Monkwise

columns verhalen fotografie

HUIS VAN BEWARING

EEN VERTELLING

IN VIJF HOOFDSTUKKEN

HOOFDSTUK II

De tram bokt en stoot door de straat. Delen van het spoor zijn voor beide rijrichtingen. Alleen bij haltes is er dubbelspoor. Op zich een slim systeem, maar door de zware belasting moet de straat wel om het andere jaar worden opengetrokken. Noodzakelijk onderhoud draagt bij aan de permanente bouwput die de hoofdstad biedt.
Kazimir houdt zich stevig vast aan de verchroomde stang van de tram, meer precies aan een lederen lus aan deze stang. Van begin af heeft hij trams veracht, tot aan de overtuiging dat ze zonder twijfel gratis zijn. Zonder het te beseffen, rijdt hij drie maanden zonder geldig plaatsbewijs.
Het kabaal dat zo’n kermisattractie maakt! Het schudden en bonken bij elke stop, bij elk optrekken! Het eerste dat hij over trams hoort wanneer hij in de stad komt wonen, is om te waken voor de zwarte zakkenroller achterin. En verdomd als het niet waar is, bij zijn eerste rit staan inderdaad twee zwarte jongens achterin. Alleen, ze blijven daar en tonen geen enkel voornemen om iemands jaszakken leeg te halen. Op zeker moment zijn ze verdwenen.

Kazimir laat zich heen en weer schudden. Aan zijn arm hangt een plastic tas die bijna niets weegt. Zonder veel waar te nemen, staart hij uit het raam en voelt de stad aan zich voorbijgaan, straat na kruispunt, gracht na stilstaand autoverkeer. Nog altijd regent het. Hij probeert zich een voorstelling te maken, wat er precies zal gebeuren wanneer hij ter bestemming arriveert. De tram is traag, maar vordert hoe dan ook.
Zonder tas een schoolgebouw binnenlopen, overweegt hij, is een bijna schunnig idee. Zelfs een loodgieter die de centrale verwarming komt controleren, heeft een tas bij zich. De school is een draagbare cultuur.
De tram slingert zijn lichaam heen en weer. Het scheelt weinig of hij kegelt omver als er ook nog eens bruusk wordt geremd. De deuren piepen open, laten een stoot frisse lucht binnen alsmede een zware man die onnodig dichtbij Kazimir gaat staan.
“Het regent nu al drie dagen”, zegt de man, half tegen Kazimir, half in het algemeen, “mijn zolder staat vol emmers om lekkages op te vangen”.
Brutaal port hij Kazimir met een opgerolde krant in zijn zijde.
“Student, zeker? Ik herken het: ik heb zelf de hbs doorgelopen”.
Kazimir knikt, maar zegt niets.
“Je trapt er niet in dus. Ik zei doorgelopen en niet doorlopen, vat je wel?”
“Ga dan verhuizen”, antwoordt Kazimir bot, “naar een etage op de eerste verdieping. Daar komt nooit regenwater en voor water van onderaf ben je ook veilig”.
Door de gestreepte ruit van water ziet hij een volle halte naderen. Daarachter een gebouw van de Brandweer.
De man zegt “kwakbol”, maar niet al te hard. Gelukkig wendt hij zich af en gaat zitten nu er plaats vrijkomt. De tram mindert vaart en komt naast het opeengepakte publiek tot stilstand.
Welkom in de Middeleeuwen, denkt Kazimir, zich eveneens neerzettend op een harde stoel, we gaan met z’n allen dezelfde kant uit. Lekker stinken en griep opdoen. Hij maakt zich klein om het geduw en gewriemel te ontwijken. Waarom hier zoveel mensen uitstappen, is hem een raadsel. Daar gaat de tram weer. Het ding lijkt een magneet die aantrekt en afstoot. Een halte verderop staat de dikke man op en werkt zich naar de deur. Snel volgt Kazimir dit voorbeeld en zorgt ervoor dat hij van deze bulldozer profiteert. Voor mij loopt de toekomst van eergisteren, denkt hij onwillekeurig, er is tijd en geld besteed om deze kinkel te leren lezen, schrijven en rekenen. Tien cijfers om je belastingformulier in te vullen en zesentwintig letters om De Telegraaf te kunnen lezen. Toch weegt bij verkiezingen zijn stem even zwaar of licht als de mijne. Hieraan klopt iets niet. Een ademtocht van ongepoetste tanden slaat in zijn gezicht. Dit vermoedt hij tenminste, tot hij het hondje aan zijn voeten ziet. Het is een oud beest dat bepaald stinkt. Juist bijtijds weet hij zich uit de tram te wringen. De dikke man steekt de straat over, kijkt nog eens om en steekt zijn middelvinger naar Kazimir op. Buiten is het fris en de regen valt mee.

