Voorafgaande aan de bruiloft van Pa Zwarthoed en Birgit gaat het belegen paar naar het strand om foto’s te maken. Kitsch met een knipoog.
Arnold wacht in het ouderlijk huis op een man die telefonisch laat weten de woning te willen bezichtigen. Een half uur lang ondergaat hij het geleuter van een Amsterdamse slager met plannen om wanden uit te breken en de trap te verplaatsen: de trap waar Arnolds moeder het leven heeft gelaten.
De bezoeker heeft belangstelling voor het huis met de hele inventaris. Na een slepende vechtscheiding met zijn vrouw wil hij het liefst snel een volledig ingerichte woning betrekken. Hij beklopt de zware eiken kasten en zetels, staart in ontzag naar de Rotterdammer klok en herkent de zeemanskist uit zijn diensttijd. Dit alles bevalt hem zeer. Bovenal denkt hij dat duur en smaakvol op hetzelfde neerkomen.
“Het mes snijdt van twee kanten”, probeert Arnold aan te sluiten bij het taalgebruik van de Kiloknaller, die in zijn advertenties de slachtdieren doet schateren van pret.
“Maar je kan niet twee ruggen uit één varken snijden”.
Het slaat nergens op, maar klinkt wel goed.
“Die kist wil ik zeker hebben en de rest past er uitstekend bij”.
Omreden dat Trudie bewoning door geesten aan de orde stelde, heeft Arnold al vaker over de kist nagedacht.
“Er zit een geschiedenis aan. Mijn vader praat er niet graag over. Het heeft te maken met Indië”.
Zo werd Indonesië genoemd voor het onafhankelijk werd. In de hoofden van mensen leeft het nog decennia lang voort.
Stilte. Arnold ondergaat de nabijheid van een indringer.
“Kijk aan, een verhaal! Laat eens horen”.
“Mijn vader was commando in de oorlog met de rebellen in Indonesië. Dat ging best goed, maar de Amerikanen eisten het vertrek van Nederland. Mijn vader werd weer ingescheept en nam de kist mee. Onderweg bleek dat zich hierin een kleine man verborg. Hij had de Nederlanders geholpen en vreesde voor zijn leven als hij bleef. De commando’s hielden de ontdekking stil. Wekenlang woonde de man in deze kist. Aangekomen in Amsterdam was hij onvindbaar. Sindsdien denkt mijn vader dat zijn geest in deze kist woont”.
Een verhaal verschaft een huis geschiedenis, al is deze navrant en volkomen bij elkaar gelogen. Arnold merkt dat hij zweet. Zijn afkeer van de man neemt toe.
“Wat was de vraagprijs ook weer?”
“Die is er al voor geboden”.
Bluf. Hij gaat bovendien zijn boekje te buiten. De afspraak met zijn vader luidt dat hij het huis alleen aan de bezoeker zal laten zien.
“Geboden? Door wie?”
“Ik weet het niet. Een klant van ons notarieel kantoor, tevens makelaar”.
Arnold hoeft zich niet in te spannen om onverschillig te klinken. De slager kan wat hem betreft opkrassen. Toch ruikt hij de mogelijkheid.
“Weet u wat. Misschien is er iets aan te doen, al zal iemand er niet blij mee zijn”.
Hij zoekt het kaartje van Bertines nummer op kantoor en neemt de telefoon ter hand.
Een aangebonden stier moet je niet dwingen, je moet hem geleiden met brave woorden en af en toe een por. Arnold ziet de slager onrustig worden.
“Goedemiddag. Met Arnold Zwarthoed. Ik bel namens een geïnteresseerde in ons huis. De man staat hier naast me”.
“Hoi Arnold. Waarom bel je mij?”
“Ik weet dat de vraagprijs van honderd en veertig al is geboden door een cliënt van uw kantoor. Graag zou ik weten of het op dit moment de uiterste bieding is”.
“Houd je mij voor de gek? Wat wil je precies?”
“Ja ja. Tot honderd vijfenvijftig dus. Maar er is nog geen overeenkomst natuurlijk”.
“Jezus Arnold, staat die man naast je? Heb je een hekel aan hem, of zo?”
“Dat mag u wel zeggen. Daar is ook alle aanleiding toe”.
“Ik snap het. Denk ik. Geef hem maar even.”
Een gevaarlijk moment. Bertine kan hem in drie woorden voor gek zetten.
“Natuurlijk. Dat lijkt mij ook het beste. Alvast bedankt voor uw medewerking”.
Hij reikt de telefoon over aan de slager.
“Het kantoor voor u. Alstublieft”.
Arnold wendt zich af. Zijn lot ligt in handen van Bertine. Nou ja, er kan hooguit onenigheid met de slager ontstaan en ze staan nog altijd in het huis van een Zwarthoed. Bij een verkeerde afloop kan hij alles ontkennen, net als Bertine.
Zijn linkerhand opent geroutineerd een kartonnen doosje Craven. Hij houdt het zijn gast voor. Zelf neemt hij ook. Hun hoofden zijn vlak bij elkaar om een vuurtje te delen. Arnold ziet de oorschelp, de schrale gelaatshuid, een grijze bakkebaard. Hij ziet ook de brandvlek op zijn eigen pols, hem toegebracht door een groep criminelen in zijn huis. Brandwonden genezen niet snel en soms helemaal niet.
In de verte hoort hij Bertines stem. De slager luistert voornamelijk. Het gesprek is veel vlugger ten einde dan hij heeft gedacht.
“En?”
“Ik moet er natuurlijk over nadenken”.
“Prima. U weet hoe de vlag erbij hangt. Mijn vader heeft tijd, maar het huis staat natuurlijk niet voor niets te koop”.
“Nee, dat is te merken. Kan ik niet alleen het interieur kopen?”
Middenstanders wringen zich altijd in bochten om gewin te halen.
“Geen sprake van. Wat denkt u! Mijn vader begint een antiekzaak in Berlijn. Duitsers zijn dol op antiek. U kunt het huis voor honderd zestig kopen, inclusief de spullen die hier staan”.
Een schaduw glijdt langs het venster aan de zijkant van het huis. De postbode doet zijn werk. De klep van de brievenbus rammelt. Op de mat klinkt een doffe bons.
