vanaf een afstand heffen ze de glazen. Primaten van een verschillende soort, toevallig bijeen in een reservaat.
De laatste etappe is de aardigste. Eten met het gezin Zwarthoed in restaurant De Olifant, gevestigd aan het marktplein. Trudie mag de kelner vertellen wat er op tafel komt. Arnold keurt de wijn, een mooie Margaux. Ze eten biefstuk met pepersaus. Voor Trudie is er ijs met een uitvouwbare parasol erboven. Het leven is goed voor het nestje van een garagehouder met politieke ambities.
Na de maaltijd is er een geweldig cadeau voor Arnold: de uit Duitsland gehaalde BMW van Pa Zwarthoed, beschikbaar met onmiddellijke ingang!
“Doe wel rustig aan, want deze auto straft wangedrag genadeloos af”.

Slapen in tevredenheid, zonder spanning. Als een kind.

Zomaar midden op de dag rinkelt de telefoon. Aan de lijn is Jenny. Arnold begeeft zich naar de woonkamer. Hier is mevrouw De Zwaan bezig met een scherp ruikende was om meubels in te zepen. Elk woord dat hij spreekt, kan zij verstaan en ze doet geen moeite zich hieraan te onttrekken.
“Arnold Zwarthoed”
“Met Jenny. Kun je vanmiddag langskomen?”
“Ik ben aan het werk”. Mevrouw De Zwaan trekt een gezicht.
“Vanavond dan, acht uur?”
“Ik wil naar De Wrekers kijken”. Een belangwekkende Engelse politieserie.
“Dan doe je dat toch bij ons”.
Het klinkt badinerend, om niet te zeggen bevelend. De stilte duurt Jenny zeker te lang, want ze vervolgt:
“Wij moeten eens praten”.
“Als jij het zegt”.
“Ik heb geen vrienden die een enkele keer langskomen en dan in het niets verdwijnen”.
Arnold zwijgt, hij krijgt zin de hoorn op de haak te gooien.
“En ik moet je waarschuwen. Je hebt vijanden”.
“Dat heb ik vaker gehoord. Het komt omdat ik mijn eigen pad volg”.
“Zoals in De Tsarina, zeker?”
Arnold schraapt langzaam zijn keel, ziet in zijn ooghoek dat de werkster meeluisterde.
Het gaat over De Myon.
“Wat wil je van mij?”
Er volgt een korte stilte.
“Dat bespreken we vanavond wel”.
De verbinding wordt verbroken.
Terugbellen kan niet, Arnold heeft geen telefoonnummer van Jenny. Zelfs het precieze woonadres is hem ontschoten. Hij geeft mevrouw De Zwaan een snauw en gaat in zijn kamer luide muziek afspelen, puur om haar te pesten.

Tijd is een fantoom waarvan alleen de mens zich bewust is. Er zijn klokken en kalenders uitgevonden om orde en regelmaat te scheppen. En om aan anderen je wil op te leggen.
Voor de dieren wordt het licht en dan weer donker, dat is alles.

Arnold ondergaat de middag in een luchtledige vrede. Hij slaapt anderhalf uur lang, zijn zwetende hoofd in het donker onder het kussen, pas gewekt door de tinkelende bel van de SRV wagen in de straat.
Hij gaapt luidruchtig en opent het venster om verse lucht binnen te laten. Zijn hand gaat over het aluminium schaalmodel van de bommenwerper. Er zijn allang nieuwe typen in gebruik, zoals de F 111 met inklapbare deltavleugel. En ook hiervan zijn de eerste exemplaren alweer neergehaald door de Vietnamese vijand. Een technisch hoogontwikkelde superstaat ploetert voort tegen een mierenleger op bamboesandalen.

Hij loopt de trap af, schenkt zich een glas melk in, pakt een lege kartonnen doos, keert terug naar zijn kamer en zucht. De school is gedaan. Hieraan moet hij nog wennen.
Boeken en schriften, werkstukken, aantekeningen, spieklijsten en multomappen vullen de vloer van zijn kamer. Een week eerder waren ze van levensbelang. Arnold stouwt alles nauwkeurig in de kartonnen doos. Ook oude agenda’s ondergaan dit lot. Hij werpt een laatste blik in de dummy.
Wat moet ik met die troep?
Binnen twintig minuten staat vijf jaar schoolgang bij de huisvuilzakken aan de stoep.

Het avondeten bestaat uit tomatensoep (blikvoer, te herkennen aan de bleke balletjes), andijviestamp met gehakt (te droog, geen eidooier en broodkruim aan het vlees toegevoegd), vla toe (uit een fles). Meneer De Zwaan eet vandaag ook mee. Gelukkig houdt de man zijn mond aan tafel, want wat kan een kippenslachter te melden hebben?
Tijdens de maaltijd bestudeert Arnold de ruwe werkman handen.
Moeten al die kippen stuk voor stuk aantreden om zich de nek te laten omdraaien?
Ze zijn vlug klaar. De tv gaat aan vanwege een voetbalwedstrijd. Bij De Zwaan thuis hebben ze geen beeldbuis, een maatregel om de kinderen te dwingen hun huiswerk te maken. De Zwaantjes begrijpen dat sommigen moeten klimmen om bij de bananen te kunnen en je mag er waardering voor hebben.
Voor het voetballen kan beginnen, is er een gezellige aflevering van Op Losse Groeven. Nico Haak treedt op. Nico kan zich beter voor een trein werpen.

Arnold maakt zich gereed voor vertrek. Buiten het zicht van zijn huisgenoten trekt hij andere kleding aan. Een blauwgrijs trainingspak zonder strepen, letters, cijfers, vlaggen of ander geschreeuw, zwarte sportschoenen van Puma. Jenny denkt hem te kunnen intimideren? Dan wordt het tijd dat ze een andere Arnold voor haar neus krijgt dan de scholier die nog examen moet doen. Sigaretten en drie biljetten van vijfentwintig gaan in de binnenzak, de Myon als vanouds in de broekzak. Onderaan de trap staat Trudie.
“Naar welke meid ga je?”
“Kun je een geheim bewaren?”
Niets leuker dan geheimen.
“Ze heet Jenny”.
“Je bent bang van haar. Ik zie het. Wacht!”
Arnold wacht. Geluiden van de tv in de woonkamer beloven weinig gunstigs voor de avond. Trudie is terug.
“Neem dit mee”.
Arnold nam een houten voorwerpje aan, smal, langwerpig, licht gekromd.
“Wat is het?”
“Een pennenmes. Vlijmscherp!”
Inderdaad, een simpele schuifbeweging levert een scherp stalen mesje op, mogelijk ontworpen om fruit te schillen of enveloppen open te ritsen.
“Als ik jou niet had”. Arnold kust zijn zus op haar voorhoofd.

