Monkwise

columns verhalen fotografie

HUIS VAN BEWARING

EEN VERTELLING

IN VIJF HOOFDSTUKKEN

HOOFDSTUK V

Een dozijn natgeregende gezichten kijken hem aan. Jonge meiden stralen een aanstekelijke energie uit, een soort verwachting die met de tijd verdwijnt, verdampt, wordt neergedrukt, verpest door eentonig werk en verkeerde relaties, domme tv-programma’s, eeuwige rekeningen en te hoge verwachtingen. Vandaag is het nog niet zover. De energie spat van de gezichten.
Ik ben al zowat ingeburgerd, denkt Kazimir. Hij glimlacht, trekt zijn jas uit, werpt deze over de rugleuning van een stoel en plaatst een rood-blauw gestreepte kartonnen doos op het bureau.
“De groepsfoto’s zijn er”, verklaart hij, “die zijn gratis. De portretten komen later en kosten drie foppen per stuk. Die worden per post opgestuurd naar je huisadres”.
Hier begint het onderscheid, denkt hij, kinderen met arme ouders nemen natuurlijk alleen de groepsfoto. Wegens een bedrag van drie foppen moet je een simpele maar waardevolle herinnering aan je schooldagen missen.  
Om te voorkomen dat de meisjes de doos onder zijn handen zullen openen, legt hij zijn hand erop: “We wachten even tot iedereen er is”.
Jonge mensen hebben altijd een weerwoord. `Maar u heeft de foto van onze groep gemaakt. We kunnen toch alvast even kijken”?
Kazimir is dit al bijna vergeten. Heeft hij niet zelfs twee foto’s gemaakt? Hij wordt onderhand even nieuwsgierig als de klas, maar kan hieraan moeilijk toegeven.
“Gewoon even wachten. Ze lopen niet weg”.

Docent Zitvast is aan de late kant. Hij heeft kennelijk een zware avond achter de rug: de kater komt later. Hij zet zich achterin het lokaal, gebaart dat het uitdelen kan beginnen en krabt omstandig aan zijn hoofd.
De groepsfoto is geposeerd en dus statisch, met alle gezichten herkenbaar en min of meer in de plooi, kortom naar het recept van groepsfotografie. De meisjes maken kabaal, vergelijken de afdrukken als kan er onderling enig verschil tussen bestaan. Kazimir deelt uit tot de doos leeg is. Zijn vraag naar de tweede foto moet hij bewaren tot na het lesuur. Zitvast maakt bekend dat er een excursie georganiseerd mag worden. Deze wordt door de stagiaires georganiseerd, naar voorstellen uit de groep. Om te voorkomen dat nieuwe chaos ontstaat, besluit Kazimir dat ieder één idee op een papiertje mag inleveren, te deponeren in de lege fotodoos.

Hij voelt een soort vertedering, te kijken naar de kinderen. Elke groep is naar hetzelfde model opgebouwd, denkt hij, je hebt een paar baasjes die altijd vooroplopen, een grote groep volgers en tot slot een dwarsligger of iemand die om een of andere reden uit de boot valt. Bij ons op het Instituut is het niet anders, hooguit doortrapter. Bij ons loopt een man van tegen de veertig rond, nachtportier in een hotel. Hij wordt getolereerd, maar dat is het dan ook.

In deze groep heet de outsider Nadia, een meisje met overgewicht, misschien Turks of Koerdisch, ingepakt in grijsblauwe kleding. Kazimir heeft begrepen dat sommige culturen niet graag op de foto gaan en dat hun kinderen er beter niet mee thuiskomen. Op het Instituut is de studentenbevolking homogeen: allemaal blanke Hollandse jongens en meiden, de meesten vers van de middelbare school. De oude stadswijken, zoals de Kinkerbuurt, worden in toenemende mate bevolkt door zogenoemde allochtonen, een term van de heersende Partij van de Arbeid om de nieuwkomers nadrukkelijk uit te nodigen hun eigen landscultuur uit te dragen. Het opleidingsniveau onder hen is laag, maar dit gegeven lijkt eerder vertedering dan bezorgdheid op te wekken. Zonder duidelijk doel loopt Kazimir naar Nadia toe, niet direct en in rechte lijn, maar quasi toevallig schuifelend en zijdelings, als een krab. Nadia ziet hem aankomen, staat op en mengt zich vlug onder haar klasgenoten.