In dit deel van de stad komt Kazimir zelden. Zo gaat dat in een stad waar je vaste adressen bezoekt, in het geval van Kazimir bijna allemaal in de binnenstad. Andere plekken en zelfs hele gebieden blijven buiten zijn waarneming omdat hij er niets te zoeken heeft. De stad is eigenlijk een verzameling adressen. Een ogenblik is hij alle gevoel voor richting kwijt. De neerslag intensiveert, er komen zelfs korrels witte hagel omlaag.
De eerste dag is het al raak, houdt hij zichzelf voor. Ik stap in en laat me rijden. Opletten doe ik niet. Afleiden gebeurt juist wel. De trambestuurder geeft bij het naderen van elke halte aan waar we zijn, maar er dringt niets tot me door. Dat kan leuk worden wanneer ik eenmaal voor de klas sta.
Op hetzelfde moment realiseert hij zich, niet over zijn paraplu te beschikken en dat hij hiervoor een keer naar de Keyzer terug zal moeten. Of niet, je overleeft ook zonder paraplu of je koopt een andere.
Eenmaal op het trottoir zet hij de pas erin, om al vlug de man uit de tram weer voor zich te hebben. Met een korte sprint passeert hij, laat hoorbaar een wind en hervat zijn oude tempo. Die man klaagt over drie dagen regen, overdenkt hij, dat onthoud je alleen wanneer je er last van hebt. Het geheugen is een opslagplaats van misère en zelfbeklag. Daden gaan woorden te boven, waar heb ik dit gelezen? Hij schat de resterende lengte van de straat: minstens twee voetbalvelden. Regen druipt in zijn nek. Onwillekeurig begint hij zijn passen te tellen. Alleen de stappen van zijn rechtervoet. De stoeptegels meten 30 x 30 centimeter en een pas neemt anderhalve tegel, dus elke volledige beenbeweging komt neer op ongeveer 90 centimeter. Honderd stappen van 90 centimeter maken 90 meter. Kazimir vloekt binnensmonds. Een gevoel van neerslachtigheid dreigt aan de horizon: niet Ronald is verkeerd bezig, maar ikzelf. Hoe bestaat het, dat ik op een lerarenopleiding zit, waar ik altijd met tegenzin naar school ging? Ik zal beter een ander vak leren, maar wat in vredesnaam? Een van onze docenten zei onlangs, dat je kunt worden wat je wilt: zou het werkelijk? Al oefen ik een jaar elke dag op een piano, niemand zal mij daarna langer dan drie minuten willen aanhoren. Bestaan er mensen die al heel jong weten welk beroep ze willen en slagen ze daarin? Of beweren ze dit alleen wanneer naar hun succes wordt gevraagd: tja mensen, ik wist altijd al wat ik wilde worden.  
Ter hoogte van een Chinees restaurant ziet hij Johan fietsen. Zijn benen malen de trappers snel rond om tijdig door stoplichten te geraken. Dit mislukt en Johan staat lijdzaam te wachten in de regen. Allengs begint Kazimir zich beter te voelen.

In ganzenpas lopen ze door de gangen van het schoolgebouw. Te linker zijde, tegen een betegelde muur, zijn op borsthoogte rijen metalen kledinghaken gemonteerd, maar slechts hier en daar hangt een jas of sjaal. Lokaaldeuren staan wijd open en tonen in slagorde opgestelde tafels en stoelen, het beeld van een eeuw klassikaal onderwijs. Kazimir snuift de aloude geuren van het gebouw op: linoleum, verf, papier en karton, damp uit kleding. In zijn herinnering ruikt het in elk schoolgebouw zo. De geur roept een vage maar onmiskenbare afkeer in hem op: faalangst, vrees om tot de orde te worden geroepen, het vooruitzicht om de hele dag in het gareel te lopen, niet weten waar je ongezien boterhammen van eergisteren uit je tas achterlaat, huiswerk halfbakken gemaakt, balpen leeg geschreven. Het zweet breekt hem uit.

De begeleidingsdocent van het stage-drietal (vandaag duo omdat Ronald verstek laat gaan) luistert naar de naam Zitvast, “zeg maar Jan”. Een verkeersleider kan Baksteen heten, de slager Schoen, er bestaat een garage Roest. De stagebegeleider heet Zitvast en de betekenis wordt door de docent zelf geleverd.
Zitvast zegt: “Jullie hebben de afgelopen jaren vast gehoord over invoering van de Middenschool. Een mooi idee van minister Van Kemenade, Partij van de Arbeid. Kinderen mogen wat later beslissen welke richting zij uit willen. Vergeet de Middenschool! Met Pais van de VVD zijn we terug bij Af: op 12 jaar de CITO toets en dan meteen in een vakje gestopt waar je nog nauwelijks uit kan. Maar goed: mij krijgen ze niet meer weg. Het is een kwestie van uitzitten”.
Een droge mededeling, maar tegelijk een stofwolk over drie jaar onderwijskunde. Johan noch Kazimir kan hierop zomaar reageren.

