Monkwise

columns verhalen fotografie

BLINDGANGER, Hoofdstuk XII

| Geen reacties

Radio Noordzee scheept de mensen af met een popgroep uit Volendam. De piratenzender kon een verbeterde concurrent van Veronica worden, maar dit mislukt. Strikt genomen zijn beide zenders geen piraat. Het enige illegale eraan is dat ze commerciële boodschappen uitzenden, hetgeen bij de keurige Omroepwet is verboden. De eigenaar van Veronica wil Noordzee weg hebben en laat een aanslag op het schip van de concurrent plegen. Geen frisse zaak en een cadeautje voor politiek Den Haag en Hilversum. Alle lastpakken worden aangepakt. Zouteloos Hilversum III brengt Robert Long met een liedje over homoseksuele problemen. De man wil het publiek schokken en de tolerantie bevorderen. Arnold draait de knop om. Dan maar niets.

Na het opstaan, blijft Jenny plakken. Op eigen gelegenheid dwaalt ze door het huis en bekijkt de schuren. Ze verwondert zich over de sloten rond het eigendom. Van het plattelandse gevoel voor territorium begrijpt ze niets. Ze leunt tegen een boom en vraag zich af wanneer er kastanjes gaan vallen.

In de nacht is het goed nadenken en verwerken. Arnold slaapt in stukken van hooguit een uur. Het bericht over de dood van Iris raakt hem om meerdere redenen. Over plaats en toedracht weet Jenny niet meer dan ze heeft opgevangen of kwijt wil. Zelfs in de krant staat niets. Voor Arnold is elke oorzaak onbegrijpelijk en evengoed verdacht. Je hoort de laatste tijd wel vaker over ongelukken met harddrugs, maar bij Iris kan hij zich dit niet voorstellen. In de hoofdstad is het een andere zaak. Hier wordt het spul gewoon op straat verkocht en de gemeenteraad verbiedt de politie invallen te doen. Gebruikers zijn ziek en mogen niet op de huid gezeten worden omdat het spul dat ze innemen verboden is. Er zou een geschiedenis geschreven moeten worden over alle waanzin die mensen voor waar hebben aangenomen.
Het bericht maant hem ook tot voorzichtigheid. Je kan denken dat er onderzoek wordt gedaan en dat de namen van kennissen en vrienden worden nagetrokken. Arnold zit niet op onderzoeken te wachten, hoe graag hij Iris ook zag. Om deze reden stelt hij Jenny geen verdere vragen.
Om half tien brengt hij haar naar de meest nabije bushalte. Het wordt tijd zijn neus bij de garage te laten zien. Op dat moment herinnert hij zich de cursus die vandaag begint: de eerste les in publieke relaties. Hij keert de auto. Bij de bushalte staat geen Jenny meer, terwijl er geen bus is langs geweest.

De cursus wordt verzorgd in een modern kantoor op de vijfde verdieping van een flatgebouw. Arnold is te laat, onvoorbereid en matig gekleed, wat hier underdressed wordt genoemd, een irritante term. Het kan hem weinig schelen. In een lokaaltje komen ze samen: twee begeleiders en een stuk of twaalf cursisten. Op een schoolbord, whiteboard genoemd, worden kernbegrippen genoteerd. Voor ieder is er een brochure met een plastic kaft. Arnold voorvoelt dat het een saaie dag gaat worden.
Om half drie is het gedaan. De eerste beginselen aangaande zender en ontvanger, boodschap en missie, zijn in hapklare brokken naar binnen geschoven. In de pauze belegde broodjes. De groep is als alle groepen overal: een paar haantjes, een vormloze meute en een enkele dwarsligger. Arnold herkent een jongen met wie hij op school heeft gezeten. Het is iemand die altijd voorin de klas zat en een lederen schooltas bezat. Deze tas doet nog steeds dienst. Zijn tegenzin overwinnend, spreekt hij hem aan, vraagt naar de bekende weg en weet in een halve minuut dat het met deze man helemaal goed zal komen. Een gemiddeld leven is een kwestie van je best doen en uitzitten.

Om zijn evenwicht te hervinden, rijdt hij na afloop naar zijn oude dorp. Café Tramzicht is een goede plek om op adem te komen. Op het plein arriveert juist een grafwagen. Twee in het zwart geklede mannen stappen uit. De ene krabt zich onder de rand van zijn pet, de ander kijkt rond en rolt een sjekkie.
“Vandaag heb ik pasteitjes. Trek?”
De cafébaas volgt het tafereel op straat eveneens.
“Ik heb helaas al gegeten in een kantine”.
De baas brengt een glas melk. Dit behoeft niet afzonderlijk besteld te worden, al komt het naderhand natuurlijk wel op de rekening.
“Bevalt het nogal buiten de polder?”
“Het is vlakbij en gewoon een andere polder”.
De cafébaas gromt wat. Zijn benige vingers omklemmen de tafelrand.
“Ik wil mij nergens mee bemoeien”.
“Dat gevoel ken ik”.
“Je vader heeft problemen met een gestolen wagen. Het staat in de krant”.
Arnold kijkt naar buiten. De doodgravers openen de achterklep van de grafwagen.
“Ze gaan even kijken of ie echt dood is”.
De cafébaas lacht, maar niet lang.
“Jullie personeel is naar huis gestuurd. Geen goed teken”.
Arnold knikt. Hij begrijpt dat de chef op nadere inlichtingen zit te wachten.
“Ik weet er niets van”.
De cafédeur gaat open. De kraaien treden binnen. Misschien hebben ze berekend, gelegenheid voor een kop verse koffie te hebben. Doden hebben immers alle tijd.
“Je gaat daarginder werken, zeker?”
“Dat doe ik al”.
De cafébaas krijgt haast. Elke klant is er één. Hij staat op en buigt omstandig.
“Denk erom: er gaat rotzooi van komen. Blijf erbuiten, jongen!”

Arnold besluit een paar dagen rust te nemen. Van verder bezoek aan de garage ziet hij af. Hij vindt alles bijeen dat hij zijn vader voorlopig wel voldoende heeft geholpen. Lekker onderuit in je eigen huis zitten, is een zegen.
Dit verstandige voornemen wordt hem precies een kwartier gegund. Het geluid van een auto trekt zijn aandacht. Bezoek! Arnold kijkt nieuwsgierig uit het raam.
Een gewone personenwagen rijdt het erf op. Er stappen drie mannen uit en daarna nog een. Het drietal loopt dadelijk af op de voordeur. De vierde blijft bij de auto. De voordeur kan helemaal niet open, want plattelanders gaan gewoonlijk achterom. Er wordt hard gebonsd en nog harder geroepen dat er politie is. Arnold probeert de mannen te antwoorden, maar het wordt pas stil wanneer hij hen door de klep van de brievenbus toeschreeuwt dat ze godverdomme moeten ophouden. Opgefokt en ontregeld wacht hij de komst van de heren bij de achterdeur af.
Stomme klootzakken.
Twee mannen betreden de woonkamer. De derde gaat de trap op.
“Zwarthoed, voornaam Arnold, geboren 14 juli 1953?”
Arnold voelt zich overdonderd. Hij haalt zijn schouders op.
“Wij hebben een bevel tot huiszoeking”.
“Huiszoeking? Wat zoeken jullie dan?”
“Hier blijven en je snavel houden”.
Mensen in onzekerheid laten, is een machtig wapen.
“We gaan beginnen”.
Boven zijn hoofd klossen voetstappen. Kastdeuren gaan open en dicht. Er wordt zelfs geklopt op de muren.
“Verberg je geld, Zwarthoed?”
Arnold is niet bij machte te antwoorden.
“Je kunt beter meewerken. De waarheid komt toch boven water. Net als het geld”.