“Inclusief het antiek dus. En de kist?”
“Een kist is het laatste wat een mens moet willen, maar vooruit”.
De ene stilte is de andere niet. De klok tikt de seconden gelijkmatig weg. Het halve uur is bereikt. Het radarwerk ruist, de aanzet tot een enkele bronzen slag.
“Weet u wat: ik doe het gewoon!”
Arnold denkt even dat de vloer beweegt. Het belang van de mededeling gaat zijn verstand te boven. Heeft hij hier zijn ouderlijk huis verkocht aan een Amsterdamse slager? Dringt het niet tot deze man door dat zijn jonge gastheer helemaal geen juridisch recht heeft een huis te verkopen, dan nog dat van zijn vader?”
Ze bekrachtigen de transactie met een glas cognac. Arnold belt meteen Bertine om het bericht door te geven. Om terugkrabbelen te bemoeilijken, rijdt hij met de slager naar de bank aan het plein bij de kerk. Elke minuut die verstrijkt, kan alsnog opleveren dat de man zich bedenkt en Arnold uitlacht. Hij wacht in de auto en durft niet naar de ramen van de bank te kijken uit vrees dat de kassier hem herkent en lont ruikt. Maar zoals meestal gebeurt er niets bijzonders. De slager keert na tien minuten gewoon terug en telt vijfduizend uit. Ook hij werkt liever in de schaduw van de Belastingdienst. In ruil hiervoor ontvangt hij een set huissleutels aan een ring met het logo van Garage Zwarthoed.
“Namens de familie wens ik u geluk. Mijn vader neemt snel contact met u op”.
Arnold stapt uit en vlucht te voet terug naar het huis van zijn vader.
Hier belt hij opnieuw met Bertine. Samen even lachen. Hij bevestigt dat het kantoor gewoon de courtage kan opstrijken.
“Zeg Bertine. Gaan we binnenkort nog iets leuks doen?”
Er valt een korte stilte. Een kenner weet wat er gaat komen.
“Arnold, ik heb een vriend”.
Birgit is een fraaie vrouw, maar de meest gulzige blikken gaan naar Jenny. Zij is getooid in antracietkleurige robe, dunne zwarte nylons, halskettinkje van platina en barnsteen uit Denemarken en bijpassende oorbellen.
“Fantastisch, ik heb er geen ander woord voor.”
“Dank je.”
Het nieuws over het huis kan hij kwijt op een eenvoudig bierviltje. Een ober mag het brengen. Het bijgeleverde opgevouwen tientje is voor de man zelf.
Pa Zwarthoed slaat zijn hand voor zijn mond en steekt vervolgens zijn duimen op. Arnold neemt er notitie van, maar voelt geen voldoening. Liever had hij gezien dat zijn vader een gebaar van keel afsnijden maakte.
Er wordt gesproken en gezongen, gedanst en gebabbeld. Het huwelijk is een ritueel dat de betrokkenen bevestigt in een gemeenschap en geeft vorm aan begrippen als respect en verantwoordelijkheid. Om over de economische gevolgen te zwijgen.
Arnold mag Birgit kussen. Ze herinnert hem eraan hoe hij haar aansprak tijdens een bijeenkomst ten huize van de burgemeester in het dorp. Stijldansen kan hij niet. Dit wordt door moderne jongeren beschouwd als achterhaald en gericht op ongewenste aanpassing aan voorgaande generaties. Niet alleen stedelijke jongeren of van socialistische komaf denken er zo over. Alleen ouderen en kinderen van achterblijvers die de tijdgeest niet begrijpen, kunnen stijldansen. En kinderen van mensen die nergens anders komen dan in hogere kringen.
Jenny feliciteert het paar zoals alleen zij het kan: wervelend en ondoorgrondelijk. Birgit krijgt geen kans haar dochter te omhelzen, zonder dat dit echt opvalt. Arnold ziet het aan en voelt toch trots. Met deze vrouw slaapt hij. Een feministische klacht wil, dat mannen denken met hun ballen. Het is wat wreed geformuleerd, maar bevat wel waarheid. De vraag hoe het zit vanuit de vrouw gedacht, wordt zelden gesteld.
Afstand doen van een vertrouwde omgeving. Huis noch garage zijn nog vrij te betreden. Zo verandert bezit in verlies, tastbare alledaagsheid in onbewijsbare herinnering. Het ontvangen van een vergoeding in geld verandert hieraan niets.
Na afloop van het feest gaat Arnold alleen naar huis. Op de wc van het restaurant heeft hij overgegeven. Hierna voelt hij zich beter, maar het is een geschikt excuus om te vertrekken. Hij bereikt zijn huis zonder kleerscheuren. In zijn slaapkamer is het bed verschoond en de deken rechtgetrokken. Een nieuwe golf braaksel dient zich aan. Hij rent naar het toilet en zijgt ineen.
Het braken veroorzaakt stank en lawaai. Het universum verschrompelt tot het ovaal van de wc pot. Minutenlang hangt hij voorover en schreeuwt als een aangereden dier. Eindelijk klaar, moet hij ook nog poepen. Bevend zit hij op de bril, spant zijn lichaam en leunt met zijn hoofd tegen de kille tegels.
Voor een zieke duurt de nacht lang. Arnold verdeelt de tijd tussen wc en slaapkamer. Wat een afsluiting van een succesvolle en feestelijke dag. Een poos ligt hij op de vloer, een jas over zich heengetrokken.
Mogelijk is er sprake van verkeerd eten. In kip, ijs en sla, overal loeren de lagere levensvormen die maar al te graag de macht herpakken. Miljoenen jaren al houden ze stand. De mens zal zich beter niet inbeelden dat microben en bacillen uit te roeien. Onder een microscoop toont de wereld haar onvernietigbare hel.
Na het afstoten van alle giftige stoffen resteert de uitputting. In gekromde houding ligt hij op zijn matras. Zijn voet schudt heen en weer op een denkbeeldig ritme. Zweet druipt langs rug en borstkas.
Het mooie van een roterende planeet is, dat er steeds weer een nieuwe dag komt. In het opkomende licht steken de kastanjebomen machtig af tegen een lichtblauwe hemel.