“En nu”, vervolgt Zitvast, “zijn we overgestapt op het zogeheten projectmatige werken. Vooralsnog alleen bij de Brugpiepers”.
Projectmatig is de term die om de haverklap valt. Het ontgaat Kazimir niet dat Johan zich het woord aanstonds eigen maakt: zou hij het woord Middenschool even gemakkelijk kunnen wissen?
Projecten bestaan in een eindeloze reeks: mode voor arm en rijk, wel of geen huisdier nemen, de inhoud van de keukenkast. Hiervoor zijn verschillende disciplines benodigd: begrijpend lezen, rekenen, beeldmateriaal verzamelen en bovenal samenwerken.
Zitvast duikt een lokaal in en stopt bij een groot wandbord waarop tekeningen en foto’s tot collages zijn verenigd.
“Denk je eens in hoeveel werk hier is verricht”, roept hij, zijn stagiaires beurtelings aankijkend, “de energie van leerlingen lijkt soms onuitputtelijk!”
“Kernenergie”, vat Kazimir gevat samen, maar Zitvast negeert hem en Johan wijst naar onderdelen van het knip- en plakwerk: “Wat een creativiteit!”
Een tweede wandbord toont een slagveld aan reclames, zonder twijfel uit tijdschriften en buurtfolders gescheurd. Het geheel wekt de indruk van commerciële chaos, maar zo is het helemaal niet bedoeld. Het gaat om dromen die leerlingen mogen najagen. Beroemd en rijk worden, zijn het meest in trek.
“Met de liberalen gaan we toegeven aan consumentisme!” Zitvast klinkt boos. “Je zal zien dat het onderwijsniveau steeds meer gaat dalen. Je krijgt straks een diploma wanneer je tot 10 kan tellen. Maar wat schieten de kinderen ermee op? Je wekt er alleen maar de indruk mee dat je nergens inspanning voor behoeft te doen. Nou, daar komen ze aan de lopende band nog achter.”
Johan werpt Kazimir een blik van verstandhouding toe: moeten we met deze gast twee maanden aan de slag? Maar Kazimir voelt ook een vreemd soort genoegdoening, op de rand van vreugde: dit had Ronald moeten meemaken! Ik zal hem straks in het kraakpand informeren. Dan kan ik meteen Vania nog eens zien en haar voorstellen om eens gezellig bourgeois gaan dineren.
“Nou ja”, besluit Zitvast, “het is een teleurstellende ontwikkeling, maar niet het einde van de wereld. Praatjes uit Den Haag komen en gaan, maar de school blijft altijd bestaan”. Samen lachen is een goede manier van samenwerken.

Johan trekt de kar, zoveel is van meet af duidelijk. Ongetwijfeld schuilt er iemand in hem die leerlingen op sleeptouw kan nemen en hen behoeden voor – ja, voor wat eigenlijk? Schoolsucces in een arbeidersmilieu betekent gewoonlijk een breuk met het oude en bekende. Dit wordt mensen zelden in dank afgenomen: je voelt je zeker te goed voor onze soort? Bovendien worden zij er eenzaam van. Veel beter is het om bijdehand te zijn en op de een of andere manier makkelijk geld te verdienen. In een volksbuurt ben je als pooier beter af dan als intellectueel. Mensen malen weinig om kennis en de waarheid wordt naar eigen goeddunken ingevuld. Zolang het maar leuk blijft en iedereen zijn eigen onwetendheid mag vieren.

Kazimir drentelt achteraan, op een afstand die juist niet als beledigend kan worden opgevat. Zijn jas hangt aan een enkele vinger over zijn schouder. Desgevraagd kan hij deze elegant ophangen, maar evengoed staat hij er binnen de kortste keren mee buiten de poort. Hij vraagt: “waar zijn de leerlingen eigenlijk?”
Zitvast legt uit dat de klassen in de middag komen. Niet om meteen les te krijgen, maar om even te snuffelen aan de school: “Ze mogen eerst een beetje uitrazen, dan kunnen we morgen gewoon aan de slag”.

Een door tienduizend voetstappen uitgesleten trap van natuursteen leidt naar de bovenetage. Het mooie aan een oude school is de tastbare geschiedenis. Ouders en kinderen verstaan elkaar feilloos. Dit verschaft verbinding en continuïteit. Zitvast praat aan één stuk door: over de lange werkdagen van de conciërge die ze tegenkomen en over de voordelen van elektrisch koken boven gas. De meisjes lopen er in hun onhandigheid maar brandwonden mee op.
“Ik ken een school met elektrische kookplaten”, zegt Kazimir die zich begint te vervelen. “Een meisje daar wilde weten of de plaat al voldoende warm was en legde argeloos haar hand op het ijzer. Je kon haar tot in Weesp horen schreeuwen”. Hij proeft de zin: het woord argeloos is heel mooi, al hoor je het nog zelden.
Het voorval heeft overigens werkelijk plaatsgevonden en hoort thuis in een eindeloze lijst van anekdoten. Op een andere school in de stad brandt een leerkracht ongemeen zijn hand omdat leerlingen deze hebben verhit met een bunsenbrander.
Zitvast neemt de anekdote voor kennisgeving aan. Hij gaat diep in op vragen van sociale aard die Johan hem stelt inzake de achtergrond van de meisjes. Je zou denken, dat Johan zelf uit een dergelijk milieu stamt, maar Kazimir weet wel beter. De hele familie zit in de Zeeuwse mosselen. Johan bezit al wat hij noemt een aandelenpakket.

