De hele zondag brengt hij door in bed. In stilte, met een flinke kater. Tussen de tijdsbellen van bewusteloosheid denkt hij aan Karin. Blind verkocht hij zijn ziel om haar bij zich in bed te hebben. Maar er is even geen vraag naar zielen en zijn gezichtsvermogen blijft onaangetast. Het is een zondag. Regen dreint op en rond het huis. Boerenmensen die hier hebben gewoond, hebben talloze van dergelijke dagen ondergaan. Toch moesten ze hun bed uit, aan het werk, weer of geen weer.
Waar staat hij nu eigenlijk? Wat wil hij met zijn leven aanvangen? Waar vind je een aanwijzing?
De garage is van de baan. Iris is dood. Karin zwanger. Jenny een kreng.
Maandagmorgen. Precies om 9 uur staat hij bij Gerben voor de deur. Zwijgend gaan ze naar de Bank. De bediende laat papieren tekenen, kijkt bevreemd en overlegt achter een glazen schot met zijn chef. Arnold en Gerben hebben elkaar niets te vertellen. De waarde van vriendschap blijkt in penibele situaties. Gerben deed er verstandiger aan nog eens over de constructie na te denken, maar wat verwacht je van een communist in de traditie van de Hollandse CPN? De partij vormt de harde kern van de Linkse Kerk. Hij wordt verlost van zijn positie als katvanger, maar is nu wel een bron van inkomsten kwijt. Bovendien blijft zijn naam als rekeninghouder hoe dan ook te achterhalen in de archieven. Er wordt in contanten uitbetaald. Buiten zicht van de klerk verdwijnt het geld in de tas van Arnold. Nog geen biljet van een tientje blijft over voor Gerben, want zaken zijn zaken.
“Nog belangstelling voor een gratis Karmann? Ik heb de papieren bij me”.
Arnold probeert met een vleugje humor de vriendschap van weleer te redden.
“Wees blij als ik Vincent hierover niet inlicht, Zwarthoed!”
Gerben begraaft zich liever in zelfmedelijden. Arnold voelt verharding in dit voornemen.
“Voor je het doet: bedenk dat de politie jou achter het stuur aantrof met het rijbewijs van De Tsaar”.
De Tsaar is een bijnaam voor Vincent, volgend op de gedachte dat hij elke morgen De Tsarina als eerste binnengaat. Buiten gaan ze ieder hun eigen kant op. Arnold loopt meteen naar zijn eigen Bank om het geld te storten. In geval van nood kan hij gemakkelijk staande houden dat het afkomstig is van de erfenis van zijn moeder, dat hij er een vriend mee wilde helpen. De rest van de dag komt hij tot niets.
Een dag later regent het nog steeds. Water drenst onverdroten tegen de ruiten. Het benauwt zijn gedachtegang. Bij neerslachtig weer moet je geen beslissingen nemen. Verlichting komt vroeg of laat.
Aan de telefoon verschijnt Pa Zwarthoed. Of Arnold zin heeft in een kop koffie. Welja.
Hij betreedt de ouderlijke woning via de achterdeur. Het is een huis met een verkoopbord in de tuin. Onwillekeurig snuift hij de geuren op. Vertrouwd, zo ruikt het. Anders dan in zijn eigen huis. Een beetje muf, een beetje naar vroeger.
“Dag Pap.”
“Jongen”.
“Waar is Birgit?”
Domme vraag. Birgit heeft een zaak. Er moet gewerkt worden. Een buitenstaander kent de antiquair slechts als de duivel in een oud spinnenweb, iemand die vanachter een krant op klanten loert. Arnolds vader weet wel beter. Je moet veilingen afschuimen, je netwerk bellen, goederen innemen en afleveren, kletspraat aanhoren, de mensen in hun waarde laten, hen alle mogelijke vooroordelen en onzin over spullen laten uitkramen. En toeslaan wanneer het om de centen gaat. Feitelijk ben je een winkelier. Arnold wendt voor te luisteren, maar de uiteenzetting laat hem onverschillig.
“Birgit en ik gaan het land verlaten”.
Een mededeling van een andere orde. De hersenpan incasseert het, maar de informatie moet worden verwerkt, samengevoegd en vergeleken met bestaande gegevens. Dit duurt even. Arnold voelt een mengeling van angst en opluchting.
“We gaan een zaak in Berlijn beginnen”. Pa Zwarthoed bedoelt West-Berlijn.
“Hollanders houden elk product tegen het licht en dingen af als Aziaten”.
Dit zal wel kloppen. Duitsers hebben meer te besteden en doen dit ook gemakkelijker. Ze betalen de gevraagde prijs of niet, maar gaan niet sjacheren. Bovendien hebben de Russen na de oorlog werkelijk alles gestolen wat los of vast zat en kampt de bevolking met Sehnsucht. Dan ben je blij wanneer je moeders theemeubel uit de tijd van Adolf terugziet.
“Hollanders zijn nooit ergens blij mee, of het moet een doelpunt van Ajax zijn”.
Argumenten rechtvaardigen persoonlijke wensen en wanen. Arnold kan onmogelijk in het hoofd van zijn vader kijken. Wel is duidelijk dat Birgit haar zinnen op de nieuwe locatie heeft gezet.
“Berlijn ligt in Rusland”.
Arnold schakelt terug. Het voornemen bevalt hem geenszins. Zijn kanttekening bevat een zekere waarheid. Sinds het einde van WO II is West-Berlijn een eiland, midden in de DDR. De regering van dit land danst naar de pijpen van Moskou en doet dit met zo´n overgave dat de Russische partijleiding bij de Duitsers in de leer kan. Bij een conflict zal West Berlijn de eerste klappen krijgen, zoveel is zeker. Pa Zwarthoed pikt de onderliggende boodschap van zijn zoon op.
“Arnold, stop daarmee. Ik weet ook wel, dat ik het heb verprutst met de garage. Aan de andere kant: bedenk dat zonder mijn bijverdiensten de zaak allang op de fles gegaan. Het valt namelijk niet mee om een auto te slijten aan wantrouwige boeren”.
Bijverdiensten. Kleine en grotere criminelen hebben zo hun eigen taaltje.
