Monkwise

columns verhalen fotografie

BREINPIJN

DE NACHTMERRIE VAN EEN ADOLESCENT IN EEN VERGETEN UNIVERSUM

Deel III

De Bank is gesloten. Met de traagheid van iemand die pas kortgeleden heeft leren lezen, verwerkt Reindert de handgeschreven informatie: Wij eten van half één tot half twee. Drie kwartier zal hij moeten wachten om voor de eerste keer van zijn leven het gebouw te betreden waar zijn schamele verdiensten jarenlang naartoe zijn gebracht. Vanaf zijn tiende jaar is op het einde van de zomer de balans opgemaakt. Zoveel uren gewerkt tegen dat tarief. Zoveel kisten aardappelen gerooid, uien gesneden, rode bieten uit de bagger gehaald. Nergens staat hoe vaak hij het koud heeft gehad, of veel te warm zonder drinken moest voortgaan, in de regen stond, zijn polsen heeft vernield.
Zou Henny haar spaarboekje al hebben opgevraagd? Of blijft het hier, als veiligstelling voor de borg van vader? Hij is er gierig genoeg voor.

Om te tijd te overbruggen, betreedt hij de tegenovergelegen snackbar Dolf en bestelt twee broodjes gehakt en koffie zonder slagroom: Honger als een Wolf, dan vlug naar Snackbar Dolf.
Hij pakt de krant van de barman erbij en vraagt na een kwartier een pakje sigaretten en een cola: thuis eet mijn vader op dit moment zijn warme prak.
Hij krijgt een helder moment. Misschien ziet hij de dingen gewoon verkeerd.
Moeder gaat zich helemaal niet beklagen over mijn bezoek. Ze zegt er gewoon niets over. Vader weet waarschijnlijk niets van mijn spullen die nog in huis liggen.  

Op straat gebeurt weinig. Plattelanders eten tussen-de-middag, zoals het heet. Een paar kinderen lopen langs met hun schooltas en bij de Bank zit minutenlang een hond om zich heen te kijken om ineens haastig weg te sprinten.
In deze stad ging ik bijna tien jaar geleden voor het eerst naar de middelbare school. De Rijks hbs. Op de een of andere manier ben ik nog weinig opgeschoten. Een ongeschoolde barman is beter af dan ik, met 8 jaar middelbaar onderwijs.
Voor de vorm leest hij de koppen in de krant. Er is ergens oorlog, de olieprijzen rijzen de pan uit, net als de werkloosheid, een onderwijzer is vermoord, de hypotheekrente wordt alsmaar hoger. Het kan Reindert allemaal niets schelen. Bovenal voelt hij zijn bovenbenen verstijven op die plastic rotstoel.
Straks kan ik alleen nog strompelen.
Nieuwe twijfels besluipen hem.
Moeder praat weldegelijk over de kwestie van het bankboekje. Ze stelt mijn bezoek voor als een overval en dat is het in zekere zin ook. 
Hij merkt dat de barman over de balie leunt en steeds nadrukkelijker naar hem kijkt.
“Wil je nog een colaatje? Van het Huis hoor, van Het Huis!”
Reindert knikt afwezig: “Lekker, wordt het niet drukker vandaag?
Het volle glas met twee ijswielen wordt voor hem neergezet. IJs kost vrijwel niets. De barman blijft staan.
“Wacht je op iemand?”
Reindert heeft weinig zin in een gesprek, maar knikt bevestigend naar de overkant van de straat.
“Zodra die ballentent opent, loop ik erheen om ze te overvallen”.
De barman lacht. Reindert kijkt op, ongetwijfeld hooghartig of zelfs dreigend.
‘Let maar eens op als het zover is. Houdt de telefoon bij de hand om de autoriteiten te verwittigen”.
Het gesprek stokt. De barman weet niets van verwittigen.
“Heb je de krant nog nodig?”
“Nee hoor. Het kabinet legt basis voor een loonakkoord. Binnen de PvdA groeit de weerstand tegen de NATO. Binnenkort krijgen we een autoloze zondag”.
De barman vouwt de uitgeleende krant op en loopt terug tot achter zijn barricade. Minuten tikken weg, maar Reindert voelt spanning.
Die kerel zal toch niet echt de politie bellen wanneer hij mij de Bank ziet binnengaan?
Langzaam keren zijn gedachten terug naar zijn ouderlijk huis.
Vader is niet van plan om moeder iets te verwijten. Dat doet hij immers anders ook nooit. Hij zal zwijgend aan tafel plaatsnemen, de warme maaltijd wegwerken en naar het nieuws luisteren. Tenslotte zal hij zeggen: het is veel beter zo. Die jongen is de deur uit, laat hem zijn centen meenemen. Hij moet er zelf maar tegenaan lopen en ons valt niets te verwijten.

