In een smalle winkelstraat krijgt hij het stel in het vizier. Vooralsnog zonder plan en op een meter of tien volgt hij, afgeschermd door zijn hoog opgezette kraag en zijn vilten hoed.
Onderwijl probeert hij te achterhalen welke Dalton het hier betreft. Is het Muis of Ko, met wie hij nog een appeltje te schillen heeft? Hoe heet de derde ook weer? Frans, inderdaad.
Worden criminelen per nest ter wereld gebracht?
Hij voelt lichte teleurstelling wanneer de identificatie doorzet en er alsnog een enkel individu opdoemt: Frans. Waarom moet je elke keer een andere Dalton tegenkomen?
Frans is met een meisje: het zwerfkatje van een jaar geleden, dat familiedienst heeft. Ze hebben er flink de sokken in.
Bij een portiek komen ze tot stilstand, niet op een normale ingehouden wijze, maar alsof ze zich plotseling realiseren in een mijnenveld te staan.
Arnold bemerkt dit fenomeen aan de late kant. Half met zijn rug naar het tweetal gekeerd, bestudeert hij zogenaamd de etalage, een winkel in huishoudelijke artikelen. Een elektrische frituurbak kost 36 gulden. Huisgebakken friet voor iedereen, elke dag weer.
“Jij hebt het gekocht. Waar is het dan?”
“Ik heb niets gekocht. Jij hebt het geld”.
“Heb ik het geld?”
“Dat zeg je toch”.
“Maar jij zou het kopen. Waar is het?”
“Dat zeg ik net. Ik heb het niet”.
“Hoe kan dat nou?”
“Weet ik het. Vraag het aan jezelf”.
“Ja, houd je klep maar weer. Jezus Godverdomme”.
Het klinkt niet naar een liefdesrelatie.
Voort gaat de tocht in het hoekige tempo, eigen aan junks.
Bijna gelijktijdig passeert Arnold met hen de glazen toegangsdeuren van C & A.
“Jij zou het kopen”.
“Waarvan dan?”
“Je zou het gewoon kopen”.
“Ik heb toch geen geld”.
“Nou hebben we niks”.
“Alsof dat mijn schuld is”.
“Dat is het ook”.
“Schei toch uit”.
“We hebben weer niks”.
“Dan had je me geld moeten geven”.
”Dat heb ik toch gedaan”.
“Aan een ander zeker”.
Hij wacht onderaan de roltrap tot ze de eerste verdieping bereiken en volgt in het kielzog van een verkoper. Wanneer de jacht eenmaal wordt ingezet, gaat het verstand op nul.
Het duurt even voor hij het spoor weer te pakken heeft. Dit is helemaal terug op de begane grond, de etage voor herenconfectie, van kamgaren jas tot witte onderbroek, van sok tot Spaanse pantalon. Kleding voor mannen bevindt zich meestal dicht bij de uitgang. Dat is omdat de meeste mannen een hekel hebben aan het passen van kleding.
Arnold ziet het meisje. Ze dribbelt rond bij de pashokjes. Het laat zich raden wat daar gaande is: zonder geld heeft het weinig zin kleding te passen. Snel en met de zijwaartse bewegingen van een krab nadert Arnold haar. Hij blokkeert de doorgang en schraapt zijn keel.
“Niet zo fraai, dame”.
Het meisje is verrast en geeft zich bij voorbaat over.
“Rustig maar. Ik ga even met je vriend praten. We weten allebei waar hij in de paskamer mee bezig is. Hier blijven en niet weglopen, want wij moeten nog even praten”.
Wie weet wat hij wil, komt niet eens op het idee dat een ander kan tegenspartelen. Dit zou bovendien geen indruk maken. Zelfverzekerd wendt hij zich af, loopt naar de pashokjes en trekt met kracht het gordijn opzij.
“Wat staan we krom Frans, is er polio in de familie uitgebroken?”
Polio komt geregeld in het nieuws. Gereformeerde dominees praten hun kudde aan dat de ziekte een strafoplegging van de Heer is. De werkelijkheid is datgene wat je ervoor houdt. Frans komt nooit in een kerk of het moet zijn om koperen kandelaars te stelen.
Nadere kennismaking lijkt nodig, want de aangesprokene kijkt of hij het komkommers ziet regenen.
“Ja, ik ben het weldegelijk. Begint het te dagen?”
Zijn voet schopt gewelddadig naar voren, zijn ellenboog beukt genadeloos tegen de schedel van zijn slachtoffer.
“Is het niet een beetje warm, twee broeken over elkaar? Je moet de volgende keer een schaartje meebrengen om de labels eruit te knippen. Bij de uitgang zal nu het alarm afgaan. Stomme amateur!”
Het gezicht van Frans toont een mengsel van bevroren angst en ongeloof.
“Bezwaar als ik je jas even nakijk? Ik trek trouwens het gordijn even dicht, dat is veel gezelliger”.
Daar komt de rommel. Een verfrommeld pakje shag, een goedkope aansteker, een glazen knikker, een bierviltje met twee telefoonnummers, een prop zilverpapier met ongetwijfeld bij wet verboden inhoud.
Geld treft Arnold niet aan. Nergens in de vodden van Frans vindt hij zelfs maar een muntstuk met de troostende beeltenis van Juliana, Koningin der Nederlanden.
“Wees gegroet Maria, vol van genade. Voorkom dat ik een ongeluk bega”.
Gevolgd door een vuistslag, links tegen het oor.
“En dat terwijl je vriendin staat te wachten tussen de rekken poloshirts. Schaam je! Hoe heet de lieve schat trouwens?”
Hoesten is voldoende om de ander ineen te doen krimpen. Frans ziet eruit als een beschonken clown met die twee afgezakte pantalons om zijn magere benen.
“Nou?”
“Marjan, weet ik veel”. De toonzetting van het antwoord levert hem terstond een klinkende oorvijg op.