Garage Zwarthoed is nog open.
“Ik wilde juist afsluiten”. Het klinkt afgemeten.
“Misschien kun je mijn auto even aftanken”.
Hij bekijkt de leerling monteur, neemt hem de maat.
“Kan je het niet zelf doen?”
Arnold slikt.
“Dat kan wel, maar ik wil dat jij het doet”.
De jongen zucht.
“Als je tenminste komende week hier nog wilt werken”.
Hij volgt een minuutlang de bewegingen van de jongen, misschien even oud als hijzelf.
Iemand die doet wat de baas hem opdraagt in ruil voor een bescheiden loon en de zekerheid de volgende dag weer terug te kunnen komen. En dan toch onvrede opbouwen, op ieder geschikt moment bereid zijn een grote mond op te zetten.
Geen moment komt het bij Arnold op dat hij zelf in zo’n positie kan geraken, zich zal moeten laten voorschrijven wat hij doet of normaal dient te vinden.

De zescilinder gromt onder de motorkap. Arnold overziet het dashboard met de vele meters en knoppen. Daar zit hij, in de BMW van zijn vader. Een volwassen wagen.
Op de wegen is het stil. De mensen zitten te eten of kijken naar hun beeldbuis.
Hij kiest de Provinciale Weg, laat een lifter staan en jaagt de donkerblauwe coupé tot honderd en veertig in het uur. Twee dorpen suizen van toekomst naar verleden. Hij passeert stolpen en huizen, een kerk zonder torenspits en eindeloze rietkragen langs breed water.
Op de stadskade is meer verkeer. Arnold speelt met de pedalen. In zijn spiegel ziet hij een politiewagen achter zich. Hij wacht ongeduldig tot een voetganger is overgestoken.
De tocht gaat langs het station, voorbij De Tsarina waar fietsen tegen het hek klonteren alsof er nooit iets verandert. Arnold denkt aan het geld in de rugzak.

Hij draait de Eeuwige Laan op, passeert een aantal huizen en volgt een bocht. Dit moet het huis zijn waar Jenny woont. Hij is te vroeg om aan te bellen.
Langzaam rijdt hij door naar een plek vanwaar hij het strand kan zien. Hij stapt uit en begint aan een korte wandeling door de duinen. Lopend kan een mens goed nadenken. Dit komt omdat we ooit op de savanne leefden, bezig met het verschalken van een prooi of het ontwijken van een roofdier.
Het telefoontje van Jenny zit hem niet lekker. Wacht hem een onaangename confrontatie met geweld en dergelijke? Iemand is toch een kapitaal kwijt en zal het er niet bij laten zitten. Van Pino is weinig te duchten, maar wat wanneer hij hulptroepen weet in te schakelen? Je moet een ander nooit onderschatten.
Steeds meer ook is ervan overtuigd dat Jenny hem met opzet de Myon heeft laten zien.

Hij maakt rechtsomkeert en loopt een beetje haastig terug. De drang tijdig op een afspraak te verschijnen, zit diep verankerd in de opvoeding. Juist wil hij de weg oversteken, wanneer hij iets opmerkt.
Uit oostelijke richting nadert een oranje sportauto. Deze rijdt tamelijk langzaam hoewel hiertoe geen reden is aan te wijzen. Arnold voelt argwaan. Is hij gezien en gevolgd? Met de zon in zijn rug is het eenvoudig vast te stellen dat er meerdere mensen in zitten. Instinctief doet hij een paar stappen terug. Tegen een ploegje in een verlaten duingebied ben je kansloos. Snel duikt hij achter een struik.
De wagen wordt bestuurd door een oudere man. Naast hem zit zowaar Pino, de Italiaan. Achterin nog twee mensen waaronder een kerel met een kaalgeschoren hoofd. De ander lijkt verdacht veel op Vincent. Laat hij een ander in zijn auto rijden? Geen van hen toont belangstelling voor Arnold of de BMW aan de overkant van de straat. De auto rijdt gewoon door.
Het tafereel bevalt Arnold allerminst. Hij wacht tot de wagen uit het zicht is, stapt snel in zijn eigen auto en rijdt weg. Het is duidelijk dat de anderen vroeg of laat via deze weg terugkomen: de zee maakt een einde aan iedere rit naar het westen.
Terug in het dorp passeert hij de villa opnieuw en ziet impulsief af van het bezoek. Waarom zal hij Jenny gehoorzamen? Zonder duidelijk plan keert hij terug naar de stad. Achter de spoortunnel parkeert hij en gaat te voet naar De Tsarina. Vincent kan hier onmogelijk zijn. Achter de tap staat Iris.