Hoe langer het gesprek op deze manier voortgaat, des te beter lijkt het Arnold dat zijn vader uit zijn dagelijks leven verdwijnt. Pa Zwarthoed lijkt deze gevoelens te delen.
“In de komende weken ben ik vaak weg. Als iemand voor het huis belt, wil je dan contact met mij opnemen?”
Vertrouwen. Daar is familie voor. Arnold voelt een scheut warmte door zijn lichaam stromen. Een kind vergeeft zijn ouders bijna alles. Misschien heeft hij zijn vader iets te negatief ingeschat.
In de middag klaart het eindelijk op. Arnold rijdt naar de stad om bij Café Ballade een tosti te eten. Na afloop blijft hij een half uur in de krant lezen en voelt zich desolaat. Tegen zijn vader heeft hij niets gezegd over Iris, niets over Jenny, laat staan over Karin. Zo ziet in het calvinistische Holland volwassenheid er nu eenmaal uit: je ruimt je eigen troep op. Alleen hippies denken dat het beter is ze in een collectiefje te storten, een commune met kinderen die huilen vanwege hun antiautoritaire opvoeding.
Uit verveling haalt hij de autopapieren van Vincent uit zijn zak. Hij zou deze in de brievenbus van De Tsarina kunnen gooien. De grap heeft lang genoeg geduurd.
Hij stuit op de handgeschreven tekst van een papiertje dat hij ook bij zich gestoken moet hebben. Het gaat om gewone dagelijkse boodschappen. Zijn blik blijft haken bij bepaalde letters, met name de g. Een benauwend gevoel doortrekt zijn voorhoofd. Het handschrift doet hem denken aan de nare berichten die hem en ook Iris werden toegestuurd: een begrafenisannonce, een onmiskenbaar dreigement.
Je denkt toch niet dat je ermee wegkomt.
Nauwkeuriger vergelijking is nodig. Waarom zou Vincent dergelijke teksten versturen?
Uiteindelijk bergt hij het briefje weg en begint de stad in te lopen. Alles beter dan blijven kniezen en nadenken. Om te beginnen betreedt hij de Boekencorner van V & D. Hij licht King Rat van de plank, steekt het boek onder zijn jas en loopt ermee naar buiten.
Voor toonbare kleding moet je in kleinere zaken zijn. In een boetiek koopt hij sokken, sportief ondergoed, een spijkerbroek, een zwarte ribbroek met strakke pijpen, bijpassende riem en enkele kwaliteitsshirts zonder opschrift of zogenaamd leuke voorstelling.
Drie panden voorbij de BATA, een winkel in communistisch schoeisel, is een mooie zaak. Deze is goed voor donkergrijze laarzen en een dunne soepele jas van kalfsleer. Maar liefst zeshonderd gulden lichter is hij. Met de aangeschafte spullen loopt hij naar de auto en deponeert alles op de achterbank. In een steeg watert hij tegen de muur.
“Studio Filarski”. Een mannenstem.
“Is Jenny daar?”
“Met wie spreek ik?”
“Arnold Zwarthoed”.
“Zwarthoed?”
De verbinding blijft intact, maar het duurt nogal voor iemand zich meldt.
“Arnold?”
“Dag Jenny. Wat is dat voor geroezemoes, bij jullie?”
“O, dat zijn mensen uit Berlijn”.
Hoe bestaat het. Is Berlijn vandaag in de aanbieding?
“Ik hoor dat ze nog altijd kunnen schreeuwen”.
Aan de andere kant van de lijn valt stilte.
“Geintje. Sorry”.
Jenny schraapt haar keel. Op de achtergrond klinken werkelijk harde stemmen.
”Ik kan er verder niets over zeggen”.
“Dan zal ik maar weer ophangen”.
Een paar minuten ijsbeert hij heen en weer. De situatie verschaft stof tot nadenken. Hierbij hoort ook het gegeven, dat hij het geld voor de kunstuitgave al dagen in huis heeft. Na in de keuken een glas water te hebben gedronken, haalt hij de spade uit de schuur en graaft het geld van Pino op. Het is een stevige plastic doos, omsloten door een tweede als betreft het een Matroesjka. In de keuken voegt hij de bankbiljetten uit het attachékoffertje erbij.
Hij gebruikt hetzelfde gat voor de tweede ter aarde bestelling. Na de bodem te hebben aangestampt, strooit hij er een emmer oude schapenkeutels uit de schuur overheen. Hij reinigt de spade zorgvuldig en vet het metaal in met vaseline.
Om half acht in de avond wordt er op de voordeur gebonsd. Deze kan nog altijd niet open. Drie onbekende mannen maken kenbaar even met hem te willen spreken. Het is aanstonds duidelijk, dat dit slecht nieuws is, maar wat kan je doen? De weilanden invluchten? Het komt opnieuw bij hem op een hond te nemen. Door de uitsparing van de brievenbus verwijst hij hen naar de achterdeur.
De mannen lijken verrast een jongeman tegenover zich te hebben die netjes is gekleed en geknipt.
In Nederland zie je niets dan onverzorgde haardossen.
“Wat komen jullie doen?”
Zijn hersens werken op volle toeren. Arnold voelt, dat deze lui bij Jenny waren. Is ze werkelijk zo doorzichtig en lomp? Een gedrongen man van een jaar of veertig spreekt gewoon Nederlands en voert het woord. De anderen lopen een beetje rond.
“Je hebt Jenny onlangs een bedrag aangeboden om je in te kopen?”
“Zegt Jenny dat? Ik heb haar gevraagd mijn huis met betaalbare kunst in te richten”.
“Ik zal duidelijk zijn. Dat scheelt tijd. De heren hier komen uit Duitsland. Zij zoeken geld dat daarginder is verdwenen. De man die het naar Nederland bracht, zit vast bij de politie. Wij kunnen hem dus niets vragen. Hoe dan ook, het geld is weg en jouw naam is gevallen”.
Alles wat gebeurt, heeft zijn nut. Arnold is eerder ondervraagd. De belangrijkste les hiervan is dat hij heeft ondervonden zijn gedachten en gevoelens tot op zekere hoogte te kunnen blokkeren, zich als het ware ontoegankelijk maken voor anderen. Dit mechanisme van zelfbescherming begint meteen te werken.
“Mijn naam valt wel vaker. Vooral bij mensen die zelf problemen veroorzaken. De politie was hier ook al”.