“Ik zal je iets vertellen”. Een beetje onhandig houdt Zitvast halverwege de trap halt. “De Kinkerbuurt is een wijk van laaggeschoolden. Sommigen werken op de Ten Katemarkt, als stratenmaker of bij de afvalverwerking, maar anderen zijn al jaren werkloos. Ze drinken bier en snauwen hun vrouw en kinderen af. Let nu op! Weet je welke politieke partij hier het meest populair is?” Zonder antwoord af te wachten, verklaart hij hoofdschuddend: “de VVD! Ze denken dat deze partij hen vooruit zal helpen in de maatschappij! Vroeger stemden ze CPN, maar tegenwoordig denken ze beter af te zijn met een kleine overheid die zich nergens mee bemoeit”.
Kazimir is enkele treden doorgelopen en staat nu op ooghoogte met Zitvast. “Het is om te huilen”, beaamt hij een beetje larmoyant, “maar ergens snap ik het wel. De liberalen roepen mrt het volk mee, dat de overheid in de weg zit en dat zelfstandig ondernemen iedereen gelukkig maakt. Wat heeft Den Uyl helemaal te bieden?”
Den Uyl, de voorzanger van de Partij van de Arbeid. De laatste verkiezingsoverwinning steeg de man zodanig naar het hoofd, dat er uiteindelijk een heel ander kabinet kwam: met Van Agt en Wiegel, CDA en VVD.
In een opwelling van ongerichte drift draait Kazimir zich nog eens naar Zitvast: “Ik denk dat het nog erger wordt. De VVD zal uiteindelijk teleurstellen. Dat zeg jij eigenlijk zelf ook. Maar links krijgt de schuld, omdat zij voortdurend benadrukken wat iedereen verkeerd doet. De vakbonden laten geen jonge mensen toe. Hun bejaarde bestuurders mopperen op alles en vragen een flinke contributie. Daarom lopen de mensen weg en gaan nog rechtser stemmen, op Boer Koekoek of een idioot die roept dat Hitler ook goede dingen deed.” Van schrik valt Kazimir stil: waarom doe ik zo vervelend?
Zitvast hoort het in Keulen donderen. Secondenlang staat hij als versteend op de trap, kijkt verdwaasd en zegt uiteindelijk: “Zo’n vaart zal het toch niet lopen?”

Johan probeert weer informatie op te doen, deze keer over het bestand van de bibliotheek: “Wat lezen de meisjes zo al?” Kazimir moet zich inhouden, om niet uit te roepen: stripboeken, Johan! Kuifje en de Tina! Maar Zitvast kent een mooi verhaal met zichzelf in een glansrol. Daar staan ze, bovenaan de trap, pratend in de holle ruimte van een leeg schoolgebouw.
“Vorig jaar kreeg ik vierduizend foppen van het Ministerie om aan boeken te besteden. Aangezien ik weinig verstand heb van jeugdliteratuur, ben ik op een dag een boekhandel binnengestapt. Daar heb ik een half uur met de eigenaar zitten praten om hem de situatie voor te leggen. Twee dagen later kon ik de stapels ophalen. De boeken waren keurig naar leeftijd en doelgroep uitgezocht”.
Zitvast knipt triomfantelijk met zijn vingers: heeft hij dit varkentje even netjes gewassen, of wat?
Johan kucht en knipoogt naar Kazimir: “inderdaad een mooie en praktische oplossing. Hulp inroepen wanneer het jezelf aan expertise ontbreekt. Die moeten we onthouden”.

Ze betreden een lokaal waarvan de muren vers gesausd zijn. Onmiskenbaar hangt hier het parfum van verse verf. En toch: de grondgeur van een klaslokaal, van ieder klaslokaal waar ook, blijft tastbaar, misschien verscholen achter de buizen van de centrale verwarming, in de vloerbedekking, of anders in de herinneringen die we allemaal aan de schoolgang hebben. In het lokaal staat geen enkele plant. Voor wandversiering moeten nieuwe gaten geboord worden en de huismeester is al overbelast. Toch is de gedachtegang sympathiek: opknappen wat kan en geen overhaaste bouw van een nieuw en zielloos schoolgebouw.
Achterin, op een verhoging, staat een moderne wasautomaat met ernaast een centrifuge: de wereld van Zanussi.
“Hier is weinig te zien”, zegt Zitvast. Hij is al op de terugweg. Kazimirs blik wordt evenwel getrokken door een reeks stekkerdozen langs de vloerplinten.
“Waar zijn die aansluitingen voor?”
“Ja, dat”. Zitvast toont ongeduld. “Jaren geleden werden er strijkbouten op aangesloten. Maar de gewassen theedoeken gaan tegenwoordig de wasdroger in en vandaar zó de kast in, ongestreken. Dat is de vooruitgang”.
Kazimir rekent snel. “Zie je dat?”, zegt hij tegen Johan die in zijn blocnote een aantekening neerschrijft, “er hebben twaalf strijkplanken gestaan. De meisjes stonden in rijen, hun gezicht naar de juffrouw op het podium. Zij maakte ongetwijfeld armbewegingen om te laten zien hoe de overhemden van vader gestreken moesten worden. De planken stonden aan de vloer vastgeschroefd. Dan kon er niets omvallen”. Hij snuift luidruchtig, met gesloten ogen, als wil hij het beeld van wolkende stoom terughalen. Alles is gesloopt, denkt hij, een achterhaald idee opgeruimd, om plaats te maken voor een nog gevaarlijker denkbeeld: het bezit van een keur aan huishoudelijke apparaten. Waarvoor je een half leven moet werken, alleen al om ze bijtijds te kunnen vervangen. Wanneer hij zijn ogen opslaat, kijkt hij in het lachende gezicht van Johan: “Typisch Kazimir, onze geboren Sherlock Holmes!”
Zitvast vindt het maar niets en zucht: “Ik dacht dat jullie met z’n drieën zouden komen?”