In de voormalige paardenstal met betonnen vloer hangt een onrustige sfeer. Dit ligt aan twee flipperkasten die kennelijk recent zijn opgesteld. Het zijn machines die constant lichtflitsen en geluidssignalen uitzenden om de klanten het weinige geld uit de zak te kloppen.
“Daar ben ik dan. Doe mij een flesje cola”.
Iris heeft een seconde nodig om Arnold te herkennen. Een sportieve outfit zie je zelden in De Tsarina. De vaste klanten dragen wekenlang dezelfde vodden van ribstof en rafelkatoen, gehakte laarzen, sjaaltjes en stukgewassen overhemden.
“Wat doe jij in vredesnaam hier?”
De vraag weerkaatst in de spiegel achter de tap. Het is een beetje raar jezelf te zien praten.
“Ik kom overal waar niets te beleven valt”.
“Vincent is weg”.
“Des te beter. Ik heb geen verkering met hem”.
Arnold glimlacht poeslief en haalt zijn sigaretten tevoorschijn.
“Wat valt er te lachen?”
“Vincent is op bezoek bij Jenny. Ze hebben de gordijnen dichtgetrokken”.
Het antwoord komt sneller dan hij denkt.
“Ik heb niets met hem, als je dat mocht denken”.
Arnold neemt een sigaret, steekt het doosje weg en haalt zijn aansteker tevoorschijn om zichzelf vuur te geven. Zijn ogen volgen elke beweging die zij maakt.
“Heb je gebruikt?”
“Wat?”
“Coke. Bandenlijm. Cakemeel. Weet ik het”.
“Dat gaat jou niets aan”.
Hij wacht even, haalt diep adem en voelt hoe zijn lichaam naar seks verlangt.
“Verdient het nog wat, hier?”
Het zien van haar handen, de bewegingen van haar lichaam, haar stem, alles wekt begeerte in hem op. Of misschien is het meer een van wellust doordrenkte behoefte Iris te onderwerpen.
“Ik pas alleen maar een paar uurtjes op. Ik hoef niet overal geld voor te krijgen”.
Nee, maar een grammetje smack gaat er wel in.
“Je bent te goed voor deze wereld. Het probleem is dat je daar niet ver mee komt”.
Ze schuift hem de cola toe.
“Je lijkt wel gek hier te komen. Er zijn mensen die meer over jou weten dan je denkt”
Arnold lacht ongemakkelijk. Het klinkt meer als een soort sissen. Hij schuift twee krukken op om dichter bij zijn gespreksgenoot te zijn. En om op die manier te voorkomen dat anderen kunnen meeluisteren.
“Moet je horen”.
Hij wenkt samenzweerderig met zijn hoofd. Werkelijk, Iris komt naderbij. Een gevoel van sensatie rijst in hem op. Met het buitgemaakte geld kan hij haar verslaving eindeloos betalen, haar hiermee aan zich binden en afhankelijk maken.
“Misschien kom ik hier binnenkort als deurwaarder. Dan leg ik Vincent een exploot voor, allemachtig, een exploot! En weet je waarvoor? Omdat meneer huurachterstand heeft!”
“En hoe kom je aan die wijsheid?”
Verdomme. Iris is bijdehand vandaag. Arnold beseft dat hij zijn hand overspeelt. Hij kan moeilijk zeggen dat hij dit op de bovenetage heeft gelezen.
“Dat weet ik van de huurbaas. Je weet wie ik bedoel”.
Ongemerkt haalt hij opgelucht adem. Een gevaar is afgewend.
Lang duurt zijn gevoel van triomf niet.
“Heeft Barry je dat verteld? Ik kan het nauwelijks geloven”.
Arnold doet of hij niets wil toegeven.
“Ik snap het al. Jenny natuurlijk. Kijk maar uit met dat rotwijf”.
Arnold kijkt dom.
“Zij wordt je ondergang nog”.
Iris buigt naar hem toe, soepel en niet langer dan een paar seconden. Haar woorden komen aan als de nagels van een kat.
“Een raadseltje voor jou. Het staat voor een raam en durft niet te springen”.
Arnold heeft geen antwoord. Het lijkt of hij tegen elektriciteitsdraad wordt gedrukt.
“Ik heb je gezien, Arnold. Maar geen nood: niemand hoeft het te weten”.
Arnold kan geen woord uitbrengen. Zijn hart slaat een paar keer over. De film van zijn nachtelijk bezoek aan De Tsarina raast door zijn hoofd.
Iris lacht raadselachtig als de Mona Lisa. Het wordt nog erger.
“Wat ga je doen, met al dat geld?”
Arnold raapt zijn moed weer bijeen.
“Iris. Ik weet niet waar je het over hebt”.
Het klinkt leugenachtig en hij weet het.
“Misschien kun je ook eens aan mij denken. Ik ben immers jouw liefste vriendin?”
“Al had ik geld, dan nog ga ik je verkeerde gewoonten niet bevorderen. Je zegt het zelf: omdat je mijn meisje bent”.
“Lieve domme Arnold”.
Ze verlaat haar vesting om drie glazen frisdrank en een kop koffie te serveren.
Onrustig kijkt hij om zich heen en beziet het koffiehuis met andere ogen. Hier is iets gaande waarvan hij eerder geen vermoeden had. Welke rol speelt Iris daarin?
Zijn blik blijft een ogenblik hangen bij het venster waar hij binnen is gekomen.
Daar staat ze alweer. Ze is weer ernstig, min of meer.
“Ik zeg toch, dat het onder ons blijft?”
“Dat is je geraden”.
“Je snapt wel dat je het niet kunt houden”.
Verder praten wordt lastig. Nieuw volk waait de zaak binnen.”
“Je liet je aansteker liggen, domkop”.
Kleine oorzaken kunnen verrijkende gevolgen hebben. Hoe kan Iris hiervan weten, waar de aansteker in handen was van Jenny?
“Ben je al met die hoer naar bed geweest?”
Ontmaskering is moeilijk te verdragen. Boos slaat hij terug.
“Er is niets gebeurd. Net als tussen jou en Barry”.
Een kwinkslag is bij Arnold nimmer ver weg.
“Misschien kunnen we er een keer met z’n vieren over praten. Over alles dan”.
De vermaakskasten van De Tsarina krijgen de beoogde klandizie. Een overjarige jongeman, voorzien van een ringbaardje, vat een flippermachine aan en betast de zijkanten alsof het om de heupen van zijn vriendin zijn. Met veel kabaal jaagt hij een balletje in het doolhof van stangen en veren. Zo ontstaan verslavingen: mensen zoeken compensatie voor hun frustraties en belanden in een karrenspoor.

Hij krijgt een halve minuut de tijd om na te denken, want de muziek moet verwisseld. Het bandje in de cassetterecorder slaat af. Hij kijkt een ogenblik aan tegen haar rug, terwijl ze een ander bandje zoekt.
“Als je mij hebt gezien, wat deed je hier dan zelf in het holst van de nacht? Ik had een goede reden hier mogelijk te zijn”.
Wanneer mensen zich in het nauw gedreven voelen, beginnen ze te praten in hypothesen.
Stel dat dit zo is, hoe kan dan dat? Geduldig wacht hij tot er weer herrie uit de geluidsboxen komt. Deze keer is het geen mannenband, maar de lieflijke, bijna klagende stem van Carole King. In een opwelling besluit Arnold min of meer open kaart te spelen.
Die avond was mijn brommer verdwenen bij De Ragebol. Ik ben de halve binnenstad doorgelopen om te zoeken. Wat denk je? Ik vond hem hier, achter De Tsarina”.
Antwoord komt snel en het geeft te denken. Het kan moeilijk anders of Iris heeft er met iemand over gesproken.
“En dat is een reden om hier in te breken?”
“Waarom niet? Het raam stond open. Het staat trouwens nog steeds open”.
Dit is werkelijk het geval, al kan het zijn dat in de tussentijd het venster gesloten was. Iris kijkt toch. Het geeft Arnold moed, om niet te zeggen overmoed.
“Iemand die aan mijn spullen zit, komt er niet zomaar mee weg”.
Nog steeds heeft hij niet onomkeerbaar toegegeven, binnen te zijn geweest. Knap werk.
“Maar jij dan, Iris. Waar was jij? Stond je buiten onder een lantaarnpaal? Zat je in een donkere kast te wachten tot Barry zou verschijnen?”