Pa Zwarthoed en Birgit stijgen op naar de enige stad ter wereld achter prikkeldraad: Berlijn. Arnold en Trudie staan op de buitenpromenade van de luchthaven. Om de beurt turen ze door een verrekijker op een stalen sokkel. Even later worden ze gesommeerd te vertrekken. De promenade wordt afgesloten, uit vrees voor Palestijnse aanslagen op vliegtuigen. De afsluiting zal voor eens en altijd blijken.
Het vliegtuig is een Boeing van Lufthansa. Vier straalmotoren sleuren het toestel de hemel in. Luchtvaart is een fantastische vinding.
Met z’n tweeën gaan ze eten. Hollandse Pot in een eenvoudig restaurant. Arnold kijkt met verstild genoegen toe hoe zijn zus gebakken aardappels naar binnen werkt en de biefstuk in stukken snijdt. Sperziebonen dampen op haar bord. Ze geniet bij voorbaat vanwege het ijs dat gaat komen. Na afloop wil ze roken. Een Tivoli van de serveerster. Een Craven is haar te machtig.
Arnold zet zijn zus af bij Huis De Zon. Hij kijkt haar na en denkt aan zijn vader die als het ware het hazenpad heeft gekozen.
Met onverantwoorde snelheid jakkert hij terug over de Provinciale Weg. Links ligt de vaart, een water van twaalf meter breed en een meter diep. Hij doorklieft een dorp met een stompe, onafgebouwde toren en een verlaten melkfabriek die de schaalvergroting niet heeft overleefd.
Een enkele huiskat, verloren suikerbiet, of een liter gemorste olie kan hem doen crashen, tot gort slaan, over de kop de sloot in, naar de verdoemenis in een steekvlam van benzine.
De radio in zijn auto brengt Child in Time, een internationale hit van Deep Purple. Toch een beetje gelikt. Met dank aan het veel betere Led Zeppelin. De snelheidsmeter van de BMW trilt.
Wat maakt het uit, je op jonge leeftijd dood te rijden? Is dat erger dan je leven te slijten met werken, slapen, eten, vakanties op een camping, de hond uitlaten, twee kinderen krijgen en een jaarkaart voor AZ ‘kopen? Niets is erg zolang je er zelf over kan beslissen.
Schuin tegenover Doublecross zijn twee parkeerplaatsen onbezet. Arnold remt en hoekt de wagen achter een bestelbus. Pa Zwarthoed moest eens zien op welke manier er met zijn geschenk wordt omgesprongen. Pa Zwarthoed heeft het recht van spreken verloren.
In het voorportaal haalt hij een kam door zijn haren en steekt een sigaret tussen de lippen. Vuur geven komt binnen wel, als onderdeel van het ritueel.
Het lawaai in de kroeg is oorverdovend. Op de draaitafel ligt een oude plaat van Blue Cheer. De heren laten weten een hekel aan werken te hebben. Liever melden ze zich ziek. Om hun recht te halen, overwegen ze de Verenigde Naties in te schakelen. Je ziet het voor je. Het is om te huilen en te lachen tegelijk.
Aan de bar drinkt hij twee glazen bier. Het is ongelooflijke troep, gebrouwen door mensenhaters. Hij ziet zijn beeltenis in de spiegel achter de flessen. Het moet toch indruk maken. Die scherpe kop met sigaret, de lange leren jas, de bijna voelbare bereidheid kopstoten uit te delen ingeval hij het nodig acht.
In feite bewondert hij zijn eigen verschijning. Toch een ander verhaal dan de man een paar meter verder. Deze stapelt bierviltjes opeen tot een kaartenhuis.
“Zwarthoed?”
Hij wordt aangesproken door Dalton Ko. De wonderen zijn de wereld niet uit. In Doublecross kan je alles verwachten.
“Kan ik je even spreken?”
“Wat is er Kootje, ben je levensmoe?”
De muziekherrie houdt aan. Naadloos wordt overgeschakeld naar Alice Cooper, charlatan met een liederlijke show. Het wordt een nieuwe trend. Veel geschreeuw, weinig wol.
“Wat moet je?”
“Niet hier. Boven”.
“Waarom daar?”
“Dat hoor je straks wel”.
Arnold schiet in de lach. Hij voelt zich onverslaanbaar, op het balorige af.
“Daar heb ik slechte ervaringen mee, beste vriend”.
“Dit is anders”.
“Bewaar je spelletjes maar voor Mies Bouwman”.
Mies is een tv persoonlijkheid, archetype van de vrolijke presentatrice. Dat Mies ook uitgekookt is, ontgaat de meeste kijkers.
“Wat heb je te melden?”
“Jij wil toch weten wie Iris heeft doodgeslagen?”
Arnold voelt een schok. Wat kan een Dalton hiervan weten?
“Als je het weet, moet je de politie bellen”.
Dit uitspreken, toont al de onzin van de opmerking. Een Dalton die de politie belt?
Nou ja, Arnold moet toch naar de wc, het gaat feitelijk in één moeite door.
“Vooruit dan maar”.
Hij staat op. De halve sigaret blijft achter in een asbak. Ze bereiken de deur van de wc. In het matglas zit een ster en het is geen kleine.
“Wacht even”.
Hij betreedt het toilet, doet met gesloten ogen en ingehouden adem een plas.
Ik kan nog weg.
Uit voorzorg draait hij zijn aansteker op de hoogste stand. Een vlam van bijna twintig centimeter biedt mogelijkheden bij onvoorziene omstandigheden. Snakkend naar verse lucht stoot hij de deur open.
“Luister even goed, Ko. Ingeval je me wat flikt, ben je nog niet jarig”.
Achterin Doublecross zijn ze te vinden. De dope-freaks, dead from the neck up. Ze zien er indrukwekkend uit, getekend en mager. De hoofden zijn bijeengestoken in een klassieke compositie. Niet gehinderd door enige aandrang iets in het leven te ondernemen. Slechts rook stijgt traag omhoog. Alleen aan de rook kan je zien dat de dood nog wat op zich laat wachten.
Een rij versleten treden voert naar de bovengelegen verdieping. In betere tijden is hier ongetwijfeld sprake geweest van een winkelpand met bewoning. Ze betreden een groot vertrek met schuine dakspanten. Hier is het nogal warm en er hangt een zware, plantaardige geur.