Eenmaal in de lerarenkamer vraagt Kazimir aan Zitvast hoe het zit met de tweede foto die hij heeft gemaakt. Hij gaat er op voorhand vanuit dat zijn begeleider van niets zal weten, maar Zitvast antwoordt dadelijk: “Die voldeed niet aan de eisen: te veel beweging en niet iedereen staat erop. Meerdere foto’s leiden bovendien tot extra kosten voor de school, want ze moeten natuurlijk wel betaald worden”.
“Maar je hebt hem gezien. Hij bestaat dus wel?”
Zitvast aarzelt. Hij kan hebben gehoopt op onachtzaamheid van Kazimir, maar wil evenmin een verhaal ophangen.
“Ik heb hem zelfs bij me. Hij is maar een enkele keer afgedrukt. Je mag de foto houden, maar onder strikte voorwaarde dat je aan hem niemand hier laat zien. Er komt gedonder van en daar zit ik niet op te wachten”.
Hij begint te rommelen in zijn papieren. De foto moet ergens liggen. Hij onderbreekt het zoeken door uitgebreid te gapen.
“Laat maar zitten”, reageert Kazimir een beetje gepikeerd, “Je mag ermee doen wat je wilt”.
Ergens krijgt hij het gevoel dat het vreemd is om aan te dringen: waarom zou hij er zo’n waarde aan hechten? Het samenzweerderige van zijn mentor bevalt hem evenmin. Gedonder, kosten, geheimhouding, flikker maar op.
“Kijk nou even, hij is best aardig”.
De foto toont de klas die naar de fotograaf toe rent. Allemaal lachende gezichten, een toonbeeld van schoolplezier. Zitvast wijst met een vinger waar kennelijk een ring om heeft gezeten.
“Nadia staat er leuk op. Zo vrolijk heb ik haar niet eerder gezien”. Vanaf de zijkant stormt Nadia het beeld in, de anderen achter zich latend.
“Geef de foto maar aan haar. Ik neem hem liever niet mee naar huis”.
Omdat, denkt hij geërgerd, omdat ik geen bedelaar ben. Zitvast komt er niet uit zichzelf mee, maar omdat ik ernaar vraag.
Tegelijk begrijpt hij het probleem: bij Nadia thuis zal de foto misschien afgepakt worden omdat zij als moslima niet afgebeeld mag worden. Of anders laat ze hem stiekem aan klasgenotes zien, om ook eens bijzonder te zijn. Ze kijken elkaar kort aan.
“Neem hem mee naar huis en beslis later”.

Als bestemming voor de excursie valt de keuze verrassend op het Huis van Bewaring nabij het Leidseplein. Liever waren de meiden naar Parijs gegaan, maar hierin voorziet de schatkist van de school niet. Zitvast vindt de keuze eveneens opvallend, maar stemt vlug in omdat het een goedkope en gemakkelijk te bereiken bestemming is.
Het Huis van Bewaring, gebouw der zuchten, tranendal van barse bewakers, pechvogels en schorem achter de deur, Duitse laarzen en vaderlandse dwangbuizen. Na een lange geschiedenis is het gebouw door de overheid verlaten, daarna gekraakt en inmiddels bewaakt door een ex-gedetineerde, een zogenaamde kraakwacht. Kazimir heeft dit woord niet eerder gehoord. Het gerucht gaat, dat er in de weekeinden feesten worden georganiseerd. Het bezoek moet worden voorbereid.

Ronald ontbreekt opnieuw, maar Johan wil per se met z’n drieën naar de afspraak: “Je kunt niet in een later stadium met een onbekend gezicht aankomen”. Hij heeft ongetwijfeld gelijk. Kazimir haalt evenwel onwillig zijn schouders op.
“Ik heb Ronalds studieboeken opgehaald uit het kraakpand en netjes afgeleverd in Oud-West. Ik lijk verdomme wel de postbode. Vandaag had hij hier moeten zijn. Ik ben er een beetje klaar mee en ga niet meer achter hem aan”.
Zonder besluit gaan ze uiteen. Kazimir duikt gefrustreerd de Platenkelder aan de Voorburgwal binnen en vist uit de bakken een album van The Cream, muzikale bulldozer van eind jaren 1960: Clapton, Bruce en Baker op oorlogspad. Kazimir zet de hoofdtelefoon op windkracht 8 en ondergaat het kwaliteitsgeweld, nadien nog zelden geëvenaard.
Langzaam zakt zijn boosheid, niet alleen jegens Ronald, maar ook naar Johan: die jongen doet wel zijn best, maar voor het vuile werk kom ik kennelijk in aanmerking.  
Na afloop van het muzikale klysma legt hij de rest van de weg naar huis lopend af.