Twee klanten naderen de tap, dat onmogelijke bouwsel van zwerfhout.
“Kunnen we onderhand iets bestellen?”
Aanmatigende taal is ongebruikelijk in hangplekken voor scholieren en ontwortelde jongeren.
Arnold draait zich half naar de opgeschoten jongens om. Ze lijken van buiten de gebruikelijke entourage te komen: ze horen hier niet.
“Wij zijn in gesprek. Ga maar bij je moeder thee drinken”.
Maar Iris loopt naar hen toe om hun vraag aan te horen. Dan moet ze het ook maar zelf weten. Arnold legt een rijksdaalder neer, legt een wijsvinger op zijn lippen en glijdt de straat op.

Vanuit de telefooncel bij het spoorstation belt hij naar het kunstenaarsdorp.
“Ha, die Jenny!”
“Waar blijf je toch?”
“Is het gezellig met Vincent?”
Stilte.
Het initiatief houden. Onafhankelijkheid is een goede vriend.
“Ik blijf vanavond maar beter weg. De groeten aan Pino en je vader”.
Hij gooit de hoorn erop. Jenny ziet maar wat ze doet met zijn opmerkingen. Terug in zijn auto besluit hij de stad te doorkruisen. Het zoemen van de 6 cilinder is een genot voor de oren. Monotonie is een prima basis om na te denken. Tenslotte parkeert hij opnieuw en strijkt neer in het Turkse koffiehuis. Krachtkoffie wordt opgediend in piepkleine kopjes. Vreemde muziek zonder kop of staart jengelt zachtjes voort. Er zitten zes of zeven klanten. Allemaal Turken. Ooit kwamen de eersten om te werken bij Hoogovens en  andere fabrieken. Niemand scheen te bedenken dat de mensen een leven en familie hadden. Binnen tien jaar is hun getal uitgegroeid tot een heuse kolonie. De mannen spelen met steentjes in een kartonnen doos. Van de taal verstaat Arnold geen woord. Gewoon contact lijkt uitgesloten.

In een opwelling belt hij Bertine. Misschien zoekt hij naar een vaste waarde, veiligheid vooral. De telefoon wordt zowaar opgenomen. Bertine vertegenwoordigt een andere wereld, die van poldermolens en gezond verstand.
“Joehoe, hallo”.
“Hoi, met mij”.
“Arnold?”
“De enige echte”.
Na vijftien seconden weet hij alsnog waarom hij met haar heeft gebroken. Op de achtergrond klinkt geroezemoes van stemmen. Jongelui zitten daarginder gezellig bijeen. De hele groep gaat naar de avondfilm.
“Welke?”
“Midnight Cowboy”.
Die film bestaat al een paar jaar en draait eindelijk in de Harmonie. Het Amerikaanse verhaal van een overmoedige, onwetende boerenkinkel die het in de stad denkt te maken als dekhengst en uiteraard in onwaarschijnlijke problemen belandt.
“Ga je ook mee?”
Hij vraagt zich af waarom ze hem uitnodigt. Waarschijnlijk betekent het niets.
“Ik heb hem al gezien. Zullen we een andere keer afspreken?”
“Gaan we dan iets leuks doen?”
“Natuurlijk. Maar alleen jij en ik”.
Zo je voorwaarden te stellen, betekent de ondergang van elke relatie.
Ze beëindigden het gesprek.

Door een oude stad is het prettig lopen. Vooral in dat typische avondlicht. De hemel is helder en lichtblauw. Brede straten bieden een prettig lome indruk. De smallere daarentegen voeren al een latente strijd tegen het opkruipende duister. Deuren en kozijnen tonen er hun sleetse armoede in strijklicht.
Arnold voelt aandrang eens flink te wateren. Helaas, het lijkt wel of om de 50 meter iemand is neergezet om hem dit te verhinderen.
De gracht waarlangs hij slentert, weerspiegelt de huizen als het brokkelig gebit van een zwerver. De versleten straatsteentjes, schots en scheef verzakt, versterken het beeld. Hij bereikt een brug, steekt het water over en zakt af naar de hoerenstraat. Veel onderstukken van de huizen bevatten hier opslagloodsen. Ook zijn er twee voormalige buurtwinkeltjes. De etalageruiten zijn dichtgetimmerd met planken en schotten, waarop reclameposters, verkiezingsleuzen en aankondigingen van popconcerten.  Op hogere etages wordt hier en daar nog gewoond. Bewoners hebben spiegeltjes opgehangen om de straat te kunnen overzien. Hier te wonen, jaar in jaar uit. Langzaam verschuift het beeld en verandert de wereld. Op een dag worden je ramen ingegooid omdat je naar iemand kijkt en deze persoon zich vanuit een andere cultuur of wegens laakbare activiteiten bedreigd voelt.

