Monkwise

columns verhalen fotografie

AFSLAG S-5

een vertelling

I

De Oproep laat er geen twijfel over bestaan: 4 november 1972 is de dag waarop de Staat der Nederlanden zich over Reindert zal ontfermen. Zijn dagen in het middelbaar onderwijs zitten erop. Al heeft hij vele omwegen bewandeld, het ultieme diploma is niet behaald. Moeder is verbitterd, Vader gelaten, Reindert opstandig en verweesd. Op tafel ligt de Oproep van Defensie. Dan weet je hoe laat het is.

Hij neemt de tekst nog eens door en begrijpt dat de reis naar kazernestad Harderwijk naderhand vergoed zal worden. Op voorwaarde dat je het treinkaartje bewaart. Dit is het denkniveau waarop hij in eerste instantie naar de kwestie kijkt.
“Het is je eigen schuld”.
Moeder weet het zeker.
“We hebben je genoeg gewaarschuwd. Dat komt ervan wanneer je op school de kantjes eraf loopt. Als je voor je examens was geslaagd, had je verder uitstel van militaire dienst gekregen”.
Als, als. As is verbrande turf. Uitstel misschien, maar geen afstel.
“Daarginder zal ik omkomen”, antwoordt Reindert pesterig, “ik voel het aankomen. Er zijn van die momenten waarop een mens weet wat hem te wachten staat”.
Somberte overvalt hem als neerslaande rook.
Wat zal het uitmaken. Wanneer ik onder een tank eindig, kunnen mijn ouders goede sier maken met het bericht. Vader krijgt drie vrije dagen van kantoor! Het halve dorp zal belangstelling tonen. Misschien komt er wel een redacteur van de Typhoon langs.

Moeder doet een greep in het onuitputtelijke verleden van mensen die meer van hun leven hebben gemaakt. Dat zijzelf hiertoe niet behoort, schrijft ze graag toe aan anderen.
“Je vader had het destijds beter voor elkaar”.
Een uitgekauwde geschiedenis. Wanneer in 1948 de boot naar het opstandige Indonesië vertrekt, ligt Pa Reindert, ietwat opgeblazen voor zijn leeftijd, zogenaamd ziek in bed. De huisarts wordt omgekocht met een mud aardappelen. Zo kort na de wereldoorlog is voedsel schaars en Pa Reindert stamt uit een boerenfamilie. De Nederlandse regering vindt het verschepen van een koloniaal leger belangrijker dan de vraag of de eigen bevolking te eten heeft. Veroordeelde NSB aanhangers en andere verraders kunnen zich eindelijk eens nuttig maken voor Koningin en Vaderland. Bajesklanten kosten alleen maar geld.
“Was Vader eigenlijk niet gewoon een deserteur?”  
Reindert is zo geslepen zijn provocatie in een vraag te verpakken.
“Waar slaat dat nou op!”
Sarren is een beproefde methode om Moeder uit haar tent te lokken. Reindert proeft ongemak en dit voedt zijn vuige intenties.
“Hij wist dat het land hem nodig had. Maar hij gaf niet thuis. Gevolg was, dat we Indië kwijtraakten”.
Hij spreekt in korte zinnen, in hapklare brokken. Aan de betekenis mag geen ontsnappen mogelijk zijn.
“Dus waarom zou ik in militaire dienst moeten?”
Moeder kan er slecht tegen wanneer mensen haar direct aanspreken.
“Dat zeggen wij toch helemaal niet! Je krijgt een Oproep en wat kan je ertegen doen?”
Reindert neemt de tijd. Hij kent alle argumenten over alle onderwerpen.
“Nee, maar komt het tenminste niet een beetje goed uit?”
Hij doelt op het gevoel dat hij in toenemende mate ongewenst is. Militaire dienst is een uitgelezen gelegenheid om hem te lozen en tegelijk mooi weer te spelen.
Hoe gaat het met Reindert. We zien hem nooit meer op zijn brommer jakkeren. Tja, hij zit in militaire dienst, ha ha!
Op antwoord wacht hij niet. Moeder zal aan de eettafel gaan bokken over het onrecht dat haar wordt aangedaan: dat jong intimideert mij.
Balorig loopt hij naar zijn kamer en smijt de Oproep van Defensie in een hoek.

