Monkwise

columns verhalen fotografie

RET jezelf, deel 4

| Geen reacties

De man zat aan tafel. Zijn onderarmen leunden op het blad. Hij maakte korte gebaren die op de een of andere manier zijn woorden dienden te onderstrepen. Een vandaal had zijn auto vernield. Hierover zei hij: mensen zeggen dan het is toch maar een auto. Dan zeg ik: dat zal wel, maar het is toevallig wel mijn auto.

Het was weer eens zover. Ik werd verwacht bij UWV, deze keer in de provinciestad waar ik de middelbare school bezocht. Ik maakte bezwaar tegen een besluit van de instantie en werd niet drie weken of maanden, maar anderhalf jaar later opgeroepen en dan alleen nog omdat mijn werkgever aan de bel trok. Op mijn eerdere maningen volgde slechts radiostilte. Het was bepaald niet het eerste geval van laksheid waarmee ik had om te gaan.
Waar de tijd is verstreken, kun je eenvoudig achterom kijken en denken: je had mooi achttien maanden de gelegenheid om te doen wat je wilde. Maar dit is praten achteraf. Elke dag kan er een brief op de deurmat vallen en daar ging ik ook van uit. Ik bleef waakzaam. Ooit zou de kwestie weer opduiken. Als het eenmaal zover is, lijkt de tijd te hebben stilgestaan.

In de voorgaande dagen bereidde ik me natuurlijk voor. Niet alleen nam ik diverse rapporten, memo’s en brieven nog eens nauwgezet door, maar ik dacht ook na over andere zaken. Hoe ik mij diende te bewegen bijvoorbeeld, welke kleding gepast is. Met gepast bedoel ik, dat een verkeerde interpretatie beter wordt vermeden.
Maar hoe? Je tast in het duister. Moest ik mij in het pak hijsen als bevestiging van de kennelijk bestaande indruk een steile calvinist te zijn, of kon ik beter wat losse dingen aantrekken om een onbevooroordeelde blik mogelijk te maken? Op welke manier kon ik de rode draad in de stukken het beste naar voren brengen? En zou ik niet als te bijdehand worden beoordeeld, of juist ondersneeuwen wegens het ontbreken van tijdige repliek of het vermogen om de kern van de zaak te verwoorden? Of maakte het allemaal geen bal uit, diende de poppenkast alleen UWV om wettelijke verplichtingen na te komen? Vragen, vragen. Maar geen antwoorden.

De dag tevoren startte ik de auto een paar keer. Ooit maakte ik mee dat een belangrijk bezoek strandde omdat de accu het had begeven. Onwaarschijnlijk, maar toch de waarheid. Zelfs gebeurde het dat, nota bene op weg naar alweer UWV, onderweg de brandstofpomp ermee ophield. In geen dertig jaar meegemaakt, maar toen dus wel.
Met de auto leek niets mis en op de bewuste dag vertrok ik bij ochtendschemering van huis, vast van plan tijdig op mijn bestemming te verschijnen. De overweging dat een verstrooid persoon best een kwartier te laat kan opdagen, vindt bij mij geen genade.
Tijd = tijd vormt een onwrikbaar element in mijn leven.
Ik volgde de aanwijzingen van TomTom. Een beetje raar, want ik ken de stad waar ik moest zijn als mijn broekzak. Het ging ook meer om het vinden van de meest nabij UWV gelegen parking, liefst een waar je achteraf betaalt en niet op een nieuw en onbegrijpelijk betaalsysteem stuit. Prompt kwam ik in een mij onbekende straat terecht. Aan weerszijden rezen forse kantoorunits op: wezenloze gebouwen die je door heel Europa aantreft. Dus keerde ik de wagen, borg de navigatie in mijn tas en reed alsnog naar een bekende garage in het centrum. Van hieruit begon ik aan de voettocht naar UWV.