“Wij zoeken liever zelf. Aan de Nederlandse politie heeft niemand wat”.
“Het geld dat ik Jenny bood, heeft niets met Duitsland te maken. Niet iedereen met geld heeft dit van anderen afgepakt”.
Taal is een belangrijk middel tot intimidatie. Het gaat van klanken naar uitingen van het lichaam zelf. Het gezelschap vormt een halve cirkel om Arnold heen. Hij voelt steeds meer welke kant het uitgaat en begint ondanks goede voornemens hevig te zweten.
“Wij kwamen uit op enkele namen. Om te beginnen bij Iris van Engelen”.
“Dat zal best. Iris. Zij is al doodgeslagen. Dapper hoor”.
Het inzicht dat deze lui op eigen houtje bezig zijn, verwart hem.
“Niet door ons. Zo zijn wij niet. Maar we vonden een stukje van wat we zoeken”.
Ter illustratie toont de man een Duits bankbiljet tussen duim en wijsvinger.
“De nummers zijn bekend. Wenn Sie damit in die Offentlichtkeit geht, sind Sie erledigt. Dus kom op met de poen. Je hebt er niets aan”.
“Ik heb niets met Duits geld te maken en het lijkt me beter dat u onderhand ophoepelt”.
Hij weet waarop het zal uitdraaien. Klappen zijn beter dan jezelf klempraten. Om vervolgens alsnog klappen te krijgen. Niemand geeft antwoord. Het is, of geen van de aanwezigen hem verstaat of zelfs maar kan horen.
“Waar is het koffertje dat je haar liet zien?”
Arnold knikt naar de kastdeur. Het zweef al dagen in zijn bewustzijn. Jenny is precies wat zijn zus Trudie uitsprak: een teringwijf.
“Het geld staat op de bank. Jenny sloeg mijn aanbod af. Ik bewaar geen cash in huis”.
Uit de kast komt het gezochte.
“Code?”
“De cijfercode is drie maal nul. Er zit niets in”.
Met z’n allen toekijken bij een handeling. Het slotje klikt soepel open.
“Van de storting kan ik een bankafschrift tonen”. Hij bluft. Het geld zit onder de grond.
“Hoe komt jij aan dertig mille?”
Drift rijst in hem op, een onhandige eigenschap wanneer je tegenover een meerderheid staat.
“Wat hebben jullie daarmee te maken? Waarom zou ik geen geld hebben?”
“Je komt met flappen naar Jenny. Waarom cash?”
“Jenny’s bedrijf staat er slecht voor. Ik zag haar boekhouding. Misschien is het geld helemaal niet zoek. Misschien hebben jullie er met je snufferd bovenop gestaan, maar niets gezien”.
De ene leugen is de andere waard. Laat de bezoekers maar denken dat Jenny onbetrouwbaar is.
“Duitsers hangen niet aan elkaar van mogelijk en misschien. Laatste kans.”
Arnold zwijgt. Het begint hem boven het hoofd te groeien.
Een ogenblik lijkt het gesprek hiermee gedaan. De man draait zich om en spreidt zijn armen naar de anderen. Vijf of zes woorden volstaan. De verschillen tussen beide talen zijn betrekkelijk. De Duitsers begrijpen ook zo wel wat er wordt gezegd.
Op hetzelfde moment draait de man zich om en haalt uit. Zijn vuist treft Arnold steenhard tegen de brug van zijn neus. Het wordt Arnold dadelijk zwart voor de ogen en hij slaat tegen de vloer. Sterke armen sleuren hem omhoog. Hij wordt op een stoel geplant.
“Het geld, Zwarthoed! Denk je dat wij net als de politie braaf gaan zoeken? Moeten we je huis slopen? Het geld, druiloor!”
Arnold ziet niets dan sterren en vlekken. Zijn keel brengt een fluitend geluid voort.
Het regent vragen en hij incasseert slagen en trappen. Zijn tong proeft een lauwe vloeistof zonder dat hij kan zien wat het is. Hij schreeuwt wegens hevige pijn, of probeert met schreeuwen zijn pijn te bedwingen.
“Wakker blijven, Zwarthoed! Het geld! Niemand kan je horen! Moet je dood?”
Buiten verzwakt het daglicht. De aardbol draait maar door in een tijdsdimensie welke de mens heeft gevat in uren en dagen, weken en jaren. Het verschaft een gevoel van orde en regelmaat. Op andere planeten heb je er niets aan. De mens kan niet anders, dan denken vanuit zijn eigen muizenleventje.
Voor even is hij terug in de nachtmerrie van de politie-inval. Opnieuw schreeuwt hij het uit. Zo ontgaat hem de klik van zijn Myon, maar niet de hete pijn op zijn pols. Niets erger dan brandwonden. Iemand smijt water in zijn gezicht. Het voelt erger dan de klappen. Hij rochelt en spuugt slijm of bloed. Hij zou kunnen vertellen waar het geld ligt: de rugzak onder de houtstapel, de rest in een plastic box ondergronds. En dan? Zijn adem jaagt zuurstof in hoog tempo door zijn bloedsomloop. Daarna is er niets.
Versteend van kou komt hij bij. Het is aardedonker. Om na te gaan of hij blind is, brengt hij een hand voor zijn ogen. Tijd is een idee. Het suggereert lineaire voortgang. Alles wat leeft, haalt adem en dat is wat telt. Arnold heeft geen idee hoelang hij erover doet om na te gaan of hij zijn ledematen nog bezit en of hij deze kan bewegen. Zijn neus is kapot geslagen de vloer besmeurt. Op zijn rug schuift hij naar de telefoon.