Hij wordt gesommeerd aan tafel te gaan zitten. Het alternatief is, meteen te worden gearresteerd en afgevoerd. Op het Bureau hebben ze alvast een cel voor hem vrijgemaakt. De jongere van het stel rechercheurs vuurt vragen op hem af. Waar hij is geweest op die en die dag en wie hij allemaal kent en in welke hoedanigheid: vriendin, intiem, over de vloer, afspraken mee gemaakt of niet. Arnold voel drift opkomen.
“Het gaat je allemaal geen moer aan”.
Agenten worden opgeleid voor geweldsituaties.
“Wil je een klap voor je domme hoofd?”
“Wil jij vroegtijdig ontslag wegens onnodige geweldpleging?”
Arnold snauwt terug. Hij meent de agent ergens van te kennen.
“Je staat in mijn huis”.
De oudere agent grijpt in. In een vaderlijke rol probeert hij de ruzie te dempen.
“Zo komen we niet verder. Vertel eens over het meisje dat is doodgeslagen”.
Arnold krijgt een waas voor de ogen, het resultaat van angst en razernij.
Doodgeslagen? Heeft iemand Iris doodgeslagen?
Vragen komen in hoog tempo, van links en rechts, door elkaar met herhalingen, als in een CITO toets. Het is een tactiek: overvallen en murw maken. Arnold voelt zich gaandeweg beroerder. Dat er een keer politie kon komen, heeft hij voorzien. De manier waarop hij wordt aangepakt, gaat zijn voorstellingsvermogen te boven. En het blijft niet bij vragen. Hij wordt aangeraakt en beklopt alsof de agenten een zeldzaam dier hebben gevangen. Hij bereikt het punt van schreeuwen, maar krijgt geen lucht meer. Hier doorheen zaagt verontwaardiging: hij heeft immers niets te maken met drugs of met de dood van Iris. Een agent haalt zijn zakken leeg. Hij probeert overeind te komen, hapt naar adem en zakt op de vloer. Wat hierna gebeurt, verneemt hij pas naderhand en het belandt nooit in een verklaring van de politie.

Hij komt bij in een bed onder een laken, als is hij overleden Onmiddellijk hervat zijn brein het verzet. Hij schopt het laken weg en geeft een schreeuw. In de kamer is niemand. Paniek welt in hem op. Hij probeert overeind te komen. Een arts of verpleger in een witte jas komt gehaast binnen. De man is abnormaal groot. Hij probeert Arnold te kalmeren en vertelt waar hij is en waarom: het komt neer op hyperventilatie, maar eerder werd gedacht aan een hartaanval. Arnold voelt zijn slapen kloppen en zakt terug op het bed. Hij herinnert zich niets van wat er in zijn huis is gebeurd. Een vreemd kastje dat zijn hartslag registreert, hindert hem bij het liggen. De arts (het staat op zijn naamplaatje) ziet het en verplaatst het op een manier alsof het kastje meer waarde heeft dan de patiënt. Ander personeel betreedt de kamer, zonder dat duidelijk wordt waarom. Even later is het vertrek weer leeg, op één persoon na die hij weldegelijk herkent: Jenny. Een blik uit het raam leert hem dat hij in een ziekenhuis verblijft.

Haar aanwezigheid kalmeert hem en na een uur voelt hij zich voldoende hersteld om overeind te komen. Hij rekent al half op nieuwe moeilijkheden, maar de dienstdoende arts zet alleen de hartbewaking vast met tape. Ondersteund door Jenny mag hij eruit. Zijn eerste gang is naar de wc. Hierna gaan ze naar de kantine, Arnold omhuld door een soort jas zonder knopen.
“Heb je iets nodig?” Een vraag die al te weinig wordt gesteld.
“Geen idee. Misschien kun je mijn vader bellen”.
Jenny heeft ervaring met organiseren.
“Je vader komt straks. Hij neemt iemand mee”.
Ze haalt een flesje appelsap voor hem. Arnold zit op zijn stoel en kijkt rond. In de kantine ruikt het naar vettig eten. Er staat een pilaar met ansichtkaarten, afgestemd op de situatie voor de patiënt. Het gaat van Happy Herstel naar In Dankbaarheid. Zover is Arnold nog niet.
Tijd in een ziekenhuis is andere tijd dan op straat, langs het strand of aan tafel. Het is een luchtbel, een capsule, een gevangenis zonder tralies. Vandaag gebeurt er te veel om het allemaal te bevatten. Pa Zwarthoed arriveert wanneer Jenny juist opstapt. Het is toneel met doorlopende voorstelling.

“Je moet nog eens op het Bureau komen. Je huis is doorzocht en je gangen zijn nagetrokken”.
“Mijn wat?”
“Waar je was toen dat meisje stierf. Godverdomme! Je hebt er toch hopelijk niets mee te maken?”
Pa Zwarthoed is duidelijk van slag.
“Ik hoorde het pas gisteravond. Van Jenny. Ben ik aangehouden? Ik dacht dat u Mr. Slagveer zou meebrengen”. Slagveer is de familieadvocaat en hij gaat het nog druk krijgen.
De stress komt alweer opzetten.
“Je bent gewoon vrij. Juridische hulp is nu niet nodig, misschien later”.
Een verpleger komt naar Arnold kijken. Hij is een jonge knul, die een onzekere indruk maakt en vraagt of hij kan helpen. Pa Zwarthoed gebaart dat hij het wel alleen af kan. Een ogenblik meent Arnold drank te ruiken. Zijn aandacht zakt weg. Hij begrijpt nog altijd weinig van zijn nieuwe steriele omgeving. De lucht is droog en warm. Buiten het gesloten raam wappert een rood-wit gestreepte zonwering in de wind.
“Zal ik kijken of je mee naar huis kunt?”

