EEN VERTELLING
IN VIJF HOOFDSTUKKEN
HOOFDSTUK III
Vanuit zijn bed kijkt Kazimir naar het gordijn dat het daglicht eerder filtert dan tegenhoudt. In de stof is een patroon geweven dat, wanneer je er lang naar kijkt, lijkt te bewegen. Een beeld dient zich aan: thuis bij mijn ouders keek ik vaak naar de wand tegenover mijn bed. Ingeval er een auto naderde, gleden de schaduwen van bomen langs de weg over die muur, eerst langzaam en compact, vervolgens heel snel en spreidend. Daarna was het weer donker en pas dan hoorde je de motor van de passerende auto.
Op de rand van het matras herinnert hij zich flarden van de nachtelijke droom. Meestal onthouden we hooguit 10% en construeren er een verhaal omheen omdat er anders geen touw aan vast valt te knopen. De droom van Kazimir speelt zich af in een tijd die hem alleen uit boeken en van horen zeggen bekend is. Berlijn 1944. Tussen betonnen muren voert hij brokken vlees aan Hitlers hond. Op enkele meters staat een Duitse soldaat een sigaret te roken. Als de hond het vlees zal weigeren, krijgt Kazimir de kogel: omdat je een vuile rotjood bent. IJverig probeert hij de hond te onderwerpen aan een wil die de zijne niet is: Blondi! Blondi! Lekker vlees! Kazimir zucht diep. Dromen zijn niet te bevatten.
Meteen staat hij op, loopt naar de douchecabine en kijkt in de spiegel. Hier staat geen Einstein of Kafka, maar een overwerkte student die nood heeft aan seks. Hij draait de koudwaterkraan open en ondergaat huiverend zijn lot.
Het meisje in de lerarenkamer ruimt servies waaruit anderen koffie hebben gedronken. Haar bewegingen lijken een oefening in passief verzet.
“Hallo, goedemorgen!” Kazimir hijgt van het traplopen. Verwonderd kijkt hij rond. Een bekend gevoel komt in hem naar boven, het gevoel dat hem zo lang begeleidde dat hij de oorsprong nauwelijks kan plaatsen. Het meisje kijkt op, veegt haar handen af aan een theedoek en antwoordt: “Ze zitten in de klas.” Kazimir laat de woorden tot zich doordringen: in de klas.
Hij kijkt op zijn horloge en begrijpt dat hij inderdaad te laat is: niet zomaar vijf minuten die je kunt verantwoorden met een smoes, maar bijna een half uur! Hoe heeft dit kunnen gebeuren? Zijn hart bonkt onrustbarend luid en veel te snel. Een stortvloed aan gedachten, inzichten en excuses overspoelt hem: hoe kan het bestaan dat je op je eerste stagedag te laat komt?! Wat een misser! Het scheelt weinig of hij krijgt medelijden met zichzelf, maar er gebeurt iets anders. Kazimir wordt draaierig, alsof leegte zijn brein overneemt. Hij voelt trillingen opkomen, draait om zijn as en slaat tegen de vloer. Het laatste wat tot hem doordringt, is de geur van linoleum.
Bij kennis komen onder een kring van opengesperde ogen en bewegende handen is geen feest. Kazimir begrijpt er niets van. Pas gaandeweg wordt hij zich bewust van zijn situatie. De man die hem aanhoudend in zijn gezicht slaat, moet Zitvast zijn. Hoe haalt die gek het in zijn hoofd! De anderen zijn hem onbekend, misschien is het een koor van schreeuwende marktwijven. Plotseling hoort hij zichzelf duidelijk zeggen: “Niets aan de hand mensen, ik heb vanmorgen weinig gegeten, dat is alles”.
Meteen probeert hij overeind te krabbelen, schielijk controlerend of hij misschien in zijn broek heeft geplast. Deze vrees blijkt ongegrond, maar hij heeft wel flink zijn hoofd gestoten en die verdomde Zitvast lijkt hem steeds tegen de vloer te drukken. In de verte hoorde Kazimir sirenes.
“Een ambulance is niet nodig”, spreekt hij een beetje moeizaam, “het is hyperventilatie”. Hij denkt een ogenblik na en rijmt: “hyperventilatie en een moeilijke relatie”. De schoolmeisjes die om hem heen staan, schieten gezamenlijk in de lach: wat een grappenmaker, die Kazimir! Zitvast houdt eindelijk op hem neer te drukken en helpt zijn stagiair in zithouding. “Niet opstaan vriend, blijf gewoon even zitten”.