In het ziekenhuis hebben ze drie uur werk aan hem. Aan gebroken ribben is niets te doen. Ze moeten uit zichzelf weer aan elkaar groeien. Een ambulance brengt hem naar het ouderlijk huis. Opnieuw ligt hij in zijn oude kamer, in zijn eigen bed. De huishoudster is eigenlijk al heengezonden, maar komt hem uit eigen beweging verzorgen. Opstaan en weer gaan liggen, zijn uiterst pijnlijke handelingen. Van een voortand is een stuk gebroken, maar deze kan naderhand met composiet worden hersteld. De ergste pijn en hinder ondervindt hij van zijn stukgeslagen neus. Geronnen bloed hindert het ademhalen, waardoor zijn keel droog wordt als schuurpapier. Pa Zwarthoed neemt de schade in Arnolds huis op. Zelfs gipswanden zijn opengehakt, kastdeuren hangen aan het laatste hengsel. Er moeten opnieuw bouwvakkers komen, al is het twijfelachtig dat de verzekering dit geval van molest dekt. Tussen puin en planken bergt hij het kastje dat Arnold eerder diende om hartritmestoringen te registreren. De politie neemt vingerafdrukken en maakt een fotoserie. Een rechercheur bezoekt Arnold twee keer. Hij denkt dat het een louche Duitse bende betreft. Er wordt zowaar een arrestatie verricht. Arnold herkent de arrestant vanaf de dossierfoto. Het is de Nederlander die hem verrot heeft laten slaan. Van zijn beschrijving van de anderen worden compositietekeningen gemaakt. Zolang de bende niet helemaal is opgerold, is het beter onder de radar te blijven. Zoiets is gemakkelijker gezegd dan gedaan.
In de restauratie van het spoorstation bestelt hij koffie. Zonder specifieke belangstelling observeert hij wachtende treinpassagiers. Rondhangende alcoholisten zijn er ook. Een man drinkt uit een fles, die hij na gebruik in een plastic tas steekt. Niemand gaat naast hem zitten op het bankje van de gemeente.
Arnold mijmert over de kloppartij. Zijn bed is onaangeroerd gelaten. Mogelijk zijn de daders gevlucht omdat ze hem dood waanden. Het huis voelt onderhand een beetje bezoedeld aan. Op de achterdeur heeft Zwarthoed senior een nieuw slot laten monteren.
“Hé, jij hier?”
Hij wordt herkend door een jonge vrouw: Antina, voormalig serveerster van Wimpy. Ze draagt het uniform van de Nederlandse Spoorwegen.
“Dag Antina!”
Alsof ze een oude bekende is, staat hij op en geeft haar zomaar een kus op de wang.
“Je ziet er prima uit. Gezond. En zo verzorgd!”
“Dat kan ik van jou helaas niet zeggen”. Antina schrikt een beetje van de aanblik.
“Ik ben beroofd en bijna vermoord”.
“Het stond in de krant. Ik wist niet dat het zo erg was”.
“Dat is het ook niet. Het verband is alweer van mijn neus”.
Antina schudt haar hoofd en wenkt de bediening.
“Mogen wij twee koffie. Wil je gebak?”
“Ik lust geen zoetigheid.”
Ze gaat zitten en babbelt over haar nieuwe baan. Ze is aangesteld als chef van de personeelskantine in de hoofdstad. Een mooie promotie, zeker wanneer je bedenkt dat de werkloosheid voortdurend stijgt. De socialisten van Den Uyl verheffen het arbeidersvolk naar witte boordenarmoede. Vakschool LTS wordt afgeschaft. De jongelui moeten minstens een MAVO diploma halen. Het land gaat van productie naar diensten. Voor alles zijn mooie woorden. Veel jongelui hebben er een hekel aan en kunnen na afloop van hun schoolkwelling nog niets. Het lijkt wel verboden om met je handen te werken! Daar zijn in toenemende mate anderen voor, zogeheten gastarbeiders. In eerste instantie zijn het Mediterranen: Spanjaarden en Grieken, maar er lopen ook al Marokkanen en Turken rond.
“Hoe staat het met dat bedrijf van je?”
“Je weet het nog! Het komt wel goed, maar neemt tijd”.
Het is weinig zinvol te vertellen over wat hem is overkomen. Je belandt van de ene in de andere vraag en Antina heeft een baan die ze niet snel zal opgeven voor iemand met een recente boksersneus.
“Zie je wel dat je mij gewoon wilde versieren?”
Vrouwen als Antina zijn goud waard en het ontroerende is, dat ze dit zelf niet weten.
“Eet je wel genoeg? Je bent toch niet aan de drank?”
Ze nemen afscheid. Arnold loopt mee naar het perron. Hij ziet de coupéramen langs trekken, maar Antina laat zich niet meer ontdekken.
Besluiteloos keert hij terug naar zijn hangplek in de restauratie. Buiten stuwt stevige wind bladeren, kranten en plastic rommel in cirkels over de straatklinkers. Het is me nogal een week geweest. Uiteraard loopt de aangehouden geweldpleger van Arnold alweer vrij op straat. Zijn proces zal maanden op zich laten wachten. Arnold knipoogt naar een mager meisje met een paraplu en is blij dat zij doorloopt.
Reizigers komen en gaan. Ze slepen met koffers, bladeren in tijdschriften, vergelijken hun horloge met de onverbiddelijke wandklok. Vanaf het perron galmt geregeld een stem met onverstaanbare mededelingen. Nederlands is een lastige taal.
Hij blijft zich lamlendig voelen. Het enige uitstapje dat hij maakt, betreft een supermarkt in een wat verder gelegen stadswijk. De autorit bevalt hem, maar eenmaal thuis is hij vermoeid voor de rest van de dag. Een korte controle in de schuur leert, dat hier niemand de boel overhoop heeft gehaald.
Vandaag is het donderdagavond en al een beetje weekeinde voor vrijgestelden. In de Ragebol heerst een drukte die je gezellig kan noemen. Patrick heeft een thema-avond belegd. Uitsluitend platen van de Rolling Stones worden gedraaid. De mannen gaan al zoveel jaren tekeer, dat je met gemak een hele avond hun muziek kan draaien zonder in herhalingen te vervallen. Mocht daar bezwaar tegen bestaan. Er wordt wiet gerookt, vanonder de toonbank verstrekt tegen vriendenprijs. Steeds meer stemmen gaan op om alle softdrugs te legaliseren. Een beetje geestverruiming kan geen kwaad. Bovendien is het weer eens Pils Avond. Na zes uur ’s avonds komt er toch nooit controle.
Arnold heeft de halve middag geslapen. Nu is hij paraat. Hij zet zich aan de bar en giet behoedzaam een glas belletjeswater naar binnen. In de spiegel achter de tap ziet hij zichzelf zitten, aanleiding om zich allengs beter te voelen. Uit de boxen schalt Jumping Jack Flash, niet het beste Stones nummer ooit, maar toch bijzonder. Hij klopt een Craven uit het doosje en steekt op. Vooralsnog blaast hij rook door zijn mond weg, niet door de geschonden neus.