Het wordt een vreemde week. Arnold slaapt in zijn oude kamer in zijn vertrouwde bed, thuis bij zijn vader en Trudie. Zijn zus vraagt niets. Ze maakt een collage voor hem en wil op schoot zitten.
Pa Zwarthoed begeleidt zijn zoon naar het Bureau voor een nieuw gesprek. Voor het gebouw wacht Mr. Slagveer, een schriele man met een keihard gezicht. Hij neemt het voortouw.
“Alleen antwoorden als ik knik. Verder je mond houden, gesnapt?”
Het verhoor dat vraaggesprek wordt genoemd, duurt een uur. Het verloopt moeizaam. Dezelfde agenten als bij de huiszoeking zijn aanwezig. Gaandeweg loopt de spanning weer op. Vooral de jongere agent is lastig. Hij vertrouwt het zaakje niet. Zijn Italiaanse arrestant beweert veel geld kwijt te zijn. Mr. Slagveer onderbreekt hem voor een paar vragen.
“Wat is de naam van deze Italiaan? In zijn land wonen er namelijk miljoenen. Waarom zit hij vast? En om hoeveel geld gaat het alles bij elkaar? Waarover precies wordt stampij gemaakt?
Zijn aanpak werkt.
“Er is anderhalf miljoen zoek!”
De naam van de arrestant blijft geheim. De man verdient bescherming. Hij beschuldigt Arnold als dader. In de woning van Iris is naast heroïne Duits geld aangetroffen. De ironie wil dat de agenten, in plaats van informatie los te krijgen, deze juist afstaan. Honderd gedachten vliegen Arnold door het hoofd. Het vermiste bedrag doet hem duizelen. Tot nu heeft hij gewoon genomen wat hij nodig had en de rest liet hij ongeteld liggen.
Bekend is zelfs dat de verdachte bij een rijwielhandelaar zijn brommer heeft verkocht. De advocaat onderbreekt opnieuw. Dit doet hij kalm en met precies afgewogen woorden.
“U spreekt over mijn cliënt als verdachte. Wij zijn hierheen gekomen voor een gesprek, niet voor een verhoor”. De agent moet inbinden. Voor zijn verjaardag zal een exemplaar van het Wetboek van Strafrecht worden besteld.
“En dan nog iets. Waarom zou je iets verkopen wanneer je een bak geld achter de hand hebt?”
De politie ziet hier een aanwijzing in dat de brommer heeft afgedaan. Hoe zit het met die sportwagen van hem? Een snotneus (correctie door Mr. Slagveer) rijdt rond in een auto die de commissaris niet eens kan betalen!
De meeste vragen kunnen gewoon beantwoord worden. In Arnolds woonhuis is niets bijzonders aangetroffen. Wel blijft het opmerkelijk dat een halfwas zelfstandig woont in een dergelijk koophuis. Hoe is dat mogelijk?
“U moet echt uw huiswerk maken. Het object staat op naam van Zwarthoed senior, hier aanwezig. Dit geldt ook voor de hypotheek en hieraan verbonden verplichtingen”. Een terecht, maar riskant antwoord. Het scheelt weinig, of het zwaartepunt van de vragen verschuift naar Pa Zwarthoed. Mr. Slagveer breekt dit proces ruw af.
“Ik verzoek u met klem zich te beperken tot de voorliggende kwestie”.
De mededeling voor Pa Zwarthoed is eenduidig: houd uw mond en breng de boekhouding op orde.
De agenten wegen de situatie. Ze zitten tegenover een wethouder en willen niet voor schut gaan.

Hiermee is het niet gedaan. De dienders gaan naar koffiehuizen om inlichtingen te verzamelen. Hierin komt Arnold naar voren als een opvliegend karakter. Zo zou hij in De Taverne de barman hebben gestoken met een dolk. Een zekere Muis heeft beweerd dat Arnold Iris wel vaker lastigviel. Waarom wilde Arnold zo hardnekkig weten waar zij was?
“Waarom zou mijn cliënt naar iemand informeren als hij weet dat ze is overleden?”
Mr. Slagveer onderbreekt de ondervragers nog maar eens.
“En heeft de barman aangifte gedaan? Nee? Dan mag u hierop niet rechercheren”.
Advocaten zijn duur, maar ze houden je wel in vrijheid.
“Ik ben van mening dat u mijn cliënt intimideert met insinuaties. Ik eis dat u ter zake komt en het uitspreekt wanneer u hem iets ten laste legt”.
De oudere agent haalt een verkreukeld lottoformulier uit een dossier. Nou ja, het is een kopie. Zonder de opmerkingen van de advocaat te beantwoorden, legt hij het papier voor Arnold neer.
“Wij hebben dit aangetroffen op de Italiaanse arrestant. Jouw naam en handtekening staan eronder! Wat hebben jullie met elkaar van doen?”
Met elkaar van doen. De agent moet uit een andere landstreek komen. Een logische gedachte, want agenten worden om de zoveel jaar op een andere stek geparkeerd. Zo houden ze afstand tot het publiek. Vertrouwen is mooi, maar controle beter.
Ondanks een waarschuwende schop tegen zijn been door Mr. Slagveer, laat Arnold zich meetrekken.
“Het is mooi dat u mij dit laat zien. Dan kan ik nagaan of ik heb gewonnen”.
De jongere agent maakte een sprongetje van vreugde.
“Dus je ontkent het niet!”
“Nee hoor. Ik hoop alleen dat het de juiste getallen zijn”.
Ook zonder het bierviltje waarop hij ze eerder schreef, komen de getallen hem bekend voor.
“Mag ik hier een kopie van?”
De agent wil al weigeren, maar Mr. Slagveer vindt het een goed idee en dringt aan. En hij heeft meer noten op zijn zang.
“Uw arrestant heet dus Pino”. Staat op het papier”.
Arnold mag toelichten. De Italiaan zat met zijn vriendin Sonja in de Ragebol, een café in de stad.
“Er waren genoeg mensen bij toen ik dit voor hem invulde. Zelf komt hij namelijk tot niets. Vraag het na bij Patrick, de chef van De Ragebol. Wat zou het allemaal? Hij verdween en ik zag hem niet meer”.
De enige die mij hierover in problemen kon brengen, is Iris en zij leeft niet meer.
Opnieuw grijpt Mr. Slagveer in.
“Precies. Waar wilt u precies naartoe?”
Hij werpt Arnold een waarschuwende blik toe.
Politie en advocatuur. Samen voeren zij een dans op rond de hete brij. De verdachte is slechts speelbal. De volgende zet is aan de politie.
“Onze vriend in de cel heeft mogelijk deelgenomen aan een overval in Duitsland. Nu wil het geval dat hij graag bij ons blijft omdat er lui achter hem aanzitten. Die willen hun geld terug. Meneer Zwarthoed Junior mag dus wel oppassen”.
Iedere gewone burger zou verschrikt zwijgen na deze tirade. Zo niet Mr. Slagveer.
Verspeeld? Deed hij dan niet zelf mee aan de overval?”
“Daar kan ik niets over zeggen”.
“Dat doet u anders wel. Was hij wellicht koerier?”
“Waarom denkt u dat?”
“Een kwestie van semantiek. U zegt verspeeld. Dit wijst op het bezit van iets dat je daarna kwijtraakt”.
“Laat u dat liever aan ons over”.
Mr. Slagveer gooit het over een andere boeg.
“U waarschuwt mijn cliënt, maar wat doet u om hem te beschermen?”
“Beschermen? Laat hem eerst maar eens praten. Wij zijn Sinterklaas niet”.
Mr. Slagveer denkt even na.
“U noemt het meisje Iris van Engelen”.
“U praat voor uw beurt, meneer de advocaat”.
“Mijn cliënt heeft met haar overlijden niets te maken”.
“Dat hebben wij ook niet gezegd”.
“Maar u suggereert het wel”.
“Dat zijn uw woorden”.
“Arnold is dus hierin geen verdachte?”
“Wij verdenken iedereen tot het tegendeel is bewezen”.
“U heeft een vreemde taakopvatting waar ik per ommegaande een aantekening van maak die aan het dossier zal worden toegevoegd”.