“Een meisje dat vertrouwen heeft in een holbewoner. En jij hebt moeite haar naam te onthouden?”
“Laat mij met rust. Je mag haar hebben”.
Arnold kijkt omlaag. Een prooi. Alles kan hij ermee uithalen, redenen genoeg ook om het te doen. De lui van C & A kunnen alvast een ambulance gaan bellen.
“Doe vooral de hartelijke groeten aan je broertje Ko, dat stuk ongeluk”.
Opnieuw slaat hij de ander in zijn gezicht, op neus en lippen, hard en gericht.
“Nergens respect voor, nietwaar beste vriend. Jij mag haar hebben? Alsof het over een hond gaat. Je neukt haar toch hopelijk niet, hè?”
“Je bent zelf …” Frans denkt zeker dat de bui al over drijft.
Arnold reageert onmiddellijk. Het hoofd van de ander stuitert meerdere malen tegen de dunne wand van de paskamer. Het is een wonder dat er geen personeel komt aanrennen. Arnold voelt steken in zijn hartstreek en komt bij zinnen. Hij werpt shag en aansteker van Frans op de vloer.
“Je spullen. Raap ze maar weer op”.
Het is vernederend, voor een ander te moeten bukken. Arnold spoort zijn slachtoffer aan met een schijnbeweging. Toch toont ook deze Dalton, gelijk eerder zijn broer Muis, een zekere veerkracht.
“Je moet je vijanden eens wat dichter bij huis leren zoeken, Zwarthoed. Waarom zouden wij Iris iets aandoen? Denk aan wie er belang bij heeft. Niet vanwege geld, maar omdat ze kon praten”.
Dit klinkt interessant. Arnold zwijgt. Geen Dalton heeft ooit zoveel betekenisvolle woorden achter elkaar gesproken. Frans, de oudste Dalton, kijkt op. Zijn hoofd ziet er ordeloos uit.
“Heb je al een overlijdensbericht gehad? Pas op je tellen. Iris kreeg ook zo’n kaart”.
Arnold is sprakeloos. Hij herinnert zich het briefje dat bij het bed van Iris lag: denk maar niet dat je ermee weg komt. Zou zij ook een rouwkaart voor zichzelf hebben ontvangen?
“Let maar op, Zwarthoed. Je hebt geen idee met wie je te maken hebt”.
Arnold schuift het gordijn open. Hij wenkt twee verkopers naar de paskamer, ziet de vriendin van Frans staan en loopt op haar toe. Het zweet staat hem op de rug.
“Loop even mee. We gaan iets drinken bij Café Ballade. Frans heeft problemen en die kan je beter laten waar ze horen. De stuff zit trouwens gewoon in zijn broekzak. Hij zei daarnet, dat hij niet met jou wil delen. Weet je wat? Het is buiten fris. Neem deze sjaal, lamswol uit Noorwegen”.
Zonder omhaal neemt hij een mooie blauwgroene sjaal van een plank en drapeert deze om haar hals. Hij rekent netjes af, waarna ze de winkel verlaten.
“Het staat je vrij om weg te lopen. Dan zit je vanavond weer met Frans opgescheept”.
Café Ballade is om de hoek. Vanaf de straat kan je zien dat de ruimte is verlicht.
“Wil je iets lekkers?”
Ze bestellen warme chocolademelk en notencake. Lekkernijen die bij een huiverend jaargetijde behoren. Marjan mag zijn notencake. Ze heeft al twee dagen nauwelijks gegeten. Voor zichzelf neemt Arnold een glas cognac.
“Goed dat je bent meegegaan. Dit is beter dan het politiebureau, vind je niet?”
Ze draait een sjekkie. Hij steekt een Craven aan en laat de woorden van Frans Dalton nog eens passeren. Tegelijk beseft hij, dat zijn concentratie verzwakt. Hij kijkt naar Marjan en voelt begeerte.
“Je ziet er een beetje ongelukkig uit”.
“Wat kan jou dat schelen?”
Haar kennelijke onverschilligheid maakt hem hongerig.
“Luister. Ik help mensen graag. Maar dan moet je wel een beetje meewerken. Zit je sjaal prettig?”
Marjan is van school gestuurd en werd thuis afgebekt wanneer ze tv wilde kijken. Met een tientje zakgeld per maand ging ze om met verkeerde lui. Ouderlijke controle over geld volstaat niet langer om jongeren aan te lijnen. Ze is kortom op straat beland en hobbelt al een jaar mee met de Daltons.
Zodra zij haar ogen afwendt, bekijkt hij haar nauwlettend. Zij is een mooi maar vermoeid ogend meisje, beslist een zogeheten vogel voor de kat.
“Ik dacht dat je bewaker was”. Marjan begint na te denken.
“Bijna goed. Ik ben van de reclassering. Vandaar dat ik Frans aansprak. Je wilt niet weten wat hij zoal op zijn kerfstok heeft. Net als zijn broers trouwens”.
“Ik heb toch niets gestolen?”
“Je staat op de uitkijk voor een veroordeelde winkeldief. Dan ben je medeplichtig, Marjan”.
Hij noemt haar voornaam. Zo wek je de indruk van betrokkenheid.
“Ik zal je vertellen wat er gebeurt als het zo doorgaat. Op een dag kom je thuis en staan er twee agenten bij je ouders in de woonkamer. Ze ruiken naar kamfer en dragen handboeien aan hun koppelriem. Voor het oog van de buren ga je de politiebus in”.
Hij laat de woorden even intrekken, als marinade in een kippenbout.
“Zou je niet eens gewoon over zelf verdiend geld willen beschikken?”
Arnold haalt diep adem. In zijn kleding dient zich een erectie aan.
Ik neem haar mee naar Jenny. Eens kijken hoe ver het allemaal gaat.
Marjan is een weifelaartje, niet gewend aan het nemen van besluiten. Nog maar even doordrammen dus.