In de Ragebol houdt niemand zich nog bezig met de dood van Iris, een zoekgeraakte rugzak, of klappen aan het adres van Arnold. Hoeveel van hen hadden hem niet graag zelf een keer op zijn gezicht getimmerd? De bezoekers spreken liever met elkaar over gezellige onderwerpen. Studenten aan een tafel lachen luid. Het tentamen sociologie was een lachertje. Ze kijken superieur rond en spreken van permissive society. Enkele hippiemeisjes, zo te zien Italiaanse, staan gewoon mooi te wezen. Hun lichaamshouding zendt signalen van beschikbaarheid uit. Ze hebben zeker gehoord dat Nederland helemaal groovy is. Arnold kijkt het een poos in verwondering aan.
Helaas. Daar komt Sonja binnen. Haar voortanden lijken alsmaar door te groeien. Ze is in gezelschap van Vincent, maar de chef van tienercrèche De Tsarina wordt bij binnenkomst aangesproken door een magere jongen en blijft achter.
Arnold kijkt Sonja recht in het gezicht. Sonja kijkt terug. Haar blik is een mix van haat en angst. Het gezicht van Arnold is nog redelijk gehavend. In plaats van te gaan krijsen of door te lopen, treuzelt zij.
“Zeg het eens, Sonja”.
Het valt Arnold op dat ze stinkt. Niet naar uitheemse luchtjes, maar naar oud zweet. Het wordt tijd dat ze eens gaat douchen en haar ondergoed in een echte wasmachine stopt.
“Pino wordt uitgeleverd”.
Niets leuker dan bezorgdheid tonen over je vijanden. Nog niet zolang geleden vervloekte Sonja hem in Doublecross. Nu mag zij klagen over haar ongeluk.
“Wat erg voor je! Waarom eigenlijk?”
Sonja zegt van niets te weten.
“Zijn vrienden zenden negatieve vibraties uit. Ik ging er slecht van slapen”.
“Kan ik me goed voorstellen! Ik zou oppassen me ergens mee te bemoeien. Die vrienden zijn namelijk Duitse criminelen. Kijk maar eens goed naar mijn gezicht, Sonja. En besef dat dit deels jouw schuld is”.
Arnold spreekt op vlakke toon, meer alsof hij iets voorleest uit de krant. Sonja blaast afwerend. Mensen houden tot het einde der tijden vast aan hun wanen. Feiten van buitenaf worden moeiteloos ingepast.
“Straks gaat iemand nog denken dat jij de centen hebt zoekgemaakt”.
Patrick draait de versterker iets luider. Het infame Sympathy for the devil rolt uit de speakers.
“Biertje?” Altijd fascineert het Arnold om iemand die je naar het leven staat een glas bier aan te bieden en te kijken hoe dit wordt leeggedronken.
Sonja heeft liever wijn en die schenkt Patrick niet. Ze loopt vlug door, om plaats te maken voor twee Daltons. Muis is in gezelschap van zijn broer Frans. Derde Dalton Kootje is kennelijk aan de beurt om in het Huis van Bewaring te logeren.
Zodra ze naderbij komen, stampt Arnold met zijn hak op de grond en maakt een hoekige beweging. De beide straatkatten vliegen voorbij. Dit biedt zicht op een andere bekende.
“Wat hink je Gerrie? Is dat loopje in de mode?”
“Lach maar. Ik ben bassist in Utopia”.
Hij maakt plukkende bewegingen aan een denkbeeldige gitaar. Arnold heeft nog nooit gehoord van Utopia. Veel kan het niet voorstellen. Maar wat zou het? De meeste dingen in een mensenleven zijn gedoemd en op een basgitaar spelen is zo slecht nog niet.
“Patrick, een biertje voor deze man”.
Gerrie wacht gelaten. Gratis bier komt niet elke dag op je pad.
De volgende binnenkomer is Sjoerd. Onbevangen stormt hij op Arnold af.
“Godverdomme! Ik dacht dat jij vast zat”.
“Ik? Soms word ik bijna vermoord, maar vastzitten?”
Sjoerd luistert niet.
“Ik heb een hele dag op het Bureau gezeten. Vanwege”.
“Dat snap ik allemaal wel, Sjoerd. De politie heeft het maar druk”.
Hij buigt zich naar voren en is Gerrie al vergeten.
“Zeg Sjoerd, ik hoor dat er geld zoek is. Ik ga niet vragen of jij er iets vanaf weet. Maar let op: er zijn Duitsers in de stad die navraag doen. Het zijn harde gasten met weinig gevoel voor humor”.
Sjoerd deinst achteruit.
“Ik heb alleen maar wat in dat huis rondgekeken!”
“In haar oude of nieuwe huis?”
“Ja, wat denk je? In het oude was niets meer natuurlijk”.
Sjoerd wordt bijna omver gestoten.
“Hier blijven! Heb je daar nog wat gevonden?”
Het biertje voor Gerrie komt door. Arnold maakt een gebaar dat hij meer glazen kan gebruiken.
“Geen ene ruk, nou ja, een tv. Daar ben ik mee gezien”.
Arnold trekt Sjoerd dichterbij en biedt hem een sigaret aan. Samen roken, ja gezellig.
“Wanneer was dat?”
“Weet ik veel. Ik loop niet rond met een kalender”.
Een vuurtje. De vlam van de fraaie Myon belicht het vermoeide gezicht van Sjoerd. Het is vreemd een aansteker te gebruiken, waarmee je bent mishandeld. De politie heeft hem gevonden in de broekzak van de arrestant. Eigenlijk is het bewijsmateriaal, maar Mr. Slagveer heeft gezegd dat een foto voldoende is.
Arnold kijkt naar Sjoerd en voelt onwillekeurig iets van sympathie. Toch maar even de zweep erover leggen.
“Kijk eens vriend, het is met jou altijd hetzelfde liedje. Het is een wonder dat je vrij bent! Weet je dat wel? En wat doe je met dat goede nieuws? Klagen over je ongeluk. Het ligt altijd aan een ander, nietwaar?”
“Maar”.