Een verhoor is een belastende gebeurtenis. Arnold haalt een verse Craven tevoorschijn, maar wordt meteen tot de orde geroepen.
“Niet roken! Je mag hier niet roken”.
De sigaret blijft op tafel liggen. Dan maar je vingers tegen elkaar drukken. Het knakken is duidelijk te horen. Arnold knikt naar zijn kwelgeest en formuleert langzaam.
“Ik herinner het mij weer. Wij zaten ooit bij elkaar op school”.
“Geef liever antwoord op onze vragen”.
“Jij kreeg geregeld klappen, omdat je ouders ooit bij de NSB zaten”.

Het wordt tijd voor een korte pauze. De stemming is wederzijds opgefokt. Natuurlijk valt de verwijzing naar de oorlog verkeerd. De betreffende agent voelt zich beledigd. Hij heeft met het verleden van zijn ouders niets te maken. Bovendien is hij twee jaar ouder dan Arnold en beschouwt hem als rechtmatig prooidier. Mr. Slagveer neemt de oudere agent mee voor een onderonsje. Bekvechten leidt zelden tot een doelmatige uitslag. Dit geldt ook voor de politie. Terwijl Arnold en zijn vader zwijgend wachten, wordt zoiets als een overeenkomst bereikt.
“Je kunt naar huis”.
Een mededeling van gewicht.
“Je moet je wel beschikbaar houden”.
Pa Zwarthoed laat zich horen.
“Waarvoor eigenlijk, als ik mag vragen?”
“Het onderzoek is nog niet afgerond”.
De agent heeft nog een kleine uitsmijter. Hij richt zich tot Arnold.
“Wees blij dat mijn collega geen klacht wegens belediging tegen je indient”.
Mr. Slagveer maakt opnieuw een aantekening en sluit zijn cahier.
“Mooi, dan zijn we klaar. Ik ga ervan uit dat uw collega zich van verdere intimidaties onthoudt. Anders zal ik een klacht moeten indienen”.
Er valt een korte stilte, maar de advocaat is nog niet helemaal klaar.
“Nog even over het lottoformulier. Ik vorder een kopie van u, omdat het grondslag kan zijn om een vordering tegen uw arrestant in te dienen. Ook een mondelinge overeenkomst geldt juridisch als een volwaardige overeenkomst. Ik dank u”.

Buitenlucht werkt verfrissend. Na enige minuten kan Arnold zich nauwelijks nog voorstellen wat er zojuist allemaal is gebeurd. Over het chagrijnige gezicht van Mr. Slagveer glijdt een glimlach.
“Leuk hoor, die verwijzing naar de oorlog. Deze agent zien we niet meer terug en dat is maar goed ook”.
Adviezen volgen: de oude hangplekken kunnen beter gemeden worden. Verder moet Arnold erop rekenen verder te worden nageplozen of zelfs geschaduwd.
“En biedt in geen geval ergens een Duits bankbiljet aan”.
Een gezamenlijke lach schalt over het water voor het Bureau. Onduidelijk blijft of Mr. Slagveer vermoedt hoe de vork in de steel steekt.

Vader en zoon eten op zaterdagavond in de stad. Er zijn ook zaken te bespreken. Zo heeft Pa Zwarthoed chef monteur Johan ervan overtuigd dat opstappen voor zowel werkgever als werknemer het beste is. Een donatie heeft geholpen dit besluit te nemen. Net als de handtekening van Johan onder de tekst dat hij van verdere mededelingen aan autoriteiten over de garage of claims afziet.
De overige werklui begrijpen dat hun baan gevaar loopt. Ze komen tegenwoordig zelfs weer op tijd. Het geval met de gestolen wagen is door Justitie afgedaan met een waarschuwing. De betrapte eigenaar is zelf klusser en heeft mogelijk op eigen gezag geknoeid. Bewijs ontbreekt. De auto wordt in beslag genomen en vernietigd, maar dit kost Garage Zwarthoed niets dan misschien een beetje reputatieschade.
“Onder ons gezegd”.
Pa Zwarthoed gebruikt dergelijke woorden wanneer er gevaarlijke opmerkingen volgen. Arnold let goed op.
“Het is me niet ontgaan dat je woonhuis grondig is opgeknapt. Je snapt waar ik heen wil”.
Arnold aarzelt. Hij kan op veilig spelen en liegen, of anders de deksel van een put trekken. De aarzeling wordt geregistreerd.
“Zeg het maar. Ik ben immers je vader”.
Deze toevoeging zal bijna ieder kind tot vertrouwelijke uitingen brengen. Zo niet Arnold. Tijdens een eerdere nachtelijke overdenking heeft hij beslist niemand in het echte verhaal te laten delen. De enige die beweerde hem te hebben gezien, is immers overleden, hoe tragisch ook.
“U vertelt ook niet alles over de garage. Soms is het beter onwetend te zijn”.

Een kwartier eten ze zwijgend. Het is een rustig restaurant. De kok komt even kijken of de klanten tevreden zijn.
Pa Zwarthoed hervat het gesprek.
“Arnold, ik vraag me af of jij in de zaak moet komen. Ik heb bovendien eigenlijk andere plannen. De rondweg gaat door. De garage wordt gesloopt. Hier heb ik als wethouder zelf voor gepleit, dus kan ik er moeilijk op terugkomen. Kwestie is, dat ik gewoon geen zin meer heb in een nieuw autobedrijf”.
“Is dit mijn straf?” Arnold voelt zich aangestoten.
“Welnee. Maar ik heb ingezien dat je een eigen leven hebt. En daarmee begon ik over het mijne na te denken”.
“En u wilt met Birgit gaan samenwonen?”
Nogal een vraag, maar tegelijk ook een soort ons-kent-ons. Birgit is immers de moeder van Jenny.
“Daar denken we wel over. Bij het ziekenhuis zag ik trouwens Jenny. Je gaat toch niet daar werken, hoop ik?”
Arnold haalt zijn schouders op. Zijn gedachten waren de afgelopen week zelden bij de Studio.
“Je zou alsnog kunnen studeren. Je begint gewoon een jaar later. Wat maakt het uit?”
Een verstandig voorstel. Studeren is alleszins betaalbaar en een diploma stelt nog iets voor, al zal de populaire Sociale Academie spoedig slijtplekken vertonen. De opleiding Het zal uitdraaien op voorbereiding tot werkloosheid.