“Ik ken een jonge fotografe. Ze heet Jenny en heeft een echte Studio. Er worden platenhoezen en reclamebladen gemaakt, speciale kalenders, noem maar op. Volgens mij ben jij heel geschikt. Je ziet er prachtig uit. De sjaal bijvoorbeeld laat je gezicht al veel beter uitkomen”.
Marjan heeft helemaal geen mening. Zonder ingrijpen zal ze hier morgenochtend nog zitten.
“Als je mag kiezen tussen een nieuwe jurk en nieuwe schoenen, wat zou je dan nemen?”
Ze moet even nadenken, de keuze overwegen.
“Schoenen, denk ik”.
“En als je mag kiezen of je die vandaag of volgend jaar kan kopen, wat zou je dan kiezen?”
Het is een eenvoudige truc. Met een willekeurige keuzevraag het menselijk brein op de volgende vraag voorprogrammeren. Dan denkt deze persoon aan niets anders meer dan aan het maken van de voorgelegde keuze. Ook dit is opbrengst van de cursus public relations.
“Binnenkort zou je zomaar alles tegelijk en vandaag kunnen kopen. Ik moet heel even bellen”.
Met vaste hand stuurt hij de BMW naar de Eeuwige Laan in het kunstenaarsdorp. Onderhand spreekt hij over de mode van morgen. Hierover heeft hij gelezen in het blad Rolling Stone.
Over Dalton Frans zegt hij achteloos dat deze jongeman een harde tijd tegemoet gaat.
“Tegenwoordig sluiten ze delinquenten niet zomaar op. Ze moeten keien bikken op de Afsluitdijk, dat is een dijk van wel 30 kilometer lang. Er staat altijd harde wind en ontsnappen is onmogelijk”.
Arnold blijft praten om te voorkomen dat Marjan weer gaat twijfelen en misschien zelfs wil uitstappen.
“Misschien krijg je wel een contract. Het is natuurlijk geen makkelijk baantje”.
Zijn passagier moet vertrouwen krijgen, zich bewust worden van haar rol als aankomend model. Arnold denkt veel te ver. Dit meisje leeft bij het kwartier. Veel belangrijker is het om gewoon de tijd vol te praten.
Het rijpad van de villa wordt versperd door een bestelbus. Altijd duiken onverwachte hindernissen op. Twee kerels staan op ladders aan een dakgoot te prutsen. Naar goed gebruik onder bouwvakkers hebben ze hun auto neergezet waar het uitkomt.
Jenny doet open. Ze lacht vriendelijk naar het bezoek. Haar inschatting duurt minder dan een seconde.
“Ha! Daar zijn jullie al. Kom binnen! Hallo Marjan, welkom”.
De gastvrouw spelen is Jenny op het lijf geschreven. Ze danst heen en weer als Penny de Jager van het tv programma Top Pop. Marjan betreedt de woning, de deur van de val slaat dicht. Jenny draait zich naar Arnold.
“Wat enig dat je haar hebt gebracht”.
Geen spier in haar gezicht verraadt verwondering of spotzucht. Niet meer dan tien wervelende minuten volstaan om Marjan te overtuigen van een zonnige toekomst. Het meisje wisselt van kleding, keurig achter een scherm. Hippiehemden en creaties uit een lokale shop passeren de revue. Netkousen en rood gelakte pumps volgden. Heel toevallig is er net een opdrachtje binnen van een startende modezaak. Het is een wonder dat niemand Marjan eerder heeft ontdekt. Arnold moet zolang maar een boekje gaan lezen in een aangrenzend vertrek waar het gesprek woordelijk te volgen is. De tussenwand bestaat uit enkelvoudige spaanplaat. Bouwvakkers streven altijd naar makkelijke oplossingen.
Jenny toont haar professionaliteit, de vaardigheid om zonder een spoor van stress uit te zenden een model te kunnen brengen waar ze wil.
Na een half uur onderbreekt ze de sessie voor een drankje en een snack. Arnold mag er weer bijkomen en drinkt een flesje Fanta. Marjan mag zich een flinke joint draaien van de stuff uit de broekzak van Dalton Frans. Deze zal onderhand bij de dokter zitten. Of in de cel. Jenny neemt ook een hijs. Arnold krijgt trek in een borrel, maar houdt zich in. Voor zoiets als een joint hoef je hem niet te vragen.
Voort gaat de arbeid. Jenny haalt een papier uit een lade. Marjan behoeft alleen maar een handtekening te zetten, links onder de tekst.
Ze wordt een beetje hangerig. Af en toe valt ze bijna omver. Ze moet er zelf nogal om lachen. Dat krijg je wanneer je een hele joint oprookt.
“We gaan even hiernaast. Dat is romantischer en meer ontspannen”.
Ze verplaatsen zich naar de kamer met het enorme bed. Het is hier nogal warm.
“Help even met de lampen, Arnold”.
De aarzeling van Marjan is tastbaar.
We hebben eigenlijk een man nodig. Maar ik weet niet of meneer Arnold daar de ballen voor heeft”.
Het klinkt bepaald ordinair.
“Ik begin een beetje moe te worden. En draaierig”.
Met sommige mensen is weinig aan te vangen. Het lijkt of er geen besturingssysteem is ingebouwd.
“Je moet er even doorheen, schat. Je leert vandaag meer dan anders in een maand, vergeet dat niet”.
“Ik ga liever naar huis”.
“Je hebt een contract. Het is hier geen koffiehuis waar je kan komen en gaan hoe het uitkomt”.
Stevige taal. Jenny laat merken geen flauwekul toe te staan.
“Jenny, laat mij maar even. Ik praat wel met haar”. Arnold gebaart Jenny te vertrekken.
“Ik wil stoppen. Ik wil naar huis”.
Hij wacht tot hij alleen met haar is: een meisje op de rand van paniek. Hij praat op haar in, streelt haar als een huisdier, snuffelt aan haar haren en voelt zijn geslacht zwellen.