Hij krijgt een glaasje water, daarvan is er genoeg in de lerarenkamer.
“Wat kom je eigenlijk doen?”
Een goede vraag, zelfs een bevrijdende. Want Kazimir realiseert zich, dat hij vandaag helemaal niet wordt verwacht. Hij is slechts gekomen om zijn tas met aantekeningen op te halen, de plastic tas die hij de vorige dag heeft laten staan.
Hij drinkt het glas helemaal leeg en geeft normaal antwoord, alsof hij niet juist van de vloer in een huishoudschool is geraapt.
“Je moest toch maar even bij een huisarts langsgaan”. Zitvast is er niet gerust op en Kazimir voelt aanstonds waar zijn begeleider op doelt: dat dit mogelijk vaker gebeurt en zo’n stagiair heb je liever niet voor de klas.
“Dit is de eerste keer”, zegt hij naar waarheid, “ik kwam langs voor mijn tas met aantekeningen en liep een beetje gehaast de trap op”. Na een minuut of tien mag hij weg, met de plastic tas en een gratis gevulde koek. De rest van de dag blijft hij thuis en staart uit het raam. In een woning aan de overkant van de straat zit een langharige jongeman achter een drumstel. Het geroffel bereikt minstens twintig omliggende woningen.
“Doelstellingen worden omschreven in termen van leerlingengedrag”. Johan kijkt de anderen betekenisvol aan alsof hij wil zeggen: “denk daar maar eens over na”.
Met z’n drieën zitten ze in een tamelijk chic vertrek van het Instituut – uitzicht op honderd fietsen onder een dakje van golfplaat. Johan heeft zijn collega’s bijeengeroepen om het Plan van Aanpak te bespreken. Het is duidelijk dat hij voorwerk heeft gedaan en de zaak wat hem betreft al zo ongeveer rond is.
“Mooie stelling”. Kazimir leest de tekst nog eens: “Al heb ik geen flauw idee wat er staat. Worden de doelstellingen aangepast aan het gedrag van leerlingen?” Een vrolijke noot is nooit weg.
“Er staat dat we hun gedrag gaan manipuleren”. Ronald heeft een inzicht. Zo onnozel als hij zich geregeld voordoet, blijkt hij toch niet te zijn. “Er staat dat zij worden afgerekend op de mate van hun aanpassing aan wat wij eisen”.
Johan grijpt in: “We kunnen er lang over bekvechten”, zegt hij, “wij gaan alleen maar een plannetje voorleggen waaruit blijkt wat we hier komen doen, niets meer en niets minder”.
De anderen zwijgen. Johan heeft natuurlijk gelijk. Ze gedragen zich als recalcitrante pubers. Het is al een gunst dat er stageplaatsen bestaan. Het lijkt of Johan deze gedachtegang volgt. Bijna goedmoedig vervolgt hij: “Uiteraard komt het er uiteindelijk op neer dat leerlingen moeten doen wat wij willen. Zo werkt onderwijs nu eenmaal. Onze tentamens worden ook door anderen beoordeeld”.
Kazimir kijkt naar het plafond en denkt: zolang ik me aanpas, kan ik gewoon verder studeren, interessante boeken lezen, gesprekken voeren met gelijkgezinden, muziek draaien in de stad. Daar doe ik niemand mee tekort en ik word er beter van. Hij kijkt Johan aan: “We kunnen ieder twee groepen nemen. Dan zijn de uren gevuld en is het probleem van gezamenlijke voorbereiding al half opgelost”.
Je moet weten waar Abraham de mosterd haalt. Zijn voorstel is bedoeld om de inbreng van Johan richting te geven. Ronald zoekt het maar uit.
Daar komt het protest al. “Ben je helemaal gek geworden?!”
Ronald komt met een ruk overeind. Hij heeft een idee gehoord dat hem heel slecht uitkomt. ”Ik vind dat we moeten sámenwerken. We leren van elkaar en staan sterker tegenover die Zitvast of hoe hij ook heet”.
“Samenwerken is mooi en nuttig”. Kazimir doet alsof hij Ronald gelijk geeft, maar is juist van plan hem in een hoek te drijven.