De lerarenkamer biedt in beginsel uitzicht op het schoolplein, daarachter de kade. Het niet al te hoge maar wel brede raam wordt evenwel danig overwoekerd door varens en klimplanten. Deels staan ze in bakken buiten het venster, deels moeten ze buiten vanaf straatniveau omhoog zijn geklommen. De buizen van de cv voelen lauwwarm aan: “We zijn alvast aan het stoken voor morgen”.
Johan en Kazimir nemen plaats tegenover Zitvast, die zijn agenda trekt. Hij leest de roosteruren op van klassen die hij wel aan de kunsten van studenten wil blootstellen.
“De examengroep houd ik liever voor mezelf”, zegt hij met een lachje. “Hun eindresultaten vormen de barometer voor mijn boterham”. De ietwat kromme beeldspraak ontgaat hem kennelijk, misschien omdat hij het vaker zegt.
“De reden waarom ik jullie toelaat tot lagere klassen, is dat het volgens mij weinig uitmaakt welk onderwijs daar wordt gegeven”. Hij kijkt op; “Ik maak me wat dat betreft geen illusies. De rol van leraren in de opvoeding wordt alsmaar zwaarder. Weet je hoe dat komt? Ouders willen geen confrontaties met hun kinderen aangaan. Hier in de buurt gaat het nog, maar in de roomboterschooltjes wordt dat al gemeengoed.” Zijn woorden klinken als een koude douche na het eerdere enthousiasme tijdens de rondgang.
“En de brugklassen dan?” Johan valt bijna van zijn stoel van verbazing. “Je bent toch enthousiast over de projecten!?” Kazimir voelt zich geroepen zijn studiegenoot bij te vallen. Het woord roomboterschooltje kent hij niet, maar de betekenis laat zich gemakkelijk raden: scholen voor kinderen van de grachtengordel.
“Ik denk dat dit een geintje is, een test, om te zien of we er wel zin in hebben”.
Zitvast schiet in de lach. Zijn vinger priemt naar Kazimir: “Ha! Heb ik jullie bijna tuk, nietwaar?” Johan en Kazimir wisselen een blik van verstandhouding, maar zij zenden niet dezelfde boodschap uit. Johan is opgelucht, waar Kazimir ergernis voelt, gebaseerd op een donkerbruin vermoeden: Zitvast is een pessimist die wanhopig probeert overeind te blijven. Je wilt met hem geen ruzie, omdat hij onvoorspelbaar zwerft tussen hoop en vrees, wens en inzicht.
“Ik liep al eens eerder stage”, zegt hij daarom koelbloedig, “bij een Volkshogeschool.
“Boven de piano in de hal stond een mooie tekst over hoe vrij je kan zijn in het Christelijk geloven. Maar de jongens en meisjes dachten vooral aan seks. Je hebt de theorie en de werkelijkheid, nietwaar?”
Zitvast lijkt aan te voelen dat hij iets te ver is gegaan in zijn onthullingen. Hij krabbelt terug.
“Ik maakte inderdaad een grap, maar niet helemaal. In de brugklassen hopen we de leerlingen voor ons te winnen. Wij bieden ze onderdak tot ze gaan werken, of een vrijer aan de haak slaan. We bakken desnoods pannenkoeken om met steun van de leerplichtwet het fatale moment uit te stellen”.
Van buiten klinkt sirenelawaai, een amechtig janken van politiewagens die achterlangs het schoolgebouw razen alsof het paleis op de Dam in brand staat. Waaraan overigens weinig verloren zou zijn. Zitvast schudt zijn hoofd.
“Het is weer zover, een ontruiming. Het wordt almaar chaotischer in de stad. Volgend jaar komt hier de troonswisseling van Juliana naar Beatrix. Dat zal nog wat worden”.
“Geen Woning, Geen Kroning”, weet Johan, “het Koningshuis vraagt om moeilijkheden, maar voor hetzelfde geld zien we niets dan feestelijke vlaggetjes. Doet de school er iets aan?”
Zitvast haalt zijn schouders op: “Vast wel. In volkswijken is altijd veel Oranje aanhang. Pracht en praal, weet je wel, de droom van romantiek en rijkdom. Waarom moeilijk doen voor de meiden? Ze mogen een dagje dromen prinses te zijn”.  
Kazimir heeft in krakerskringen anders gehoord. Er wordt al gedacht over hoe zij het feestje zo grondig mogelijk zullen verpesten. Een deel van de burgerij is evenmin verguld met het voorgenomen bezoek. Met name de aankondiging dat bewoners een pasje moeten kunnen tonen en dat er scherpschutters op de daken zullen staan, maken de stemming er niet beter op. Zin om hierover iets te zeggen, ontbreekt hem evenwel. Tegelijk met Johan staat hij op.  
“Voor ik het vergeet”. Zitvast heeft nog goede raad: “Zorg ervoor dat je altijd met minstens twee leerlingen in een klaslokaal bent. Ze zijn hier dol op jonge kerels als jullie. Let dus op, want ze zijn slimmer dan je denkt”.