“Marjan, luister”.
Hij wacht een halve minuut, in het besef dat hij een grens overschrijdt.
“Jenny heeft gelijk. Je zit vast aan een contract. Maar niet voor lang. Doe wat ik zeg en ik zorg dat je het terug krijgt. Ik ken Jenny. Naar mij zal ze luisteren”.
Hij trekt haar bij zich, op de rand van het bed.
“Na vanmiddag zal je weer vrij zijn. Maar nu moet je even doorbijten. Wat zit er anders op? Frans zit op het politiebureau. Hij probeerde drie onbetaalde broeken over elkaar aan te trekken, snap je wel?”
Zijn hart bonkt onrustbarend.
Ik ga hoe dan ook met je naar bed.
Hij zoekt naar nieuwe woorden, aarzelend tussen daadkracht en overgave.
“Luister, ik ken Jenny. Als je wilt, dan houden we er helemaal mee op”.
“Kan dat dan?”
“Alles kan”.
“Komt ze nog terug?”
“Alleen als we haar roepen, prinses van me. Alleen als we haar roepen”.
De situatie begint zijn geest te vertroebelen, zoveel is zeker. Niets kan hem nog tegenhouden om zijn zin door te drijven. Hij kust haar hals en haar oorschelpje.
Karin. Karin.
Zijn hand dwaalt naar verboden plaatsen.
“Niet doen. Niet doen. Alsjeblieft”.
“Als je roept, komt Jenny terug”.
Zijn hand blijft tasten en zoeken, tot onder haar laatste bescherming.
“Ik zal je wat vertellen: Frans heeft jou aan mij verkocht. Ik heb hem 500 gulden betaald om je vrij te krijgen. Hoe denk je die terug te betalen?”
Langzaam drukt hij haar achterover in het dekbed met tijgerpint van Studio Filarski.
Nog meer woorden komen er uit zijn mond. Hele en halve waarheden, leugens en zinloze beweringen, een ritme van klanken, vermengd met niet aflatende liefkozingen.
“Ik kan weggaan, maar dan stuurt Jenny een vreemde kerel deze kamer in”.
“Ik heb dit nooit eerder gedaan”. Ze huilt bijna.
“Ik zal je erdoor helpen. Probeer je te ontspannen. Bij mij ben je veilig”.
Op dit moment gaat het alsnog fout. Of juist goed, afhankelijk van hoe je het bekijkt. Arnold voelt zijn hart in wilde slagen, onderbroken door haperingen. Het dringt min of meer tot hem door waarmee hij bezig is: dit is te gek om los te lopen.
Met een ruk komt hij overeind en trekt ook Marjan omhoog.
“Zo gaat het wanneer je geen grenzen stelt, meisje! Je komt hier voor modefoto’s en binnen een uur lig je in bed. Ik zal Jenny halen en dan mag je naar huis”.
Hij wendt zich af en doet uit alle macht pogingen zijn ademhaling op orde te brengen, te voorkomen dat zijn hart het begeeft, hij onderuit gaat, naar het ziekenhuis moet, weer een kastje krijgt aangemeten of erger.
Mocht hij hebben gerekend op boosheid bij Jenny, dan heeft hij haar onderschat. Jenny toont zich juist opgelucht. Ze weet het zo voor te spiegelen, alsof seks nooit de bedoeling is geweest. Razendsnel begrijpt ze, dat met Marjan geen land te bezeilen valt, in het heden noch in de toekomst. Desondanks houdt ze zich het recht voor om de modefoto’s te gebruiken. Wanneer het haar een keer uitkomt. Marjan krijgt 50 gulden. Het contract komt niet meer aan de orde. Het verdwijnt in een lade, want Marjan mag niet denken dat ze nu van alles verlost is. De muziek wordt afgezet, het licht gedoofd, de Studio verlaten. Jenny biedt het meisje aan, haar naar het centrum van het kunstenaarsdorp te brengen, maar Marjan wil alleen maar weg. Ze holt bijna van het erf naar de meest nabije bushalte, achterna gefloten door de bouwvakkers.
Het is een klein restaurant. Je moet brood in een stenen schaal met pruttelende kaas dompelen. Zo’n ding wordt een cachelot genoemd. Andere gerechten staan niet op de kaart. Een fles Chablis erbij, een schaaltje sla met tomaat en stukjes avocado, een vrucht die je nergens kan kopen.
“Dat was heavy, nietwaar?”
Arnold zwijgt.
“Het zal er goed uitzien, ik heb eersteklas film gebruikt”.
Nu hij weer bij zinnen is, heeft hij een hekel aan zichzelf.
“Bijna een vol uur! Al moet ik hier en daar wat wegknippen”.
Ze heeft het godverdomme gefilmd! Ik heb tenminste mijn kleding aangehouden.
“Kunnen we het over iets anders hebben?”
Nu is het de beurt aan Jenny om een tijdje voor zich uit te staren.
“Goed. Iets anders. Binnenkort gaan we naar Berlijn”.
“Ja”.
“Vind je het niet leuk?”
“Ik hoef geen cadeau“.
“Wat wil je daarmee zeggen?”
“Dat ik niet weet wat ik in Berlijn moet. In de herfst dan nog”.
“Je kunt je vader opzoeken”.
“Dat is zo”.
Hij sluit zijn ogen. De dag doet zich gelden.
“Je bent toch niet verliefd op haar?”
Jenny kijkt regelrecht in zijn schedel. Alleen denkt hij niet aan Marjan, maar aan Karin. Hij glimlacht.
“Hoe heet ze ook alweer?”
Al is de uitkomst niet die hij heeft voorzien, Arnold wil zich graag wijsmaken dat er reden bestaat een beetje tevreden te zijn. Hij heeft Marjan voor erger behoed. Vast wel.
“Berlijn dus. Volgende week is er een kunstveiling”.
“Je gaat er je moeder tegenkomen. Vind je dat niet vervelend?”