De laatste tijd verschijnen mondjesmaat berichten over de zogenaamde politionele acties in Oost-Indië. Ze bevestigen de verhalen die een werkman van Pa Reindert op het land soms vertelt: we popten die apen gewoon uit de bomen. De werkman is geen opschepper. Uit eigen beweging was hij nooit afgereisd. Hij vertelt gewoon hoe het er toegaat, daar in de tropen.
De Indische oorlog heeft Reindert nooit geboeid. Hij kent Indonesië alleen als onafhankelijk land en bij Aziaten denkt hij in de eerste plaats aan Japanners. Dat is weer vanwege de Wereldoorlog. De atoombommen op Japan in 1945 kunnen met terugwerkende kracht op zijn instemming rekenen. Hij weet van de hevige gevechten om eilanden in de oceaan, de tragedie van de Birma spoorlijn.
Wie wind zaait, zal storm oogsten.
De familie is altijd apolitiek geweest. Niemand is lid van de NSB of een andere politieke partij. Niemand raakt betrokken bij het Verzet. Pa Reindert wordt met 14 jaar van school geplukt en aan het werk gezet op het land van opa. Zo gaat het in de familie sinds het begin der tijden. Reindert kent de verhalen en voelt mededogen.
De boerderij van opa is ook verkocht, godverdomme.
Sinds Vader huis en haard heeft verruild voor een miezerige baan bij de Gemeente denkt Reindert anders over de man die in weer en wind een bedrijf overeind hield.
In opdracht van de Gemeente, draagt Vader een uniform. Hij heeft er een hekel aan, maar trekt het wel aan. Dat gaat mij in het leger niet gebeuren.

II

Het Koffiehuis aan het einde van de winkelstraat biedt gelegenheid de kwestie voor de zoveelste keer te overdenken. Hier is de sfeer ontspannen, hier voelt niemand aandrang naar school of aan het werk te gaan. Er wordt naar muziek geluisterd, een kaartje gelegd, een glas thee besteld voor een habbekrats. Het lijkt wel een bejaardenhuis voor jongeren.
Het pand ligt op geruime afstand van zijn oude school. Daar in de buurt is ook een hangplek voor jongeren, maar Reindert komt er niet graag meer. Hij voelt de nederlaag van het verprutste examen en zijn leeftijd maakt duidelijk dat er andere tijden aanbreken. Al te lang is de tijd opgeschoven zonder dat bakens zijn verzet.
Hij parkeert zijn Kreidler brommer recht voor het raam van Het Koffiehuis. Binnengaan is nog steeds meer een vlucht dan een behoefte.
Alles beter dan naar huis, Moeder achter haar breimachine te zien lispelen.
In de halfduistere, met sigarettenrook doordrenkte ruimte kan hij nergens zitten, maar tegen de gestuukte wand is een plekje om te staan. Reindert bestelt van afstand een glas melk en sluit zijn ogen.
Misschien kan ik me beter melden als KVV-er, kortverbandvrijwilliger. Als er toch geschoten moet worden, dan maar beter professioneel. Wim heeft gelijk: dienstplichtigen zijn slappe hap. Ingeval mij wordt gevraagd naar mijn ambities, kan ik antwoorden dat ik generaal wil worden.
Wim. Een vriend die al enkele jaren meegaat, maar toch op de nominatie staat uit beeld t e verdwijnen: vanwege militaire dienstplicht, maar ook door langzaam opdoemende verschillen in denken en doen.

Hij laat de intrigerende beginklanken van Red House op zich inwerken. Jimi Hendrix is de beste gitarist die bestaat. Nou ja: bestond. Hij is dood, jong gestorven aan de dope. Zo te kunnen spelen, zulke onmogelijke geluiden uit je gitaar kunnen wringen. De man heeft een leven van optredens en woeste slemppartijen waar je bovendien voor wordt betaald! Van het Amerikaanse racisme dat hem trof, heeft Reindert nooit gehoord.
Hij opent zijn ogen, maar ziet alleen zijn eigen benauwende verleden. Aan drank en doorgehaalde nachten heeft hij nooit bovenmatig behoefte gehad. En wat te beginnen met een vriendin?
Hendrix woont overal en nergens. Vrouwen belanden in zijn hotelbed. Ze komen en gaan. In een dorp woont de vriendin om de hoek en wil binnen de kortste keren je T-shirts opvouwen.
Het valt hem op dat de jukebox is verdwenen. Er worden langspeelplaten gedraaid. Bepaald een verbetering, omdat de muziek nu gratis is. Hendrix mag voortaan een hele LP kant doorgaan.
Toen ik veertien was, maakte ik zelf een gitaar. Gewoon met een zaag en een vijl. Als snaren vorderde ik elastieken uit de keuken. Ik spande ze aan om verschil in toonhoogte te krijgen. Eigenlijk best knap. Om leuk te wezen, greep Moeder naar haar oren toen ik de woonkamer binnenkwam. Een echt instrument kon ik wel vergeten.