Eindelijk weer thuis. Tijd om de schuurdeur open te zetten en het bed van Iris in delen de trap op te slepen. Verdomd, hierover heeft hij niets gezegd omdat het hem helemaal niet te binnen schoot. Daar zit hij, op de vloer van zijn nieuwe slaapkamer, met het bed van een meisje met wie hij heeft geslapen en dat nu niet meer leeft. Het in handen houden van hard bewijs van haar bestaan ontregelt hem bepaald.
De constructie is voorzien van holle buizen, simpel aan elkaar te haken. Tot zover de theorie. In de praktijk blijkt het een vervelend karwei. Moet het hoofdeinde nu linksom of juist niet?
Hij besluit eerst maar alle delen bijeen te brengen. Vervolgens willen de haken maar niet in de uitsparingen vallen. Meer uit frustratie dan omdat hij meent er iets mee op te schieten, doorzoekt hij de schuur op bruikbaar gereedschap. Een tang helpt bij het ombuigen van een meterlengte ijzerdraad. Is het frame met lood gevuld? Hij steekt de draad in een buis, om al meteen vast te lopen.
Jezus Christus. Waarom heb ik die troep ook meegenomen?
Behoedzaam trekt hij de draad naar zich toe. Wanneer er zand in zit, kan je de hele kamervloer gaan schoonvegen.
Uit de legger verschijnt een strak samengerolde bundel bankbiljetten van de soort die hem al te bekend voorkomt. De erfenis van Iris dient zich aan.

Het is als vissen in de Vijver des Heren. Bij iedere nieuwe boring is het raak. Het kan nauwelijks anders, of Iris heeft geld weggenomen uit de tas van Pino, precies zoals Arnold haar in een opwelling heeft voorgehouden. Het moet gebeurd zijn voor hij De Tsarina binnendrong en de rugzak meenam.
Misschien was zij nog binnen. Vandaar dat ze mij heeft gezien. Of ze kwam terug om meer te halen.
Elke holle buis blijkt volgestouwd met papiergeld. Arnold voelt zich enigszins onwel worden en onderbreekt zijn bizarre bezigheden. Hij opent het bovenvenster om frisse lucht binnen te laten. Het verwondert hem dat niemand het bed heeft onderzocht toen het nog in de woning van Iris stond.
Ze wisten niet dat ze net was verhuisd. Maar wie zijn ze? 
Hij staart naar zijn erf en stelt vast dat het regent.
Hij hervat het werk en slaagt erin het bed in elkaar te zetten. Wat ligt daar? Het lijkt op een ansichtkaart. Komt dit ook uit het bed? Arnold vouwt het gebogen papier open.
Van schrik laat hij het uit zijn handen vallen. Hij herkent zowel handschrift als de tekst.

Je denkt zeker dat je ermee wegkomt.

Vroeg in de morgen wordt hij wakker. Zijn lichaam voelt steenkoud aan. Het ligt voor de hand de deken over zich heen te trekken, maar Arnold komt overeind. Sommige zaken kunnen niet wachten, of je gaat er spijt van krijgen. Stram kleedt hij zich aan en daalt de trap af. De huisdeur zit niet in het slot. Een willekeurig persoon had simpel binnen kunnen stappen.
Hij trekt zijn schoenen aan en begrijpt er goed aan te doen binnenkort rubber laarzen te kopen. Een boerenerf is iets anders dan een trottoir in een dorp of stad. In de schuur pakt hij een spade die de oude bewoner heeft achtergelaten. In de aarden bodem van de kippenschuur begint hij een gat te graven. Hierin wil hij het geld van Iris verbergen.

In de stad gaat hij langs bij het ziekenhuis om zijn hartkastje in te leveren. Dag in dag uit hiermee rondlopen, bevalt hem slecht. Bij de balie toont het personeel nauwelijks belangstelling. Het lijkt erop dat je zo’n attribuut gemakkelijk thuis kan houden zonder dat er een haan naar kraait. Dus steekt Arnold het kastje alsnog in zijn jaszak en maakt rechtsomkeert. In een winkel voor witgoed laat hij zich uitgebreid informeren over wasmachines. De verkoper heeft zeker de Detailhandelsschool bezocht, want geen enkel voordeel blijft onbesproken. Hierover valt niet te lachen, want twintig jaar later zullen verkopers hun kennis voorlezen uit de slecht vertaalde handleiding van de fabriek.
Arnold koopt een Philips. Dit Nederlandse fabricaat is van wereldformaat, al zou je het niet afleiden uit de decennia aangehouden kneuterige reclame.

Uit gewoonte of om zichzelf te overtuigen dat hij vrij kan rondlopen, stapt hij Doublecross binnen. Op de kubussen zit een kolonie corduroy. Het lijkt wel of het kader van de PSP is neergestreken en dat is precies het geval. Arnold herkent aanstonds zijn naamgenoot, marginaal raadslid in de gemeente van Pa Zwarthoed.
“Hoi Arnold”.
“Dag Dubbelganger. Congres op de werkvloer? Iets ludieks?”
“Nog altijd even cynisch?”
De PSP man legt uit, dat deze avond een filmvoorstelling annex discussie wordt georganiseerd. Natuurlijk niet in dit van junks vergeven café, maar in Provadja, een links bolwerk, broeinest van maatschappelijke weerstand. De film gaat over onderdrukking op het platteland van Zuid-Amerika.
“Weten je klanten waar dat ligt?”
“Neem jij ooit iets serieus?”
Arnold grijnst minzaam. Bedachtzaamheid is een mooie eigenschap. Net als de bereidheid alleen iets te zeggen als het ergens toe dient, iets anders dan streling van het ego.
“Pilsje?”
“Welja”.
Hij gaat er even bij zitten. In feite zijn het aardige jongens. Ze geloven meer in Maarten Luther King dan in Mao, de man die de middeleeuwse Chinese boeren in het kader van de Rode Revolutie staal laat smelten achterop het erf. Wie niet meedoet, wordt doodgeslagen door opgefokte snotneuzen.
Er worden joints gedraaid. De jonge socialisten gaan mee met de tijd. De geluidsinstallatie buffelt stevige muziek over de bezoekers. Blazers zitten erbij, degelijk werk. You made me so very happy.
“Al opgeroepen voor de dienstplicht?”
“Welnee”.
“Wat? Afgekeurd?”
“Ze willen alleen langharige gasten, omdat ze daar in het leger het schurft aan hebben”.

Nieuwe klanten arriveren. Het zijn magere twintigers uit kraakpanden en ordeloze gezinnen. Een bouvier met een rode zakdoek om de nek scharrelt gelaten tussen hun lange benen door. De groep zwerft van popconcert naar park en komt alleen in de bewoonde wereld om een uitkering op te halen.
Met enige tegenzin constateert Arnold de komst van Sonja. Ze wordt vergezeld door een Noord Afrikaan. Je kan denken dat zij er een particulier asiel op na houdt.