Onwillekeurig pakt Reindert het spaarboekje er eens bij. De gelige kaft doet denken aan een oud rapportenboekje, met handtekeningen van Vader voor de overgang naar het volgende leerjaar. Eigenlijk is het inderdaad zonde om het in te leveren. Niet in de eerste plaats vanwege het geld, maar als bewijsstuk van eindeloze arbeid. In een museum was het beter op zijn plaats. Zelden heeft hij het document echt in handen gehad, maar vandaag voelt hij vooral weerzin.
Dat ik mij ooit druk maakte over een paar kisten aardappelen meer of minder.
Hij bestudeert de bedragen, de verschillende handschriften en stempels in het boekje. Je kunt precies zien sinds wanneer en voor welk bedrag er jaarlijks is bijgestort. Op het achterblad staat in kleine drukletters aangegeven hoe je het beste geld kan lenen voor pand en hypotheek. Het advies wordt verluchtigd met een tekening van een tevreden gezin: man, vrouw en twee kinderen.
Misschien hoopte Moeder dat ik het geld gewoon was vergeten en was ze was over een paar jaar mee aangekomen als verjaardagscadeau. Ik moet Henny herinneren aan het bestaan van dit boekje. Hoewel: waarom zou ik? Ze verhuist zonder mij bericht te sturen. Laat ze doodvallen met z’n allen. Elke keer wanneer ik hier kom, krijg ik pijn in mijn kop. Ik lijd aan breinpijn.
Klokslag half twee staat hij op, rekent af en stapt naar buiten. Het is zijn eer te na om te zien of de barman hem met zijn blikken volgt.

“U wilt de spaarrekening opheffen, begrijp ik het goed?”
De schriele bediende aan de andere kant van het kogelvrije glas wil Reindert op andere gedachten brengen.
“U verliest dan de bonus van tien percent! En dat, terwijl u nog maar een half jaar behoeft te wachten om de premie volledig uitgekeerd te krijgen. Het is bepaald zonde!”
Hij is natuurlijk een beste man met een hart, zelfs voor een klant met lange haren en chagrijnig gezicht. Reindert hoort hem geduldig aan. Ambtenaren en klerken van een machtige instelling kun je beter niet tegen je innemen. Hij buigt zich voorover en toetert in het ronde spreekscherm: “U heeft volkomen gelijk. De kwestie is: ik wil vanavond eten en niet pas over een half jaar. Of u moet mij in de kost willen nemen”.
De bediende hinnikt. Andermans problemen zijn soms best grappig. Met behulp van een machine begint hij te rekenen en telt tenslotte bijna tweeduizend gulden voor Reindert uit, hoofdzakelijk in briefjes van honderd. Het spaarboekje werpt hij in een afvalbak naast zijn loket. Reindert telt het geld niet na en knikt naar de prullenmand.
“Mag ik het mee naar huis nemen?”
Daar ligt een belangrijk stukje geschiedenis, zonder mededogen in een vuilbak gesmeten.
“Nee, dat gaat niet. Het boekje is en blijft eigendom van de Bank”.
“Maar u gooit het zo bij het oud papier. Moet ik ervoor betalen?”
Vergeefse moeite. De Bank is onbuigzaam. De klerk weet nog te melden dat ook ingeval uitbetaling-met-bonus had plaatsgevonden, het boekje geconfisqueerd zou worden.

Het is zo´n moment waarop Reindert zijn spieren voelt. Niet zomaar als vermoeidheid na een inspanning, maar totale uitputting, een moedeloosheid die hem belemmert nog ergens op in te gaan.
Hij bergt het geld weg en drukt met zijn rug de publieksdeur open. Hij staat weer buiten. De onvolprezen Zilvervloot, het Ideale Spaarsysteem voor het Kind, is vroegtijdig tot zinken gebracht.
Hij werpt een blik op de etalage van de snackbar. De barman staat daar en hij kijkt weldegelijk. Reindert steekt zijn duim op. De brommer staat enkele panden verder, uit het zicht van Bank en Dolf. Zijn blik wordt getrokken door een tekst in een verwaarloosde winkeletalage.

Heb je negatieve gedachten over jezelf? Dit zegt de Bijbel over eigenwaarde:
We mogen onze eigenwaarde ontlenen aan wat God over ons zegt.

Reindert leest de tekst twee keer, maar kan er geen touw aan vastknopen. Wat mag de Here God dan wel zeggen over hem, zijn onwillige schaap? En waarom zou je daarvan kennis willen nemen? Er moet brood op de plank komen! Een beetje stram van het lange zitten op de oncomfortabele stoel in de snackbar, bestijgt hij zijn brommer, trapt de motor aan en rijdt de stad uit om naar huis te gaan.

Verlangens en verwachtingen zijn taai. Een mens leeft en functioneert bij gratie van redeloze denkbeelden. Waarom in vredesnaam rijdt Reindert de weg terug via het dorp waar zijn ouders wonen, waar hijzelf een geschiedenis heeft maar er evengoed alweer geruime tijd van is afgesloten zonder hoop of vrees dat dit ooit zal worden hersteld? Er leiden vele wegen naar zijn eigen hok, waar hij kan doen en denken wat hij wil, waar niemand zijn spullen doorsnuffelt, hij met een vriendin kan vrijen, een gestolen stuk kaas van het plastic kan ontdoen om er naar believen van te eten. Allemaal wegen waar hij niemand zal tegenkomen, geen hinder of oponthoud zal ondervinden, tevreden kan zijn met behaalde resultaten. Maar Reindert wordt als door een magneet getrokken om te rijden via de bekende weg, het dorp van zijn verleden. Misschien zal hij zelfs opnieuw aanmeren bij het ouderlijk huis, klaar om nieuwe beledigingen en verwijten aan te horen.