“Kweek je wiet?”
“Ik woon hier zolang”.
Er staat werkelijk enige meubelstukken, een bed en zelfs een tv op een verhoging van lege bananendozen. Arnold en Ko staan bijna tegen elkaar aan in de overvloedige ruimte.
“Daar zit je man, tegen die paal”.
Vanuit de ondergelegen kroeg dringt de muziek door. De vloer trilt mee.
Arnold begrijpt niet wat hij ziet. Tegen een zolderbalk staat een stoel. Hierop zit de cowboy uit de Ragebol. Zijn handen en voeten zijn omwikkeld met zwarte tape.
“Wat heeft dit te betekenen?”
“Hij heeft Iris omgebracht”.
“Schei uit. Hoe weet je dat?”
Voorzichtig komt Arnold dichterbij. Het is onmiskenbaar dezelfde man die hij enige keren heeft gezien in de Ragebol.
“Hij heeft het uit eigen beweging gezegd”.
“Hebben jullie hem verrot geslagen of zo?”
“Nee hoor. We hebben hem voor jou bewaard”.
We. Wie zijn we?
“Welke idioot heeft hem vastgebonden?”
“Het is voor zijn eigen bestwil. En voor die van ons”.
Arnold schudt zijn hoofd: geholpen worden door de Daltons?
Hij posteert zich voor de cowboy en hurkt neer om op gelijke ooghoogte te komen.
Ko lijkt haast te hebben. Hij toont nerveus.
“Kijk maar eens naar zijn onderarmen”.
“Wat is daarmee?”
Behoedzaam stroopt hij beide overhemdsmouwen van de cowboy op. De idee dat ruzie over dope de reden van de ellende was, klinkt niet helemaal onredelijk.
Protest van de cowboy blijft uit. Zijn onderarmen tonen een reeks zwarte stippen, sommige omfloerst door rare rode vlekjes.
“Die gast moet naar het ziekenhuis”.
In het trapgat klinken stommelgeluiden. Arnold kijkt om en begrijpt alsnog dat hij in een val is gelopen. De voorlopig vrijgelaten Hollander van de vorige keer is erbij en de beide Duitsers die hem al in zijn eigen huis hebben afgetuigd.
We. Wij. Dalton & co, Duitsers.
In een reflex grijpt hij in de haardos van Ko. Met de andere hand zoekt hij zijn aansteker.
“Jammer voor jou, Ko. Je kop gaat in de brand!”
Arnold raakt in paniek. De eerdere klappen staan hem nog goed bij. De mannen die hem naderen, worden schimmen, schaduwen van het gevaar dat hem bedreigt. Dalton Ko verzet zich hevig. Hij hangt bijna aan zijn eigen haren. Arnold drukt zijn duim omlaag: Click! De vlam van de Myon slaat recht in het gezicht van Judas Dalton. Ko schreeuwt en rukt zich los. Ineens beweegt de cowboy. Zijn schaterlach vult de ruimte.
Jaag een rat op in een afgesloten hok. Het dier zal er alles aan doen om weg te komen. Als dit mislukt, zal het zich omdraaien en aanvallen.
Blindelings doet Arnold een sprong naar voren. Het tv toestel kapseist en slaat tegen de vloer. Het beeldscherm sterft in een horizontale lichtflits. De mannen storten zich op hem en ze hebben gereedschap meegebracht om hun voornemen kracht bij te zetten. Arnold krijgt een slag van een stok of tafelpoot tegen zijn schouder. De Hollander trekt zich terug. Hij blokkeert het trapgat en geeft aanwijzingen als een dirigent. Het is een drijftocht die fataal moet aflopen.
“Schop zijn benen onderuit. We krijgen hem wel”.
Aan angst kunnen mens en dier superkracht ontlenen. Als een os met drie leeuwinnen op zijn rug strompelt Arnold voort tot er een muur opdoemt. Hier moet de voorzijde van het pand zijn. De ramen zijn afgeplakt met zwart plastic.
Hij strekt zijn arm naar de raamafdekking. Click! De aansteker spuwt een montere vlam. Even lijkt er geen ander effect op te treden dan dat er een gat smelt, een waardeloos gat waardoor zwak lantaarnlicht van de straat binnen valt. Hij moet alweer een schop incasseren. In Doublecross moeten ze toch merken dat boven hun hoofd de boel wordt afgebroken. Dan vat het plastic alsnog vlam. Een smerig vuur verspreidt zich razendsnel over de voorgevel. Vette plastic vleermuizen dwarrelen rond.
Nog eens incasseert Arnold een optater, deze keer in zijn lendenen. Zijn aansteker valt op de vloer. In plaats van te vechten of te rennen, raapt hij de Myon op en omklemt deze als zijn laatste en meest dierbare bezit.
Hij voelt geen pijn maar verdoving, een bijna letterlijke doofheid. De muziek onder hem wordt een zoemtoon, de motordreun van een vrachtwagen. Zijn hand is glad en zal bloeden. Brandlucht dringt in zijn neusgaten. Een lichaam stoot hem omver en bedekt hem als een smerige deken.
Uit alle macht schopt hij terug. Ook probeert hij te slaan, maar zijn linkerarm blijft hulpeloos hangen. Hij krijgt een trap in zijn rug en nog een tegen zijn hoofd. Vanuit zijn nek verspreidt zich hitte. Hij proeft zijn eigen bloed. Zijn nog altijd gebroken ribben zenden pijnpulsen uit die nauwelijks te dragen zijn.
In de consternatie valt het elektrisch licht uit. Het zal neerkomen op kortsluiting. Instinctief rolt Arnold weg, om zich een eind verder overeind te hijsen. In volslagen duisternis klinkt gevloek en gehijg. Het lijkt erop, dat zijn tegenstanders elkaar hebben aangevat. Vuile stank begint de ruimte te vullen, maar vuur ziet hij nergens meer. Hij doet een stap in het niets. Ruggelings stuitert hij de trap af en slaat tegen een deur. Zijn ribbenkast kraakt. Het volgende moment ligt hij languit in Doublecross.