In het portaal van de Ragebol ligt een berg jassen. Arnold stapt er overheen, betreedt het café van diepe treurnis en begroet enkele klasgenoten met wie hij examen heeft gedaan.
“We hebben het juist over jou”.
“Iedereen heeft het over mij. Wat moeten jullie hier?”
Nooit eerder heeft hij iemand van dit gezelschap in de Ragebol gezien.
“Dat jij hier zo vaak rondhing en toch een diploma haalde”.
“Ik studeerde aan deze tafels, wat dacht je? Thuis was dat onmogelijk. Het waren barre tijden.”
Ze nemen een biertje ondanks het tapverbod. En nog eentje. De geluidsboxen buffelen muziek van de Rolling Stones omlaag. De overleden Brian Jones is opgevolgd door Mick Taylor, maar deze krullenbol lijkt weinig gelukkig met zijn ondergeschikte rol.
“Wat gaan we na de zomer doen, heren?”
Belangstelling voor de ander tonen, is het beproefde middel om van onderwerp te veranderen. Mensen praten bij voorkeur over zichzelf.
Studeren is het parool. Psychologie, sociale academie, pedagogiek. Iedereen heeft zich al ingeschreven bij een universiteit of hogeschool. Anke, een onzichtbare vrouw met een kinderlijke vlecht, noemt theologie. Arnold knikt bemoedigend.
“Een uitstekend voornemen. God bestaat niet. Hij is een verzinsel van mensen.”
Het is een kunst sarcastisch te zijn en desondanks neutraal te klinken. Arnold ziet het gezelschap liever gaan.
“Nou ja zeg. Je hoeft helemaal niet gelovig te zijn om theologie te kiezen”.
“Ik ben atheïst. Ik zoek niet naar zwarte katten in een donkere kelder”.
“Iedereen gelooft toch wel ergens in”.
Arnold licht de kaartenbak van zijn geheugen door. Hoe lost zijn vader het op ingeval hem als liberaal naar zijn godsbesef wordt gevraagd?
“Anke, ik weet het alweer. De vraag is eigenlijk, of ik in wonderen geloof”.
Ze lacht. Verdomd, ze kan lachen.
“Nou, dat zit zo. Wonderen staan in de Bijbel. Dat is heel goed, want dan kun je nog eens nalezen hoe het ook weer precies zat. Zestienhonderd jaar geleden. Opgeschreven toen Jezus al vierhonderd jaar dood was”.
Zijn laatste, tamelijk venijnige woorden zijn bedoeld om de aangekondigde studie belachelijk te maken, maar Anke knikt alsof ze een interessante stelling heeft gehoord.
“Het blijft een mysterie”.
“Dat hoop ik wel”.
Arnold wordt melig en haat zichzelf. Hij denkt aan Iris en wat zij van hem kan weten. Moet hij helemaal tot middernacht op haar wachten, zichzelf in dit uitzichtloze geouwehoer handhaven?
“Sorry, wat zei je?”
“Waar jij heen gaat”.
“Eerst naar de pisbak, vervolgens naar de hoeren in de straat hierachter en tenslotte naar de verdommenis”.
Anke blijkt een hardnekkig type, niet zomaar af te schudden. Ze negeert zijn negatieve opsomming volkomen.
“Jij hebt tenslotte de beste uitslag van ons allemaal”.
Het is een uitspraak die Arnold nieuw in de oren klinkt. Hij heeft zich zoiets nooit afgevraagd.
“Als je het wilt weten: ik word monteur of autocoureur. Mijn schoolboeken stonden binnen 24 uur aan de straat”.
“Je gaat toch wel studeren? Met jouw cijfers!”
Daar heb je het weer: studeren. In dit café voor losgeslagen jongeren klinkt het als vloeken. Arnold merkt dat hij transpireert.
“Niets is wat het lijkt, Anke. Op het examen heb ik alle sommen uitgerekend met een elektronische calculator. Mijn geweldige cijferlijst komt dus ten dele uit een zakrekenaar van Texas Instruments!
”Ga weg! Daar trap ik niet in. Een rekenmachine? Dat is fraude!”.
Hij legt zijn hand zonder bierglas even op haar onderarm. De arm wordt niet teruggetrokken.
“Denk nog maar eens aan mij terug als je eenmaal theologie studeert. Theologie is namelijk de leer van de fraude. Godsdienst is opium voor het volk. Karl Marx. De Paus is een Maffiabaas!”
Hij schiet in de lach om zijn eigen vondst: de Paus als hoofd van de Maffia.
Ze lacht een beetje besmuikt mee en weet niet meer wat te zeggen. Arnolds vingers kneden zacht haar arm, als een slager die voelt of de rosbief gaar is.
“Zeg Anke, wanneer gaan we het nu eindelijk doen?”

Hij waadt door de menigte om bij de toiletten te geraken. Sinds jaar en dag kan hier geen deur in het slot. Je staat als het ware achter een schot te pissen. Met één hand leunt hij tegen de volgekladde muur, laat zich leegstromen en spuugt omstandig in de pot.
Het hoofd van Patrick verschijnt. Kennelijk is hij Arnold gevolgd.
“Wat zie jij eruit Zwarthoed, gaat het wel?”
“Anke heeft me daarnet afgewezen”.
Verdomd, de waterkraan doet het nog.
“Er wordt over je gepraat”.
“Daar is een café voor”.
“Je hebt wel lef”.
Het klinkt bezorgd, maar Arnold is op zijn hoede.
“Wat wil je zeggen?”
“We zouden samen dit café kunnen kopen”.
Arnold voelt aan het pennenmes van Trudie in zijn zak. Is dit een provocatie? Staan er drie criminelen te wachten om hem in elkaar te slaan?
Hij wappert met zijn natte handen en probeert niet in lachen uit te barsten.
“Luister Patrick. Ik weet werkelijk niet waarover je bazelt”.
“Het gaat misschien niet om wat er werkelijk is gebeurd in De Tsarina, maar om wat er wordt rondverteld”.
“Van rondverteld geld kun je zelfs de Ragebol niet kopen. Flikker toch op”.

