In de droom zie je dingen haarscherp. Misschien is het ook zo, dat eraan verbonden emoties ongefilterd doorkomen. Relativering en verstandelijke mitsen en maren krijgen geen kans. Er gaat een bepaalde eerlijkheid uit van de droom.
Wel is het perspectief beperkt, bijvoorbeeld omdat zij een verbeelding is van angst die we weigeren toe te laten of aan anderen te tonen. De man als muis, maar ook de muis is een volwaardig wezen.
Ik beschouw dromen niet als boodschappers vanuit een onbekende bron of collectief bewustzijn. Ze worden niet gezonden door iets of iemand. Het brein roept ze zelf op. Misschien kun je zelfs zeggen dat de herinnerde droom als het ware is ontsnapt aan wat eigenlijk binnenskamers had moeten blijven. Arnold Schwarzenegger was even van zijn plek. De betekenis van een droom ligt in wat je ermee doet als je de slaap hebt afgeschud en weer bij je volle verstand bent.
Wat is erger dan te zweven in ambivalentie? Voor de zoveelste keer droomde ik terug te zijn op kantoor. Vijf jaren was ik weggeweest, overspannen en uitgeschakeld. De collega’s gaven mij evenwel gewoon een hand en gingen over tot de orde van een dag.
Een collega sprak mij aan. Destijds vond ik haar wel leuk: charmant gekleed, tikje ordinair, bekend van het zuipen tijdens bedrijfsfeestjes. Ze had een beroep dat meestal door mannen werd beoefend, een gegeven dat mij aanspreekt.
Zij schoof mij een dossier onder de neus. Ik bladerde erin en begreep dat er geen bemoeienis voor mij aan verbonden was. De collega had een andere opvatting. Ze wees op dit en dat en ik voelde haar nabijheid. Er was geen verliefdheid, maar een soort geborgenheid, het aangename gevoel te verkeren in een omgeving waar je gewenst en gerespecteerd wordt.
Er kwamen anderen bijstaan die mij vroegen mee te gaan naar de kantine om iets te eten. Hier aangekomen, werd ik echter vergeten en stond ik er maar een beetje bij tot ik besloot met stille trom te vertrekken. Wat had ik hier ook te zoeken? Hoe uit te leggen dat mijn zogenaamde werkzaamheden op een misverstand berustten, dat ik feitelijk een nutteloze indringer was?
Nog was het niet gedaan. Bij het weggaan stuitte ik op een collega die juist binnenkwam. In mijn overmoed noemde ik zijn naam. Hij bleef staan, gaf me enigszins aarzelend de hand en merkte op dat hij meende dat ik hier niet meer werkte, hoe zat het?
Zijn vraag overviel me. Ik antwoordde een beetje zwakzinnig dat ik terug was, maar aan het einde van de maand definitief vertrok. Ik overzag ineens het absurde van de situatie, wist weer dat ik hier geen enkele toekomst had en om die reden niet echt bestond.
Het elektrisch licht viel uit en de collega was verdwenen. In het donker stond ik daar, vlakbij een deur waar het tochtte. Ik liep erheen en keek naar buiten. Ook hier was niets.
Duizelig en ongelukkig ontwaakte ik. Half zeven in de morgen. Voorheen was dit het tijdstip van opstaan en in een straf tempo handelingen uitvoeren. Nu bleef ik liggen, bevreesd te moeten overgeven als ik overeind zou komen. Gedachten vlogen door mijn hoofd. Filmfragmenten werden versneld en vertraagd afgedraaid. Algemene somberheid sloop onmiskenbaar binnen.
Het had allemaal anders kunnen lopen. Een al bijna dwangmatige gedachte. Met een minder botte aanpak was ik mogelijk nooit uit het werk geraakt of anders allang teruggekeerd.
Waar precies was het verkeerd gegaan, tot voorbij welk kantelpunt was ik geraakt, waarna terugkeer onmogelijk werd? Had ik dit tijdig kunnen opvangen en op welke manier? Hoe kon het dat ik uiteindelijk de dingen maar liet gebeuren? Want dit speelde ook mee: mijn koppigheid om af te wijken van een ingenomen standpunt, ongeacht de daaruit voortvloeiende consequentie. Niet meer willen is ook iets willen.
Mij schoot te binnen dat ik de vorige dag had gezocht naar een rekening van de garage waar ik een poos terug een reparatie liet uitvoeren. Tot mijn verwondering en afgrijzen bleek dit al vijf jaar geleden te zijn. Ik keek aan tegen een ongrijpbare leegte, een tijdgat zonder inhoud of geheugen.
De droom herinnerde mij aan eerdere dromen met soortgelijke beelden en navenante gevoelens van verlatenheid, angst en woede. Dit laatste ook als reactie op deze vaststelling, want hoe kun je treuren om het verlies van iets waaraan je een hekel hebt? Jaar na jaar was ik de kantoren binnen gelopen met het gevoel een nieuwe dag van detentie te betreden, te worden opgesloten tussen nutteloze werkzaamheden en dwingende opvattingen, de deerniswekkende hilariteit van een stripverhaal.
Dat het verlies van zelfs dergelijk werk mij in een soort rouwproces stortte, maakte mij razend. Werken is bepaald niet altijd leuk, maar kennelijk wel een bron van zingeving.
Het schoot me te binnen, hoe lastig het bleek mijn arbeidsuitval te verklaren aan anderen: de chef, de bedrijfsarts, coaches, arbeidsdeskundigen, psychologen, de hele stoeterij van goedgekeurde hulpverleners in dienst van de arbeidsethos. Maar ook aan collega’s en zelfs vrienden. En dat, terwijl ik al van begin af duidelijk had geformuleerd hoe het zat.
Ten behoeve van de bedrijfsarts stelde ik het probleem op drie niveaus.
Allereerst was er de onderwaardering voor het uitvoeren van het werk, inclusief de dertig jaar lang terugkerende reorganisaties, herschikkingen en bijstellingen, stoelendansen en rationaliseringen.
Ten tweede het moeizame gehannes tussen ambtelijk en politiek, de fluïde betekenis van welke werkzaamheden ook, de grilligheid van ego’s en doelstellingen. Daarbij de bijna minachtende vanzelfsprekendheid om over te schakelen naar een tegengesteld standpunt en hierover het onberedeneerde positivisme.
Ten derde was er de bedrijfscultuur, gericht op eenvormigheid en instemming, ingebracht door oeverloos overleg onder leiding van het management, de aanpassing aan de macro’s van het denken dat van bovenaf werd geformuleerd en omgekeerd het wantrouwen tegen afwijkende meningen. En dan de waarde die een stugge meerderheid van collega’s verleende aan saaie zaken en doelen in het leven, de maalstenen van de molen.
Dit alles had ik puntsgewijs opgeschreven. Kon het eenvoudiger en duidelijker? Had iemand deze analyse eigenlijk al eens zo nauwgezet kenbaar gemaakt? Was het niet gewoon huiswerk voor onze leiders, politiek en ambtelijk?
Misschien ook lag het anders, ging het om argumenten die vorm gaven aan mijn onomkeerbaar geworden weerzin, het ultieme verzet tegen een nutteloos bevonden leven.
Ik stond op, stak mijn handen en mijn hoofd onder de koude kraan. Beschaving wordt onderhouden door overzichtelijke, nimmer te verzaken handelingen. Wassen, scheren, schone kleren aantrekken. In de keuken zette ik thee en smeerde een beschuit. Ondertussen dacht ik na over de manier waarop ik mijn overwegingen zou opschrijven. Ook dit moest doorgaan, zinnig of niet. Ik handhaaf.
Monk
16 april 2013