Op de hoek van de straat staat een nsb-er. ’t Is geen man ’t is geen vrouw ’t is een Farizeeër.

Het deuntje komt spontaan in Reindert op wanneer hij van zijn brommer stapt. Voor hem staat een jonge politieagent. Deze zingt allerminst oorlogsliedjes. Hij herkent Reindert niet eens van hun toch langdurige gezamenlijke schooltijd. Hij kuiert rond de brommer alsof hij voor het eerst een gemotoriseerde tweewieler ziet.
“Is die brommer van jou?”
“Nee” antwoordt Reindert een beetje lacherig, “van mijn moeder. Ze traint elke zaterdag op het circuit van Assen”.
Hij verkeert in de veronderstelling dat de ontmoeting zal leiden tot een gemoedelijk babbeltje en een afscheid als ouwe jongens die ooit samen krentenbrood aten. Reindert maakt een denkfout.

Agent Peter, zoon van een voormalige Landwachter, het Nederlandse tuig dat de Duitse bezetter 25 jaar eerder fanatiek diende, negeert het grapje.
“Rij maar even voor me uit naar het Bureau. Dan zullen we eens kijken of deze brommer aan de wettelijk gestelde normen voldoet”.
De wettelijk gestelde normen, herkauwt Reindert traag. Hij begint in te zien dat hij tamelijk in de problemen zit. Tijd om het over een andere boeg te gooien.
“Zeg Peter, hoe is het nou met jou? En met je ouders?”
De ander graaft zichtbaar in zijn geheugen. Hij herkent zijn klasgenoot nu wel, maar verbindt hieraan geen gevolgen. Peter is een professional. Daar zag het op school nooit naar uit.
“Ach, ben jij het. De professor van de klas. Op de brommer nogal”.
De toevoeging klinkt enigszins denigrerend – voor iemand met een door de overheid betaalde auto.
Verontrust rijdt Reindert voor zijn bewaker uit. Nog honderd meter en hij zit definitief in de tang.
Ik had de straat van mijn ouders kunnen ingaan. Op het laatste moment besloot ik door te rijden.

Het is koud in de betonnen garage van het lokale politiebureau. Wind trekt tussen de openstaande buitendeur en een smal venster zonder glas. Agent Peter gaat het kantoor in en keert terug zonder dat duidelijk wordt wat hij heeft gedaan. Met behulp van Staatsgereedschap begint hij de beschermkappen van de brommer te schroeven, legt de geheime delen open en sleutelt alles eraf wat hem niet bevalt. Reindert staat erbij en rookt gelaten een sigaret: dat Peter ooit tot ons vriendenclubje behoorde. “Heb je dit op de ambachtsschool geleerd?” Hij kan het niet laten.
Peter staakt zijn sloopwerk een ogenblik, draait zich naar Reindert toe en zegt: “Je hebt nog wat tegoed, weet je wel. Moet ik het spellen?”
Reindert weet precies wat wordt bedoeld: een zwarte bladzijde in zijn leven, verergerd door het opruimgedrag van Moeder die ongevraagd brommerspullen van haar zoon aan de straat zette op de dag dat het vuilnis werd opgehaald. Hierdoor liep Reindert tegen de lamp, want er zat een frame bij van een gestolen brommer.
“Je was nooit goed in spellen, maar het mag best”.
Peter zal er vaker over nagedacht hebben.
“Ja, jij was in alles beter. Maar je ziet waar het toe leidt”.
Hij plaatst de gedemonteerde cilinder op de betonnen vloer. Het is een prachtige en kostbare 5.2 pk krachtbron. Ook de overmaatse 17 mm carburateur zal eraan moeten geloven. En dan zijn er nog tandwielen en de uitlaat.
Het is duidelijk dat Reindert een verloren strijd voert. Een drager van het uniform heeft altijd gelijk. Dan maar een beetje zuigen en zeveren.
“Je hebt het over wettelijk gestelde normen”.
Reindert voelt droogte in zijn mond, maar wil zijn keel niet schrapen. Het zal klinken naar nederlaag en frustratie.
“Voor zover ik weet, sloop je er nu een cilinder af die gewoon voldoet: 49.9 cc, zoals in de wet staat”.
“Deze is duidelijk opgevoerd. Dat weet je zelf ook wel”.
“Gewoon gekocht in de winkel. En nog altijd 49.9 cc. Ik heb nooit gehoord dat er in de wet iets staat over spoelpoorten, of over de vereiste plek van de zuigerring.”
Spoelpoorten, zuigerring. Het zijn vaktermen. Reindert zou beter doen of hij niets van techniek begrijpt. 
Peter zwijgt. Hij sleutelt gewoon door. Bij elk onderdeel voelt Reindert de nederlaag, om van de te verwachten bekeuring te zwijgen. Hij besluit het winkelargument er nog eens bij te halen.
“Winkels mogen spullen verkopen die je niet mag gebruiken? Vind je dat niet raar, of denk jij nooit ergens over na?”
Peter zucht. Liever zou hij iets anders doen, bijvoorbeeld Reindert een klap voor zijn kanis geven.
“En ik reed niet eens te hard toen je me aanhield”.
“Je bent niet aangehouden, maar staande gehouden. Dat is een verschil.”
Peter zal vaker meemaken dat jonge mannen tegenspartelen. Maar Reindert is nog niet klaar.
“In beslag genomen bromfietsspullen worden door de politie via veilingen gewoon weer in roulatie gebracht, te koop aangeboden dus. Wat doen jullie met de opbrengst?”

