Monkwise

columns verhalen fotografie

BREINPIJN

DE NACHTMERRIE VAN EEN ADOLESCENT IN EEN VERGETEN UNIVERSUM

Deel IV

Vroeg in de morgen hoort hij ze passeren: de auto’s en brommers van mensen op weg naar hun werk. Het zijn geruststellende geluiden van regelmaat, van systeem en orde. Tegelijk herinneren ze Reindert eraan dat hij hier tijd ligt te verslapen, dat zijn leven zich in lege dagen voltrekt, hij zou moeten opstaan, de deur uitgaan, zich aan werkgevers aanbieden voor werk: moet ik verdomme weer naar school?

Doodmoe is hij en deze morgen voelen zijn voeten zelfs in bed gekneusd aan. In 2 uur en 47 minuten heeft hij gistermiddag 60 kilo bromfiets naar huis gesleept. Juist bijtijds kon hij eten halen in de supermarkt, maar thuis had hij geen energie meer om iets te bereiden. Hij nam een appel en goot een halve liter volle melk in zijn keelgat, deed een plas en viel neer op zijn bed.
Nu zal het een uur of half 8 zijn. In huis is het doodstil.
Zo lijkt het alsof het mijn eigen huis is. Ik kan rondlopen en doen waarin ik zin heb. Laat me niet lachen.
Hij schopt de dekens van zich af, trekt zijn spijkerbroek aan en kijkt eens uit het raam.
Op straat fietst een man in werkkleding. Hij zit in gekromde houding alsof zijn zadel onder stroom staat. Reindert volgt de man met zijn ogen.
Ik moet betere schoenen kopen. Vader heeft gelijk: die paar centen zijn zo op.
Opnieuw kijkt hij uit het raam en krabt omstandig aan zijn hoofd. Gedachten die even onwillig komen als zijn benen hem willen dragen, bereiken de uitgang.
Ik ben een onvolwassen aap. Dat is een tamelijk prettige staat van leven. Waarom geven bedrijven een idioot met zand in zijn kop een baan en mij niet? Ik zal wel iets uitstralen: tegenzin, haat, arrogantie. Werken is verschrikkelijk.

Hij werpt een blik op het kaartje van het Arbeidsbureau en constateert dat hij voorlopig niet behoeft terug te komen. Na enig nadenken, besluit hij, dat dit niets uitmaakt. Het Arbeidsbureau keert immers geen werkloosheidsgeld uit, geen Bijstand. Werk hebben ze trouwens zelden. Het is meer een registratiebureautje.
Die man achter zijn bureau heeft een protocollaire functie, net als de koningin. Hij zit daar, schrijft wat op en drinkt koffie met collega’s. Hoe kom je aan zo’n geweldige baan?

Hij wendt zich af van het venster en gaat op de rand van zijn lauwwarme bed zitten. Al gauw schuift hij andermaal onder de dekens en valt opnieuw in slaap.
Hij schrikt wakker van een dreun, misschien in huis, misschien van verderop.
De Russen hebben een atoombom gegooid. Eindelijk weten we waar we aan toe zijn.
Instinctief kijkt hij op zijn horloge. Het is kwart voor 11 in de morgen.
Vandaag valt het mee. De afgelopen anderhalve week kwam Reindert pas ver na het middaguur uit bed. Onwillekeurig glimlacht hij.
Ik rekte mij uit om half drie in de middag. Zelfs zag ik een keer een groep schoolkinderen alweer naar huis fietsen.

Voor de wasbak bekijkt hij zichzelf langdurig in de spiegel: zo iemand zou ik ook niet aannemen.
De kamer heeft een wasbak met een koudwaterkraan, maar geen toilet, laat staan een douche. Hiervoor moet hij de trap afdalen, door een gang lopen, de tweede deur links opentrekken: wat een gedoe.
Nog draaierig van het lange liggen, draait hij de kraan boven de wastafel open. Onmiddellijk realiseert hij zich, te moeten opletten. De afvoer van de wasbak is namelijk verstopt. Reindert heeft de dop van de zwanenhals gedraaid. Een emmer dient om gebruikt water op te vangen. De hospita weet nog van niets.