Hier heersen eveneens neergang en chaos. Slechts een paar lichtpitjes voor noodverlichting achter de bar branden. Bezoekers zijn in paniek en vertrappen elkaar. Waar de hele avond muziek beukte, klinkt nu schreeuwen en huilen. Iemand staat obsessief in een kledingberg een jas te zoeken. Arnold trekt zijn lichaam omhoog. Achter hem blijft het leeg. Niemand volgt hem. Hij staat min of meer en sleept zich voort. De weg is lang en grillig. Hij spuugt naar iemand die in de weg staat. De gestalte blijft gewoon staan. Het blijkt het zware lederen toegangsgordijn van Doublecross te zijn.
Ineens staat hij buiten, op straat. Eindelijk frisse lucht! Schimmen vliegen langs hem heen. Iedereen zoekt een goed heenkomen. Arnold veegt aan zijn gezicht. Zijn rechteroog zit potdicht. Hier buiten branden de straatlantaarns alsof er niets aan de hand is. Het is niet moeilijk te bepalen welke kant hij uit moet.
Het portier van de BMW is gewoon los. Hij hijst zich naar binnen en vergrendelt de wagen van binnen uit.
Zo zit hij een minuut, hijgend en snuivend, snikkend en schuddend. Zijn neus voelt alsof er een mes in steekt. Bloed druipt langs zijn mond en op zijn kleding. Wegvegen heeft geen effect. Zijn hand toont een brede snede.
Op straat blijft het rustiger dan je zou denken na zo’n knokpartij. Er arriveren niet meteen wagens van politie, brandweer of ziekenhuis. Bezoekers van Doublecross blijven uitstromen, maar verder gebeurt er vooralsnog weinig. Tenslotte slaagt hij erin de auto te starten, alle noodzakelijke handelingen in de juiste volgorde uit te voeren en weg te rijden. Schakelen en sturen moest met dezelfde hand gebeuren. Aan het einde van de winkelstraat begrijpt hij dat het ondoenlijk is op deze manier thuis te geraken. En wat moet hij daar aanvangen? Zijn hoofd begint te steken en zijn blikveld toont figuren die over de weg zwalken.
Het leven is een enkele reis naar de dood. Wie dit eenmaal onderkent en aanvaardt, kan er een feest van maken. Voorlopig ervaart Arnold het anders.
Gehavend sukkelt hij door de stad en bereikt van lieverlee rustiger buurten. Daar ergens is de flat van Bertine. Bij een fel verlichte telefooncel schakelt hij de motor af. Geradbraakt werkt hij zich uit de auto. Zijn kleding is aan flarden.
TL licht trekt hem de telefooncel in. Boven het toestel staat een nummer in zwarte letters. Dit moet wel het nummer van Bertine zijn. Hij leunt tegen de wand en staat daar als in een schilderij van Hopper.
“Politie”.
De stem klinkt monter, een beetje verstoord.
“Met wie?”
“De politie”.
”Stomme klootzak”.
“Met wie spreek ik?”
“Ga aan je werk, mongool”.
“Heeft u ook iets zinnigs te melden?”
“Boven café Doublecross is brand uitgebroken. Er is een hasj plantage. Van een Duitse bende. Ga er als de donder heen!”
“De situatie is ons bekend. Waar bevindt u zich? Blijft u ter plekke. Bent u”.
Hij gooit de hoorn erop. De kwartjesbak ratelt en geeft geld als een flipperkast. Je kan de halve stad opbellen. Maar Arnold kent geen enkel nummer. Er zit niets anders op dan weer in te stappen en verder te rijden, te hopen dat hij een keer bij de flat van Bertine uitkomt.
Bertine is thuis, in gezelschap van een zus. Ze komen in het betonnen trappenhuis kijken naar wie daar aan de bel hangt.
“Arnold! Jezus!”
Onder een lamp op de galerij dringt de situatie tot hen door. Bertine neemt onmiddellijk een besluit. Rechtsomkeert en naar de polikliniek van het Stadsziekenhuis. Ze wil ook de politie erbij halen. Arnold wappert afwerend met zijn enige nog functionerende hand.
“Ik heb ze al gebeld. Ze komen volgende week”.
De dag begint laat, zo tegen elf uur. Hij ligt in een kleine kamer op een matras. Hieronder is kaal beton. Met een matig inkomen richt je niet zomaar een heel huis in. De gordijnen zijn gesloten. Kleine, vreemde geluiden dringen tot hem door. Tenslotte reconstrueert hij waar hij ligt en stelt vast dat er niemand aanwezig is. Even is er aandrang de wc te zoeken, iets te drinken bovendien, maar hij is tot geen enkele beweging in staat. Zo verstrijkt de dag, in golven van minimaal bewustzijn.
Bertine praat hem bij. Hij verzette zich tegen het bellen van een ambulance, vervoer naar de polikliniek en de arts die hem ging onderzoeken. Hij gedroeg zich als een aangereden boerderijkat. Toch hebben ze gelachen. Zijn kleding moest worden uitgetrokken. Hij stond in de behandelkamer tussen drie vrouwen, met een ineengeschrompelde piemel. Behandeling ter plekke was ontoereikend. In het aanpalende ziekenhuis is hij door de scan getrokken om te controleren op inwendige bloedingen en botbreuken.
“Hebben ze naar de toedracht gevraagd?”
“Nee hoor. Ze vroegen naar je abonnement”.
Hij moet lachen, maar pijn brengt hem tot andere inzichten. Hij heeft een opnieuw gebroken neus, zes hechtingen boven de wenkbrauw, vier in zijn hand en een kneuzingen in zijn onderlichaam.
“Je zei dat je van de trap was gevallen. In een kroeg. Hopeloze leugenaar.”
“Het is niets dan de waarheid. Ik moet naar de wc”.
“Plassen?”
“Het lijdt geen uitstel”.
Omdat hij al even niet heeft gelopen, haalt ze een lege fles. Hierin heeft eerder yoghurt gezeten.
Op je rug in bed, de pijnplekken lokaliseren en de kans op herstel inschatten. Buiten de flat probeert iemand oeverloos een auto te starten. Tenslotte wordt het helemaal stil. Zo gaan die dingen: wat begint, zal ooit weer ophouden. Aan zijn bed verschijnt politie in uniform. Arnold ergert zich aanstonds.