Via andere bezoekers krijgt Reindert zijn glas melk aangereikt. Achter de bar staat iemand anders dan gewoonlijk. Hij is een langharige gast met een scherp gezicht.
Ben ik wel de juiste deur binnengestapt?
Deze gedachte brengt hem ertoe beter rond te kijken.
Is dit eigenlijk wel Het Koffiehuis?
Met enige moeite ontcijfert hij het opschrift in spiegelschrift op het raam aan de straatzijde: Purple Haze verwijst naar een droom van Hendrix waarin hij werd omgeven door paarse rook. Hij had waarschijnlijk straffe wiet gerookt. Om een of andere reden verwart Reindert de naam met Agent Orange, de chemische troep die de Amerikaanse Airforce over de regenwouden van Laos en Vietnam sproeit.
Deze oorlog leeft sterk onder jongeren. Alle verschrikkingen worden toegeschreven aan de Amerikanen.
“Ze hebben daar niets te zoeken”.
Naar de mode van de tijd wordt de bestreden Vietcong beschouwd als Links en legitiem, waar dit eigenlijk vooral een nationalistische beweging is die bij gebrek aan beter de wapens ophalen bij de inderdaad communistische Chinezen en Russen. Reindert leest er al jaren over in Het Parool Lees Die Krant, die elke dag op de deurmat van het ouderlijk huis valt.
Rondsjouwen met een tekstbord Johnson Moordenaar, heeft hij altijd een beetje beneden zijn stand gevonden. Net als het roepen van leuzen op een of ander waaiplein of grasveld.
Het is goedgekeurd protest. Dat kan nooit iets opleveren. Vandaar de RAF in Duitsland. Ze plukken een oud-Nazi van de straat, smijten hem in een kofferbak en schieten hem dood bij de vuilnisbelt!
Johnson is trouwens alweer weg. Dezer dagen is Nixon president. Hij beweert ontspanning na te streven met het China van Mao. Zijn geheime agenda is, om Vietnam dichterbij de Chinese grens te kunnen bombarderen. Hier loopt de route ter bevoorrading van de Vietcong. Reindert weet niet goed wat te denken over de kwestie die zoveel van zijn leeftijdgenoten in heel Europa bezighoudt. Foto’s van Amerikaanse bommenwerpers beoordeelt hij eerder op hun brutale schoonheid dan op het doel waarvoor ze rondvliegen. Reindert leeft in dromenland.

Hij onderschept een rondreizend pakje Samson en draait zich een sigaret. Je kan inmiddels zitten, maar hij verkiest het te blijven staan. De muziek resoneert prettig in de wand tegen zijn rug en achterhoofd. Het is trouwens snel te laat om neer te strijken. Twee belegen hippies zijn hem voor en gaan een spelletje schaak spelen. Met hun smalle gezicht en puntbaardje doen ze denken aan doodgravers uit een strip.
Soms zou ik deze hele zooi achter me willen laten. Maar wat kan ik nou eigenlijk?
Naast hem speelt een jongen een ogenblik luchtgitaar. Reindert ziet het en slikt een opmerking in. In een muziekblad heeft gestaan dat er een toernooi is geweest voor luchtgitaristen, een tamelijk belachelijke bezigheid.  
Al oefen ik honderd jaar, dan nog kan ik nog geen tien procent bereiken van wat Hendrix laat horen. Mijn ouders hebben gelijk, mij geen gitaar te gunnen. Het machteloze piepen van Henny’s blokfluit is al erg genoeg. Henny is de zus van Reindert, ruim 2 jaar ouder.
De luchtgitarist kijkt lachend rond. Hij mist een voortand en een andere is zwart.
Drugs. Bolletje wit, bolletje bruin. Henny oefent in haar kamer kinderliedjes voor haar stage. Ze hakkelt maar wat. Zelfs van Thijs van Leer heeft ze nooit gehoord. Straks mag ze haar onkunde overbrengen op de volgende generatie.