Na Sonja dwarrelt Dalton Muis de zaak in. Voor deze ene keer is hij zonder broer of ander escorte. Een ernstige fout voor een straatcrimineel.
“Even wat zaken doen!”, roept Arnold zijn naamgenoot in het oor. Hij keert zich nog even om.
“O ja. Een gratis tip. Koop een huis! Voor het geval de revolutie mislukt”.
Muis heeft het gevaar gezien. Hij vlucht de toiletruimte in.
Langzaam werkt Arnold zich tussen de mensen door.
Even wachten. Ik geef hem de gelegenheid te denken dat ik hem vergeet.
Twee volle minuten wacht hij. Zijn horloge registreert de voortgang.
Vervolgens ramt hij de toiletdeur open, dwars door het zwakke slot heen. Hij schopt de afgebladderde toegang meteen achter zich dicht. Muis zit op de toiletpot en rookt een handgedraaide sigaret.
“Kijk aan! Wat een leuke ontmoeting!”
Arnold slaat met links, schopt een been weg, grijpt Muis bij zijn haren en raapt de gevallen sigaret op.
”Wat dacht je van een kleine toevallige brandwond?!”
Hij kan doen wat hij wil. Wie zal hem horen? Vloer en wanden vibreren met de beestenherrie in het café.
Muis verkeert in een stadium van geestelijk onvermogen. Je ziet dat hij probeert te antwoorden, maar het blijft bij luchthappen. Arnold werpt de sigaret op de natte vloer en verhevigt zijn greep.
“Wat moet dit voorstellen, Melkmuis? Denk jij godverdomme dat we hier in Chicago zijn?”
“Wat? Watte?”
“Houd je smoel”.
Dalton Muis begint zowaar te lachen. Tijd voor een draai om zijn oren.
“Au! Rotzak!“
“Wat heb jij de politie over mij wijsgemaakt!? Zoek eens vlug in je Brinta brein!”
Hij slaat Muis opnieuw en hard, al kan je door het vele hoofdhaar niet goed zien tegen welk deel van de schedel de klap aankomt.
“Flikker op, Fascist! Jij geeft immers geld uit als water. Dat weet iedereen”.
Arnold haalt opnieuw uit.
“Ik hoor dat Iris dood is. Hoe zit dat? Waarom zit jij niet vast, vuilbak?”
”Wat? Ik? Laat me los. Ik voel me niet goed”.
Muis produceert inderdaad onrustbarende keelgeluiden. Arnold laat los en gaat rechtop staan. Hij krijgt trouwens pijn in zijn rug wegens de ongemakkelijke houding.
“Krijg ik nog antwoord of hoe zit het?”
“Het was Patrick, man. Die zei dat jij geld hebt van Iris”.
Arnold slaat Muis met de vuist vol bovenop het schedeldak. Het is alsof hij hem dwars door de toiletpot wil stampen.
“Hoe komt Iris aan geld? Heb je daar al berichten over doorgekregen?”
De toegangsdeur zwaait naar binnen. De nieuwe begeleider van Sonja kijkt nauwelijks op van twee mensen bij één toiletpot. Arnold snauwt hem aanstonds toe.
“Zoek je iets, Alibaba?”.
De ander geeft een onverstaanbaar antwoord.
“Opgelazerd. Wegwezen”!
De deur valt weer dicht. Muis moet overgeven. Hij draait zich om en zinkt neer bij de toiletpot. Braaksel rijst uit zijn maag als lava uit een vulkaan. De zure damp van een gering leven vult de ruimte.
Arnolds voet tikt op de vloer mee in de maat van de muziek. Hij kijkt neer op het schokkende lijf van de Machteloze Dalton.
“Christus, wat stinkt dat. Eten jullie gebakken ratten in dat kraakpand?”
Antwoord blijft uit. Lichamelijk ongemak overwint zelfs angst voor geweld. Arnold praat verder, al is het maar om tijd te vullen en daarmee zijn vrees voor nieuwe bezoekers te maskeren.
“Je moet maar zo denken: een beroerd leven heeft ook z’n voordelen”.
Of deze woorden tot Muis doordringen, is onmogelijk vast te stellen.
“Wanneer je een ellendig leven hebt, dan is de overgang naar creperen minder groot”.
“Help! Help!”
Muis raakt in paniek.
“Schreeuwen?! Gaan we schreeuwen?”
Muis moet niet denken dat hij de voorrechten van Trudie heeft. In een opwelling van drift plaatst Arnold zijn voet op het hoofd van zijn slachtoffer en drukt dit neer in de pot van het toilet.
“Ik zal je leren mij te belasteren, kakkerlak!”
Daar, uit de diepte van onnoembare voedselrestanten, toont de junk veerkracht. Zijn uitspraak is duidelijk te verstaan.
“Moordenaar!”
Arnold trekt het toilet door. Zwetend keert hij terug in het café.

De jonge socialisten staan op punt van vertrek. Als gewoonlijk met een groep duurt dit nogal. Onvermijdelijk ontstaat ergens oponthoud, discussie, gezanik. Iemand kan zijn jas niet vinden of is vergeten een consumptie te betalen. Voor elke rechtgeaarde individualist is dit een drama. Arnold passeert het gezelschap dat klungelt met een statief en een versleten filmcamera. Zwetend door zijn aanval van perverse agressie in de toiletruimte, groet hij zijn naamgenoot met een hoofdknik en wenst hem genoegen met de filmvoorstelling.

Voor de meeste mensen bestaat het leven uit werken en slapen, eten en drinken, plus af en toe een half uurtje seks. Een mening hoor je van vrienden, of lees je in de krant. Mensen raken van lieverlee verslingerd aan sleur. Na verloop van tijd vinden ze zelfs dat iedereen het zo zou moeten doen. Wee je gebeente wanneer je er anders over denkt. Daar betalen de lui geen belasting voor! Arnold marcheert door de stad en koelt langzaam af.
Muis Dalton is niet het echte probleem. Toch was het meegenomen hem een paar klappen te verkopen.

In De Zwarte Beer is de boel opgeknapt. Je mag het een metamorfose noemen. Zelfs het plafond is onder handen genomen. Op de vloer liggen verse grenen planken. Naar de laatste mode zijn de wanden grof gestuukt met scherpe strijkranden. Dergelijk werk kan door elke amateur worden verricht. Nieuwe tafels en stoelen zijn geplaatst, de druipkaarsen met hun groene flessen verwijderd. Het begint er modern uit te zien, zij het een beetje zielloos. Bluesmuziek klinkt het beste in doorrookte ruimten, bij de stank van verschaald bier, met op een barkruk een verloren meisje dat troost behoeft.
“Een koffie en een tosti. Alleen kaas. Geen ham”.
De barman is een vlotte jongen met een ringbaardje. Bij de bierpomp staat een bos bloemen met een ingeprikt kaartje. Arnold hoopte op de aanwezigheid van Gerben, maar zijn vroegere schoolmakker laat zich niet zien.
Hij neemt plaats, voelt zich uitgeput en trekt een krant naar zich toe. Een protestantse dominee predikt de ondergang der katholieken: het is een Kerk voor homofielen en pedo’s!  Arnold proeft de zin: is het nu Kerk voor of Kerk van?