Twee dagen later knarst de tram maar weer eens op kruipsnelheid door de stad. Je kan bij wijze van spreken uitstappen, een krant kopen en weer instappen. Ze passeren twee haltes waarvan de glasruiten aan puin liggen. Johan noch hijzelf schenkt er aandacht aan: zo snel went verloedering. Van Ronald geen spoor.
“We laten de leerlingen vooraf vragen bedenken”. Johan heeft alweer nagedacht. “Zo van: welke regels er golden voor de gevangenen, wat kregen ze te eten, moesten ze werken?” Kazimir knikt instemmend. Beter dan hijzelf kan Johan zich verplaatsen in schoolsituaties. “Er ontstaat meer dynamiek wanneer zij zelf het interview mogen doen”. Zo is het maar net en dit inzicht wordt door journalisten beslist te weinig begrepen. Toch zegt Kazimir: “Het is handig om twee of drie meisjes te selecteren die de vragen stellen. Anders wordt het een bende”. Wanneer een paar mensen in elkaars lijn denken, kunnen besluiten snel genomen worden.
Kazimir kijkt naar niets, maar zijn blik komt uit bij de licht kalende kruin van Johans hoofd: Johan verliest al hoofdhaar.

In de tram kan hij een paar minuten mijmeren over zijn scriptie. Het Middeleeuwse vervoermiddel waarin zij zitten, geeft hiertoe alle aanleiding. Hoe oud zouden soldaten destijds zijn geworden, hadden ze tijd om te trouwen en kinderen te krijgen? Of lopen er overal nakomelingen van hen rond waar alleen de betreffende moeders afweten van hun herkomst? Kon het huwelijk de soldaten misschien geen moer schelen? Hoe reageerde indertijd de Roomse Kerk met zijn leer over De Zonde Des Vlezes? Waren de meeste priesters misschien homo en kwam het celibaat hen daarom wel goed uit? Waarom werd er zo meedogenloos ingehakt op de Islam – toch ook een monotheïstische religie? Angst voor concurrentie? Vragen genoeg. Maar nog geen stelling om een scriptie op te bouwen.
Tegen Johan zwijgt hij over zijn worsteling. Hij maakt zichzelf wijs dat dit is om Johan te laten denken dat hij druk bezig is met de stage, maar een diepere reden is dat Kazimir geen concurrentie in zijn keuze wil. Je weet maar nooit. Een geheim houdt op geheim te zijn zodra je iemand deelgenoot maakt.

“In de oorlog werd het Huis van Bewaring een keer overvallen”, zegt hij tegen Johan, “door verzetsmensen die vreesden dat hun maten zouden doorslaan. Ze werden verraden, opgepakt en later doodgeschoten”. Johan komt uit Zeeland. Mogelijk heeft hij geen idee. Dit mag zo zijn, maar Johan heeft zijn eigen gedachten.
“Op een bepaalde manier zitten we allemaal in een Huis van Bewaring”, antwoordt hij raadselachtig. Hij wisselt van hand om de lus aan de stang boven zijn hoofd vast te houden. De tram staat een moment stil, maar kan elk ogenblik met een schok weer op gang komen. “De een kan niet naar binnen en de ander probeert vergeefs uit te breken”.
Kazimir vindt dergelijke gesprekken de beste: zomaar in de tram, of bij een biertje aan de tap. Het gaat om grenzen aan het bevattingsvermogen, denkt hij, een mens denkt maar dat hij alles kan denken, dat hij die vrijheid heeft. Maar zo is het niet. We denken vooral wat we tegenkomen, waar we niet omheen kunnen zonder gevolgen. Daarom is omgang met de juiste mensen van belang.
De tram opent haar smalle deuren volgens een gecompliceerd stelsel van stangen en draaipunten. Natte wind waait naar binnen, samen met het lawaai van een gemotoriseerde bakfiets. Er stapt niemand uit en er komt niemand binnen.