“Uiteindelijk staan we allemaal alleen voor een klas en zo hoort het ook. Ik spring liever in het diepe. Komen er problemen van, dan is het nog vroeg genoeg om…”
“We doen dit met z’n drieën! Waarom wil ieder voor zich het wiel uitvinden?”
“Omdat er mensen bestaan die de kantjes eraf willen lopen”. Kazimir reageert onbarmhartig en negeert de bezorgde blikken van Johan. “Laten we er geen doekjes om winden, Ronald. Het begint er al mee, dat je niet bij de kennismaking bent. Stage is een verplicht onderdeel. Jij moet zo nodig iets met een kraakpand. Dat mag leuk zijn, maar het staat nergens in ons programma”.
“Godverdomme, jij hebt wel lef!”
“Het is nog erger”, dreint Kazimir voort, “een uur na ons eerste bezoek aan deze school kom ik jou tegen op straat. Je bent niet eens in het kraakpand! Je loopt gewoon op straat. Ik ga me niet inspannen voor iemand die geen flikker uitvoert.”
Ze komen min of meer overeen, het Plan van Johan te volgen, onderling ideeën uit te wisselen maar evengoed een herkenbare individuele inbreng te waarborgen. Zo wordt het invullen van het lesrooster gemakkelijk en een alternatief is tijdrovend.
“Vooral waar mensen niet op afspraken verschijnen”, kan Kazimir niet nalaten te herhalen. Hij is tevreden. Uit zijn ervaringen met de Volkshogeschool weet hij dat je uiteindelijk individueel wordt afgerekend en dat dit voor Johan noch hemzelf een probleem zal vormen. Ronald voegt zich met tastbare tegenzin.
“Ik was zo gek je paraplu mee te brengen”, bijt hij Kazimir toe bij het opbreken van de bijeenkomst, “hij hangt aan de kapstok”.
Johan bergt zijn agenda weg. Het lijkt erop dat hij de verstandhouding tussen Ronald en Kazimir wil verbeteren. “Toen ik gisteren na de kennismaking wilde wegfietsen, klampte Zitvast me aan. Hij zei ongeveer: ik ben een realist. De geluksvogels op school hebben contacten en vinden hun weg. Anderen blijven rondhangen tot er een vriend opdaagt met wie ze te vroeg trouwen. Maak er gewoon het beste van. Geniet van de kinderen want ze zijn meestal gewoon leuk”.
Of Johan helemaal de waarheid spreekt, kan niemand uitmaken. Zeker is dat hij een goed gevoel teweegbrengt en een argument biedt om onderlinge ruzie tot een minimum te beperken. Dit lukt niet helemaal. Ronald vindt het nodig weer iets naar voren te schuiven: de maatschappij in beweging.
“Hebben jullie al gehoord van het initiatief van CLAT, een actiegroep die het geschiedenisonderwijs over Latijns-Amerika wil activeren?”
Kazimir schraapt zijn keel: “Activeren! Je bedoelt dat die communisten ons willen voorschrijven wat wij voor de klas moeten doen. Zelf blijven ze lekker buiten schot. Wat kopen de leerlingen ervoor? En denk je dat Zitvast het langer dan tien minuten tolereert als jij over Che Guevara begint? En houd nu op, of ik vraag Van der Meer of hij voor jou een andere stageplek zoekt”.
In de pantry drinken ze staande een kop koffie. Deze is gratis waar je buiten de deur moet betalen. Kazimir werpt een blik op Johan en denkt: ik doe hem tekort. Hier iets over zeggen, lijkt hem desondanks een beetje raar, een vorm van paaien. Daarom richt hij zich tot Ronald: “Nog bedankt voor de paraplu, vriend. Ik ben een beetje geprikkeld. Heb je Vania nog gezien?”
“Ja, ze is zwanger. Ik ben de vader, maar jij mag het kind erkennen”.
Ronald geeft zijn grenzen aan. Het gezelschap breekt op.
Binnen het Instituut is het eindelijk rustig. Bouwvakkers, die wekenlang colleges en tentamens geselden met drilboren en ander geweld wegens een verbouwingsklus in de kelder, zijn naar huis. Vrijdagmiddag, kwart over drie. Bouwvakkers houden van een vroeg weekeinde.