Zigzaggend tussen rijdende auto’s door sprint Kazimir naar de tramhalte van Lijn 13. Met enig geweld trekt hij de weerbarstige deuren van het vehikel uiteen.
“Gehaald!”, zegt hij luid en triomfantelijk, zich niets aantrekkend van verstoorde gezichten van andere passagiers. Zelfs is er plek om te zitten.
Meiden, herkauwt hij de laatste woorden van de stagebegeleider, we zeggen ineens meiden, waar we daarvoor steeds meisjes zeiden. Dit betekent iets, maar ik weet niet wat.
Vanachter het vuile tramraam ziet hij hoe Johan bij de schooldeur staat, in gesprek met Zitvast: hij peilt vast de beginsituatie. Thuis werkt Johan een plan van aanpak uit en dit presenteert hij vandaag of morgen met de nodige handgrepen aan Ronald en mij. Ik wil hem in ere houden, want er steekt een voortreffelijk leraar in hem. Ingeval er een baan vrijkomt, moeten we hem om die reden voorrang verlenen? Wie wordt om welke reden aangesteld, wie heeft het nakijken en is dat redelijk?

De tram ratelt de Rozengracht af en stopt pal voor de Westertoren. Uitstappen voor de beroemde toren, pal erachter het Anne Frankhuis. Hier is Kazimir nog nooit geweest. Zo gaat dat in de stad waar je woont. Hij is de enige die uitstapt: eerst iets eten, zodra ik uit een schoolgebouw kom, voel ik me stukken beter. Ik heb een geweldige honger. Daarna naar het Instituut om het boek Imperial Spain van Elliot te halen. Het zal er zijn, want bij mijn weten schrijft niemand over Spanje.
Een ogenblik aarzelt hij voor een cafetaria. Even zitten, kopje goulashsoep naar binnen werken, krantje lezen. Een naderende groep stratenmakers brengt hem op andere gedachten. Zij zullen ook willen eten, luidruchtig van begin tot einde. Je zou denken dat mensen die de hele dag in lawaai staan van machines en verkeer een ogenblik naar rust en stilte verlangen, maar nee: met elkaar in een lunchroom maken ze ook lawaai. Dan liever naar de bakker. Een stukje verder voert een stenen trapje naar een winkeldeur. Eenmaal binnen, ben je in het Walhalla van het dagelijks brood. Vanachter de winkelruit ziet Kazimir hoe enkele getraliede overvalwagens van de Mobiele Eenheid langs stuiven. In de krant staat een bericht: dat agenten uit Friesland of Drenthe zijn opgetrommeld, meer dan bereid in te slaan op Amsterdamse demonstranten. De afkeer van de anarchistische hoofdstad zit diep. De agenten zijn geen gehelmde fascisten, maar gehelmde boerenezels.

De jongedame achter de toonbank verpakt de bestelling behendig in een papieren zak, wentelt deze tussen haar handen en plakt er een sluitzegel op. Op haar revers draagt ze een rechthoekig naamplaatje: Lodi Bakker.
Kazimir kijkt nauwlettend toe: het inpakken heeft ze vast niet geleerd op de huishoudschool; haar behendigheid komt uit de praktijk. Op school wordt te veel tijd besteed aan onzinnige dingen: wat heb ik nou aan algebra als ik voor de keuze sta. Ergens heeft Zitvast gelijk: de school is een bewaarplaats waar je tijdelijk tegen de wereld wordt beschermd. Of de wereld tegen jou. Een Huis van Bewaring.
In de gebaksvitrine liggen aantrekkelijke taartjes. Kazimir neemt als snack een kaasstengel.
“Is deze zaak van je ouders?” De vraag ontvalt hem min of meer. Kazimir begrijpt wel dat het vrijpostig klinkt, maar gezegd is gezegd en nu kan hij iets verifiëren.
“Waarom denk je dat?”
“Van de opleiding ken ik een Peter Bakker. Zijn ouders hebben een bakkerij”.
De wereld is klein in Amsterdam. Kazimir heeft het bij het rechte eind. Peter is de broer van Lodi. Tijd voor verdere conversatie ontbreekt evenwel. Nieuwe klanten komen binnen. De koperen bel boven hun hoofd tinkelt nadrukkelijk. Kazimir groet met een glimlach en vertrekt. Op straat valt hem in, dat Lodi op de PA zit, de Pedagogische Academie. Soms weet je niet, waarom je iets weet. Vandaag helpt Lodi kennelijk haar ouders. Kan ze geen baan in het onderwijs vinden, dan is er nog altijd de bakkerij.  