De man aan de formicatafel is een krachtpatser met tatoeages van pols tot oksel en mogelijk nog verder. Kazimir kent niemand met huidversiering. Als kind van kort na de oorlog associeert hij tatoeages met de SS en nazi-kampen, of anders met Zigeuners en kermisklanten.
Op de tafel staan een telefoontoestel met draaischijf en een kooi waarin een gele kanarie zijn baas nauwlettend gadeslaat.
“Ik ben Martin”, zegt de man zonder op te staan of zijn bezoekers een hand te geven, “de kanarie heeft geen naam, want daar hebben gevangenen geen recht op”. Hiermee is de toon gezet. Hij tikt met zijn duimnagel tegen de kooi en laat de vogel fladderen.
“Nou, zeg het maar”.
Johan bijt het spits af, behoedzaam en toch zakelijk. Dat hij en Kazimir met een paar groepen scholieren op een nader te bepalen tijdstip willen langskomen: “Ze mogen een middag met excursie en hebben voor deze plek gekozen”.
Martin schiet in de lach: “Toe maar, gekozen! Die is nieuw voor mij. En wat zijn het voor scholieren, heren schoolmeesters?” Johan moet zijn troefkaart al meteen trekken. “Het zijn meisjes uit het voortgezet onderwijs”.
“Wat!? ”Martin gelooft zijn oren niet. “Van die snolletjes met rijke ouders die naar de dierentuin willen?” Hij geeft een klap op de tafel. De kanarie stuitert door zijn kooi.
“Welnee”, grijpt Kazimir in, “Het is een huishoudschool in de Kinkerbuurt. Ze hebben hiervoor gekozen omdat hun broer of oom hier heeft vastgezeten.”
Martin lijkt niet ontevreden met deze wending. Hij kalmeert, maar zijn nek blijft dik. 
“Je moet bedenken, dat het hier onderhand meer een museum is dan een Huis van Bewaring. De belangrijkste zaken zijn verdwenen, te weten de vechtpartijen, de vernedering, goor eten, strontlucht en de hele dag tering herrie”.
Hij keert zich om op zijn stoel en zwaait naar een vertrekkende groep Aziatische toeristen die, behangen met statieven en filmcamera’s, lachend rondkijken.
“Ze zoeken de uitgang”, zegt Martin, “dat is hier nooit anders geweest”.
“Japanners”, weet Johan, “je ziet het aan hun dure camera’s”.
Martin negeert de uitleg. Hij zegt: “Je wilt zeker weten waarvoor ik gezeten heb? Vraag het gerust.”
Johan kijkt een beetje verbaasd en opent zijn mond, waarschijnlijk om zich te verdedigen. Een riskante discussie ligt op de loer.
Kazimir schraapt zijn keel: “Laat mij eens raden: je lijkt me het type van stevige overvallen, met wapens en een ongevraagd geleende BMW”.
Elk antwoord is gevaarlijk, maar niets zeggen of zeveren lost ook niets op. Martin werpt een blik op fragiele gestalte van Kazimir en grijnst.
“Nee vriend, ik heb vijf jaar onschuldig vastgezeten! Onschuldig!”
Hij zal het verhaal eerder hebben verteld, gewoon om verwarring te zaaien, de bink te kunnen spelen. Waar Johan voluit lacht, voelt Kazimir onverschilligheid.
Hij zegt minzaam: “Daar zal dan wel een reden voor zijn geweest”.
Martin laat zich niet uit het veld slaan.
“Daar kan ik me niet over uitlaten, ha, ha! Geen commentaar!”
Tegelijk staat hij op, omdat een paar Japanners op het ruit tikken om een vraag te stellen. Met zijn vlakke hand slaat hij hard op zijn kant van het glas en schreeuwt: “Sodemieter nou eindelijk eens op!”
Hij wacht het resultaat van zijn actie niet af en draait zich om.
“Schoolbezoek dus. Vertel op”.