De muziek in de vernieuwde Zwarte Beer klinkt goddank als vanouds. Oscar Benton blaft op ruwe toon een paar oneliners over hoe je ongehoorzame vrouwen moet aanpakken.
I’ll kill you, if you don’t listen to me. Zo te horen wordt zijn mannelijk ego zwaar op de proef gesteld.
Onveranderd maalt de kwestie Iris door zijn hoofd. Zijn boosheid op Dalton Muis is daarentegen flink gezakt, met dank aan de afstraffing op de wc van Doublecross. Achter zijn rug staan drie studenten te praten. Ze wisselen meningen uit over docenten aan de Academie. Of die wel geschikt zijn om les te geven. Ook worden namen genoemd van grote denkers. Popper (Karl) en Marcuse (Herbert).
Arnold hoort het aan zonder de studenten te zien. De discussie komt hem voor als enigszins onvolwassen. Waar hij recent wel eens heeft overwogen te gaan studeren, slaat hij per ommegaande weer aan het twijfelen. Met de noodkreten van Janis Joplin in de rug verlaat hij het café en loopt terug naar zijn auto. Hier leunt hij minstens een minuut besluiteloos tegen het portier.

De parking van Het Paradijs is vormloos en wijds. De opzet stamt uit een tijd dat ruimtegebrek nauwelijks een overweging was, laat staan een probleem. Het gebouw doet denken aan een ouderwetse uitspanning uit het tijdperk van schoolbusreizen. Arnold inventariseert de automobielen die er staan.
Is dit de klandizie van een Nachtclub? Of moeten de dure jongens nog komen?
De portier wil hem tegenhouden. Waar is zijn lidmaatschapskaart? Het uitspreken van de naam Filarski brengt de barbaar tot inkeer. Arnold mag alsnog naar binnen. Bij gebrek aan beter bestelt hij een glas Rivella en besluit een beetje rond te lopen.
De bezoekers zijn even doorsnee als de auto’s waarin ze zijn gekomen. En dan die muziek, mag je het nog zo noemen? John Denver, eigenlijk Deutschendorf, populair in het achterlijke zuiden van de Verenigde Staten, zingt een afgezaagd deuntje. Je ziet hem gemakkelijk voor je in zijn all American overhemd met grote ruiten, een bril op de neus om hem de schijn van satire te bezorgen. Plotselinge angst kruipt aan de binnenzijde van zijn huid omhoog.
Ik heb hier niets goeds te verwachten.
Naast een automaat voor sigaretten hangt een muurtelefoon. Het is een gangbare voorziening in een café. In het geldbakje ligt een achtergelaten kwartje waarmee hij kan bellen.
“Jenny?”
“Arnold!”
Ze heeft vergeefs geprobeerd hem te bereiken toen ze nog op reis was. Helaas is hij zelden thuis en nog minder in de Garage. In andere landen hebben ze allang antwoordapparaten. Nederland loopt jaren achter. Het zijn mededelingen die niets aan de werkelijkheid veranderen.
Ze spreken af dat hij later op de avond naar haar huis zal komen. Een beetje doelloos neemt hij plaats aan de bar en bestelt een zwarte koffie. Zijn blik valt op een streekblad, onaangeroerd en maagdelijk opgevouwen.
Veel belangstelling voor begrafenis jonge vrouw, kopt het artikel. Hij laat de krant liggen, maar zijn blik wordt er wel steeds naartoe getrokken. Langzaam tikken minuten weg.
Bij zijn vertrek geeft hij de portier een vers pakje Caballero. De ene dienst is immers de andere waard. Van Het Paradijs naar de Eeuwige Laan vergt vijf minuten. In een BMW.

Rond Huize Filarski fladderen vleermuizen. De kleine vampiers plukken motten en ander ongedierte uit de lucht. De voordeur staat op een kier. Arnold betreedt de hal, met het voorgevoel dat hij in een val wordt gelokt.
“Hallo! Is hier iemand?”
Geen antwoord. Onder de enige brandende lamp ligt een briefje, verzwaard met een sleutel. Het briefje bevat een uitnodiging, een belofte.
“De tegenspoed der deugdzaamheid”.
Hij steekt het briefje in zijn zak. Een perverse gedachte maakt zich van hem meester.
Ik verkracht Jenny in haar eigen bordeel.
Hij veegt het zweet van zijn voorhoofd. Het spelletje bevalt hem maar matig. Behoedzaam vervolgt hij zijn weg. Een deur links, een deur rechts, hoe zit het ook weer in elkaar?
Ze wil gevonden worden.
In een flits ziet hij allerhande scenario’s vóór zich. Barry heeft kornuiten opgetrommeld om hem de buit van Pino afhandig te maken. Of een horde pornomeiden werpt zich op hem. Aan de andere kant is het een uitgelezen kans even rond te neuzen. Als Jenny een spelletje wil spelen, mag het van twee kanten komen.
Hij betreedt haar werkkamer en knipt het licht aan. Zo te staan in haar eigen omgeving. Zijn vingers bladeren door foto’s. Vakantieprenten, opnamen uit stad en land, in zwart-wit en kleur. Kunstcatalogi van veilinghuizen, magazines en bankafschriften liggen overal. Zijn ogen zoeken dadelijk het saldo. Dit valt nogal tegen. In zijn strooptocht vindt hij de handtas van Jenny. Hierin zit de gebruikelijke rommel die alle vrouwen meeslepen: make up, spiegeltje, sigaretten, aansteker. Arnold zoekt een agenda, notitieboekje of een adressenlijst, maar vindt er geen.