Jenny negeert zijn opmerking.
“Mag ik nog iets zeggen over vanmiddag?”
Ze wacht het antwoord niet af. Je mag je afvragen of ze de reden van het stoppen onderkent.
“Ik weet dat het je niet lekker zit. Voor een eerste keer heb je het geweldig gedaan. En bedenk dat je haar zelf hebt meegebracht. Dat zegt toch iets”.
Er volgt een opmerking die hij niet heeft voorzien, de bevestiging van wat hij al dacht en een expliciet dreigement.
“Bedenk wel Arnold: ik was er niet steeds bij, maar alles is wel gefilmd”.
“Ik hield mijn kleren aan”.
“Er zijn eerdere beelden van jou, weet je nog wel? Een koud kunstje om ze te combineren”.
Zijn boze gedachten druipen van valse verontwaardiging. Hij heeft Marjan meegebracht uit omdat hij de Daltons niet kan uitstaan, hen wil straffen voor alle klappen die hij op de zolder van Doublecross opliep. Of gewoon om dat hij hitsig was, of Jenny wilde uitdagen. Wie kent de precieze redenen waarom je iets doet of nalaat? Dat Marjan kan gaan praten en hij zich zal moeten moet verantwoorden wegens aanranding, dringt minder tot hem door.
“Er mag niets van mij worden verkocht, mocht dit de bedoeling zijn”.
Eindelijk een verstandige opmerking. Gevolgd door een nog zinvollere overweging.
Ik heb bij jou geen contract ondertekend.
“Dat ben ik ook niet van plan”.
“Waarom heb je dan gefilmd?”
“Ik wilde wel eens zien wat je kan”.
Ze lacht ondoorgrondelijk. Arnold denkt even de buikspreker van zijn eigen gedachten te horen.
“Nou ja: waartoe je in staat bent, is misschien een beter omschrijving”.
“En dan?”
“Is het een idee dat je in de Studio investeert? Het hoeft niet voor een groot bedrag te zijn”.
Arnold kijkt Jenny recht aan. Hij meent iemand te zien die hij niet kent. Drift borrelt in hem omhoog, maar pijn in de hartstreek waarschuwt aanhoudend.
Iemand zei tegen me dat de nummers van de Duitse bankbiljetten genoteerd zijn.
“Probeer je mij te chanteren? Op straffe dat je de film of de foto’s alsnog verkoopt, zoiets?”
“Het is gewoon een vraag. We gaan lekker naar Berlijn en daarna beslis je wat je wilt”.
Arnold wil nog iets kwijt. De afdeling duistere mededelingen is niet exclusief aan Jenny voorbehouden.
“Ik zal niet ondergaan zonder jou mee te trekken”.
Jenny heeft een relatie in Berlijn, Jenny heeft overal relaties. In dit geval betreft het een van oorsprong Nederlandse kunstenaar. Hij maakte als kind de oorlog van nabij mee. Destijds heeft het hem vooral verbaasd, dat in een prachtige omgeving vreselijke dingen kunnen gebeuren. Hierover gaan zijn schilderijen.
De man woont en werkt in een oude buurt nabij de Berlijnse Muur, die Mauer. Hier staan ook betaalbare hotels en ze zijn feitelijk midden in de stad. Arnold luistert met een half oor naar Jenny’s enthousiaste opsomming. Het is het deel van de stad where the action is.
Thuis belt hij met zijn vader. Pa Zwarthoed is merkbaar blij iemand uit Nederland aan de telefoon te krijgen, zijn zoon dan nog. Nee, het huis waarin hij en Birgit wonen, ligt niet in de buurt van de Muur. Berlijn is een wereldstad. Je moet minstens een half uur reizen met de ondergrondse en de bus. Nou ja, misschien is het beter wanneer Jenny de hotelkeuze maakt. Arnold voelt dat zijn vader maar wat ouwehoert, maar zegt er niets van. Uit een gevoel van ontevreden balorigheid rijdt hij naar de stad.
In de Ragebol raast muziek van The Doors op windkracht zeven. Al is zanger Jim Morrison dood en de band nog slechts een flets aftreksel van zichzelf, het stereogeluid van oudere opnamen wankelt onverminderd door de afgetrapte ruimte. Een nieuwe lichting scholieren zit aan een tafel te pokeren. Ze drinken thee. Boekentassen staan naast de stoelen. Twee langharige werklozen doen niets. Hun oneindig lange benen wiebelen van de vensterbank waar ze tegen leunen. Op de gevelkachel ligt een kat te slapen. Patrick zit achter de toog naast alweer een nieuwe vrouw, een blonde met een vervelend gezicht. Ze wisselen een kusje uit. Verandering en vooruitgang zijn verschillende zaken.
Als altijd voelt Arnold zijn kracht wanneer hij hier binnen komt. Deze keer in blauwgrijze corduroy, met zwartlederen laarzen en zijn vilten hoed, een Craven in de brand. Hij vangt zijn spiegelbeeld in het raam.
Ik lijk verdomme wel een deurwaarder.
“Lang geleden, Patrick”.
Hij geeft de chef afstandelijk een hand, knikt naar de vriendin en neemt zijn hoed af. De vriendin lacht onwennig. Vrouwen zijn altijd gevoelig voor charme en de man die geen charmeur wil zijn, is een dwaas.
Er zijn geen bekenden. Zo gaat het met generaties: ze komen en gaan. Alleen de wind weet waar ze blijven. Hoewel. Vanachter het pluchen gordijn dat de ruimte in twee stukken deelde, verschijnt het hoofd van Gerben. Arnold knikt en bestelt twee glazen thee.
Gerben heeft een krant voor zich uitgespreid. Het is geen Waarheid, maar een Parool.
“Zo, Al Capone”.
“Oorlog is vrede, broeder”.
Gerben leest voort in zijn eigen tempo. Hij heeft alle tijd van de wereld. Geen baas die op hem wacht. Zijn uitkering wegens arbeidsongeschiktheid kan duren tot het einde der tijden.