“En?”
De agenten zijn bevreemd. Het bezoekje maakt deel uit van hun algemene patrouille.
“Pardon?”
Arnold denkt na. In welke volgorde zal hij de kernwoorden plaatsen?
“Zijn jullie Doublecross binnengevallen, heb je de bovenverdieping bekeken, zijn er arrestaties verricht, wat nou Pardon?”
De meest bijdehandse agent herinnert zich iets.
“Bent u die anonieme beller van afgelopen nacht?”
“Ik stelde als eerste een vraag”.
Stilte. Gevolgd door een voorspelbare reactie.
“Wij doen geen mededelingen over onze acties”.
“Dan weet ik genoeg”.
Een week blijft hij bij haar, in afzondering en anonimiteit. De dagen worden langzamerhand meetbaar in uren, in licht en donker. Het liefst ligt hij in het logeerkamertje, zonder geluid. Op de zevende dag kijkt hij in de spiegel. Zijn ongeschoren gezicht is bont en blauw.
In een kast vindt hij een ladyshave. Het kost hem een half uur om hiermee zijn gezichtshaar terug te snoeien en zich voldoende toonbaar te maken om een eindje te lopen. Ontroerd stelt hij vast dat Bertine een nieuwe broek voor hem had gekocht, een vers T-shirt, ondergoed en sokken. Ze heeft zelfs een boekje met harde kaft voor hem gekocht. Hierop staat het woord DUMMY. Je mag het zelf volschrijven. Waar vind je een vrouw als Bertine? En als je haar hebt gevonden, wil je dan de rest van je leven met haar delen?
Eenmaal aangekleed, daalt hij stap voor stap de betonnen trappen af. Te voet bezoekt hij een bloemenkraam en een sigarenboer voor een doosje slanke sigaren, zogenaamde señorita’s. Hier kan je ook geld opnemen. Hij realiseert zich dat Bertine een vriend heeft en hij onderhand plaats moet maken.
Na anderhalf uur is hij terug in de flat. Zijn ongeruste gastvrouw wacht hem op.
“Bertine, ik ga eens opstappen. Vis en visite blijven drie dagen vers en jij houdt het al een week met mij uit”.
Ze protesteert zonder overtuiging. De bloemen die hij heeft meegebracht, staan al even definitief.
“Laat me weten wat je van me krijgt, Bertine”.
“Wat denk je thuis aan te treffen? Zal ik meegaan?”
Dit lijkt hem overdreven. Hij kijkt naar Bertine. Ze is een schat, als een zusje.
De auto is een symbool van mannelijke geldingsdrang. Vooral een sportwagen is je reinste testosteron in plaatstaal. Een kinderachtige waarheid: nog geen vijf minuten zit Arnold in zijn BMW, of hij voelt vitaliteit en dadendrang terugkeren.
Bij een benzinestation tankt hij. De wagen wordt door een wastunnel gevoerd, een nieuw fenomeen. Terwijl hij aan een balie koffie drinkt, knappen twee stagiairs de bebloede lederen bestuurderszetel op. In een kledingzaakje koopt hij een nieuwe jas en een vilten hoed, plus twee overhemden waarvan hij er dadelijk een aantrekt. Kleren maken de man. Zijn haar is aan de lange kant. Het verschaft hem de uitstraling van een gangster, een rebel with a cause.
De Kanaalbrug staat open. Of er schepen passeren, is onmogelijk vast te stellen. Een bus van het streekvervoer blokkeert het uitzicht. Passagiers kijken vanuit de hoogte op hem neer. Arnold ziet het en voelt dat hij leeft. Na een kwartier kan er weer gereden worden. Er gaat niets boven eigen vervoer, zelf uit te maken waarheen je gaat.
In een week van onmacht passeren heel wat gedachten en visioenen de revue. Je hebt alle gelegenheid om onderwerpen door te lichten, plannen te ontwikkelen en denkbeeldige strafcampagnes uit te voeren. Met het verstrijken van de dagen groeit er berusting in Arnold. Hij heeft besloten drastische stappen achterwege te laten.
Hij draait de poort in die toegang geeft tot zijn eigendom, zijn erf met huis en opstallen, de beide kastanjebomen. Helemaal tot in de schuur rijdt hij de BMW. Hier stapt hij uit en zuigt boerenlucht in zijn longen. Aarde, water, hooi. Ja ook hooi, gebracht tijdens zijn afwezigheid, bedoeld voor de huisvesting van een aantal konijnen, een idee van Trudie.
De achterdeur van zijn huis zit in het slot. Hij werpt een blik door het ruit naar binnen en ziet niets dat hem verontrust. Op zijn gemak doorkruist hij de woning, tevreden dat alles in orde is, er geen onverlaten hebben huisgehouden. Bouwvakkers hebben daarentegen juist oude schade hersteld. Hij besluit vooralsnog met niemand contact te zoeken.
Wakker worden in je eigen bed, zonder gebreken of zorgen, de hele dag vóór je. Is dat niet het mooiste wat je in het leven kan wensen?
De brievenbus puilt uit, merendeels met reclamebladen. Het is ongelooflijk wat middenstanders de mensen proberen aan te smeren: gereedschappen, keukenspullen, kerstverlichting, etenswaren en drank, een buikspierencursus, brommers, opleidingen, vakanties in Spanje. Alles opgediend in superlatieven, kleurendruk, voorzien van lachende gezichten, gezwets, aanbiedingen, garanties, spaarzegels. En toch. Het is beter dan dat er niets te koop is.
Arnold zeeft drie rekeningen uit de brij, plus een ansichtkaart. De rest kan in de vuilnisbak. De kaart komt uit Duitsland.
Dag jongen. Berlijn is fantastisch ! We hebben een vooroorlogs pand betrokken en de nodige contacten gelegd. Horen we iets van je? Wanneer kom je langs?
Arnold bekijkt de foto: Checkpoint Charlie. Het is precies wat hij heeft verwacht. Een taxi staat te wachten voor een slagboom en betonnen richels. De wereld staat vol met Checkpoint Charlie, maar de meeste hebben zich in vriendelijkheid vermomd.
Onaangekondigd staat ze voor zijn neus: Jenny.
“Mag ik binnenkomen?”
