Waarschijnlijk heb ik nooit geloofd aan God. Alleen al het feit dat niemand mij ooit kon uitleggen, laat staan overtuigen van wat hieronder wordt verstaan, wijst in deze richting. Als toekomstige asperger nam ik daarbij de zaken voor letterlijk. Onder de hemel verstond ik het oneindige Niets, in de nacht slecht verlicht door de maan en sterren: indrukwekkend, maar niet mystiek. Over de hel werd nooit serieus gesproken; dit was meer iets voor gereformeerden die hun kinderen ongrijpbare angst wilden aanjagen.
Voor een kind zijn geloof en kerk hetzelfde. Voor mij dan toch. Het verplicht bidden voor maaltijden en het slapen gaan ergerde me al vroeg. Je moest dan je ogen sluiten, maar uiteraard loerde ik geregeld om me heen. Het gezicht van Vader bleef tijdens de stilteminuut staan in de stand waarmee hij de ogen had gesloten: een soms vreemde grimas. Moeder leek juist weg te zinken in een diepe staat van afwezigheid. Zij had het ongetwijfeld goed kunnen vinden met de toenmalige Koningin Juliana. Helaas kenden wij de familie niet, anders waren we financieel beter af geraakt. Na de ouderlijke stilte moesten wij kinderen hardop een kort gebed uitspreken. Dit was vanwege de controle door Moeder of je er niet gemakzuchtig vanaf probeerde te komen.
Op zekere leeftijd (8 of 10 jaar, ik ben het kwijt) werd ik naar de Zondagsschool gestuurd, enige kilometers verderop, in de schaduw van het eigenlijke kerkgebouw. In de ambtswoning hield de kostersvrouw een soort mini kerkdienst voor kinderen. De verhalen uit het Oude Testament vond ik wel interessant: ze voerden naar tijden en streken die ik veel later als student geschiedenis herkende in het Egypte van de farao’s. Maar we moesten ook bidden en zingen. Daarbij zat er geen enkel vriendje van mij in het klasje sukkelaars dat op school niet kon tippen aan mijn cijfers. De kostersvrouw kon geen orde houden en schreeuwde soms. Ik kreeg een hekel aan haar rood aangelopen hoofd.
Mijn ouders gingen in die dagen weinig ter kerke, waarschijnlijk omdat Moeder geen zin had in de fietstocht. Dit zou in 1966 veranderen met de aanschaf van een auto. Ik verdenk haar ervan, dat zij op voorhand een intensievere kerkgang afdwong. Als doorgewinterde huismus had zij namelijk liever een nieuwe breimachine of een goed fornuis gekozen. Tegelijk speelde de uitbreiding van het akkerbouwbedrijf. Grootvader werd 65 jaar en stopte zijn boerderij. Het land behoorde aan de kerk en Vader moest nederig verzoeken de pacht over te mogen nemen. Dit werd toegestaan, mogelijk in ruil voor een meer reguliere kerkgang. Hoe dan ook zaten we vaker onder een galmend orgel.
Moeder gaf ons thuis twee muntstukjes mee, die we in de kerk moesten inleveren: een dubbeltje voor de collectezak (diaconie?) en een kwartje op de brede zilveren schaal die bij uitgang van de Kerk werd bewaakt door de dominee. Geloven deed ik steeds minder, als dit nog mogelijk was. Niet alleen bidden stond me tegen, maar ook de traagheid waarmee het orgel de zingende burgerij door de gezangen en psalmen moest sleuren. Waren die mensen achterlijk of zo? Geregeld probeerde ik me af te sluiten om te bedenken wat ik in de middag zou gaan doen, eindelijk verlost van plichtplegingen.
In het najaar van 1966 verscheen op een middag dominee in de schoolklas van de plaatselijke middelbare school. Onder kennelijke goedkeuring van de directeur rekruteerde hij openlijk kinderen voor zogenaamde catechisatie, godsdienstonderwijs. Voor de zekerheid waren er brieven naar de ouders verstuurd en u begrijpt wat dit voor ondergetekende betekende. Mijn hoop was even gericht op Vader om het onheil van vernedering en tijdverlies af te wenden. Helaas: Vader had zoals gezegd juist het huurland van Grootvader overgenomen. Hij keek me kort aan en offerde mij op: je moest er maar naartoe gaan. Mijn afkeer begon de kracht van haat aan te nemen.
In een van de volgende dagen of weken lag ik in het donker na te denken over de kwestie. Vanuit mijn bed kon ik, het gordijn een stukje opzij schuivend, de zwarte hemel inkijken. Ooit heb ik gedacht dat er een soort vergiet over de nachtelijke aarde heen lag, waar het zonlicht via kleine openingen doorheen drong. Een onwetende verklaring, maar minder absurd dan geloof aan een Schepper in de Hoge Hemelen. Ik ging op mijn rug liggen, gooide de deken van me af en prevelde dat, als God bestond, Hij me kon komen halen omdat ik niet in Hem geloofde en Hem vooral zat was. Drift is een belangrijke drijfkracht. Bliksems of een aardbeving bleven uit en ik trok de deken weer over me heen.
De eerstvolgende les catechisatie bleef ik weg om nooit meer terug te komen. Tot mijn verrassing volgden er geen sancties, zelfs niet van Moeder die er toch van geweten moet hebben.
Meer dan een halve eeuw later denk ik nog hetzelfde over God en Zijn entourage. Mogelijk had een geloof op basis van alleen het Oude Testament bij mij een kans gekregen. Dit vanwege de hardvochtige en daarmee in mijn ogen waarschijnlijke verhalen. Maar het Jezus gezwatel was op voorhand kansloos bij een jongen die alle morele vragen zelf moest oplossen, meestal tegen de druk van huis, kerk en school in. Op een dorre bodem groeien de bomen slecht, maar er zijn ook slechte bomen die op zelfs goede grond niet aanslaan.
Monk
16 september 2019
Foto: Monk