Arnold zwijgt. Het komt hem voor, dat de Ragebol een baarmoeder is. Hier behoeft niemand iets te doen noch te zeggen, zich nergens voor te verantwoorden.
Op de voorpagina van Het Parool prijkt een foto van de Noord Ierse dominee Paisley, een rechtlijnige man die het liefst alle katholieken de Ierse Zee injaagt. Zijn gezicht bijt in de camera. Nee, deze man is nooit met een gezellig rooms meisje thuisgekomen.
“Mooie foto”.
De mens toont zijn schoonheid in de aarzeling. Gerben kijkt op, zijn zwijgen duurt nogal lang.
“Hij is een foute kerel”.
“Wat maakt dat uit?”
“Er is daarginder oorlog”.
“Die kunnen wij niet oplossen”.
“Nee”.
“Dus: wat blijft er over? Een mooie foto”.
Gerben vouwt zijn krant op en neemt een sigaret uit het doosje Craven van Arnold. De vuurkegel vreet zich beschaafd in het vloei.
“Waarom ga jij niet studeren?”
Arnold haalt zijn schouders op.
“Omdat ik wat anders te doen heb”.
“Dat zal wel.”
Je kan Gerben bijna hardop horen denken. Maar hij houdt zich in.
“Studeren heeft alleen zin als je weet waar je het voor doet. Ik vind het geen doel op zich”.
Soms heb je een antwoord kant en klaar in je hoofd, zonder het zelf te weten. Hij wenkt Patricks vriendin en bestelt twee tosti’s zonder erge trek te hebben.
Gerben blaast rookwolken en kijkt zorgelijk.
“Kan jij je kiezen op elkaar houden?”
“Een graf is er onrustig bij”.
“Ik hoor geregeld stemmen”.
Gerben tikt tegen de zijkant van zijn benige schedel.
“Het is een ramp”.
Arnold kijkt langs zijn vroegere schoolmakker het café in. Er komen een paar jonge meisjes binnen. Ze hebben de Ragebol zojuist ontdekt. Ze gaan bij het raam zitten, op de rand van buiten en binnen.
“Wat hebben die stemmen te melden?”
“Dat verschilt”.
Arnold zucht lang en onhoorbaar, meer verontrust dan verveeld.
“Soms geven ze opdrachten”.
“Wat voor opdrachten? Huiswerk? Daar is het een beetje laat voor”.
Hij ziet het venijnige van deze sneer wel in, maar gezegd is gezegd en zo fijnbesnaard is Gerben zelf ook niet altijd.
“Lach maar, ik heb er geen stuur over”.
“Dat weet ik niet”.
Arnold herbeleeft hoe zijn zus de boel kort en klein slaat.
Nooit weet ik zeker of ze door woeste krachten wordt gedreven, of dat ze gewoon geen zin heeft om normaal te doen.
“Dokter Zwarthoed heeft een theorie”.
Arnold lacht zonder vreugde.
“Hoe werkt het dan? Is het een mannenstem? Wanneer is het begonnen?”
Het valt hem ineens in, dat de belangstelling van Gerben voor de communistische partij een gevolg kan zijn vanwege rechtlijnig denken. Hij vraagt zich af of rigiditeit een kenmerk is van een ziektebeeld. Veel tijd om na te denken is er niet.
“Het is mijn eigen stem. Maar anders. Ineens moet ik dan bijvoorbeeld weg. Er zit niets anders op. Dan weet ik al wat ik ga doen. Alleen begrijp ik niet waarom. En ik kan me er evenmin aan onttrekken”.
Concreet gaat het vooral om Miriam, zijn ex. Ze is uit de Partij getreden. Gerben heeft uitgezocht waar ze werkt. Dit is bij een Bank, de ultieme vijand van de klasseloze maatschappij. Urenlang staat hij op wacht en volgt haar naar huis. Op zaterdag loopt ze met een kindje.
“Het is mijn kind. Zoveel is zeker“.
“Wat moet jij met een kind?”
“Dat wijf sluit mij uit. Daar gaat het om”.
Arnold aarzelt.
Ingeval je over een dokter begint, krijg je de volle laag. Voor Gerben is de hele medische stand uitschot. Goede artsen zijn er alleen voor leden van het Koningshuis, die jaarlijks door randdebielen toegezongen mummies.
Een beetje laf houdt hij zijn mond. Hij schuift zijn kompaan een tosti toe, begint langzaam te eten en bemerkt dat de schoolmeisjes een andere plek zoeken. Zo is het ooit met hemzelf begonnen.
Ze spelen een spelletje schaak. Gerben wint met gemak. Een tweede ronde levert hetzelfde resultaat op. Ze spelen zonder tijdklok. Geen enkele klok zal op het eindresultaat iets uitmaken.
In de winkels en de horeca wordt licht ontstoken. De straten krijgen een intieme sfeer. Wind ontbreekt volkomen. De stad ligt als onder een stolp. Over drieduizend jaar zal iemand restanten vinden. Misschien door met een visnet over de bodem te schrapen. Ooit zakken de Lage Landen immers weer terug in zee. Nederland is het Atlantis van de toekomst. Arnold verlaat de Ragebol en begint te lopen. Een stad bij invallend duister. Het is een beeld van alle tijden. Het zal ook soortgelijke gevoelens opwekken: de aandrang nog iets af te ronden, de wens om veilig onderdak te komen Voor de winkel in erotische artikelen stuit hij op een bekende.
“Hé, Vincent”.
“Zo, klootzak”.
“Klaar met het inkopen van vieze films? Gaan we koffie drinken?”
“Koffie drinken met Zwarthoed. God sta me bij”.
“Bekend adres?”
Het is mijn winkel niet, mafkees”.
“Dat is waar ook. De winkel is evenmin van Jenny, je ex. Toch kom ik jullie er beiden tegen. Wonderbaarlijk, nietwaar?”