“Daar gaan we weer. Altijd een Maar. Feit is, dat je de woning van Iris overhoop haalt omdat je er iets hoopt te vinden. Als ik je in mijn huis zou aantreffen, sloeg ik een deuk in je kop. Ik geef maar een voorbeeld”.
Hij neemt een slok van zijn belletjeswater. Het smaakt lauw. Opnieuw ruikt hij de nabijheid van Sonja. Een vilein plan komt in hem op. Tersluiks voelt hij in de binnenzak van zijn jasje. Ha! De autopapieren van Vincent! Eerst maar even doorzaniken tegen Sjoerd.
“Neem een voorbeeld aan Gerrie. Staat te zwaaien op zijn poten, maar speelt wel in een band!”
Arme Sjoerd. Kleine schuwe kelderrat. Ooit had hij een moeder die blij met hem was. Dat mag je tenminste hopen.
“Fuck man. Wat kan ik dan doen? Ik heb het druk. Ik moet geld vinden, de halve stad aflopen. Urenlang lullen met iedereen om wat los te krijgen”.
“Dat is omdat je een verkeerd leven leidt. Daar hebben we het een andere keer over. Maar kijk uit voor die Duitse gasten. Ze zijn alle mogelijkheden aan het afwerken en mij hebben ze al gehad. Als je begrijpt wat ik bedoel”.
Gerrie heeft zijn biertje te pakken. Arnold staat op en heft zijn glas. Hij laat Sjoerd even staan.
“Vertel eens over Utopia, Gerrie. Het interesseert me, weet je wel”.
Gerrie staat tussen hem en Sonja in. De vrouw voert een gesprek met een lange slungel die Engels spreekt met een onmogelijk accent.
“Wil je even zitten, man?”
Nooit eerder is hij voor de ander opgestaan. Arnold maakt van het wringen der lichamen gebruik om de papieren van Vincent ongemerkt in de jaszak van Sonja te loodsen. Onmiddellijk keert hij haar de rug weer toe.
“Zeg Gerrie. Neem gerust nog een pilsje. Patrick zal om geld vragen, maar alles is al betaald”.
Bij de uitgang stoot hij Vincent aan.
“Niet om het een of ander. Sonja staat met jouw autopapieren te zwaaien. Je laat haar toch niet toevallig achter je bar staan?”
Hij tikt tegen zijn denkbeeldige baret en stapt naar buiten. Hier staat Gerben. Hun blikken kruisen elkaar, maar geen van beiden toont een spoor van herkenning. Knap werk.
Een beetje doelloos loopt hij de gracht af, beklimt de stenen brug en krijgt de antiekzaak in het vizier. De zaak is zo donker dat hij wel ontruimd moest zijn. Waarschijnlijk gaat het slecht met antiek. Moet zijn vader dit niet weten? Hij laat zich verleiden de straat met hoerenkasten in te slaan. Altijd trekken kaarsen nachtvlinders aan. Vrouwen wenken hem, met handen en heupen. Het gaat zonder vreugde. Een prostituee is de ultieme fake van genegenheid.
Bij het gepolijste wassenbeeld van een Aziatische vrouw, misschien dertig jaar, blijft hij staan. Ze zijn van elkaar gescheiden door een wand van glas. Hij in zijn herfstjas met een verbouwde neus, zij in beschamend geringe onderkleding. Haar blik is even onbewogen als haar lichaam. Ze is de enige die geen moeite doet hem naar binnen te loodsen. Pas na enig aandringen, verwaardigt zij zich de deur te openen.
“You have money?”
Ze heeft een zachte stem, maar het kan ook zijn dat hij bij het klappenfestijn gehoorschade heeft opgelopen.
“I want to be loved”.
Het is de titel van het laatst gehoorde Stones nummer in De Ragebol, het brokkelige grachtenkrot, toevluchtsoord voor de hopeloze van de toekomst.
“You can’t always get what you want”.
“I got the silver”.
Hij mag binnenkomen. Ze helpt hem uit zijn jas, schenkt een glas thee in. Ze lijkt zijn moeder wel, in betere tijden. Een absurd bedrag vraagt de vrouw, maar Arnold knikt. Jenny had het al eens gezegd. Hij is groen als plattelandsgras.
“Ik heb vijftig. Geloof ik”.
“You take drugs?”
Ze controleert de binnenkant van zijn armen op naaldprikken en taxeert en passant zijn lichaam. Een prostitué weet heel snel wat voor vlees ze in de kuip heeft.
“Not me, Sister Morphine”.
Uit zijn broekzak komen een biljet van vijfentwintig, twee tientjes en een vijfje. De vrouw masseert zijn rug, trekt de broek van zijn achterwerk. Onmachtig ligt hij onder haar handen en geeft zich over. Ze vraagt niet naar zijn naam.
“You dream a lot about girls?”
“I made one pregnant”.
De handen stoppen ogenblikkelijk. Ze draait hem om, als een rollade die gezouten gaat worden.
“You will take care of the baby?”
Een baby. Een kind. Ben je helemaal van de ratten besnuffeld.
Zijn tekst is ontoereikend, maar zijn lichaamstaal zal boekdelen spreken.
”You son of a bitch”.
Hij sluit de ogen, zich bewust van zijn erectie, maar hij kan onmogelijk iets klaarspelen. Gebroken ribben laten niet met zich sollen. Ze veegt met haar borsten over zijn huid, masseert zijn lendenen tot hij begint te lekken. Binnen dertig seconden trekt ze hem leeg.
Hij moet zich aankleden en ophoepelen. Met achterlaten van al zijn geld.
De rest van de week heeft hij het druk. Zo hoort het ook. Een man moet werken om zichzelf de moeite waard te vinden. Zij, die de kantjes eraf lopen, staken, koffie slempen of bulletjes draaien onder het motto Alles Beter Dan Werken hebben een laag zelfbeeld. Zij komen bij het Arbeidsbureau terecht. Alles wat ze aanvatten, is gedoemd.
Arnold brengt een bezoek aan de Kamer van Koophandel en Fabrieken om zich te oriënteren op het starten van een bedrijf. Jenny is niet langer een optie, zeker na het bezoek van de Duitsers. Het wordt tijd om zelf iets te bedenken. Zodra Pa Zwarthoed naar Duitsland vertrekt, is het bovendien gedaan met zijn salaris van de Garage. Voortaan moet hij zelf brood op de plank brengen. Zo zal hij erachter komen hoe de echte wereld in elkaar steekt.