Aan het kopieerapparaat treft Kazimir collega student Hans. Hij is van een latere jaargang en ziet er voor de tijd ongebruikelijk uit, meer als een stockbroker van het Beursplein. Achter zijn rug wordt hij yup genoemd, een woord waarvan Kazimir pas na een week begrijpt dat het geen bijnaam is maar een soort scheldwoord voor snob en luxe patser. Hans voelt de afkeer ongetwijfeld, maar leeft in een eigen universum. Tegen critici zegt hij: “Mijn tijd komt nog wel”.
Het apparaat snort vredig, bijna sereen.
“Wanneer ik straks mijn eigen klassen heb”, zegt Hans, “gebruik ik zoveel mogelijk bestaande schoolboeken. Die zijn niet voor niets verschenen en beproefd”.
Het lijkt een ingestudeerde zin, een antwoord op een ongestelde maar denkbare vraag.
Beproefd en geschikt bevonden, herkauwt Kazimir minzaam. Hij behoeft slechts een enkele kopie maken, maar het ziet er naar uit dat de kans hiertoe nog lang op zich laat wachten.
“Bestaande schoolboeken bewezen hun waarde. Heb je nog lang werk?”
Met toenemende ergernis aanschouwt hij de manier waarop Hans zijn klus verricht: klepje open, papiertje neerleggen, klepje dicht, druk op de knop, wachten, klepje open, papiertje wisselen. Enig omgevingsbesef lijkt Hans vreemd.
Kazimir observeert zijn collega scherp, bespeurt de tamelijk dure kleding en de zelfovertuiging. Ergens ruikt hij gevaar: wat als dit type de voorbode is van een nieuwe generatie, met lidmaatschap van een studentenvereniging, gebral in een stamcafé, geld genoeg op de bank en handjeklap met docenten? Papa zal zijn netwerk inzetten om hem onderdak te krijgen. Meneer behoeft straks niet eens te solliciteren.
Een beetje temerig zegt hij: “Het is niet wanneer je een eigen klas hebt, maar als. Als in de zin van indien, ingeval, snap je wel. Een baan komt niet zomaar aanwaaien.”
Over de schouder van zijn collega probeert hij de kopieën te ontcijferen, maar de regels en letters staan te dicht opeen.
“Ik geef spellingsoefeningen”, verklaart Hans ongevraagd, de flauwe terechtwijzing van Kazimir negerend, “ik heb gemerkt dat zelfs eenvoudige woorden massaal verkeerd worden gespeld. Daar mag iets aan gedaan worden”.
De klep gaat andermaal dicht en de lichtbak schuift geduldig heen en weer.
“Je bent te goed voor deze wereld”.
Kazimir zoekt naar die ene seconde om de gang van zaken te onderbreken en eindelijk zijn eigen kopietje te maken. Het stellen van een vraag is een optie, want mensen praten graag over zichzelf.
“Bestaan ze nog” vraagt hij quasi belangstellend, “zinnen waar je de juiste puntjes op de i moet zetten? Zinnen zoals: Ook in “de tr.cotagefabr..ken van de Zuid-Afr.kaanse Un.. gen..t het Krommen..se l. noleum een uitstekende reputat..?”
Waar haal ik het vandaan!, denkt hij opgewonden, ik ben een geboren fantast, een magiër. In geval van nood word ik zakkenroller. Nou ja, kennis van het verleden is van waarde voor de toekomst.
Hans haalt zijn onverstoorbaar zijn schouders op. Hij verwisselt bladen en bekijkt uitgebreid de kwaliteit van de laatste kopie. Komt dit neer op treiteren?
“Laat mij er even één maken”. Kazimir schuift Hans gewoon opzij, plaatst het vel papier dat onderhand beduimeld raakte van het lange vasthouden en laat de klep vallen. Zal Hans problemen maken over deze ingreep? Kazimir drukt op de knop en blijft staan, niet van plan een decimeter te wijken. Desondanks voelt hij zich een bedelaar.
Hans is het om het even. Hij trekt een nieuw stapeltje papier uit zijn tas, een lederen erfenis van de middelbare school. In een enkele vloeiende beweging verdringt hij op zijn beurt Kazimir en installeert zich opnieuw aan de Rank Xenos.
“Ik wil alles graag in één keer goed doen. Het Instituut schijnt zich blauw te betalen aan reprokosten. In de docentenkamer hangt een grafiek, de verbruikscurve wijst stijl omhoog. Volgens mij kan het allemaal een stuk goedkoper door studenten voor een kopie te laten betalen, al is het maar een gering bedrag”.