Met tegenzin wast hij zijn gezicht, oksels en armen. Voor elke handeling draait hij eerst de kraan open en dicht om afvalwater te voorkomen. Hierna moet hij alsnog de trap af, naar de wc. Vanuit het huis bereikt geen geluid zijn oren. Er zal niemand anders in huis zijn. Reindert vergist zich. Eenmaal terug van de wc, staat daar zijn hospita en het gesprekonderwerp kan worden voorspeld: de huurachterstand.
Mevrouw Rini is een kalme, vriendelijke vrouw. Ofschoon Reindert weinig overlast meebrengt, roept hij als huurder ongetwijfeld vragen op. Hij leeft als een kluizenaar, sluipt door de gang, bestijgt onhoorbaar de trap, bemoeit zich met niemand.
De kamer zal hem niet zijn aangeboden omdat er geld nodig is. Eerder is bij de verhuurders sprake van een lege-nest-syndroom, gevolg van het vertrek van twee eigen kinderen in korte tijd. De dochter is van Reinderts leeftijd. Zij ging trouwen. De jongere zoon zit juist in militaire dienst. Een beetje ondoordacht is besloten een lege bovenkamer te gunnen aan Reindert. Hoe dat zo kon gebeuren? Misschien was het omdat hij voor de eerste ontmoeting even moest wachten bij de voordeur. Een gezellige poes kwam tegen zijn benen strijken en Reindert ging dadelijk om zijn hurken om het beestje te bedienen. Op dat moment werd de deur geopend: aha, een kattenliefhebber, wat leuk!  Is dit werkelijk de reden? Wie kan de beweegredenen van mensen doorgronden?
“Ik weet het”.
Reindert begint het gesprek uit eigen beweging.
“Wanneer het schikt, kom ik dadelijk langs voor de huur”.
Het gezicht van de hospita toont geen emotie.
“Je wasgoed ligt klaar. Dat wilde ik zeggen”.
Ze knikt naar een stoel in de gang. Hierop ligt een stapel opgevouwen kleding. Reindert huurt de kamer en dit is inclusief het meedraaien van zijn wasgoed.
“Trek in een kopje koffie?”
Een goed idee. Reindert heeft geen koffiezetter. Eigenlijk heeft hij niets, buiten noodzakelijke kleding, een goede stereo en een basgitaar zonder versterker.
“Lekker. Maar eerst zal ik even het geld van de huur halen”.
Hij wil het gesprek afbreken. Achter zijn rug groeit een wolk van toiletgeur, veroorzaakt door zijn bezoek aan de wc-pot. Voor hij de trap bestijgt, pakt hij de stapel kleding en neemt en passant de post mee: twee brieven en een reclamefolder.

Zijn kamer heeft geen slot. Reindert heeft er niet naar gevraagd, aanvoelende dat de hospita hem liever ziet als gezinslid dan als huurder. Het kan hem niet schelen of iemand bij zijn afwezigheid de kamer betreedt. Je bent er snel uitgekeken en er liggen geen controversiële zaken.
Hij legt de kleding op zijn woelige bed. Snel ritst hij de brieven open. De eerste is een afwijzing van een Kaasfabriek waar hij zonder enige overtuiging heeft gesolliciteerd als laborant.
“Helaas is de keuze niet op u gevallen”.
Er liep wel een leuk meisje rond. Heet in de mond, koud in de kont.
Reindert liet zich rondleiden in een steenkoude ruimte. Keiharde kermismuziek blafte hem tegemoet. De werkzaamheden bestonden uit het injecteren van kazen met een lange naald. Die moest je vervolgens onderzoeken op schimmels of iets anders, het was met al dat lawaai moeilijk te verstaan. Midden in de rondleiding was hij naar de straat gevlucht, de witte bedrijfsjas in een hoek werpend. Op straat was hij in een onbedaarlijk lachen uitgebarsten.