Het gebouw bleek op een steenworp afstand te liggen van mijn oude middelbare school. Het zag er nieuw en duur uit, precies als de andere gebouwen in de omgeving. Mijn school stond er een beetje verloren bij. Er leek geen regulier onderwijs meer in te worden verstrekt. Er werden Yoga lessen verzorgd, las ik op een bord, maar meerdere lokalen boden een ongebruikte aanblik. Voor ik in mijmeringen verzandde over de slechte dagen die ik daar onder de tl buizen had beleefd, liep ik langs het hekwerk van UWV tot ik de ingang had gevonden.Bij de slagboom voor auto’s stond een vriendelijke Surinamer die aan mij als voetganger geen aandacht schonk.
Een gebouw van glas en beton, een grote entree, personeel dat zich achter een balie verschanst, een computerscherm waarvan de klant slechts de achterkant ziet. Ik werd doorgestuurd naar een volgend loket achter klapdeuren waar ook een moderne maar als altijd een mistroostige wachtruimte was. Naar mijn ID werd niet gevraagd.

Van het vorige gesprek had ik wel iets opgestoken. Dat je nooit moet zeggen met de auto te zijn, bijvoorbeeld. Aan iemand die kan rijden, mankeert kennelijk onvoldoende dat hij geen reguliere baan aankan. Elke redenering hier tegenin is gedoemd. Tegen de standaard gedachte begin je niets.
Verder moet je bepalen op welke plek je gaat zitten, ook in een wachtkamer. Ik koos voor een tafel waar nog een paar mensen aan zaten, maar nam geen lectuur ter hand en knoopte met niemand een praatje aan.
Evenmin haalde ik iets te drinken uit de automaat die ergens tegen een muur stond. Ik zat en wachtte, keek introvert om me heen en hield de klok in de gaten.

In het gesprek kwamen onvermijdelijk een paar details naar voren waar je mee moet oppassen. Hoe je dagbesteding eruit ziet, bijvoorbeeld. Het is stomvervelend, maar je doet er goed aan een beeld te schetsen waaruit de beste bedoelingen en zelfs enig schuldbesef naar voren komt. Let op dat je de indruk vermijdt een voorgekauwd antwoord te geven. Ook komt absoluut aan bod wat je de laatste tijd hebt ondernomen om aan herstel te werken. Dat je arbeidsleven er zowat opzit en in de loop der tijd door twintig therapeuten, coaches, psychologen, maatschappelijk werkers en beunhazen bent afgewerkt, doet niet ter zake. Dat UWV zelf de kwestie oeverloos heeft laten liggen en rapporten zoekmaakt, is van geen belang. Je moet verantwoorden wat je de laatste tijd hebt ondernomen. Je moet door de UWV vragenmacro baggeren en doen of je onnozel bent. Verzuimen van hun zijde kun je beter onbenoemd laten, al is het handig ze op schrift te stellen en ervoor te zorgen dat ze in het dossier geraken. Tijdens het gesprek zag ik al rechtbanken en advocaten opdoemen. Terloops liet ik mij quasi ontfutselen dat ik met de trein was gekomen. Ik ben niet roomser dan de paus.

Eenmaal buiten en min of meer content met mijn optreden, liep ik de weg terug met het gevoel dat ik nog ken uit de dagen dat ik de militaire dienst vroegtijdig mocht verlaten: iemand slaat je vanuit het gebouw gade en zal het merken wanneer je in een nabij geparkeerde wagen stapt. Lafhartig en zonder op te kijken, liep ik richting treinstation.
Intussen verwonderde ik me over de veranderingen in dit deel van de stad. Bijna geen enkele winkel herkende ik. Verder dan vage vermoedens over een snackbar hier en een kapsalon daar kwam ik niet. Een enorm gebouw had een facelift gekregen, maar het riep niets bij me op terwijl ik er jarenlang bijna elke dag langsgereden of gelopen moet zijn. De watertoren stond nog fier en doelloos overeind, een belendend pand was gesloopt en vervangen door appartementen in het hogere prijssegment.
Ik dacht aan dingen van vroeger, aan mensen die net als ik jong waren geweest en nu stevig op jaren. Feitelijk liep ik onzichtbaar rond. Niemand zou nog naar mij omzien en gelijk hadden de mensen. Je bezit een stad en plotseling ben je hem kwijt. Voetstappen verregenen, stemmen verwaaien in de wind. Voorgoed.