Het is een mooie gelegenheid het café via de zijdeur te verlaten. Nooit eerder heeft Arnold deze uitgang opgemerkt. Hij herinnert zich een eerdere onnavolgbare aftocht van bezoekers.
Buiten is het donker voor zover een stad ooit donker wordt. Hier en daar hangt een lantaarn, opgehangen aan kabels tussen panden en palen, net hoe het uitkomt. De meeste lampen werken niet.
Hij voelt zich een beetje draaierig, een kwestie van te weinig eten en een ongerust gemoed wegens de toespraak van Patrick.
Opnieuw verlangt hij naar een gewone plattelandskroeg, met boeren en een biljart.
Hierover denkt hij na, almaar voortlopend tot aan de Grote Kerk. Afgemat betreedt hij de reddeloze Zwarte Beer. Aan de bar zit Gerben.
Zomaar zitten, minuten lang. Zonder dat iemand je iets vraagt, zonder verplichtingen. In de asbak liggen twintig peuken. Nergens aan denken. Ophouden te bestaan.
De barman wordt bijgestaan door een mollig meisje met zwart, kortgeknipt haar. Arnold volgt haar met toenemende belangstelling en stoot zijn voormalige spijbelmakker aan.
“Wie is dat, ken je haar?”
Zulke vragen kan je aan Gerben kwijt. Intussen heeft Arnold tijd de situatie met Patrick herkauwen.
“Ze heet Miriam”.
De intonatie verraadt dat Gerben al heeft kennis gemaakt. De slinkse rukker.
“Kan Miriam ook tosti’s maken?”
De vraag is minder triviaal dan je zou denken. Horecapersoneel staat bekend om haar gepruts. Verkoolde tosti’s zijn aan de orde van de dag.
“Ik kan ze zelfs laten aanbranden”.
Miriam heeft uitstekende oren. Zonder verdere aanmoediging opent ze de koelkast en begint een tosti te monteren. Zulke mensen kan de wereld gebruiken.
Gerben buigt opzij. Arnold ziet zijn benige handen, de lange vingers, als gemaakt om een instrument te bespelen.
“Miriam is niet voor jou, heer Zwarthoed”.
Ook bij mensen die geen examen doen, gaat het leven voort. Gerben deelt met Miriam een flat aan de noordzijde van de stad. Het tuinhuis heeft hij in originele staat achtergelaten. Zij verdient het geld en Gerben studeert op de contrabas, tot genoegen van de buren. Dit alles moet in de afgelopen maanden gebeurd zijn.
“Je woont samen. Is dat niet een beetje bourgeois?”
Bourgeois is een socialistisch scheldwoord in de jaren zeventig. Het hoort thuis in het verfoeide rijtje van reactionair, establishment en autoritair.
“Dat zal wel, maar we wonen er prima”.
Arnold schermt zijn mond gedeeltelijk af, als informeert hij naar een geheim.
”Maar is Miriam ook lid van de Partij? Ik bedoel: betreft het hier een verantwoorde teeltkeus?”
Teeltkeus: het juiste, liederlijke woord.
Gerben moet lachen, negeert de opgetrokken wenkbrauwen van zijn vriendin, maar dempt wel zijn stem voor hij reageert.
“Ze is op proef en moet alle toespraken van kameraad eerste partijsecretaris Breznjev uit het hoofd leren”.
Miriam begrijpt ongeveer wat er wordt gezegd.
“Ha ha. Leuk hoor. Ik stuur jullie allebei naar de Goelag”.
Arnold begint de kleine donkere opsodemieter te waarderen. Hij steekt zijn duim op.
“Neem een sneeuwwitje van mij, Miriam”.
“Ja, zo kan hij wel weer, Zwarthoed”.
Gerben voelt instinctief aan welke kant het uitgaat.
“Mij best. Waar wil je het over hebben?”
Gerben haalt zijn schouders op.
“Nergens over”.
“Geen enkel onderwerp?”
“Niets erger dan een gespreksonderwerp”.
De geur van geroosterd brood meldt zich bij Arnolds neus. Warm brood met gesmolten kaas. Miriam levert het voedsel op een schoteltje waaraan een scherf ontbreekt.
“Nog wat gehoord over die toestand in De Tsarina?”
Arnold is al van Patrick geschrokken. Nieuwe vragenstellers komen te laat.
“Wat is daarmee wat ik niet allang weet?”
“De vader van Jenny is daar van de trap gedonderd”.
Arnold vertrekt geen spier.
“Die man heb ik nooit ontmoet. Het zal wel eigen schuld zijn. En dan?”.
Arnold schuift de helft van de tosti naar zijn vriend. Je van de domme houden. Rustig verder eten. Gerben zegt trouwens toestand, niet insluiping of inbraak, een weinig nauwkeurige omschrijving.
“Er is geld verdwenen”.
“Je zegt geld. Uit De Tsarina?”
Een goed verstaander kan begrijpen wat hij bedoelt.
“Ja, van Pino, de Italiaanse Jezus. Hij heeft immers de lotto gewonnen”.
“Hoe weet je dat?”
“Dat zeg ik: van Pino zelf”.

In de Zwarte Beer is de sfeer altijd dezelfde: een beetje bedaagd, maar nooit vlamt een korte ruzie op of wordt aan stemverheffing gedaan. Arnold probeert te denken dat Gerben nergens op uit is.
“En nu ga jij de daders opsporen of ontmaskeren?”
Dat hij bij toeval daders heeft gezegd, bevalt hem zeer. Gerben antwoordt zoals je van hem mag verwachten: rechtstreeks.
“Hoe kom je aan die vette sportwagen waarin je overal verschijnt?”
“Die heb ik gekregen wegens mijn diploma. Wacht!”
Alsof hij iets te bewijzen heeft, haalt hij zijn portefeuille tevoorschijn en neemt er een kleine foto uit: Pa Zwarthoed met zijn kinderen, frontaal voor de BMW. De foto is duidelijk minstens een jaar oud.
Ze drinken hun bier uit, kijken een beetje rond, tikken met de voet mee op de maat van de muziek. Howlin’ Wolf is een grootheid, geschikt voor elke eregalerij.
“Ik dacht al”.
“Niet doen”.
“Nee”.
Gerben reproduceert het verhaal dat de ronde doet. Pino is opgedoken in de stad. In Duitsland heeft hij de lotto gewonnen. Een normaal mens had dit bedrag op de bank gezet, maar niet Pino. Hij vertrouwt de Duitsers maar half en Banken al helemaal niet. Hij heeft het geld opgehaald en is in de trein naar Nederland gestapt.
Gerben vertelt zakelijk en met een soort tegenzin. Dat je geld kan winnen in een loterij vindt hij als communist volslagen verwerpelijk.
Pino is in de avond aangekomen. Hij heeft een slaapplaats nodig. Hij wandelt De Tsarina binnen en vraagt of hij het weekeinde op de bovenetage kan blijven.
“De rest is geschiedenis”.
“Geschiedenis? Op dit punt begint het juist interessant te worden”.
Arnold onderbreekt Gerben droogjes. Hij kan bezwaarlijk opmerken dat het net iets anders zit, dat Pino met zijn rugzak eerst in de Ragebol is geweest, hij hem later in de omgeving van De Tsarina meende te zien en dat dit café die avond gesloten was. Met andere woorden: er klopt geen flikker van. Daarom speelt hij het spelletje mee.
“Vroeg hij Vincent of aan iemand anders?”
Gerben weet het niet. Evenmin begrijpt hij dat dit er iets toe kan doen. Hij vertelt wat hij weet en daar moet je het mee doen. Iedereen schijnt het trouwens te weten. Iedereen, behalve Arnold Zwarthoed.

Tegen middernacht zit de diensttijd van Miriam erop. Zij wil naar huis en Gerben gaat mee. Arnold blijft nog een paar minuten voor ook hij zich laat meevoeren met het publiek dat heen en weer deint tussen de bar, de wc, de kapstok en de uitgang. Langzaam bereikt hij de buitendeur. Het café lijkt een grote darm die haar inhoud uiteindelijk naar buiten perst.
Op straat passeren enkele brommers van stadse jongelui. Het zijn producten van een slechte kwaliteit. Zelfs de banden kunnen roesten. Hun berijders klemmen zich aan veel te hoge sturen. De idee is afgekeken van motoren uit de film Easy Rider. Zo wordt vrijheid bereikbaar voor iedere beurs. Zo bepaalt de beurs de kwaliteit van vrijheid. De handel vaart er wel bij.