Een tweede agent meldt zich in de garage. Deze is veel ouder dan Peter. Mogelijk ziet hij in eerste instantie Reindert niet eens. In ieder geval wendt hij zich meteen tot zijn jongere collega.
“Weer een wegpiraat gescoord?”
“Ik reed niet hard”. Reindert geeft op luide toon antwoord voor Peter.
Even is het stil. Zelfs het bescheiden gerammel van gereedschap houdt op. Agent nummer 2 werpt een korte blik op Reindert.
“Ze hebben uit de stad gebeld. Jij zou in een snackbar hebben gezegd dat je de AMRO ging overvallen”. Hij wendt zich tot Peter: “Heb je hem gefouilleerd?”
Peter zoekt naar antwoorden. Zijn meerdere maakt een wegwerpgebaar.
“Ik heb gebeld met de Bank. Onze wegpiraat heeft zijn spaarboekje ingeleverd. De roemruchte Zilvervlootregeling, nietwaar?”
Reindert voelt zichzelf kleuren en de kolder in zich opkomen. Heeft hij door zijn grapje in de snackbar zijn eigen graf gegraven? En waarom laat die smeris hem dit weten?
Wat denkt die kerel eigenlijk wel?
“Ik zei daarnet dat ik helemaal niet te hard reed”.
“Maakt niet uit. Een brommer mag niet worden opgevoerd. Er gebeuren al te veel ongelukken mee”.
Oom agent heeft groot gelijk. Vooral op kaarsrechte polderwegen is het geregeld raak: dodelijke klappen tegen bomen en tegenliggers. Argumenteren is daarom zinloos. Toch ploetert Reindert voort.
“De cilinder is gewoon 49,9 cc. Meet het maar na”. 
De wereld van jeugd-met-praatjes is nog jong. Vooral oudere agenten zijn niet gewend door de burger te worden gecommandeerd of zelfs maar bevraagd. Aan Peter vraagt de senior diender: “Heb je dat ding op de rollenbank gezet?”
Dat is een mobiel apparaat waar de brommer met het aandrijfwiel op wordt geplaatst, waarna het gas wordt opengedraaid. Er zit een meter op die de snelheid nauwkeurig registreert.
Reindert weet onderhand dat de zaak verloren is. In gedachten ziet hij zich al op straat lopen met het zielloze restant van zijn stalen ros. Dit deprimerende vooruitzicht nodigt uit om Peter een beetje te jennen.
“Welnee. Geen rollenbank te bekennen. Peter werkt namelijk intuïtief”.
Het noemen van de naam heeft een onvermoed effect. De senior agent laat zich afleiden: “Kennen jullie elkaar? Zo klinkt het namelijk wel”.
Reindert grijpt het moment aan.
“Ach, wat heet kennen? We zaten 6 jaar lang bij elkaar in de klas, hier in het dorp”.
Zijn stem zal sarcasme uitzenden. Oom agent knikt, maar weet dat je niet van de echte kwestie moet afdwalen. Hij herhaalt zijn vraag over de rollenbank. Peter moet zich verdedigen.
“Die hebben we niet, toch?”
“Maar je hebt wel gecontroleerd hoe hard dat ding kan?”

Het is vervelend om geen goede antwoorden te kunnen geven. Peter komt overeind.
“Nee, maar ik heb hem wel vaker zien jakkeren”.
De nestor van de Hermandad toont zich tevreden. Het is een oude tactiek om eenvoudige burgers te intimideren. Hij wendt zich weer tot zijn langharige klant.
“Hoor je dat? Het hardrijden werd al eerder vastgesteld”.
Maar Reindert is verbaal beter onderlegd dan de gemiddelde boerenjongen met een buikschuiver. De verleiding is groot, om het NSB verleden van Peters ouders erbij te halen, maar dit lijkt een gevaarlijke keuze.
“Hoezo vastgesteld? Het is maar een bewering, hooguit een subjectieve waarneming.”
Hij wendt zich tot Peter.
“Ik heb geen idee waarom je zo vervelend doet. Heb ik je op school verkeerd behandeld ofzo?”
Dit is een vileine opmerking, een indirect verwijzen naar de reden waarom Peter ooit werd gepest, soms geslagen. Een herinnering dient zich aan.
Het was op een verjaardag. Ons clubje schoolvrienden zat rond de keukentafel. We deden het spelletje Alle Vogels Vliegen. Wanneer een bepaalde vogel werd geroepen, moest je heel snel je rechterarm opsteken. Wanneer iets anders werd geroepen, moest je de arm laag houden. Vriend Jan riep op zeker moment Alle Moffen Vliegen! Peter was de enige die zijn rechterarm opstak. Peter, zoon uit een NSB-gezin. Wij moesten allemaal lachen. Peter was woedend. Hij huilde en schreeuwde. Het draaide uit op het einde van het feestje. Ik zag hem als een gek over de polderweg naar huis fietsen.