Johan opent zijn linnen schooltas en neemt er een blad uit. Het is een van de groepsfoto’s die op het schoolplein is gemaakt. Heeft Johan deze opzettelijk meegebracht? Een slimme zet!
“Dit is zo’n groep. We hebben er vier”.
Martin neemt de foto in zijn hand. Hij kijkt heel precies.
Johan kijkt Kazimir aan en besluit een beetje volks: “Ziet er goed uit, toch?”
“Die mogen wel komen. Laat de foto maar hier”.
Kazimir voelt tweestrijd. Een groepsfoto tonen is één ding, maar ongevraagd bij een vreemde achterlaten is iets anders.
“Dat zal niet gaan. Foto’s kunnen hier later gemaakt worden”.
Hij neemt Martin de foto brutaalweg uit handen, doet een pas achteruit en vervolgt bijdehand: “Dat begrijp je toch wel?” Martin zwijgt en begrijpt helemaal niets. Zijn stemming lijkt opnieuw te dalen, maar Kazimir heeft geen zin hieraan toe te geven. Hij overhandigt Johan de foto en denkt: jij mag het verder oplossen.

De weg naar huis legt hij te voet af. Dit komt neer op een kilometer of drie. Onderweg duikt hij opnieuw een tweedehands platenzaak in. Muziek is balsem voor de ziel. Hij legt een singeltje van Them op de draaitafel die klanten zelf mogen bedienen. Them, de vroege band van Morrison: Fridays child. Kazimir sluit zijn ogen: wat een gedoe vandaag en wat levert het op? Je komt aan normaal studeren niet meer toe.
Zodra het nummer ten einde is, wisselt hij de plaat voor Mink de Ville: Is it just your friends. Onder alle rock & roll, soul, funk en popmuziek schuilt de blues. Het is de klacht van de menselijke ziel, de pijnen die hij moet doorstaan. Misère over de liefde, gemiste kansen, discriminatie, geldgebrek, ziekte en lekke banden. Kazimir laat zich drijven op de klagende klanken van de zangers, de nostalgie van de gitaren en subtiele ritmes. Langzaam zakt de stress.

Het stagelopen confronteert Kazimir met gangbare beperkingen, regels, bureaucratie en ingekaderde opvattingen, niet precies waarvoor hij is gaan studeren. Oppervlakkig laat hij het over zich komen, maar hij denkt wel: na de opleiding moet ik aan het werk. Wonen in onderhuur is niet eindeloos vol te houden, dus zal ik gaan denken aan een permanente woning, een hypotheek, een autootje voor de deur, poepluiers in de badkamer, teringzooi. Bewustzijn komt met vlagen en in varianten. Tegen meedogenloze eerlijkheid is niemand zomaar bestand.

Een spierwitte touringcar bast waarschuwend wanneer hij de straat wil oversteken. De kolossale voorruit reikt van zijn middel tot in de hemel en weerkaatst zijn gestalte als in een lachspiegel. Geschrokken deinst Kazimir terug en kijkt op naar de zijruiten waarachter handen heftig bewegen. Gezichten drukken tegen het glas, maar het beeld flitst langs en is meteen verdwenen. Een windstoot jaagt zijn haar omhoog.
Aziaten! Ze komen met een vliegtuig, verblijven in een hotel en maken uitstapjes naar het Anne Frankhuis, het Waterlooplein, de hoerenbuurt. Sommigen dwalen af om drugs te scoren op de Zeedijk, verpest met de immigratie van horden Surinamers. Beroving is hier aan de orde van de dag. Thuis vertellen de toeristen, dat de bus in Amsterdam op een haar na iemand aanreed: nee, helaas zijn daar geen foto’s van.

Vermoeid bereikt hij zijn woning, de bescheiden etage in een eeuwenoud pand. Generaties hebben hier gewoond, kort en langer, om uiteindelijk hoe dan ook weer plaats te maken voor anderen. In de nacht ligt Kazimir vaak te luisteren naar straatgeluiden en de tweetonige hoorn van locomotieven op het nabije spoor. Alles verandert voortdurend, maar lijkt tegelijk onveranderlijk. De dingen schuiven voorbij in afwisselende snelheden. Kazimir trekt zijn kleren uit, stapt onder de douche, een gammele stang met een sproeikop, juist voldoende voor het doel. Even later is hij terug, trekt het gordijn van de slaapkamer dicht en laat zich op het bed vallen.