Café Ballade is op loopafstand. Hier is het tamelijk druk. Vincent is zonder verder protest meegekomen. Ze vinden een plekje bij de kachel.
“Nou, vertel op. Ik hoor dat je Anytime hebt gekocht. Je beschikt kennelijk over liggende gelden, een kapitaal in ruste”.
Het is een gave. Iemand treiteren zonder spoor van sarcasme in je stem.
”Ik maak er een restaurant van. Ik heb al een Indonesische kok”.
Arnold voelt toch bewondering. Vincent is een echte ondernemer.
“De Tsarina was een slecht omgebouwde paardenstal. Hopeloos vanaf aanvang”.
“Het ging niet om glazen melk en nootjes”.
“Hoezo? Je loopt zelfs met de huur achter”.
“Dat bedoel ik nou. Zakendoen gaat jouw verstand te boven. De huur bestaat alleen voor de vorm. Het gaat erom wat het pand opbrengt bij verkoop”.
“Wat heb jij daaraan?”
“Genoeg”.
“Voor wat?”
“Om Anytime te kopen. Ben je wakker?”
Arnold is het noorden even kwijt. Heeft Vincent gedeeld in de winst die met de verkoop van De Tsarina is gemaakt?
“Hoe krijg je dat voor elkaar?” Zijn verbazing is oprecht.
Vincent schampert. Toch lijkt hij het prettig te vinden een keer met een leeftijdgenoot over zijn echte leven te praten.
“Het terrein van De Tsarina staat allang in de belangstelling van de gemeente. Het bestemmingsplan is aangepast om woningbouw mogelijk te maken. Dat verhoogt de waarde van de grond nogal”.
De serveerster komt vragen wat ze willen.
“Koffie, thee, gevulde koeken, breng maar iets”.
Arnold snauwt het meisje af. De kachel achter zijn rug zendt een ziedende hitte uit. Toch heeft hij geen zin zijn jas uit te trekken. Vincent zet zijn college voort.
“Barry had mij een huurcontract met tijdelijke duur gegeven. Zo kon hij bij verkoop aan de gemeente alle winst opstrijken en mij buitensmijten”.
“En jij kreeg niks. Dus?”
“Gemeentelijke besluitvorming duurt lang. Wettelijk gezien, veranderde mijn tijdelijke huur in permanente. Zo beschikte ik over een middel om Barry tot schadevergoeding te bewegen. Anders was de zaak minstens 5 jaar uitgesteld en je weet nooit wat de prijzen voor onroerend goed gaan doen”.
Even is het helemaal stil. In geroezemoes drijven soms luchtbellen rond. Vincent sluit het onderwerp af.
“Wat is het doel van je uitnodiging, Zwarthoed?”
“Ik zou willen weten wat je zakelijke ervaringen zijn met Jenny”.
Vincent is bepaald in een lankmoedige stemming.
“Het zal een beetje laat zijn voor verstandige adviezen”.
Een soortgelijke opmerking maakte Arnold pas kort geleden tegen Gerben.
“Bedenk om te beginnen, dat ik niet de minste jaloezie voel. Mijn relatie met Jenny was zakelijk. In ieder geval vanuit haar perspectief”.
Vincent schiet in de lach.
“Heb je het warm, Zwarthoed van de Duistere Stegen?”
Arnold trekt alsnog zijn jas uit. Die verdomde kachel van Ballade ook!
Opgewekt wenkt Vincent de serveerster. Hij wacht tot ze naast hem staat en bestelt zwarte koffie met een punt appelgebak. Hierna wendt hij zich weer tot Arnold.
“Ik moet in herhalingen vallen. Ik zei al eens tegen je: waarom zou Jenny belangstelling hebben voor een patsertje van het platteland?”
“Misschien omdat ze mij een beetje anders beoordeelt”.
Elk antwoord lijkt beter dan een vernederend stilzwijgen waaruit moet worden afgeleid dat hij in de kern een naïeve schooljongen is.
“Halleluja jutteperen! Jij bent daar de nieuwe James Dean, is het nou goed?”
Vincent straalt kracht en ontspanning uit.
“Jenny is goed in haar vak, Zwarthoed. Een echte Leni Riefenstahl. Vincent buigt zich over tafel.
“Zeg?”
“Nou?” Arnold klinkt korzelig.
“Heeft Jenny jou al in een filmpje gevangen?”
De koffie arriveert. Begeleid door de appelpunt voor Vincent. Ze roeren in hun kopjes en denken onderhand na over nieuwe mogelijkheden om elkaar de loef af te steken. Wanneer je dezelfde vrouw hebt gehad, blijft het altijd wringen.
“Ik hoor het al. Je bent dus uit de broek geweest. Vraag is wie het meisje aanleverde. Ik neem tenminste aan dat je niet van de verkeerde kant bent. Je mag lekker krikken en vergeet dat Jenny je recht in je reet filmt!”
Deze laatste zin schreeuwt Vincent de caféruimte in. Arnold voelt het zweet onder zijn hoofdhaar prikken.
Hij kijkt beschaamd uit het raam en ziet hoe iemand iets van de straat opraapt, het gevondene bekijkt en weer laat vallen. Waarom heeft hij Vincent eigenlijk aangesproken, zit hij met hem aan een tafeltje in een café?
“Weet je wat ik denk, Zwarthoed?”
Het alsmaar noemen van zijn achternaam begint Arnold stierlijk te vervelen, maar wat kan je ertegen doen? Wel verplaatst hij zijn stoel een meter, weg van de moordende kachelwarmte. Vincent trommelt met zijn vingers op de tafelrand en werpt Arnold een lange peilende blik toe.
“Ik denk dat jij binnenkort op reis gaat. Misschien naar Hamburg of anders Berlijn”.
In Café Ballade wordt een jazzy muziekje opgezet. Laura Nyro. Een mooie vrouw. Als je dit weet, neem je haar muziek op de koop toe.