Zonder de tekst echt te lezen, werpt hij de brief op de grond. Wat kan de tweede enveloppe bevatten?
Tot zijn verbazing is het een brief van moeder. Het is onmiskenbaar haar handschrift. Zelfs kan hij zien waar moeder haar betoog heeft onderbroken om haar kroontjespen in de inkt te dopen.
De brief moet al onderweg zijn geweest toen ik bij hen was. Waarom zal ik die troep lezen?
Reindert besluit het lezen uit te stellen en geld te pakken voor de huurbetaling. Zich als een turner vasthoudend aan de leuningen roetsjt hij in twee stappen omlaag. De keuken bevindt zich achter de tweede deur rechts. Zijn hospita zit aan de eettafel. Hierop ligt een plastic zeil met bloemmotief. Zo haal je het voorjaar vroegtijdig in huis.
“Heb je panne met je brommer?”
Het verhaal is te krankzinnig om te vertellen en dit probeert Reindert dan ook niet.
“Ik zet hem straks weer in elkaar. Er ligt een krantje onder het motorblok tegen lekkage van olie”.
“Reini heeft een Puch. Maar ja, hij is in militaire dienst. Tegen de tijd dat hij weer thuiskomt, zal hij vast een rijbewijs hebben”.
Reini? Die gast heet net als ik. Is dit de reden dat ik hier ben binnengehaald?
Doen alsof je op de hoogte bent, werkt onvoorstelbaar goed.
“Dat vertelde hij. Grappig dat we beiden Reindert heten, nietwaar?”
De toneelschool zou een aanwinst in hem hebben. Reindert kent weliswaar het verschil tussen werkelijkheid en schijn, maar een toneelrol neemt hij moeiteloos aan.
Zonder antwoord af te wachten, gaat hij voort.
“Waar is hij gelegerd?”
“In de Johan Friso, op de Veluwe”.
Reindert schrikt. Hoe bestaat het! Dit is de kazerne waar hij zich moest melden, vervolgens door de kazernecommandant naar de ziekenboeg werd gestuurd, naar een arts en psychologen. Na 10 dagen uitputtende dagen van zwijgen en onzin uitkramen, mocht hij naar huis.
“Ken ik niet. Ik werd uitgeloot, de hemel zij dank”.
Uitgeloot. Ja, dat had hij wel gewild. Hij heeft zich in bochten moeten wringen en verkeerde 5 dagen lang in feitelijke hongerstaking. Wel dronk hij sinaasappelsap, geroofd uit de koelkast in de keuken.
Ik lieg omdat ik geen vertrouwen heb in mensen. In de kazerne sprak ik met niemand. Dat is veel moeilijker dan ik had gedacht.
Hij wisselt een blik met de hospita. Een fractie van een seconde overweegt hij zijn gezwets te staken en de waarheid te vertellen. Hij laat het na.
Snel haalt hij een paar bankbiljetten uit zijn broekzak en telt de huur voor twee maanden uit op het tafelblad. De hospita drinkt haar koffie. Het geld lijkt haar weinig te interesseren. Ze heeft iets anders op de lever. Narigheid wordt verpakt in feestpapier.

“Je hoeft er tegen mij natuurlijk niets over te zeggen, maar ik zou willen weten of je plannen voor de toekomst hebt”.
Aanstonds voelt Reindert nattigheid.
Mijn toekomst? Wat zal een hospita zich hierover druk maken?
Naar gebruik besluit hij de knuppel in het hoenderhok te gooien.
“U heeft de kamer nodig en ik moet weg.”
Denk niet dat ik achterlijk ben, mevrouw. Ik ruik uw rottige bedoelingen.
De frontale aanval is een methode waar mensen geregeld van opkijken. Het maakt liegen en draaien minder waarschijnlijk. De ander krijgt geen tijd een sociaal aanvaardbare constructie op te tuigen, de boodschap netjes te verpakken.
Mevrouw Rini schrikt onmiskenbaar. Het scheelt weinig of ze morst koffie.
“Je stelt het wel heel hard”.
Reindert is gewend met dit bijltje te hakken. Onbedoeld heeft Moeder hem getraind om door sluikpraat heen te prikken. Een nadelig effect hiervan is, dat Reindert meer kennis heeft van azijn dan van stroop. Bij een soepele aanpak zou er veel te redden zijn, om te buigen, in te werken op een wens of besluit. Zo niet bij Reindert: wanneer hij dreiging voelt, trekt hij onmiddellijk het mes.
“Maar is het zo?”
Hij staart naar de bankbiljetten op tafel. Tweehonderd en zestig guldens liggen daar.
Hoeveel uren heb ik hiervoor rondgekropen op het land van vader, hoeveel kisten gevuld met aardappelen, uien, rode bieten? Alleen om nu een maandje onder de dakpannen te zijn.
Het kost hem al moeite te blijven zitten.
“Er is geen haast bij. Het is meer dat ik je wil laten nadenken over hoe het verder met je moet. Ben je bezig ander werk te vinden? Staat er een studie op het programma? Hoe voel je je eigenlijk?”
Gevoelens zijn wel het laatste waarover Reindert het wil hebben.