Zonder gezelschap marcheert hij door de binnenstad. Vluchtige geuren dringen tot hem door en zijn het volgende moment weer verdwenen. In een etalage flakkert een elektrische kaars voor een klein heiligenbeeld. Arnold denkt aan het geld in Garage Zwarthoed.
Pino kan er naar fluiten. Ik heb zijn lottocijfers ingevuld! Of komt het geld uit een heel andere bron? Was Pino gewoon de pakezel voor andermans geld?
Op de Kade is het kil. De invloed van breed water doet zich gelden. Voort gaan zijn voeten, door een wijk van kleine woningen met rechthoekige voortuintjes en slooprijpe auto’s. Slechts hier en daar brandt een straatlantaarn. Dergelijke wijken zijn er bij honderden in het land en ver daarbuiten. De mensen willen eten en drinken, hun bed verschonen, naar de huisarts. Het zijn fijnmazige radarwerkjes, je reinste termietenheuvels.
Zijn tocht komt tot een einde voor de deur van een oud woonhuis. Hij kijkt omhoog langs de gevel, ziet op de derde etage licht branden en belt aan. Uit een raam verschijnt het hoofd van Iris. Ze werpt hem een sleutel toe aan een touwtje. Deze zal passen op de buitendeur.
Het beklimmen van het trappenhuis kost hem inspanning. Bij vlagen is het werkelijk stikdonker. Pas bij de deur van Iris brandt een normale lamp. Deze lijkt nieuw en recent aangebracht door iemand met verstand van zaken.

Alle binnendeuren staan open. De gaskachel snort rusteloos. Zwijgend drinken ze een fles Kellergeister leeg. Het is een smakeloze witte wijn met garantie voor navrante koppijn. Arnold vindt bovendien twee flesjes Vivo, een al even mistroostig pils. Iris zit met opgetrokken benen in haar ribstoffen fauteuil. Met kalme aandacht zuigt ze aan een chilm, een toetervormige reuzensigaret. Ze vouwt haar handen tot een soort rookkamer. Van dit beeld is al eens een poster gemaakt.
“Wil je ook?”
Junks willen een ander altijd meetrekken.
“Nee”.
Hij haalt een Craven uit het doosje en ziet met enige ergernis dat er nog maar twee resteren.
“Er is anders genoeg”.
“Word maar beter niet misselijk”.
Hij steekt een sigaret aan en blaast een blauwe lasso weg.
“Je bent mooi, Iris”.
Het klinkt of er een gevaarlijke afstraffing zit aan te komen. In de verte herkent hij zich in zijn overleden moeder.
Dat is een mooie tekening, Trudie. Daar kunnen we fijn de kachel mee aanmaken.
Het geheugen is het bewijs dat de mens uit meerdere lagen bestaat. Herinneringen van bepaalde tijden en omstandigheden komen opzetten alsof ze nog dezelfde betekenis kunnen claimen. Een ogenblik is Arnold thuis, jaren geleden. Hij kan de striemende woorden van zijn moeder nog voelen.
Daar zit ik nu. Met een vlerk van een zoon, een debiele dochter en een man die gestolen auto’s verkoopt.
En het verwondert hem te denken, dat hij dit ongetwijfeld onaangenaam maar evengoed normaal heeft gevonden. Nadenkend trekt hij aan zijn sigaret en concentreert zich weer op Iris.
“Mooi, dat ben je. Maar het is de vraag of je daarmee wegkomt. Je beschuldigingen aan mijn adres zijn namelijk gevaarlijk en niet alleen voor mij”.
Terwijl ze zo zit, haar hoofd enigszins achterover, bekijkt hij haar als een roofdier. Een jong maar vermoeid gezicht, slanke polsen en handen. Wat zal zij zich nog verzetten?
Hij staat op, vist een dunne sjaal uit een stapel wasgoed en loopt tot achter haar stoel.
“We zouden namelijk over iets anders praten, weet je nog wel? Hoofd naar voren”.
Zorgvuldig en strak knoopt hij de sjaal om haar hoofd. De stof bedekt haar ogen.
“Meekomen”.
Het bed. Altijd maar weer het bed.
“Liggen”.
Zijn handen glijden over haar haren, de hals, verdwenen in de ruime hals van haar lange hippie jurk.
“Auw!”
Vandaag is het gemakkelijk, want een jurk maakt alles eenvoudig.
“Omdraaien. Op je schattige buikje”.
De banden waarmee hij haar handen en voeten vastsnoert, waren ooit bedoeld om houten schaatsen onder te binden. Behoorlijke winters blijven evenwel al jaren uit en Iris is wel de laatste die je op de smalle ijzers kan voorstellen.
“Wie houdt er het meest van jou op de hele wereld, prinses?”
”Jij”.
“Zo is het. Een goed antwoord. Laten we hopen dat dit zo doorgaat. Intussen moeten we een paar afspraken maken”.
Zorgvuldig strikt hij een knoop. Hoogstens zal ze nog kunnen schreeuwen.
“Alles wat hier gebeurt en wordt gezegd, blijft onder ons”.
Zijn hand betast haar billen. De weerstand is onmiskenbaar.
“Daarmee stem je toch in, nietwaar Iris, liefste van me?”
“Ja”.
“Dat dacht ik ook”.
“Je gaat er waarschijnlijk vanuit, dat ik nog eens over De Tsarina wil beginnen”.
Arnold probeert na te denken. Met drie of vier Duvels achter zijn kiezen valt dit nogal tegen.
“Maar dat kan wachten”.
Hij buigt zich over haar heen, trekt de jurk omhoog over haar bovenbenen en onderbroek, tot halverwege de rug.
“Ik heb de indruk, dat jij onlangs stout bent geweest”.
Zijn hand streelt de huid van haar benen.
“Wat is hierop je antwoord?”
“Nee, natuurlijk niet”.
“Ik weet dat je liegt en dat je mij bedriegt”.
Bijna behoedzaam trekt hij haar witte onderbroek een eind omlaag. Instinctief spant ze haar billen, die prachtige roze heuvels. Wat hij ziet, verbijstert hem. Haar billen zijn getekend door felrode striemen, kennelijk recent aangebracht door een riem of een zweep. Wat moet dit voorstellen? Tegelijk wekt het een mengsel van drift en wellust in hem op.
Justine of de tegenspoed der deugdzaamheid. Goed voor een hoog cijfer op mijn examen.
Het vileine boek van De Sade, zelden door iemand op een boekenlijst geplaatst. Hij heeft de examinator verteld over de gekritiseerde verdorvenheid van adel en geestelijkheid in de dagen, vlak voor de Franse Revolutie. Sade zit in de Bastille, bajes in het hart van Parijs, wanneer deze door oproerkraaiers wordt bestormd.