“U kunt niet aannemelijk maken voldoende kennis van zaken te hebben”.
Kennis van struiken en planten, bedoelt de man die luistert naar Arnolds onberedeneerde plannen. Ze zitten in een vertrek voor ondernemers in wording.
Een Tuincentrum starten, heeft Arnold op het formulier ingevuld. Hij heeft erbij geschreven, de verkoop van BBQ en regenbestendig meubilair te overwegen om meerdere bronnen van inkomsten te hebben.
“Slim bedacht, maar er bestaat zoiets als branchevervuiling”.
Winkeliers doen er alles aan om hun toko veilig te stellen tegen wat ze noemen oneigenlijke concurrentie.
“U kunt het beste een jaartje stage gaan lopen bij een dergelijk bedrijf. Studeren en werken.”
De tegenzin is evident.
“Of een geschikte partner vinden. Op zich lijkt u mij geschikt als toekomstig bedrijfsvoerder”.
Dit klinkt al beter, liberaal ook vooral. Arnold verzwijgt het gehannes met Jenny en de Studio. Daarentegen kan hij genoeg vertellen over Garage Zwarthoed.
“Kapitaal lijkt me niet het echte probleem. U bent jong en beschikt over eigen opstallen en terrein. Maar u moet wel ergens verstand van hebben”.
Kantoorlui, apart volk. De lui graven wat in hun paperassen, raadplegen een kaartenbak, trekken een brochure tevoorschijn. Na afloop ben je even ver als aan het begin.
Eenmaal op straat bemerkt hij opnieuw hoe hevig hij transpireert. Zijn benen voelen aan als zijn ze gevuld met zand.
De politie wil Arnold nog eens willen spreken, maar Mr. Slagveer steekt er een stokje voor. Gelet op de medische impact bij zijn cliënt, moeten de eerdere verhoren maar volstaan en bovendien is er nog de kwestie van het criminelenbezoek in zijn huis. Ingeval de politie nog iets wil, dan maar via de advocaat. Aan het verweer, dat Jenny en Arnold tegenstrijdige verklaringen hebben afgelegd, heeft Mr. Slagveer geen boodschap. Na deze telefonische afstraffing wordt niets meer vernomen. De politie staat onder druk, niet alleen van coulante rechters, maar ook van de politiek. Het verschil tussen politie en politiek bedraagt slechts een enkele letter. Voor een harde aanpak is steeds minder draagvlak. Criminaliteit zou haar oorzaak vinden in de samenleving, een kwestie van economische deprivatie. Het is gewoon een excuus om te kunnen bezuinigen en alles maar op z’n beloop te laten.
Alweer gaat een week voorbij. De tijd maalt niet om zogenaamde omstandigheden, al regent het atoombommen. Deze worden trouwens doorheen heel Europa opgeslagen. Ze zien eruit als gewone raketten, maar wanneer er een afgaat, zal een hele stadswijk in de as liggen. De socialisten zien dit ook in en neigen naar vreedzame co-existentie met de Russen. De DRR wordt in dat verband genoemd als een belangwekkend en positief experiment. Weten de biefstuketers van de grachtengordel veel.
De leestafel van De Pilaren is beladen met dikke zaterdagedities van de dagbladen, leesvoer voor kunstenaars en intellectuelen die geen abonnement kunnen betalen of er graag en public mee gezien worden. Arnold zit aan een tafeltje, bedekt met een oma-kleedje. Hij staart naar buiten. De oude ruïnekerk toont haar rafelige contouren. Zelfs ruïnes moeten onderhouden worden. Op dit tijdstip zit de vaderlander aan zijn welverdiende avondmaaltijd. Ook De Pilaren ontvangt weer een flink aantal gasten. Jenny stapt binnen en vouwt haar paraplu dicht. Het zal regenen.
“Je hebt geen idee onder welke druk ik heb gestaan”.
Jenny is midden in een verhandeling over het onrecht, haar aangedaan door de bezoekers uit Duitsland en de laconieke houding van Arnold hierover.
“Alsof het mijn schuld is, wat daarginder gebeurde”.
“Is dat een reden om die gasten op mijn dak te sturen?”
Jenny schudt haar hoofd.
“Het kwam door je telefoontje. Zij luisterden mee en trokken hun conclusies”.
De vileine boodschap is, dat de kloppartij zijn eigen schuld is.
“Die lui hadden mij wel kunnen vermoorden”.
“Welnee, het zijn mensen die we al langer kennen.” Ook dat nog.
“Het is dat ik buiten westen raakte. Weet jij, of zij bij Iris zijn langs geweest?”
Het antwoord kent hij al, maar hij is nieuwsgierig naar wat Jenny te zeggen heeft. Zij haalt haar schouders op.
“Ik zit er evengoed mee. Het laat mij echt niet onverschillig”.
Wat is het verschil tussen liegen en jezelf iets wijs maken en dit uitkramen?
“Je moet breken met die gasten”.
“Ja”.
Het klinkt halfhartig, bijna onwillig. Arnold krijgt een idee.
“Of word je misschien afgeperst?”
Jenny blijkt nog te luisteren.
“De kwestie is, dat het geld slechts voor een deel van ons is. Het meeste is van hen”.
“Reden te meer ermee op te houden”.
“Dat gaat niet zomaar”.
Het ligt hem voorin de mond te zeggen, dat je nooit voor chantage of andere druk moet wijken. Bijtijds houdt hij zijn mond. Jenny kan denken dat de Duitsers hem nog onvoldoende hebben toegetakeld.
De kelner naast hun tafeltje kucht beschaafd. Zijn aanwezigheid is te lang onopgemerkt gebleven. Arnold gebaart dat Jenny het mag zeggen. Gebakken zeebaars moet het worden. Met uiteraard een wit wijntje.
Zodra de man heeft geschreven en weg beent, krijgt Arnold een inval.
“Er is nog een andere mogelijkheid”.
“Welke dan?”
“Daarover moet ik nog nadenken. Ik weet alleen dat er iets niet klopt”.
Een jonge bediende komt met de groentesoep. Twee borden waterige rommel met miezerige balletjes worden op tafel geplaatst.