Eenmaal ontsnapt, werpt hij zich op zijn bed, koptelefoon op zijn oren, harde muziek van de band Atomic Rooster in zijn oren. Beelden en gedachten schieten door elkaar. Het zweet staat op zijn voorhoofd en prikt onder zijn haren.
Zo is daar een kantoor met een enorm bureau waarachter een chef. Deze laat hem enkele regels tekst schrijven. Bijna goedmoedig oppert Reindert dat het om een grafologisch onderzoek zal gaan. Hierover heeft hij toevallig gelezen. Deskundigen kunnen veel opmaken uit een handschrift.
“Ik wil gewoon weten of je netjes kan schrijven”.
Hij herinnert zich het gevoel van vernedering. De rest van het gesprek had geen belang meer. Reindert was niet langer in staat normale, laat staan wenselijke antwoorden te produceren.
Hiervoor heb ik op 4 middelbare scholen gezeten. Om die arrogante lulhannes te tonen of ik leesbaar kan schrijven! O, wat wil ik hier graag werken! Als Vliegende Keep, als Duizendpoot, Karel de Alleskunner.
En dan is er alweer een volgende sollicitatie. Op een industrieterrein.
Ik was zeiknat van de regen. Vooral de bovenstukken van mijn broek voelden klam en kleverig aan. Ik zag stapels papier, metalen kasten, kloterige plantjes. Waarom herinner ik me alleen maar narigheid?
Even later zakt hij weg. Hij merkt niet dat het daglicht afneemt, de avond valt, straatlantaarns worden ontstoken, alweer een etmaal van zijn leven tot een einde komt.

In een winkel waar fabrieksnieuwe maar ook gebruikte bromfietsonderdelen worden verkocht, vindt Reindert een betaalbare carburateur. Twee nieuwe rubber moffen erbij en de brommer zal weer lopen. Bij V&D koopt hij een pak melk en een half gesneden volkoren. Zijn jas verbergt een stuk kaas van tenminste een pond. Zonder haast te maken rekent hij af met de caissière. Bij de uitgang staat een bewaker die druk is met het controleren van scholieren. Het scheelt weinig of Reindert maakt een grappig bedoelde opmerking tegen de man in uniform: de winkel is als een gatenkaas. Bijna opgetogen fietst Reindert terug naar zijn onderdak. Het vooruitzicht op een brommerrit verheugt hem bepaald.

Eenmaal in zijn kamer herinnert hij zich de brief van Moeder. Veel zin deze te lezen, heeft hij niet.
Is er iemand doodgevallen?
In zijn kamer zet hij zich op de enige beschikbare stoel en ritst de envelop open. Bij de aanhef is het al meteen raak.
Reindert! “
Een beetje balorig kijkt hij rond: is er een Reindert in de zaal?
“Even een krabbeltje van je ouders! Het wordt al koud, hè? Wij hebben tenminste de verwarming de hele dag aanstaan. Dat wordt weer een pittige gasrekening, als je het mij vraagt! En dan de benzineprijzen! Ze praten al over een autoloze zondag. Alsof dat zoden aan de dijk zal zetten”.
Reindert leest de zin nog eens over. Wat kan hem de energierekening van zijn ouders schelen? Dat krijg je met een vrijstaand huis en een dikke BMW.
“Een jongen hier uit de straat zocht ook werk. Hij is persoonlijk allerlei bedrijven langsgegaan. En wat denk je? Binnen een week was hij onder de pannen!”
Zocht ook werk? Ze heeft de brief verstuurd, onmiddellijk na mijn eerste bezoek die dag.
Reindert gaat verzitten, haalt diep adem en besluit een sigaret aan te steken. Dat Moeder een brief stuurt, voorspelt weinig goeds. Het is alsof zij van verre een klamme hand in zijn nek drukt.
“Het idiote is, dat degenen die wel werken, het steeds zwaarder te verduren krijgen! Je vader wordt er tenminste stapelgek van! En hier in huis is het al niet beter! Je komt aan jezelf niet meer toe”.
Reindert zuigt nicotine en teer in zijn longen.
Moeder had in een klooster moeten gaan, dat was veel beter geweest. Een leven van harde zinloze arbeid op de vierkante meter. Veel bidden en kazuifels naaien met borduurwerk. Hield ze vroeger niet van zingen?
De tekstregels zenden een meedogenloze dwang uit om gelezen te worden.
“Tot overmaat van ramp is opa na een valpartij in het ziekenhuis beland. Heupfractuur! Typische oudemensen kwaal! Om de andere avond zijn we er een paar uur mee kwijt! Het gaat niet zo best met hem. De laatste keer dat we er waren, zei hij: ik denk dat ik maar ga, het is onderhand wel genoeg geweest. Nou, je zal zo iemand moeten verplegen, daar is weinig eer aan te behalen! Ik ga nu stoppen, want je vader komt zo eten. Heb je onlangs nog een bekeuring gekregen met die brommer? Als je wilt langskomen, laat het dan voortaan even weten want we zijn er niet altijd. Tot ziens dan maar weer”!