Dit gevoel van achterhaaldheid zette zich voort nadat ik had besloten meteen mijn auto op te zoeken. Ik was erg vermoeid en wat kon mij de rest van de stad ook schelen. Het kwam me voor dat het historische centrum, eeuwenlang nadrukkelijk aanwezig in het landschap, is weggevallen in schaalvergroting. Zelfs de aloude toegangsbrug is onherkenbaar vervangen. Ik volgde de weg die ik zo vaak was gegaan: van school naar huis op de brommer en in de weekeinden op de fiets van mijn lief. Ik trapte en zij zat op de bagagedrager, haar arm om mijn middel. Zo ging het tot de afslag naar haar dorp, waar we onder die enkele lantaarnpaal nog zeker tien minuten knuffelden. Ik zocht vergeefs. De weg is verbreed en afgezoomd met lichtbronnen van een veel groter model. Alles is volgebouwd en evengoed leeg, het land overwoekerd met stenen zonder identiteit.

Met moeite vond ik de weg die uiteindelijk het onaangetaste deel van de polder bereikt. Hier trekken de tentakels van de stad zich terug. Met een zekere opluchting reed ik voort. Hemel en horizon herwonnen aan invloed. De vertrouwde geur van kool drong de auto binnen. Bijna dwangmatig sloeg ik rechtsaf, de dijk op met de ruime bocht, lang geleden aangelegd om een trambaan te dienen. Deze heb ik nooit meegemaakt, maar ik ken wel de oude sporen en weet dat mijn ouders en grootouders erin hebben gezeten. De dijk kan ik blindelings rijden. Het landschap is mijn thuis. Toch ben ik hier al veertig jaar weg en niemand zal mij zelfs herkennen.

Op een vage uitsparing langs de rietschoot stopte ik om uit te stappen. Stilte, wind en water zijn hier de baas. Een streep zonlicht schoof over het land, bereikte mij, verlichtte het riet en een paar houten palen in het water. Onhoudbaar rees diepe woede in mij op. Op deze plek had ik, misschien veertien jaar oud, wagens met half bevroren suikerbieten staan lossen in een aangemeerd binnenvaartschip. Mijn vader had waarschijnlijk iets anders om handen. In mijn eentje reed ik de hele dag bieten van het land. Eerst de wagen beladen, dan leegmaken, alles met de hand. Ik voelde aandrang iemand in elkaar te slaan. Ik dacht aan de man achter zijn bureau in het kantoorgebouw van UWV, iemand met de absurde titel verzekeringsarts. Deze man van mijn leeftijd had natuurlijk nooit wagens met half bevroren suikerbieten behoeven te laden en te lossen. Waar haalde hij het recht vandaan mij de maat te nemen?

Ik weet het: het gaat niet aan om appels met peren te vergelijken. Die man doet gewoon zijn werk en legt verantwoording af via voorgedrukte macro’s. En toch voelde ik woede, een nauwelijks beheersbare drang hem af te voeren naar een ijskoud knollenveld. Hij zou het zonder eten moeten stellen tot een bepaalde hoeveelheid werk was verricht.
Even uw dagbesteding doornemen! zou ik hem in zijn angstige oren schreeuwen.

De man op tv had groot gelijk. Je kunt wel alles relativeren en wegpoetsen, verwijzen naar iets anders dat erger is. Waar het om gaat is dat jouw zaken ter discussie staan en worden gewogen. Toch voel ik geen verwantschap met hem. Het is eerder dat ik vermoed die auto te zijn, bezig te worden verteerd door onbeheersbaar vuur.

Monk
11 december 2012

Print Friendly, PDF & Email

Geef een reactie

Verplichte velden zijn aangegeven met een *.



De verificatie periode van reCAPTCHA is verlopen. Laad de pagina opnieuw.