“Eet u smakelijk”.
In Nederland eten de klanten wat hen wordt voorgezet, zelfs wanneer het varkensvoer is. Na afloop van de maaltijd laten zij zich welgevallen dat obers kleinerende opmerkingen maken over netjes leeg gegeten borden. Ook beamen zij de vraag of het heeft gesmaakt.
Arnold en Jenny beginnen te eten, snel en vijandig.
De obers van De Pilaren tonen zich vakmensen. Ze bieden het tweetal nauwelijks gelegenheid de gedachtewisseling te hervatten. Na de soep komt meteen de hoofdschotel. En zo door tot en met de rekening en de weinig subtiele mededeling dat aan de tap andere klanten op hun diner wachten. Kunst mag in De Pilaren hoog staan aangeschreven, de kassa wint het.
Op straat moet een keuze worden gemaakt: samenblijven of uiteengaan. Op het laatste moment betreden ze samen De Taverne, het café waar Arnold de barman met zijn pennenmes heeft gestoken. Op zijn hoede speurt hij rond. De wetenschap dat deze man inmiddels bij V&D in de beveiliging werkt, stelt hem nauwelijks gerust. Achter de tap staan evenwel twee hem onbekende mensen, kennelijk een echtpaar. Arnold blijft in de buurt van de uitgang staan. De onenigheid met Jenny zet nog even door.
“Ik begrijp niet, waarom jij dat bed in huis hebt gehaald”.
“Je hebt er anders in geslapen”.
Jenny schudt haar rode haren.
“Hoe brutaal moet je zijn om andermans bed in huis te halen?”
“Hoe gevoelloos moet je zijn deze mening te hebben en er toch in te slapen?”
Zonder muziek is de horeca nergens. Een oude plaat van Brainbox, een sterk onderschatte band, stort zich uit over het publiek. Arnold probeert te luisteren en tegelijk na te denken. Dit is lastig. Toch komt hij ertoe zich af te vragen hoe Trudie aan haar afkeer van Jenny komt.
Trudie mag gebreken hebben, gek is ze niet. Ik ga pissen.
Jonge mensen zijn soepel en weerbaar. Zij denken alles te kunnen opvangen en naar hun hand zetten. Ze hebben geen notie van de krachten die onopgemerkt hun sloopwerk verrichten. Ooit maakte Arnold deel uit van een schoolklas. Gaande dit proces maakte hij zich los, om welke redenen ook. Het succes van zijn examens bood een laatste kans zich te conformeren, mee te gaan met de stroom. Door te kiezen voor een studie en te investeren in stabiele vriendschappen waren deuren voor hem opengegaan. Sommige dan toch. Hij koos ervoor een eigen koers te varen. Wat heeft dit hem opgeleverd, anders dan een toenemend aantal vijanden en problemen, onaangename milieus en diverse pakken slaag? In zijn schuur rust de enige bonus waarop hij zich kan beroepen en die had hij ook kunnen hebben zonder alle erop volgende problemen: de buit van bedenkelijk geld. Zo mag de vraag van Bertines notarisbaas nogmaals worden gesteld: wat is geld helemaal?
Drie kwartier later zitten ze in de blauwe zescilinder. Arnold rijdt met gematigde snelheid naar de stad. De motor gromt ontevreden. De strijdbijl tussen hen is voorlopig begraven. Misschien is het wegens Birgit en Arnolds vader. Haar naam is onverwacht gevallen. Jenny laat zich ontvallen dat haar moeder nauwelijks verstand heeft van antiek. De inkopen voor de winkel werden lange tijd gedaan door Barry. Arnold hoort het aan. Het interesseert hem in zoverre dat hij graag nadere gegevens zou opvangen, om die te delen met zijn vader. Ergens vermoedt hij al langer dat zijn vader zich laat leegschudden door de vrouw in wie onvoorwaardelijk gelooft. Of misschien ook niet. Je kunt alleen gedrag beoordelen. Hij concentreert zich op zijn auto en gelooft ten diepste dat hij sterker is dan zijn vader.
BMW, Power to the People.
Het gaat over de Kanaalbrug en vervolgens naar donkere wegen. De lichtbundel van de koplampen volgt een kaarsrechte weg, afgezoomd met water en riet. Even later snijdt het licht langs de kastanjebomen van zijn huis, reflecteert in de ruiten en boort een kegel in de openstaande schuur.
Jenny gaat meteen naar de wc. Vrouwen moeten vaak plassen. Er komt geen einde aan. Arnold pakt een fles middelmatige whisky, eerder gekregen van Bertine of voor haar gekocht maar nooit overhandigd. Hij loopt ermee de trap op en draait de kranen van de wastafel open. Water, reinigend en zuiverend. Het mirakel uit de kraan. Hij spoelt uitgebreid zijn mond en wast zijn handen.
“Zullen we vrijen?”
Dit is zwak uitgedrukt. Hij heeft zin om Jenny keihard te nemen.
“Ik ben ongesteld”.
In zijn slaapkamer is het warm. Arnold heeft de cv aan laten staan, een gewoonte meegebracht uit het ouderlijk huis waar voor kinderen alles kosteloos is.
“Dan kun je in ieder geval niet zwanger worden”.
“We kunnen beter gewoon gaan slapen”.
“Slapen is voor zieken en mensen die zich vervelen”.
Hij trekt de dekens weg en gooit ze op de grond. Een matras, overtrokken met een wit laken. Als een altaar, een offerblok.
“Een beetje overdreven, vind je niet?”
Hij ontsteekt theelichtjes, een heel peloton. Een voordeelpak van de HEMA in doorzichtig plastic. Een plattelander zoekt naar de definitie van romantiek.
“Op het bed van Iris, Jenny. Jij houdt toch van perverse spelletjes? Ga liggen. Ogen dicht en rustig ademhalen”.
“Ik wil douchen”.
“Dat kan wachten. Schiet op”.
Hij werpt een blik op haar ondergoed. Dat ze hier zo ligt, windt hem op. Het zal neerkomen op geldingsdrang, misschien wraakzucht. Hij houdt de whisky tegen het licht.
Iris is dood. Mijn vader in Berlijn. Karin krijgt een kind. Gerben haakt af. Jenny is een feeks. Ik heb alleen Trudie.