Hij heeft de Lancia niet horen aankomen.
Zonder antwoord af te wachten, staat ze al in de keuken.
“Kan ik koffie zetten?”
“Dat doe ik zelf wel”.
Ze blijft staan in de keuken, kijkt toe hoe hij koffie zet: langzaam, met afgewogen bewegingen om pijnlijke spieren en gewrichten te ontzien.
“Je bent nog intact”.
“Ik zou je moeten vermoorden”.
Stilte. Wel een minuut of zeven. Het water gonst en gaat koken. Ze staan erbij als gaat er een wonder plaatsgrijpen en misschien is het dat ook wel.
“Al heb jij er natuurlijk weer niets mee te maken. Kom je kijken of ik onderhand dood ben?”
Ze mag iets uit de koelkast pakken.
“Lekker stil hier”.
“Wat bezielt je naar mij toe te komen?”
“Het is mijn schuld”.
Een mooie waarheid. Kost veel moeite om uit te spreken. Er zou in scholen klassikaal op geoefend moeten worden, van kindsbeen af. De Roomse Kerk heeft het altijd ingezien en er haar onderdanen mee geknecht. Door mijn schuld, door mijn aller-diepste schuld.
“Ik had je moeten waarschuwen”.
“Maar dat liet je na”.
Jenny ondergaat zijn wrevel zonder een spier te vertrekken.
“Ik dacht dat het niet zo’n vaart zou lopen”.
“Al was Iris eerder vermoord en ik in het ziekenhuis lag”.
Stilte. Koffie met melk en suiker. Regen dreint tegen de ruiten van de woonkamer.
Honderd keer heeft hij haar gedurende de afgelopen week in gedachten afgemaakt. Opgehangen, doodgeslagen, uit de rijdende auto gegooid.
“Heb je aangifte gedaan?”
Ze is als een spin: draadje hier, draadje daar. Langzaam wordt het web hersteld.
“Ik los mijn eigen zaken wel op”.
“Ja, dat zie ik”.
Arnold moet een beetje lachen. Onmerkbaar probeert hij haar geuren op te snuiven. Al die dagen bij Bertine heeft hij het zonder seks moeten stellen.
“Als je maar niet denkt dat mijn vader of ik die lui op je dak hebben gestuurd. Dat is echt onzin”.
Vreemde zaak. Arnold heeft de indruk, dat Jenny de waarheid spreekt.
“Ik denk wat ik wil”.
“Zal ik je een beetje verwennen?”
“Dat is goed. Dan zet ik je wel een uur later buiten de deur”.
Op de veemarkt van een nabije stad kopen ze konijnen. Twee Vlaamse reuzen en een koppel zwart-witte langoren, zogenaamde Hollandertjes. Alsmede een kistje winterwortelen.
Op de terugtocht nemen ze een lifter mee. Hij is een bleke jongen met een schooltas en weinig toekomstplannen. Hij zit op de achterbank, naast de konijnen. De luxe van de auto gaat langs hem heen. Hij zegt: “Wat is een loopbaan eigenlijk helemaal? Het is achteraf beredeneren wat van dag tot dag toevallig goed gaat”.
Bij Café Tramzicht stoppen ze voor een kop koffie. Ineens is de jongen weg. Ook de chef van het café blijkt afwezig. Een knul zonder gezicht bedient hen.
Van huisdieren gaat een ontspannende werking uit. Mensen met katten, kanaries of konijnen leven langer dan zij die te beroerd zijn om een paar kamerplanten op tijd water te geven. Jenny en Arnold zijn minstens een uur bezig met de levende have. De konijnen laten zich gemakkelijk aanhalen. Dat komt omdat ze al veel te lang in een kleine ruimte zitten. In de duinen achter de Studio laat een konijn zich niet benaderen. Hun roze neusjes wippen gestaag op en neer. Tenslotte laten ze de dieren alleen. In de woonkamer stuurt de radio belangrijke mededelingen de ether in.
Drum. Samson. Leeuwenstein Stimorol, Debraline, Nurdi Nurdi voor nappa en suède.
Aan het draaien van muziek komt de DJ nauwelijks toe. Hij knijpt alle platen aan begin en einde af en leutert uitbundig met mensen die mogen bellen. Ingeval ze denken te weten wie de drummer is van Slade, kunnen ze vijftig pop of een envelop winnen. Zo beloon je middelmatigheid. Slade is een band die zo beroerd speelt, dat hij verboden zou moeten worden.
In Filmhuis Provadja draaien ze een oude film. Hierin speelt het Russische Staatstheater Dostojewski’s Misdaad en Straf. Alle decors hangen scheef en uit het lood. Het is grotesk als de werkelijkheid zelf. Voor Misdaad kan je Schuld lezen, voor Straf komt het woord Boete in aanmerking. Want er is gedrag en verantwoordelijkheid, vergelding en het ondergaan ervan. Na afloop is er gelegenheid tot discussie. Een man met een ringbaard roept dat je aan de film goed kan zien dat het begaan van misdaden een gevolg is van maatschappelijke omstandigheden. Armoede en gebrek aan perspectief zijn de boosdoeners. In Provadja zal niemand tegen dit verheven standpunt ingaan. De bar tapt een verachtelijk pils.
In dit Huis van Cultuur komt het progressieve deel van de jeugd bijeen. De toekomst had mooi kunnen worden na de bevrijdende jaren zestig. Maar ze loopt vast in overtrokken verwachtingen en gebrek aan verantwoordelijkheidsbesef. Universiteiten propageren studies over zoiets als de communistische economie. Daar kan Nederland wat van opsteken. Je kan net zo goed knakworst onderzoeken op intelligentie.
Arnold houdt zich afzijdig. Hij hangt aan de bar en drinkt bier uit een flesje. Af en toe werpt hij een blik op Jenny die een gesprek voert met een langharige dertiger over de wijze waarop de voorstelling is gefilmd. Het komt bij hem op, dat Jenny dit opzettelijk doet, om hem uit te dagen bij de Studio te komen werken.