“Tijdens die reis ga je problemen krijgen, hele grote problemen”.
Arnold schrompelt met elke door Vincent uitgesproken zin verder ineen. Hij is geen schaker, maar moet het hebben van de manier waarop roofkatten werken: overrompelen, luchtpijp afknellen, je buik volvreten en wegwezen.
Er verstrijken wel drie minuten. Vincent wenkt de serveerster opnieuw. Hij bestelt dure whisky.
“Een advies. Alleen omdat je mij hebt verteld dat je weldegelijk in De Tsarina was. Waarover ik overigens nooit iemand iets heb verteld. Je kunt alleen aan Jenny ontsnappen door weg te rennen, haar achter te laten in de woestijn”.
Arnold beleeft zijn Waterloo. Er is bij Vincent geen doorkomen aan.
“Leuk hoor, om mijn autopapieren in de zak van Sonja te steken. Een beetje doorzichtig, maar goed. Je gaf ze in ieder geval terug”.
Tijd in Ballade is een andere tijd dan die in de Ragebol of De Tsarina. Ze loopt meer in de pas met de tijd die op straat van toepassing is, met die van kantoren en fabrieken in de stad. Hier komen mensen die werken of studeren en een doel in het leven hebben.
Vincent knikt bedachtzaam, als een geleerde die weet dat de patiënt ziek is en er geen kans bestaat op herstel. Hij schuift de asbak van zich af. Handen gaan hun eigen gang en zoeken een bezigheid.
“Jij houdt toch van verhalen? Ik zal je een geschiedenis vertellen. Geen onderbrekingen, denk erom”.
Antwoord is overbodig, Vincent gaat uit zichzelf al verder.
“In een dorp hier heel dichtbij werd eens een film gemaakt”.
Vincent kijkt of hij de bediening ziet. Het duurt hem te lang.
“Wenn Nachts die Keuschheitsgürtel klappern!”
Arnold schrikt van de uithaal en hij is niet de enige. Hoofden draaien naar hen toe. De whisky wordt prompt geleverd. Vincent houdt de serveerster staande, giet het glas in één teug achter zijn kiezen en verzoekt meteen een tweede te brengen. Hier zit een andere man dan die in De Tsarina.
“De film was nota bene voor de Oost-Duitse markt. Jazeker! Het kader van de Socialistische Eenheidsworst Duitsland houdt van het decadente leven. Hun burelen zijn alleen zuur voor anderen”.
Vincent spreekt zoals een heimachine palen in de grond slaat. Hij houdt zijn blik op Arnold gericht.
“Werken op locatie. Onthoudt dat. Blond meisje raakt aan lager wal. De schoonzoon van de huisbaas wordt erop uitgestuurd om de huur te innen. Even stompzinnig als doeltreffend. Wat was bij jou het zogenaamde thema?”
De café klok van Ballade wijst kwart over zes. De studenten verderop in het café drinken Belgisch bier, merk Duvel. Arnold voelt zich tamelijk beroerd.
“Redder van winkeldievegge neukt haar voor haar bestwil”.
Arnold spreekt toonloos. Waar Vincent over de brug komt, kan het hem evenmin nog iets schelen. Vincent verslikt zich bijna, zet zijn glas neer en lacht uitbundig. Hij herneemt het woord en heft hierbij zijn wijsvinger.
“We stinken naar zweet en zaad, snuiven coke vanaf het aanrecht. Draaien de hele tijd ritmische muziek. Ze wordt vastgebonden op haar eigen bed en moet alles doorstaan”.
“Was dat boven De Tsarina?” Arnold is toch benieuwd.
“En in Studio Filarski, de Geheime Kamer met tijgervellen.”
Antwoorden zijn overbodig. Vincent stoomt voort.
“Ik moest voortmaken, want de film raakte op. Het zogenaamde model kreeg een sjaal om haar hals, een hippie ding uit India. Het was heet onder die lampen! Jenny zei, dat ik de sjaal langzaam moest aandraaien. Terwijl ik het met dat meisje deed”.
Vincent maakt een wringende beweging. Het lijkt erop dat hij een visioen krijgt.
“Ze liep blauw aan en kreeg schuim op haar mond. Ik hield het niet langer! Je transpireert nogal, Zwarthoed”.
Arnold kijkt op. Vincent barst in een schorre lach uit en schuift zijn stoel naar achteren.
“Je moet je wel een beetje verdiepen in de moderne kunst, jongeman!”
Precies in de tongval van Barry Filarski.
In het gezicht van de ander leest Arnold zijn eigen achterstand. Vincent behoort tot een bepaalde sociale laag, daar kom je als zoon van een autohandelaar niet gemakkelijk aan. Zijn gespreksgenoot komt overeind.
“Ga je weg?”
“Natuurlijk, ik ben hier klaar. Het is een verhaal Zwarthoed, denk erom”.
Vincent schiet opnieuw in de lach.
“Veel geluk met Jenny en haar jacht op de schat. Nog bedankt. Je hebt me van dat tuig bevrijd”.
De buitendeur gaat open en dicht. Arnold zit versuft aan de tafel. Tenslotte schuifelt hij naar de deur van de wc.
“Ja. Hallo. Ik sta hier ook te wachten”.
Een student met een leren tas blokkeert de toegang tot de Witte Pot.
Sommige mensen houden er een slecht gevoel voor timing op na.
“Lazer op, of ik pis over je schoenen, existentiële aap”.
Arnold stoot de jongen opzij en trekt de deur achter zich dicht. Het feitelijke toilet is niet meer te halen. Hij plast in de kleine wastafel, of tenminste ongeveer. Boven de kraan hangt een spiegel.
Ieder moet het stellen met de gegeven mogelijkheden. Beperkingen palen het terrein af. In je eigen koninkrijk mag je de tent afbreken. Daarbuiten moet je op je tellen passen.