Kazimir neemt een hap van de kaasstengel. Jaren eerder heeft hij zich verdiept in de betekenis van namen. Het is een bezigheid, vergelijkbaar met de zoektocht naar Atlantis en de vraag of de Goden kosmonauten waren. Lodi staat voor roemvolle strijder. Wij kunnen geen koppel worden, want de naam Kazimir staat voor vertrouwen en vastberaden. Twee kapiteins op de boot geeft problemen. Over de betekenis van de naam Vania weet ik niets. Zij klinkt naar Rusland.
Bij een etalage voor tekenspullen staat hij even stil: mooi hoor, zo’n enorme doos kleurpotloden. Misschien kan ik beter naar een kunstacademie. Of nee, daarover denkt Gijsbrecht al na. Gijsbrecht is een studievriend die soms langskomt om te luisteren naar zwarte blues, dat mengsel van whisky, benzine en liefdesverdriet. Kazimir is enkele jaren ouder en kent veel meer Amerikaanse muziek. Gijsbrecht is prettig in de omgang, maar niet de hele dag. Zijn ironische charme wordt vooral door vrouwen gewaardeerd. Kazimirs gedachten drijven terug naar de namenkwestie:
achternamen zijn eveneens betekenisvol, meestal ontleend aan een plaats of gebied, of anders een beroep. Neem Johan, familienaam De Zeeuw. Kan het duidelijker? Mijn voorouders komen uit Tsjechië, mogelijk Sudetenland. De verdenking valt op etnische Duitsers of Joden die voor de Duitse inval hun naam veranderden om aan de nazi’s te ontsnappen. Aan het einde van de oorlog betekende een Duitse naam in Tsjechië ongeveer een doodvonnis, dus het kunnen ook slimme etnische Duitsers zijn geweest. Maar wat bewijst het? Wie weet, ben ik verwekt door een man met wie moeder een affaire had – ik lijk immers in niets op mijn vader. Voor hetzelfde geld ben ik een gereïncarneerde SS-er.
Een gevoel van duizeling komt bij hem op: we denken te weten wie we zijn, maar dit berust slechts op veronderstellingen en misverstanden. Wij hebben een naam omdat dit handig is voor de overheid, voor registratie, de fiscale boekhouding. In beginsel zijn we naamloos en toevallig, net als dieren. Kazimir spuugt maar eens op de stoeptegels.

Hij steekt de straat over en zet de pas erin, richting Keizersgracht: Ronald moet nog ingelicht worden. Denken aan de duivel heeft gevolgen. Onverwacht wordt hij op de schouder getikt: Ronald! Kazimir schrikt en opent meteen de aanval.
“Wat zie ik nu? Moet jij niet op je post zijn spijbelaar, om het Fort te verdedigen?”
Zolang je zelf vragen stelt, geeft de ander gewoonlijk antwoord en blijf je zelf buiten schot: “Denk je dat het wijs is om een stage te laten lopen?”
“Wat een vragen allemaal”. Ronald wuift ze van zich af als vliegen. “Ik loop een eindje met je mee. Naar binnen kan niet meer. Ik heb me verslapen”.
Kazimir begrijpt er niets van: Ronald woont toch in het kraakpand? Nou ja, misschien heeft hij de nacht bij een ander doorgebracht, bij Vania bijvoorbeeld.
De gedachte bezorgt hem toch een lichte steek. Het zal toch niet?
Ronald wijst op de broodzak van Kazimir: “Kun je er een paar missen? We zijn vanmorgen niet aan ontbijten toegekomen”.
“Het brood is niet voor mij”, weert Kazimir af, “als je een stukje terugloopt, verschijnt er een echte bakkerij voor je ogen. Achter de toonbank staat de charmante Lodi Bakker om je te bedienen. Zij studeert aan de PA, maar is evengoed een vakvrouw in den brode. Je moet wel afrekenen”. Deze toevoeging is een onderhuidse sneer wegens het gerucht dat Ronald zich soms onttrekt aan een gezamenlijke rekening. Kazimir voelt zich meteen beter: overdag ben ik veel assertiever dan in de avond. De dag maakt mij een moderne stadsbewoner, zeg maar de gangbare soort hufter.
Ronald negeert de afwijzing soepel. Hij haalt een pakje kauwgom uit zijn borstzak en probeert het open te peuteren. Dit blijkt lastig. Kazimir loopt gewoon door. Hij probeert te bedenken wat hij ook alweer aan Ronald wilde doorgeven, maar er komt niets.


