En zo zit ik om half vijf in de nacht op de bank in de huiskamer. De stilte wordt benadrukt door het eenvoudige en monotone tikken van de elektrische wandklok en een zacht zoemen vanuit de keuken. Ik trek een pak chocomel open, neem een paar slokken en denk:
vandaag ben ik jarig.
Sinds de hiertoe aangewezen instanties mijn bestaan hebben herontdekt, staan de sluizen weer open. Ik ben weer opgenomen in ondoorgrondelijke en niet zelden vijandige processen van hen die zich graag profileren onder noemers als transparant en slagvaardig, maar die in wezen kil en technocratisch zijn.
Alweer een maand of drie wordt ik bestookt met berichten, oproepen, dikke enveloppen, nauwelijks verhulde dreigementen, absurde conclusies en een desinteresse van de soort die je aantreft bij vechthonden. Even onverschillig als hardnekkig proberen ze in je kuiten te bijten, begeleid door destructief geblaf.
Ik schakel de tv aan, reis door 30 kanalen onzin en bekijk de beelden van een opstootje tussen voetballers. Een van hen heeft zijn rug helemaal laten opleuken met teksten. Hun gezichten staan verbeten, grof geweld kan ternauwernood worden voorkomen.
Ik zet de beeldbuis af. Voor dergelijke troep betalen de mensen. Mijn blik dwaalt af naar het tafeltje voor de bank. Hierop liggen een blocnote en een pen. Ik heb ze meegebracht omdat ik me wil voorbereiden op een telefoongesprek met een advocaat die ik nog niet ken en die van mij nog nooit heeft gehoord. Ik moet wat, wil ik geen hartverzakking krijgen van de pressie die ik van de instanties ondervindt. Al weken loop ik rond met gevoelens die doen denken aan wanneer een geliefde je verlaat. Ik krabbel rond in een draaiende betonmolen. Paniek staat voor de deur.
Pen en papier zijn mij vertrouwd. Ik ben ermee opgegroeid en het is een essentie zonder weerga gebleken. Het is eenvoudig en doeltreffend: je denkt na en schrijft de gedachte neer. Of je rekent iets uit, maakt een schets of laat de pen krabbelen terwijl je over iets anders nadenkt. Ik pak de attributen, sla een onbeschreven blad open en schrijf:
Goedemorgen. U kent mij niet.
Vandaag ben ik jarig, jazeker. Ik ben een maandagskind. Niet dat dit iets betekent. Alles wat leeft, wordt geboren: overdag of in de nacht, het kan de kosmos geen donder schelen. Klokken en kalenders zijn menselijke uitvindingen, bedoeld om te kunnen organiseren, greep te krijgen op het leven en de omgeving, op andere mensen ook vooral.
In astrologie geloof ik niet. Ik ken zelfs geen spoor van aarzeling hierover. Er staat niets in de sterren dat inzicht biedt over lot of bestemming van een mens of zelfs maar van de gehele mensensoort. Bovendien verplaatsen sterren zich. Over een paar millennia ziet de nachtelijke hemel er al anders uit dan vandaag. Welke troost kan in vredesnaam uitgaan van de bewering dat materie nimmer verloren gaat?
Toch hangt er een geur aan de dag waarop je bent geboren. Het mooiste schijnt het zondagskind te zijn. Niet voor de moeder die uitgerekend op de wekelijkse rustdag heeft moeten baren, maar wel voor het kind. Een maandagskind, bovendien op aarde gekomen om half negen in de ochtend, staat voor een arbeidzaam leven. Het is een kind, bestemd voor geen woorden maar daden.
Mijn geheugen is een verschrikking van precisie. Moeiteloos verschijnen beelden en zelfs woorden, omstandigheden en intenties van tientallen jaren her op afroep in mijn brein. Wie zei wat en bij welke gelegenheid en met welk doel. Wat stond op iemands gezicht te lezen en hoe reageerde ik.
Mij staan meerdere van mijn verjaardagen bij. Mooi was de keer dat ik 6 jaar werd. Dit moet een dinsdag zijn geweest en het jaar was 1958. Er lagen bergen sneeuw rond het huis, opgewaaid in witte kammen. Vanaf de dijk waaraan wij woonden, leek het of er een kolossale sneeuwgolf kwam aanrollen. Gedreven door armoede werkte mijn vader tijdelijk in een fabriek. Een akkerbouwer in een fabriek: de nood moet hoog zijn geweest. Hij had beloofd iets voor mij mee te brengen, dus hield ik de witte wereld goed in de gaten. In de middag kwam hij aanrijden op zijn trekker, ander vervoer was onmogelijk. Even later werd ik voorzien van een schetsboek, een vers geslepen potlood en een gommetje. Wat kan een kind zich meer wensen dan een vader die zich aan zijn woord houdt?
In volwassenheid is de wereld mij vaak tegengevallen. Het zal mijn argeloosheid zijn, de ouderwetse opvatting dat je iets doet voor een ander zonder aan een tegenprestatie te denken.
Ik heb veel mensen gezien die keihard waren, vooral wanneer hun baan, positie, bankrekening of status in het geding kwamen. Met name lieden die handelen (of dit juist nalaten) onder dekking van een instantie kunnen er wat van. Met een stalen smoel beweren ze zaken die ze zelf eerder precies andersom hebben gesteld. Voor het uiten van dreigementen draaien ze de hand niet om. Zeker sinds geld tot maatstaf van alle handelen en het eronder liggende denken werd verheven, zijn terughoudendheid en respect ver te zoeken. Het is oorlog op de werkvloer, de weg en in de winkels. Relaties gaan aan en uit via een elektronisch speeltje. Het uitschrijven van rekeningen is opgewaardeerd tot kunst. Grofheid is de norm, domheid een verdienste.
Ik trek mijn benen op de bank, want in de huiskamer is het kil. Ik moet mij voorbereiden op een nieuw contact, een volgende complicatie en hopelijk nieuwe mogelijkheden in mijn betrekkingen tot de wereld van managers en hun regels.
Ik pak pen en papier, lees de eerste zin nog eens en vervolg: Vandaag ben ik jarig.
Ik wacht een paar tellen. Waar moet dit heen? De man zal denken dat ik gek ben. Toch schrijf ik verder: een eenvoudig geschenk zou daarom welkom zijn.
Monk
25 februari 2013