“Als ik het niet dacht. Hier is kort geleden weldegelijk iemand geweest. Maar wie? Ho, ho, niet meteen maar wat roepen! Daar zit niemand op te wachten”.
Hij laat een korte stilte vallen. Dreigen met straf is zinloos, wanneer je niet bereid bent ze uit te voeren.
Hij gespt zijn broekriem los en trekt deze met een enkele beweging van zijn middel.
“Want als je liegt, moet ik je straffen. Straf is namelijk de aangewezen methode om je van je zonden te verlossen. Het doet pijn, maar daarna kan je verder. Dus als je liegt, is het niet echt erg. Dan zal ik je verlossen”.
“Ik ben met niemand naar bed geweest”.
Onmiddellijk heft hij zijn arm en striemt haar billen met het leer. Nog voor ze echt kan schreeuwen, slaat hij opnieuw. Gericht en hard.
“Je weet wel beter. Wie was het Iris, hoe heet de onverlaat?”
“Nee! Nee! Auw! Godverdomme! Shit! Hou op!”
Hij vouwt de riem dubbel, slaat stevig en precies, de ontwijkende bewegingen van zijn prooi volgend.
“Vooruit. Een naam wil ik horen!”
Eigenlijk kan hij nauwelijks denken met die wild bewegende naakte vormen onder zich, afgezoomd bovendien door onderbroek en opgeschorte jurk. De warmte van de kachel, het bier en de notie van macht maken hem bijna ontoerekeningsvatbaar. Als het zo doorgaat, komt hij klaar voor hij zijn broek heeft uitgetrokken.
“Het was Barry. Ik heb geen geld voor de huur”.
“Wat zeg je daar?”
Ergens verbaast het hem niet. De gedachte is eerder bij hem opgekomen. Maar waarom dan striemen uitdelen?
Barry. Barry, de huisbaas. Barry, de vader van Jenny!
“Nou weet je het”.
Arnold voelt ontroering, maar ook tegenzin. Hij weet niet wat te zeggen.
“Denk je dat ik het leuk vind? Hij betaalt mijn huur. Soms komt hij langs. Dat is alles”.
“Dat is alles, zeg je? Jij laat die oude kerel zijn gang gaan! Jezus nog aan toe”.
“Ik houd toch niet van hem?”
“Is dat een vraag? Dat moest er nog bijkomen!”
Hij legt de riem neer, neemt plaats op de rand van het bed en streelt haar rood geslagen achterwerk. Een perverse vraag rijst in hem op. Het boek van De Sade staat vol perverse vragen.
“Doen jullie het hier, of ergens anders? Bijvoorbeeld daarginder in de villa?”
“Hou toch op! Wat moet ik dan?”
Ophouden met dope gebruiken. Je school afmaken. Domme hoer!
Even dreigt razernij weer de bovenhand in hem te krijgen, maar de aanblik van haar kwetsbaarheid wekt vooral zijn lusten. Hij strekte zijn benen en begint een beetje houterig zijn broek uit te trekken.
“En wat doen jullie dan precies? Kleedt hij jou uit of is het andersom?”
“Doe niet zo goor”.
“Niet zo’n mond opzetten, kleine sloerie”.
Ze kan onmogelijk zien wat zich boven haar afspeelt. Instinctief knijpt ze haar billen samen en kromt haar rug.
“Ja, trek maar aan je boeien. Je kunt geen kant op en ik heb alle tijd van de wereld”.
Hij laat zijn broek op de grond vallen en ontdoet zich van zijn sokken en onderbroek.
“Vingert hij je eerst? Moet je hem pijpen?”
Hij spert zijn ogen wijd open, als bevreesd om te worden ingevangen door dat ene beeld: naakte Iris, beklommen door een man die qua leeftijd haar vader kan zijn.
“Vraag dat nou niet! Het is vervelend!”
Het klinkt naar huilen, een vaststelling die hem in verwarring brengt. Hij loopt naar de vensterbank en trekt het laatste pilsje open. Het voelt wel een beetje raar, naakt in een vreemd huis te staan met een stom flesje Vivo. Omzichtig slurpt hij van het bier, trekt het raam open en smijt de fles in de diepte.
“Wil je mij chanteren wegens die halvegare uit Italië? Ga je overal rond toeteren dat ik geld heb weggehaald? Wat let mij eigenlijk om jou hier uit het raam te smijten? Het zal lijken of je bent gesprongen, vanwege de drugs of misschien uit afkeer van die oude kerel”.
Iris geeft antwoord. Zelfs Arnold merkt, dat ze helemaal nuchter is.
“Arnold, ik heb je gezien die avond”.
Stilte. Nachtelijke kou stroomt de woning binnen, een uitgewoond hok op de derde etage van een oud pand. Hij trekt het raam dicht en huivert.

Een halve minuut zit hij bij haar, op de rand van het bed.
“Als dat zo is, wat had jij dan op dat moment te zoeken bij De Tsarina? Ben je met Barry meegekomen?”
Om antwoord te bevorderen, geeft hij Iris een paar losse kletsen voor haar achterste.
“Je snapt er helemaal niets van. Wie denk je dat de rugzak naar De Tsarina heeft gebracht?”
Een interessante vraag.
“Heb jij mijn brommer daarginder neergezet?”
De gedachte is eerder bij hem opgekomen.
“Ik moet plassen”.
“Laat de boel maar lopen. Barry koopt wel een andere matras voor je”.
“Klootzak! Ik zou je moeten aangeven bij die teef Jenny. Wat denk je helemaal? Het geld is weg en ik draai ervoor op”.
“Wat kwam Barry doen in De Tsarina?”
Hij loopt achter met zijn vragen.
“Het geld ophalen, idioot! Voor hun bedrijf. De filmstudio. Die troep van Jenny”.
Arnold moet nadenken. Het spel is geen spel meer. Zijn lusten beginnen weg te zakken. Met ruwe bewegingen maakt hij de banden los. Zijn laatste Craven is al opgerookt.
“Als je zo doorgaat, smijt ik je rotkat naar buiten”.

Geef een reactie

Verplichte velden zijn aangegeven met een *.



De verificatie periode van reCAPTCHA is verlopen. Laad de pagina opnieuw.