“Heb je de sirenes gehoord?”, roept Ronald hem in de rug, “er kwam een knokploeg aan de vaste deur. Maar ze zijn teruggefloten door de burgemeester”.
Kazimir draait zich om en wacht tot Ronald hem heeft ingehaald. Hij heeft zijn antwoord klaar.
“Wat een slap gelul allemaal! Knokploegen, gevechten, politie, geen achternamen. De burgerij gebruikt jullie omdat ze te beroerd is zelf de straat op te gaan. Zijn jullie blind, ofzo? Moet je daarvoor elke dag smerig eten op je bord scheppen?”
Ronald schiet in de lach, kauwt omstandig op een Stimorol en zegt luid: Auw!”  Hij grijpt naar zijn mond, maar blijft Kazimirs tempo aanhouden.
“Met krakers gaat het slecht aflopen”, hervat deze onbarmhartig, “jullie juichen veel te vroeg. Je zou toch moeten weten dat je het kapitaal hooguit een beetje kunt jennen. Echt winnen is er uiteindelijk niet bij. Je had trouwens op onze afspraak moeten verschijnen”.
Ik heb het weer eens goed gezegd, denkt hij tevreden, de meeste mensen houden niet van mij, maar sommigen vrezen mij wel.
Ze lopen naast elkaar, alsof er een gezamenlijke eindbestemming is. Ronald praat vandaag nogal, maar zijn woordenstroom is als gruis zonder kern: draagvlak, punk, internationaal, Karl Marx, gewillige meiden, onder het tapijt geveegde rapporten. Kazimir ontwikkelt een zachte zoemtoon voor zichzelf om aan deze woorden te ontsnappen. Ze bereiken een brug die over de gracht voert. De Keyzer pronkt werkelijk fenomenaal in het ochtendlicht. Je ziet eraan af dat er met geld is gesmeten. Op het wegdek tussen pand en gracht staan maar weer eens politiewagens. Ter bescherming van onroerend eigendom rukt de Hermandad graag uit. Agenten staan erbij, maar zij doen weinig meer dan een beetje praten en een sigaret roken, het plexiglazen masker van hun helm opgestoken alsof ze vandaag een cursus lassen volgen. Een ogenblik later stappen ze in hun voertuigen en vertrekken. Ronald maakt geen aanstalten het pand te benaderen.

“Daarnet dacht ik aan namenkwesties”, doorkruist Kazimir de woordenbrij van zijn studiegenoot. “Het lijkt erop, dat jouw vader of grootvader werd gevonden in een portiek en ingeleverd bij de Kerk, gewikkeld in een oude handdoek. Het heeft geen zin dit te ontkennen. Namen hebben betekenis. Stalin bijvoorbeeld heet van oorsprong Dzoejgasdebiellii of zoiets. Hij zal hebben gedacht: er moet meer staal in mijn naam, dan krijg ik meer respect. Bij initialen speelt hetzelfde. Denk eens aan JC! Kan het toeval zijn dat Johan Cruijff en Jezus Christus dezelfde initialen hebben?”
Ronald blijft staan.
“Het wordt tijd jezelf krankzinnig te laten verklaren”, zegt hij, “in Paviljoen 13 kan je raaskallen wat je wilt. Overigens hoef je verder geen moeite te doen mij af te schudden”. Hij steekt zijn hand op en verwijdert zich, maar draait zich nog even om: “Pas op voor Vania. Ik hoor dat je haar jouw adres hebt gegeven. Dat lijkt mij slecht nieuws. Ha! Ha!”
Kazimir opent zijn mond, maar er komt geen antwoord bij hem op tot het te laat is en hij alleen staat. 

In de binnenstad stuit hij op een horde zingende en dansende jongelui. Het merendeel is rond de 20 jaar en man. Allen zijn in een rood gewaad gestoken en barrevoets. Een enkel trommeltje begeleidt de eentonige zang, een alsmaar herhaalde mantra. Gewone burgers wijken even uit, schenken nauwelijks aandacht en lopen verder. Van bovenaf zal het lijken op een rimpeling in een stromende rivier. Je kunt woordeloos uitwijken aanduiden als tolerantie, maar evengoed als onverschilligheid. Kazimir ziet het aan: het zullen volgelingen zijn van de een of andere Indiase mafkees, een erfenis van de Beatles. Sindsdien kennen we Hare Krishna, Bhagwan, Swami Bami en Goeroe Oeroeboeroe. Hoe eenvoudig is het: alles van je afwerpen, je studieboeken, je schoenen, je verleden en vooruitzichten. In overgave meedeinen met je nieuwe broeders en zusters. Samenkomst in de productiehal van een leegstaande fabriek, luisteren naar ondoorgrondelijke wijsheid, allemaal in hetzelfde gewaad, een uitgekiend programma volgen, je paspoort, bankrekening en schoenen inleveren, voor straf een week de plees moeten boenen. Hoogtepunt in je leven wordt een inspirerende reis naar India, waar je in de begroetingshaag mag staan tot de Rolls Royce van de Maharadja langs glijdt. Jonge mensen worden nooit oud. Je moet ze alleen bijtijds vervangen.  
Een man stoot hem aan. Hij is iemand van wie je het gezicht met geen mogelijkheid langer onthoudt dan een halve minuut.
“U staat voor de ingang van mijn winkel”, zegt hij chagrijnig, “wilt u de deur vrijhouden?”

———————————————————————————————————————————

Reacties zijn gesloten.