Reindert staat op, laat de brief vallen en zoekt een paar schone sokken uit de stapel schone kleren die zijn hospita heeft meegegeven.
Je komt aan jezelf niet meer toe. Waarom lees ik die onzin eigenlijk?
Hij trekt de sokken aan, veegt de brief onder het bed en posteert zich voor het raam.
Het venster biedt uitzicht op de voortuin. Een berk wuift goedmoedig in de wind. Zo in de buurt van de kust is altijd wind. Het onderhoud aan de keukentafel bij mevrouw Rini dringt naar voren.
De hospita heeft zich vergist. Ze dacht dat ik een gezellige en vlijtige huisgenoot ben. Ik ben evenwel meer een inbreker die huur betaalt.
Zijn blik dwaalt af naar de overkant van de straat. Achter zware bomen schuilt een oud boerderijtje, gebouwd in een tijd dat er nog een lintdorp was. Achter geen enkel venster brandt licht.
Tot ziens maar weer? Voorlopig blijf ik daar weg, want die vuile Peter is erop uit mij alsnog te grazen te nemen. Ik was vroeger niet eens degene die hem pestte.
Achter een der vensters van de boerderij wordt nu toch licht ontstoken. Een oude man zet zich aan tafel en slaat een krant open. Reindert volgt een halve minuut de gang van zaken.
Dit is mijn voorland, een gapend gat van leegte en regenachtige armoede, het is geen wonder dat mensen op een dag dood willen.

Ongewild begint zich een korte film voor zijn ogen af te draaien. Hierin ontbreken kleuren. Het is alles zwart en wit, honderd tinten grijs. Hij bevindt zich in een andere boerderij, ook een bouwval. Hier woont Jan, klasgenoot van een enkel schooljaar.
Ik sta bij het aanrecht, wachtend op Jan die van zijn bovenkamer een luchtdrukgeweer gaat halen. Daar zullen we vogels mee schieten. De grootvader van Jan komt binnen. Hij ziet mij nauwelijks of het interesseert hem niet dat ik er ben. Hij zet zich aan de keukentafel en brengt zijn dikke vingers naar zijn mond. Onder het uiten van kreungeluiden haalt hij een bebloede kies tevoorschijn. Deze bekijkt hij een ogenblik en legt hem voor zich op het plastic zeil dat de tafel overdekt. Dan zegt hij op luide toon: Amerikanen zijn klootzakken!

Hier houden de herinneringen op. Ze zijn ineens weg, raadselachtig verdwenen. 
Kwam er nog iets van het afschieten van spreeuwen op de stroomdraden langszij de boerderij? Heb ik er thuis iets over gezegd?
Reindert probeert de situatie boven te halen, maar er is niets meer of het draait uit op verzinsels. Opnieuw kijkt hij naar het boerderijtje aan de overkant. De man achter het raam blijft bewegingloos, ook na het verstrijken van een hele minuut.
Tot voor enkele jaren liep ik in en uit boerderijen, bij mijn eigen grootvader, de buren, klasgenoten. Nu kan ik alleen nog langsrijden en van een afstand ernaar gluren.