De oudere agent vat de situatie samen in een oproep, een advies, een poging tot afronden zonder gezichtsverlies voor zijn jonge collega. Hij richt zich tot Reindert als een vos tot een haas in het nauw.
“Wees sportief. Je bent gewoon gesnapt met een opgevoerde brommer. Draag de gevolgen. Vriendschappen van vroeger hebben daar niets mee te maken”.
Agenten gaan dagelijks om met onwillige klanten.
Reindert voelt welke kant het uitgaat. Eigenlijk kan hij slechts het raamwerk uitvouwen waarin zijn gedachten gevangen zitten. Hij redeneert niet meer, maar denkt hardop.
“De carburateur is inderdaad te groot. Die heb ik zelf gemonteerd. Maar de cilinder voldoet aan de normen. En waar staat hoeveel millimeter doorsnee de bocht van een uitlaat mag zijn?”
Reindert is allesbehalve van plan sportief te zijn en het verlies van minstens tweehonderd gulden te slikken met een glimlach.
“Ik ga hier beslist tegen in bezwaar”.
De discussie valt stil. Peter heeft zijn sleutelwerk gestaakt zonder dat duidelijk is, of het helemaal gedaan is. De impasse duurt wel een minuut.
“Je bent een bijdehand baasje. Hoe gaan we dit oplossen?”
De nestor haalt een pakje sigaretten tevoorschijn, tikt er een uit en geeft zichzelf vuur. Je kan hier als agent niet de hele middag rondhangen.
“Ik weet het goed gemaakt. Je krijgt je brommer en de spullen terug, behalve de carburateur. Ik weet dat je ouders een stukje verderop wonen. Je mag de boel zelf in elkaar zetten, want je weet dat wij eigenlijk gelijk hebben”.
Hij wendt zich tot Peter en vervolgt: “schrijf even een reçu uit voor de inbeslagname”.
Reindert kan zijn oren nauwelijks geloven. Komt hij er mee weg, bijna dan?”
Bij de politie moet je niet te vroeg juichen.
“Wanneer je de volgende keer wordt aangesproken, kom je niet zo makkelijk de deur uit, vriend. Desnoods laat ik een rollenband komen en halen we de boeken erbij om alles nauwkeurig uit te zoeken”.

Wat te doen met een deels gesloopte brommer? Helemaal naar zijn woonadres teruglopen, is nauwelijks een optie. De afstand bedraagt 20 kilometer en zijn brommer weegt al gauw 60 kilo. Reinderts ouderlijk huis staat hemelsbreed op misschien 300 meter. Er zal weinig anders op zitten, dan hierheen te lopen, de bus naar huis te nemen, terug te keren met een andere carburateur. Een vervelend vooruitzicht, maar Reindert is allang blij met de afloop. Zorgvuldig raapt hij zijn spullen bijeen. Hij mijdt het Peter een blik toe te werpen, uit vrees dat nieuwe onenigheid zal uitbreken. Hij moet wachten tot zijn belager het reçu komt brengen.
“Je mag hier tekenen voor de inbeslagname”.
Reindert leest het formulier oppervlakkig.
Een handtekening zetten om afstand te doen. Zijn ze hier helemaal gek geworden?
“Ik teken nergens voor. Waarom zou ik?”
“Anders kan je niet in beroep tegen de beslissing gaan”.
“Mijn antwoord blijft hetzelfde”.
Reindert wil het papier in zijn kleding wegbergen, maar dit is niet de bedoeling.
“Je krijgt een duplicaat wanneer je hebt getekend”.
Wat heb je aan een formulier waarop staat dat jou iets is afgenomen, dan nog met je eigen handtekening eronder? Je spullen krijg je er niet mee terug. Achter de rug van Peter ziet hij zijn carburateur liggen, een echte van het merk Bing, met instelbare hoofdsproeier. Even komt de gedachte bij hem op, deze gewoon weg te pakken.
“Hier. Je zoekt het maar uit. Ik ben weg”.

Als aangeschoten wild loopt hij naar het huis van zijn ouders. Van de buurtbewoners kent hij bijna niemand, maar hij heeft wel het gevoel dat iedereen hem kent. Waar hij in het recente verleden als een bliksemschicht langs de huizen raasde, loopt hij er nu bij als een schlemiel. En dan moet hij nog toestemming vragen de brommer zolang in de garage van zijn ouders te zetten. Hij zet er de pas in en kijkt geen enkele keer opzij.