De zondag passeert in ledigheid. Arnold luistert alleen om half vijf naar de uitslagen in het betaalde voetbal. Vooral het woord brilstand, een uitslag zonder doelpunten, spreekt hem aan. Op uitnodiging van Pa Filarski rijden ze tegen de avond naar Het Paradijs. Arnold zit achterin de Lancia. In de binnenspiegel vangt hij een glimp op van zijn eigen gezicht. De butsen en korsten op zijn gezicht zijn praktisch verdwenen. Daaronder, ontoegankelijk verscholen onder het schedeldak, handhaven zich woede en wantrouwen. Zijn linkerarm herstelt wonderbaarlijk: een kwestie van terugplaatsen in de kom.
De lounge is goddank ontdaan van kerstbomen en aanverwante artikelen. De muziek blijft onveranderd slecht. Een tafeltje bij het raam kan worden betrokken. Het gezicht van Barry glimt decadent.
“Ik had gedacht: we kunnen meteen iets eten”.
Het diner is een eredienst aan het leven, of zou dit moeten zijn.
Houtblokken verdwijnen in de open haard. De ober brengt een fles Chianti die natuurlijk gekeurd moet worden. Ze bestellen tournedos van de grill. Het bruine leven.
Bij het vuur staan lage rieten stoelen. De bezoekers babbelen geanimeerd, de wijn fonkelt in glazen, vlammen likken aan het hout, een dennenappel springt leuk omhoog vanwege ontploffende harsdruppels. Het is geen wonder dat een meegebrachte hond erbij gaat liggen en luid snurkt.
Arnold drinkt geen alcohol. Hij is op zijn hoede en heeft zelfs zijn pennenmes binnen handbereik. In stilte neemt hij zich voor bij de eerste vervelende opmerking op te stappen.
Het pak slaag boven Doublecross sterkt hem in de opvatting, dat hij het geld uit De Tsarina en het bed van Iris definitief kan beschouwen als welverdiend bezit. Uit de magere speakers van Het Paradijs klinkt de uitdagende tekst van de band Badfinger.
If you want it: here it is, come and get it.
Arnold verwart moraliteit met feiten. Geen pak slaag kan hem van eigendomsrecht voorzien. Nog een geluk, dat hem dit dilemma niet is voorgelegd op zijn examen voor de middelbare school.
“Ik heb gehoord dat je het de laatste tijd nogal voor je kiezen hebt gehad”.
Barry trekt aan zijn sigaret, een zwakke Tivoli met filter.
“Eerst het overlijden van dat meisje Iris. Daarna de inval in je huis door de politie en vervolgens een vechtpartij in de stad. En dan nog de kwestie met je vader”.
Je kan denken dat zijn gastheer dit alles opsomt om te laten blijken dat hij op de hoogte is. De afstraffing in zijn eigen huis slaat hij evenwel over. Het klinkt Arnold in de oren als een goedkope uitnodiging om te praten.
“Je hebt alle reden om te denken dat ik je vijand ben. Maar dat is een misvatting”.
Arnold denkt aan zijn jas in de garderobe. Met sommige mensen wil je helemaal niet omgaan. Vanuit een moreel standpunt heb je het recht hen ter plekke dood te schieten.
Uit de geluidsinstallatie lekken pianogeluiden van Pim Jacobs. Pim is de beschermeling van een beroemde tv presentator met het hoofd van een Deense dog. Jarenlang mag deze man de beeldbuis vullen met geanimeerde interviews, begeleid door een goudvis in een glazen kom. Na elk praatje komt hij aanzetten met Pim, begeleid door het orkest onder leiding van Rogier van Otterloo.
Barry’s dikke vingers trommelen op de rand van zijn etensbord.
“Het wordt de hoogste tijd deze narigheid achter ons te laten. We hebben het al eens gehad over je toekomst bij de Studio”.
Nog steeds zwijgt Arnold. Het komt hem voor of een bord kantinevoer is opgediend. Hij behoeft alleen maar te kauwen en te slikken.
“Er komt een plek vrij. Je kunt meelopen met een ervaren vakman”.
Arnold is geenszins van plan een gesprek hierover aan te gaan. Heeft Jenny zijn standpunt daarin nog niet met haar vader gedeeld?
“Dat is mooi. Dank u”.
“Je vader zit in Berlijn, nietwaar?”
Met jouw ex, de moeder van Jenny, mijn stiefmoeder, kortom: Birgit.
In Het Paradijs zingt Tom Jones. Tom is een prima jongen van de gestampte pot, met een stem als een kachelpijp, van meet af veracht door de beatniks en de hippies.
“Om de verstandhouding tussen ons te normaliseren, wil ik jullie iets aanbieden. Als je wilt, mag je een weekje met Jenny naar Berlijn. Gewoon. Vakantie. Lekker uitwaaien. En een beetje kunst kijken, want daar mag je wel een beetje aan werken. Ha! Ha! Denk er even over na. Ik hoor het wel”.
Barry reikt Arnold de rechterhand. Zijn Breitling weerkaatst het licht van de vele spotlampjes, weggewerkt in de plafonds van het etablissement.
“Dat is dan geregeld”.
De opgediende maaltijd wordt in de keuken op de borden geschept. Plateservice heet zoiets. Bijzonder feestelijk staat het niet.
Kort na de maaltijd stapt Barry op. Hij heeft een afspraak in de hoofdstad. Arnold kijkt zijn gastheer in de rug wanneer deze opstapt.
Misschien krijg ik binnenkort weer een leuk dreigementje met de post. Ik denk dat hij de boodschap door Vincent laat schrijven en hem zelf op de brievenbus doet.
Arnold kijkt de man na. Dit is nu Jenny’s vader. In zijn nabijheid is zij opgegroeid. Misschien houdt ze zelfs van hem. Dat hij van links en rechts tegen Barry is gewaarschuwd, dringt nauwelijks door zijn schild van zelfmedelijden.
Geleidelijk maakt zijn afkeer plaats voor verdriet. Hij zou graag even met zijn vader willen praten. Gewoon in de garage, omringd door de typische geluiden van een autobedrijf. Tegelijk kan hij niet aan de man denken zonder verwarring en wrok. Waarom waarschuwt zijn vader hem tegen Jenny en de Studio, waar hij zelf in bed ligt met Birgit en bovendien van plan is met deze vrouw te trouwen? Zou Jenny ook zo’n onzalig idee voor hem hebben opgevat?