Na het nuttigen van een dik met gestolen kaas beklede tosti (boterhammen verhitten in een koekenpan) zakt hij achterover op zijn bed. Het brein is gelijk een kerncentrale dag en nacht in bedrijf. Reindert denkt aan zijn ouders.
Als ze zouden komen, dan moest het op een zondag zijn. Op de middag van een zondag om precies te zijn, zeg maar tussen half en kwart voor drie.
Hij schudt langzaam zijn hoofd en probeert aan iets anders te denken, maar gedachten zijn tiranniek.
Naarmate hun bezoek langer uitbleef, werd ik er sterker door overheerst. Ik zorgde ervoor dat de rommel aan kant was, kocht frisdrank die ik niet kan betalen. Ik luchtte de kamer en trok het beddengoed recht. Ik dacht hen als het ware naar me toe en probeerde alvast te bedenken waarover gepraat zou worden. Tegen dat het half vier werd, wist ik dat er weer een week voorbij was, dat zij als altijd wegbleven.

Het scheelt weinig of hij brandt zijn vingers aan de sigaret. Haastig komt hij overeind om zonder as te morsen de wasbak te bereiken.
Ik zou een maand willen slapen. Maar ik moet werk zoeken en omzien naar een andere kamer. Ik kan mijn brommer beter verkopen.
Andermaal gaat hij op bed liggen, maar er komt geen slaap. Ongewild probeert hij zich het ontbeerde bezoek in te denken.

Uiteindelijk komen ze alsnog, mijn ouders. Het is op de zondag voor Sinterklaas. Ze stommelen de trap op en betreden mijn hok, want meer is het niet. Ik kijk naar hen, hoe ze daar zitten op stoelen die voor de gelegenheid van mijn hospita zijn geleend. De gesprekken gaan nergens over. We ontkomen niet aan die bodemloze put van gemeenplaatsen en leegheid. Ik steek de ene sigaret aan met de andere, anderhalf uur lang. Je kan de rook vermalen tot tartaar, versnijden tot plakjes dun als rookvlees. De ogen van mijn moeder tranen aanhoudend. Ze dept ze met een nat washandje en wekt de indruk een pak slaag te hebben gekregen. Ik geneer me, maar doe er niets aan. Na hun vertrek haal ik het venster uit de scharnieren en zet de deur wijd open. Mijn verjaardag laat nog een maand of drie op zich wachten. Tegen die tijd woon ik hier misschien niet eens meer.

Dagen gaan voorbij. Reindert plaatst de nieuwe carburateur en kan weer rijden. Hij verwijdert het krantje onder het motorblok. De poes komt eens kijken in de deuropening, maar verdwijnt zodra Reindert aanstalten maakt haar te aaien. Na te hebben gegeten trekt hij zijn jas aan en loopt langs de dorpsstraat naar het gemeentehuis, afdeling sociale zaken, onderafdeling uitkeringen. Na een half uur wachten wordt hij binnengelaten. Het is een klein vertrek met lichte wanden en een reproductie van Matisse naast de deur.
“Moeilijke kwestie”, opent de ambtenaar nadat hij de ontslagbrief van Verkade heeft gelezen.
“Het was niet zo verstandig akkoord te gaan met het ontslag. Daar komt een strafkorting van. Ik voel het aan mijn water”.
Hij trekt een paar formulieren uit een stellingkast, installeert zich achter een elektrische schrijfmachine, werpt een blik op zijn horloge en begint in razend tempo vragen te stellen. De antwoorden van Reindert worden omgezet in kernwoorden: ontslag, te hoog opgeleid, verveling, oud zeer van thuis. Elke aanslag beukt op het papier in de machine. Zodra hij klaar is, schuift hij de papieren naar Reindert toe.
“Hier tekenen esveepee”.
De man ziet er nauwlettend op toe dat dit precies op de hiertoe bestemde plaats gebeurt en veegt de papieren naar zich toe.
“Het verwerken van je aanvraag gaat een paar weekjes duren. Het zijn donkere dagen en er heerst griep op kantoor”.
“Ik kan wel komen helpen. Dan is het in een paar uur gefikst. Ik heb een typediploma”.
“De ander grijnst, maar zwijgt. Het wordt Reindert duidelijk dat er voorlopig geen geld op tafel komt.
“Waarvan moet ik zolang de huur en mijn eten betalen?”
Een ambtenaar van de sociale dienst hoort honderd klaagzangen aan. Hij heeft geleerd selectief te luisteren en alle ballast snel te vergeten. Hij schuift de schrijfmachine van zich af en komt overeind om zijn gast uitgeleide te doen.
“Familie”, zei hij zacht, alsof het een geheime formule betreft.
“Je hebt toch wel familie om een tijdje de kost op te halen?”

——————————————

Reacties zijn gesloten.