Moeder zit als te verwachten aan tafel.
Ze zou op de Kermis moeten werken als waarzegster. Kinderen een kwartje.
Hij plaatst de onteerde brommer op het tegelpad bij de achterdeur en wil andermaal de woning betreden.
Het is alsof ik het geld voor moeder heb gehaald. Ik leg het op tafel en vraag beleefd of ze het wil natellen. Ik moet blijven wachten tot groen licht verschijnt.
Tot zijn verwondering staat er een ladder tegen de aangebouwde garage. Vreemder nog is, dat Pa Reindert op deze doordeweekse dag de ladder afdaalt en zich omdraait.
Vader zal toch niet ook ontslagen zijn?
“Wat is er met jou gebeurd?”
“Dat wilde ik ook juist vragen”.
Een paar seconden staan ze tegenover elkaar. Reindert haalt bakzeil.
“Een agent hield mij zonder reden staande. Hij sloopte op het Bureau mijn brommer, maar moest op bevel van een andere agent een deel van de onderdelen teruggeven”.
Het verhaal klinkt cryptisch, op de rand van onzinnig. Pa Reindert straalt wrevel uit. Hij heeft werk en heeft geen zin in toestanden, al helemaal omdat ze hem niet aangaan.
“Zonder reden? Reed je te hard?”
Nu is de beurt aan Reindert om weg te kijken.
Moet ik nu de hele geschiedenis nog eens doorkauwen, met punten en komma’s erbij?
“Welnee, die gast had gewoon niets beters te doen”.
“En nu?”
“Nu niks. Ik kan moeilijk 20 kilometer met een zware brommer gaan lopen”.
“Dus dat ding moet hier weer naar binnen?”
Achter zijn rug hoort Reindert gerammel met bestek op het roestvrijstalen aanrecht van de keuken. Ongetwijfeld is daar Moeder verschenen, gereed om haar bijdrage te leveren.
“Morgen of overmorgen kom ik terug en een uur later is de garage weer vrij”.
De impliciete aanwezigheid van Moeder ergert hem nog het meest. Het voelt, alsof zij niet alleen hem in de gaten houdt, maar tegelijk druk uitoefent op Vader. Een oud mechanisme treedt onmiddellijk bij hem op: het weglachen van problemen. Deze keer doet hij dit geluidloos.
Wanneer er geen plek is, kunt u de auto nog buiten zetten. Of zet liever Moeder op straat, dan is er voorgoed genoeg plek in huis.
“In het weekeind zijn we er niet. Geef ik je alvast mee”.
“Ja, dat is me al uitgelegd”.
“Ik ga in de tuin werken. Straks komt er regen en dan kan het niet meer”.
Pa Reindert wendt zich af. Hij vraagt niet verder naar het hoe en waarom.
Wat heeft een ladder met tuinwerk te maken?

Andermaal betreedt hij de garage en vandaar de woning. 