Dat je op rationele wijze een plan bedenkt en dit vervolgens uitvoert, is een dwaling. De werkelijkheid is gecompliceerd en onvoorspelbaar. Ingeval plannen echt uitkomen, berust dit meestal deels op toeval. Uiteindelijk is er bovenal de aandrang, de redeloze wil. Deze vindt vaak weinig genade bij anderen en vandaar dat het argumenten en interpretaties regent. Computers zullen hierin slechts op bescheiden schaal verlichting kunnen bieden. Arnold is vooral nieuwsgierig

De deur naar de hel zit op slot. Er rest hem weinig anders dan aan te kloppen. Jenny blijkt weldegelijk aanwezig, al duurt het nogal voor ze hem binnenlaat. Een geur van wierook slaat hem tegemoet. Achter hem klikt de deur in het slot.
Ze is in vol ornaat. Zwarte latex sluit als een tweede huid om haar lichaam en toont alle vormen en rondingen. Haar gezicht is onbedekt, het rode haar strak naar achteren gekamd. Ze draagt hoge leren laarsjes. Ongenaakbaar is het woord.
“Je bent te laat. Schoenen en jas uit!”
Een riskant moment. Jenny toont waar Arnold om heeft gevraagd, lang geleden in een winkeltje. Instinctief begrijpt hij, dat een botte reactie het einde aan alles zal betekenen. Ze zal hem subiet de deur uitsmijten. Aan de andere kant vertrouwt hij haar niet helemaal en dit betekent hetzelfde als helemaal niet. Jenny speelt hoe dan ook een spel. Hij wil iets zeggen, maar weet niet goed wat.
“Schiet eens op!”
Hij herpakt zich halfslachtig. De sfeer in het vertrek nodigt uit je over te geven.
“Je hebt me gevraagd om te komen filmen”.
“Discussiëren doe je maar op het politiebureau”.
Ze laat hem weten op de hoogte te zijn. Uitleg hoeft hij niet te verwachten.
Arnold weet dat hij risico loopt, maar laat zich niet kennen. Wanneer Jenny een krachtmeting wil, dan moet het maar. Traag doet hij wat hem wordt gevraagd. Ze komt vlakbij hem staan. Haar warmte bereikt hem doorheen het dunne plastic. Ze blinddoekt hem.
“Afblijven. Je moet het verdienen”.
Hij laat zich vastbinden. De handen aan elkaar. Zijn armen werden opgetrokken. Ze bindt hem een blinddoek voor. Even rijst er weerstand in zijn houding. Het is te laat. Ze ketent zijn voeten aan de vloer.
“Arnold Zwarthoed. Heel wat gewend, nietwaar? Nog iets van je gading gevonden in mijn werkkamer? Je mag leren om beter op te letten. Overal hangen camera’s, jongetje”.
Ze beschimpt hem, deelt een paar tikken uit met een venijnige stok en zet muziek aan. Eigenlijk is het geen muziek, maar een caleidoscoop van klanken die als een draaikolk samenkomen en weer uiteendrijven in oeverloze herhaling.
“Je mag best schreeuwen. Dat doen er wel meer. Niemand die het hoort”.
Hij kan niets zien, waardoor de tikken onverwacht aankomen.
“Waar is het geld van Iris gebleven, vriendje van me?”
Het brein deelt elke mededeling meteen in naar de mate van gevaar. Arnold reageert onverschillig.
“Kon je het niet vinden toen je daar was?”
Hij voelt hoe haar handen zijn broek losmaken. Ze schuift zijn kleding een eind omlaag. Het moet er lachwekkend uitzien ingeval je het licht zou aandoen.
“Jenny, maak me los”.
“Geen denken aan”.
Ze rommelt in de kamer. Het duurt nogal. Door de blinddoek heen ziet hij lichtflitsen.
“Foto’s voor afgedankte en toekomstige vriendinnen. Bertine zal ervan opkijken. Waar heb je het geld gelaten?”
Ze slaat hem en met erotiek heeft het niets te maken. Pijn doet hem onwillekeurig schreeuwen.
“Ik zou maar praten, want straks komen er een paar anderen bij. Op dit moment zijn ze bezig om je huis om te keren”.
Het is een mededeling die bij hem aankomt.

De mens overleeft door aanpassing aan veranderende omstandigheden. Bedrog maakt deel uit van het palet aan strategieën. Arnold schreeuwt opnieuw onder een paar slagen, maar er volgt een effect dat hij niet heeft voorzien. Er schiet hem iets te binnen.
“Kijk even in mijn jaszak, Jenny”.
Ze reageert, maar op een andere manier dan hij heeft gehoopt.
“Bij de les blijven! Denk niet dat je kan wegdrijven naar sprookjesland”.
Nieuwe klappen striemen neer. Het is menens en de kans op een paniekaanval neemt toe. Jenny grijpt hem op een plek waarin bij een man macht en machteloosheid samenkomen. Ze knoeit aan hem en maakt weer foto’s. Er lijkt geen einde aan te komen. Arnold doet er met oefeningen in ademhaling alles aan om zijn paniek onder controle te krijgen.
Zo voelt het voor een vrouw wanneer je haar verkracht”.
Er valt een kleine pauze in de mishandeling. Hij beluistert en ruikt dat Jenny een sigaret aansteekt. Angst bevliegt hem, dat ze zijn huid zal schroeien.
“Je hebt nog wat te goed van ons bezoek aan de duinen”.
Ergens stelt hem deze opmerking gerust. Tenminste is een reden van de striemen gegeven.
“In mijn jaszak, Jenny”.
De mens denkt dat hij absoluut niet zonder zijn ogen kan, maar dit is een misverstand. Het brein is zodanig georganiseerd dat bij uitval van de ene centrale een andere minstens een deel van het werk overneemt. Hij hoort precies hoe Jenny alsnog zijn kleding doorzoekt. In zijn jaszak zit nog het hartkastje, compleet met bedrading. Ze vraagt niet wat het is en hij verdomt het de vondst uit zichzelf toe te lichten, haar eventuele gevolgen van verdere mishandeling onder de neus te wrijven.
“Er is geen geld, maar als ik het had, ben jij de laatste die het krijgt. Waarom zou ik geld van Iris hebben gestolen? En hoe zou zij eraan komen? Denk jij wel eens na over die dingen, Jenny? Heb je het papiertje eindelijk? Er staan cijfers op, getallen van de lotto die Pino heeft gewonnen. Dat wil zeggen: ik heb het gewonnen en Pino is ermee aan de wandel gegaan. Er komt een claim ingeval het alsnog wordt gevonden. Wat zeg je daarvan?”
Twee of drie nieuw brandstriemen slaan neer op zijn huid. Terwijl hij de sterren telt, maakt ze hem los. Ze verdwijnt in een naastgelegen vertrek. Aan de klik in het slot kan je horen, dat hij vast zit.
Arnold zoekt zijn kleren bijeen. Ontsteltenis en een begin van zelfverwijt vullen zijn hoofd. Waarom was hij ook zo dom hierheen te komen? Toch wacht hij beheerst tot Jenny weerkeert. Ze heeft zich in normale kleding gestoken, een goed teken. Arnold herneemt meteen het initiatief.
“Geef me de foto’s”.
“Foto’s zijn als bankbiljetten. Ze zijn er of niet. Ik had geen rolletje ingedraaid”.
Jenny trekt haar camera open en illustreert haar bewering.
Arnold haalt zijn schouders op. Hij raapt zijn bezittingen bijeen en let goed op de Myon mee te nemen.
“We staan quitte, Jenny. Blijf uit de buurt. En uit mijn huis. De mazzel”.

Print Friendly, PDF & Email

Geef een reactie

Verplichte velden zijn aangegeven met een *.



De verificatie periode van reCAPTCHA is verlopen. Laad de pagina opnieuw.