Kazimir pakt zijn origineel en bekijkt vluchtig de kopie. Hij heeft wat hij hebben wil.
“Boeken zijn prijzig, dus worden ze desnoods in hun geheel gekopieerd. Op losse vellen papier maak je bovendien gemakkelijk aantekeningen. Jij staat hier toch ook doodleuk een uur te draaien, wat wil je nou precies?”
Uit de mouw komt een aap.
“Dit zijn stukken voor de Studentenraad”.
Kazimir is verbluft: zit deze klier in de Studentenraad? Hij hecht nauwelijks waarde aan deze fopspeen, maar voelt ergens zijn onderschatting.
“De Studentenraad? Hoe kom jij daar terecht?”
Hans glundert. Nette jongens van de grachtengordel zijn soms blij als een kind.
“Er waren verkiezingen, weet je wel. Je kon er gewoon op inschrijven. Zo doe je bestuurlijke ervaring op. Staat goed op je CV wanneer je een baan wilt. Of denk je dat een schoolbestuur meer belang hecht aan je tentamencijfer voor de Punische Oorlogen met Carthago?” Een opmerking om thuis eens goed over na te denken.
“Verdomd interessant Hans, al heb ik op niemand gestemd”.
Het kopieerapparaat bromt en suist. Uit een houder aan de zijkant worden nu in een verhoogd tempo vellen papier naar binnen getrokken. Van elk origineel worden 10 kopieën uitgebraakt, keurig verdeeld over evenzoveel plastic vakjes in een lader. Het moet mooi zijn om een dergelijke machine te bedenken en ermee naar je baas te stappen.
Hans heeft wel zin in een praatje, vooral nu hij merkt dat hij de aandacht heeft.
“Ik heb begrepen dat jullie in de Kinkerbuurt stagelopen. Jij en Johan en Ronald van de Grote Keyzer”.
Kazimir spitst zijn oren. Waarom zou dit Hans boeien?
“Wat zou dat?”
“Krakers vernielen kostbare panden. Ze slopen dure paneeldeuren en smijten radiatoren van de cv uit het raam. Het is gewoon tuig, als je het goed bekijkt. Ik kom daar nooit, maar weet wel wat er gebeurt”.
Kazimir heeft ook wel eens zijn bedenkingen tegen woeste kraakacties, maar dit vindt hij geen reden om Hans naar de mond te praten. De yup begint desondanks meer zijn belangstelling te trekken: zal het over drie jaar hier vollopen met dit slag lui? Hij wil de praatjesmaker hoe dan ook weerwoord bieden.
“Speculanten smijten weliswaar niets uit het raam, maar hun gedrag is evengoed asociaal. De stad snakt naar woonruimte en zij laten de boel opzettelijk leeg staan, maand na maand. Puur om de prijs op te drijven”.
Nu hij er nog eens over nadenkt, valt hem in dat hij zich weldegelijk door de grandeur van de gekraakte Keyzer laat imponeren. Dat je niets zou mogen vernielen, is misschien een al te brave opvatting. Zijn woorden maken geen enkele indruk.
“Jij zegt speculant, maar er zijn veel meer gewone eigenaren, mensen die weliswaar een pand bezitten, maar er ook zelf in wonen”.
Kazimir heeft tijd nodig om na te denken. Veel gedachten heeft hij tot nu toe niet besteed aan bezitsverhoudingen en de huizenmarkt. Intussen praat Hans onverstoorbaar door.
“Mijn vader handelt in onroerend goed. Waarom zou dat verwerpelijk zijn? Onlangs ging ik mee om een woning te bekijken die net was ontruimd. Alles naar de verdoemenis. En je moest dat kraakwijf eens horen gillen. Alsof ze werd verkracht!”
Kazimir schiet in de lach.
“Misschien doet ze aangifte tegen jou. Op een dag staat de politie voor je deur”.
Ronald zou trots op me zijn, denkt hij lacherig, of anders Vania wel. Maar Kazimir voelt ook verwarring: aan wiens kant sta ik eigenlijk?
Hans pakt zijn spullen bijeen. Kennelijk is hij eindelijk klaar.
Hij kijkt Kazimir oppervlakkig aan: “Jij ook bedankt”.
———————————————————————————————————————————