In de sarcofaag van de huiskamer is alles bij het oude. Op tafel staan nog onderzetters van de maaltijd, die kennelijk is uitgelopen. Er hangt een zware geur, alsof de aardappels niet in water zijn gekookt, maar in oud zweet.
Moeder wordt gemakzuchtig. Voorheen begon ze al met opruimen wanneer je nog zat te eten. Misschien wacht ze tot zaterdag, wanneer Henny komt om het huis schoon te maken.
“Wat is er nu weer gebeurd? Ben je door de politie opgepakt!?”
Moeders toonzetting verraadt de mate van vertrouwen in haar zoon en Reindert vervult moeiteloos de rol die hij in voorbije jaren heeft ontwikkeld.
“Ik werd staande gehouden door een zekere Peter, welbekend uit vroegere kringen van de Duitse bezetter. Hij is politieagent geworden. Het uniform blijft trekken”.
Hij werpt een blik door de openstaande keukendeur. Op het aanrecht staan nog etensresten. Een lichtje op de voorkant van de koelkast knippert aanhoudend. Bijtijds legt hij zichzelf het zwijgen op.
Niets meer vragen, niets opmerken. Ik wil alleen mijn brommer stallen en dan naar huis.
Hij heeft ineens een verklaring voor de wanorde van pannen en borden.
Moeder doet het om Vader duidelijk te maken dat ze een nieuwe huishoudster nodig heeft. Henny is immers weg. Wij hebben de Koude Oorlog aan huis.
Moeder moet even nadenken over wat Reindert zegt. Je hoort haar brein kraken: Peter, welke Peter?
Maar haar geheugen is solide.
“Kwam die Peter vroeger niet op jouw verjaardag?”
“Dat is hem precies. Dat hij op school werd gepest, is een andere zaak”.
“Pestte jij hem? Waarom kwam hij dan op jouw verjaardag?”
“Ik pest niemand. Ik vond de NSB wel een spannend clubje, destijds”.
De reactie is voorspelbaar en evengoed altijd weer van belang. Moeder wijst naar haar voorhoofd, om aan te geven dat ze haar zoon geschift acht.
“Hoe kon je ook met die jongen omgaan. Uitgerekend hij”.
Reindert heeft hierop gerekend. Hij verlaagt zijn stem en spreekt nauwkeurig. “Alles goed en wel met deze Peter en het verleden van zijn ouders, maar waarom werkte grootvader in oorlogstijd voor een NSB-boer?”
Grootvader, de vader van Moeder. De man had van politiek geen benul. Hij had werk nodig om zijn gezin te onderhouden, dat was eigenlijk alles. Dat het bij een foute boer was, kwam op den duur niet eens verkeerd uit. Het behoedde hem hoe dan ook voor dwangarbeid in Duitsland of aan de Atlantikwall, de bunkers in de duinen.
Je kan beter je mond gaan spoelen. Brutale aap! Hoelang moet die rotbrommer van jou hier staan?”
Reindert lacht. Hoe snel krijg je Moeder op de kast.
“Ik bedoel maar: dingen gebeuren. Wat kan je doen? En Peter werd pas fout na de oorlog, niet tijdens”.
Moeder mag voorspelbaar zijn, evengoed is zij onnavolgbaar.
“Nou ja. Als politieagent is hij mooi onder de pannen. Dat is meer dan we van jou kunnen zeggen. Is het nog gelukt bij de Bank? Heb je een eigen rekening geopend?”
Reindert bijt op zijn lip: onder de pannen. Voor moeder bestaat het leven om onder de pannen te komen. Pas nadat hij deze zinsnede heeft weg gekauwd, ontstaat in zijn brein ruimte voor Moeders opmerking over de Bank.
Een eigen rekening! Waarom heb ik daar niet aan gedacht! Ik loop met tweeduizend gulden in mijn broekzak! Nog een geluk dat Peter mij niet heeft gefouilleerd”.
“Uiteraard, maar stond die Zilvervloot dan niet op mijn eigen naam?”
Moeder snuift.
“Je was een kind, een snotneus. Denk je dat je maar kon doen waar je zin in had?”
Hij ziet hoe moeder haar hoofd schudt en de tafel afruimt. Het laken vervangt ze door een eigenhandig gehaakte loper die nauwkeurig in het midden komt.
“Ik ga even boodschappen doen, je kan dus beter vertrekken. Of je moet je vader willen helpen”.
Vader helpen. Hem vragen waarom Vader op een gewone weekdag thuis is, een ladder nodig heeft en zegt dat hij werk in de tuin wil afmaken voor het gaat regenen. Reindert is feitelijk bekaf en wil gewoon naar huis.
Straks sta ik een uur met de grasmaaier te hannesen. Heeft vader mij wel eens geholpen?
“Over een kwartier gaat de bus. Ik laat de brommer hier even achter. Eerst moet ik een onderdeel ophalen”.
“Je blijft een nagel aan onze doodkist”.
“U zegt het”.
Reindert zegt U tegen moeder. Niet uit respect, laat staan uit genegenheid. Het is om afstand te houden, op een bepaalde manier te kunnen denken dat moeder een vreemde is, een lastige chef, desnoods erger.
“Als je dat maar in je oren knoopt. Komend weekeinde zijn we trouwens weg, naar de Veluwe. Dan kan je er dus niet in”.

Reindert hoort hoe moeder de pannen leegt in de vuilbak. De klep, te bedienen met een voetpedaal, slaat dicht. Zijn gedachten hebben moeite zich te ordenen.
Voor het venster verschijnt Pa Reindert. Met de ene hand sleept hij de grasmaaier mee, in de andere draagt hij een gele plastic jerrycan. Handelingen volgen in vaste volgorde: dopje losdraaien, jerrycan schuin houden, langzaam gieten.
Hoe vaak heb ik uit die jerrycan stiekem mijn brommer te drinken gegeven, telkens maar een enkele liter om ontdekking te voorkomen. Ik voelde me een crimineel, maar had gewoon te weinig zakgeld om mijn vervoer naar school te kunnen betalen.