Pas uren later staat hij op, eet een broodje, pakt een biertje uit de koelkast en zet zich aan zijn bureau. De boeken en bladen met aantekeningen hebben aanstonds een stimulerende uitwerking op hem. Goddank ligt de helft van de stage achter hem. Is deze opluchting geen teken aan de wand? Hij neemt de afgekeurde groepsfoto erbij en scheurt deze in kleine stukjes. Tegelijk constateert hij, dat het vak van schoolfotograaf geen uitdaging biedt: het is gewoon productie, zoals een ander de hele dag pallets in een bouwmarkt verplaatst. Een mooie gelegenheid om zich zijn missie te herinneren: opleiding voltooien, diploma halen, de rest van je leven kunnen aantonen dat je hebt gestudeerd. Ja, ook dat, want een afgeronde opleiding blijft een statement. Hij werpt de fotosnippers in de prullenmand onder zijn bureau. Nu terug naar de scriptie, de kwestie van de Reconquista, de Christelijke herovering van Spanje en Portugal op de Islamitische Arabieren. Wat kan een stelling zijn, met een duur woord een these? Ineens valt hem iets op: waarom noemen we een 800 jaar voortslepende oorlog een herovering? In ongeletterde tijden als de late Middeleeuwen, wist niemand na drie generaties nog hoe een oorlog was begonnen of waarom. Ineens begrijpt Kazimir, hiermee de gezochte stelling te hebben gevonden: Reconquista is een term om oorlogvoering te rechtvaardigen.

Hij sluit zijn ogen en probeert het te begrijpen. Taal is een middel om oorlog te voeren. Gewone mensen willen helemaal geen oorlog, maar rust en regelmaat, zaaien en oogsten, wonen en kinderen opvoeden. In alle tijden zijn het belangengroepen, heethoofden en psychopaten die de confrontatie zoeken.Om mensen zo gek te krijgen dat ze de wapens opnemen, moet je een verhaal ophangen, een mythe bouwen. In de Middeleeuwen zijn het de adel en de geestelijkheid die de bevolking opruien. Tot vandaag staan in veel steden hun kolossale bouwwerken vlakbij elkaar, in eensgezindheid en onderlinge concurrentie. In elke oorlog is er behoefte aan een vijandsbeeld: Spanjaarden versus Arabieren, Christenen versus Islamieten, wij tegen hen. Al in een vroeg stadium van de Reconquista wordt de Inquisitie ingevoerd, de Gestapo van lokale Spaanse bisschoppen, bedoeld om eenieder die hun kerkelijk en wereldlijk gezag durft tarten, aan te pakken. De term Gestapo is in dit verband helemaal niet overdreven: de bisschoppen richten hun pijlen al snel op de Joden. Onder hen bevinden zich veel handelaren en ritselaars, die hun intellect inzetten om rijk te worden, waar ze zijn uitgesloten van bestuurlijke functies. Welvaart veroorzaakt jaloezie en roofzucht. De rechtvaardiging van Jodenvervolging in de Middeleeuwen is in de basis dezelfde als altijd: zij zonderen zich af en hebben het gemunt op de anderen. De Kerk roept: ze hebben de Here Jezus vermoord! Taal is de motor van het denken. Zonder taal geen standpunten of zelfs maar idiote denkbeelden. Op dat moment wordt aangebeld. Dit gebeurt vaker. Ook laat in de avond melden zich studievrienden om even onderuit te hangen. Soms zijn ze naar een bioscoopfilm geweest, of ze komen terug van een trip naar het ouderlijk huis via het Centraal Station. Je loopt naar het adres van een studiegenoot en belt aan. Zoals zijn meeste studiegenoten bezit Kazimir geen eigen telefoon, dus is vooraf aanmelden onmogelijk.
Vol van zijn vondst voor de scriptie opent hij de deur naar het trapportaal en trekt aan een langs de leuning gespannen touwtje. Zonder te kijken wie daar beneden staat, loopt hij terug naar zijn bureau, ingenomen met de gedachte dat hij eindelijk een stelling heeft om verder te lezen en te schrijven.
“Jij bent toch Kazimir?”
In de deuropening staat een jonge vrouw. Ze draagt slordige, natgeregende kleren en haar gezicht toont wit alsof ze een week niet heeft geslapen. Uit haar hand ploft een opgerolde slaapzak: Vania!
Kazimir is verbluft. Geen seconde is bij hem opgekomen dat zijn woorden serieus opgevat konden worden, kortom dat zij ooit in zijn deurpost zou staan.
Zijn balpen krabbelt in hanenpoten wat het eerst bij hem opkomt: Daden gaan Woorden te boven!

Monk

© 1981, 1989, april 2022
FOTO: Monk 1979 Amsterdam

———————————————————————————————————————————

Reacties zijn gesloten.