Pa Reindert richt zich op en draait de tankdop vast. Hij ziet zijn zoon staan, maar geeft taal noch teken. Reindert doet een paar stappen, als om na te gaan of hij nog kan lopen. Drie jaar heeft hij hier gewoond, aan tafel gegeten, huiswerk gemaakt of in zijn schooltas laten zitten, geobserveerd en nagedacht, in oplopende mate angst gevoeld en razernij, tot de rand van doodslag. Hij draait zich om en constateert dat er een nieuw tv-toestel in de woonkamer staat, net buiten het zicht van wie aan tafel zit.
“Aha! Een nieuwe televisie! Philips nogal!”
Het verbaast hem werkelijk: moeder is mordicus antitelevisie. Na de verhuizing naar dit huis kwam er toch een, omdat vader op kantoor te horen had gekregen dat hij op de hoogte hoorde te zijn van het wereldnieuws.
Misschien heeft vader dit verzonnen om eindelijk in zijn eigen huis naar het journaal en een voetbalwedstrijd te kunnen kijken. Aan die mogelijkheid heb ik niet eerder gedacht.
Moeder is terug in de woonkamer.
“Ja, gisteren geleverd. Er moet alleen nog een schakelaar aan het netsnoer worden gezet”.
“Een wat? Je kan een tv toch gewoon aan- en afzetten, met de afstandsbediening? Zoiets heet stand-by
Moeder kijkt zuinig. Eigenlijk wil ze er helemaal niets over zeggen.
”Een tv kan zomaar in brand vliegen! Soms brandt het hele huis af!”
Er gaat geen bezoek voorbij, of Reindert valt toch weer in verbazing.
“Wat een onzin. Waar moet die schakelaar dan komen? Toch niet op de voedingskabel?”
Voedingskabel. Hij wil laten merken verstand van zaken te hebben. Normaal gesproken, had hij stroomkabel gezegd.
“Natuurlijk wel. We hebben er al een in huis, maar je vader moet vandaag in de tuin werken”.
Moeder ziet een beer op de weg, benoemt deze als gevaarlijk en vader mag het klusje opknappen. Dan is hij meteen verantwoordelijk. Hij hoort achteraf hoe hij dit heeft gedaan.
Reinderts hersenen malen op hoge toeren om een nuttig antwoord te vinden. Hij moet bijna grijnzen om zijn plotselinge vindingrijkheid.
“Wanneer je ook maar iets aan een elektrisch apparaat verandert”, zegt hij lijzig, “dan vervalt de fabrieksgarantie. Staat in de kleine lettertjes. In de winkel willen ze hem alleen nog tegen forse betaling herstellen”.
Een sterk argument: knoeit en gij zult boeten.
“Wat weet jij daar nou van! Het gaat toch alleen om de stroomdraad, niet om het ding zelf”.
Reindert heft zijn hand en zwaait zijn wijsvinger heen en weer als een schoolmeester.
“Zit de kabel vast aan de tv? Dan maakt hij deel uit van het apparaat. Ik zie de verkoper al voor me: “Wat zie ik daar, mevrouwtje? Hebben wij in de kabel zitten knippen? Geen wonder dat de tv kapot is!”
Het gesprek stokt, omdat Pa Reindert met zijn knokkels tegen het venster tikt. Wanneer Reindert zich omdraait, ziet hij dat het vader om hem is te doen. Of hij even buiten wil komen.
Wat nou weer, dadelijk mis ik de bus nog.

Reindert loopt snel door de keuken, gevolgd door hal en garage. Tenminste is hier frisse buitenlucht. Alles beter dan met moeder in de woonkamer. Pa Reindert is klaar met het bijvullen van brandstof. Hij plaatst de jerrycan tegen de muur van het huis en schraapt zijn keel.
“Ik begrijp dat je nu zonder inkomsten zit. Binnen het jaar werkloos. Hoe krijg je het voor elkaar. Die paar centen van je spaarbankboekje zijn natuurlijk snel op. Daarvoor behoef ik maar naar je brommer te kijken. De eerste dag waarop je over geld beschikt, is het al meteen raak”.
Uit zijn achterzak haalde hij een geplet blikje met tabak. Hij wrikt het open met zijn duimnagel.
“Je snapt hopelijk wel, dat je niet weer thuis kunt komen wonen. Dat zou vooral voor mama onverteerbaar zijn”.
Zonder te kijken welke uitwerking zijn woorden hebben, begint hij zijn pijp te stoppen.
Reindert volgt zijn bewegingen met de aandacht van een roofdier.
Mama? Mama. Waarom zegt Vader Mama?
Geen moment is bij hem opgekomen, hier weer te willen wonen. Hoe gering zijn huurkamer ook mag zijn, hij kan er denken en doen wat hij wil. Ontsteld kijkt hij toe hoe Pa Reindert zich bukt en met kracht een lange nylondraad uit de grasmaaier trekt. Uit de motor stijgt een knetterend lawaai op, een langgerekte huiltoon.

Het onderhoud is afgelopen. Reindert loopt terug naar het tegelpad bij de achterdeur. Hij ritst zijn jas dicht en voelt zich als verdoofd. Ter hoogte van het keukenraam ontmoeten zijn ogen die van Moeder. Ze staat aan het aanrecht, met uitzicht op de tuin. Moeders blik toont als zo vaak een mengsel van leegte en vastberadenheid.
Ze heeft er niets over gezegd. Ze laat het vader opknappen. Vanavond in bed vraagt ze hem botweg of hij mij nog heeft ingelicht. Vader is een slampamper.
Hij trekt zijn ontzielde brommer van de standaard, controleert of de meegekregen onderdelen veilig op de bagagedrager zitten en keert.
Zonder nog iets te zeggen, loopt hij de tuin uit, de stoep op, de straat in. Achter hem valt de motormaaier stil. Wordt hij geroepen? Het is Reindert om het even. In driftige regelmaat loopt hij voort, door niets of niemand af te stoppen. Het is 3 uur in de middag. In stilte bedenkt hij, welke weg naar huis de kortste zal zijn.

—————————————

Print Friendly, PDF & Email

Reacties zijn gesloten.