Verstrooid drinkt hij zijn glas melk leeg. Zo staat hij er een beetje overbodig bij. Er is zelfs geen plek het glas ergens neer te zetten. Niet dat het uitmaakt: in jongerencafés kan je bijna eindeloos rondhangen. Niemand komt vragen of je onderhand weer eens iets wilt bestellen. Hier is geld verdienen minder belangrijk dan muziek draaien en ouwehoeren. Er is dus alle gelegenheid om te mijmeren, een bezigheid waarvan de waarde wordt onderschat.
Het ging fout bij de keuring. Er kwam een brief van Defensie of ik maar in Amsterdam wilde verschijnen. Die stad ligt dichtbij, maar ik was er nog nooit geweest. Aan het einde van de dag werd ik goedgekeurd en kon ik terug naar mijn tering dorp. Voorlopig.
Hij zuigt een diepe teug rook naar binnen, wacht tot hij draaierig wordt en hervat het afdraaien van mantra’s.
Het is niet allemaal mijn eigen schuld. Ik had moeten wegblijven van de Keuring dag, helemaal niets van mij moeten laten horen. Maar de Oproep lag bovenop mijn boterhammen en Moeder hield de klok nauwlettend in het oog om te zorgen dat ik op tijd bij de bushalte zou staan. Daar is zij heel goed in: ervoor zorgen dat anderen aan hun verplichtingen voldoen.
Hij kijkt naar zijn handen en laat zijn gedachten stromen. Of eerder is het alsof een film in zijn hoofd afspeelt. Hij kijkt naar zichzelf als naar een willekeurige acteur, in een andere tijd, een ander universum, naar een eerdere versie van hemzelf.
In de bus zette ik mijn bezwaren tegen de dienstplicht uiteen. Tijdens dit betoog raakte ik ervan overtuigd de enige te zijn die zou worden afgekeurd. Niemand in de bus had ooit nagedacht over politiek of Vietnam. Als enige zou ik ontkomen aan het noodlot, omdat ik argumenten heb die ertoe doen.
Angstwekkend helder ziet hij de jongens in de bus voor zich, de meesten van hen op weg naar een dagje uit de sleur. Ze lachen om Reindert. Van school weten ze dat hij een vreemde snuiter is, bovendien een tikje betweterig. Toch zijn ze niet onwillig hem in hun midden op te nemen.
Doe maar gewoon, dat is al gek genoeg. Jullie gaan naar de slachtbank.

In de maalstroom van oppervlakkige meegaandheid laat hij toe dat zijn lengte wordt gemeten, zijn urine in een daarvoor bestemde fles belandt. Zelfs vult hij formulieren in en eet met de anderen een boterham in de kantine. Meelopen is veel makkelijker dan je afzetten. Tegen het einde van de middag wordt hij naar een kamer geroepen. Tegenover hem zit een kerel die zegt dat hij majoor is. Eindelijk doet Reindert waarvoor hij is gekomen.
Ik zei tegen die autoritaire hufter: de strategie van Mao is om aan te vallen met een klein groepje, toeslaan en wegwezen. Het had me niet verwonderd of hij was opgestaan om me vuistslagen toe te dienen. Daar ben ik als het ware beter op voorbereid dan positief geouwehoer over de NAVO en de perverse Russen.
In de bus op de terugweg zit hij andermaal met de anderen van het platteland. Iedereen is goedgekeurd. Alleen een kneus met een hartprobleem is afgewezen. De jongen zit op de achterbank in de bus en maakt luidkeels grappen. Toch lijkt hij ongelukkig, mogelijk omdat hij uit de toon valt. Ergens hoort hij er al niet meer bij. Reindert voelt zin opkomen hem in elkaar te slaan.

Op de draaitafel in voormalig Het Koffiehuis ligt inmiddels een plaat van Fleetwood Mac. Zo te horen is zanger-gitarist Peter Green flink van het padje: drugs en alcohol. De muziek klinkt als van een doodsbange man onder zijn bed in een psychiatrische inrichting.
Het café is een stuk leger geworden zonder dat Reindert de deur heeft zien opengaan. Hij zou nog iets kunnen bestellen, plaatsnemen aan een van de wrakkige bankjes, voortgaan met niets doen. In plaats daarvan rekent hij de melk af en verlaat het lokaaltje. Achter zijn rug begint Johnny Winter. Je hoeft niet zelf gitaar te spelen om te weten wie het wel kan. Over de winkelstraat veegt kille wind.
Moet ik alweer naar huis?

III

Pa Reindert werkt in het Gemeentehuis dat Secretarie wordt genoemd. Hier heeft hij vernomen dat zijn inwonende zoon recht heeft op een uitkering in het kader van de Bijstandswet. Voor het eerst na de oorlog bestaat er zoiets als werkloosheid onder jongeren. En er is geld! Er wordt aardgas gewonnen in Slochteren, een gat achterin Nederland. Er ligt voor een eeuw aan energie die evenwel naar goed Hollands gebruik snel zal worden verkocht, bijvoorbeeld aan Duitsland.
Even een formuliertje invullen, een paar weekjes wachten en Reindert kan zich melden aan de balie, zo wordt Vader tot zijn verbijstering verteld.

Pa Reindert houdt deze kennis een paar dagen of weken voor zich. Dit zal zijn omdat hij in een dilemma verkeert: enerzijds vindt hij het belachelijk dat zijn lamlendige zoon een uitkering (hoe gering ook) kan krijgen, nee: er recht op heeft! Anderzijds beseft hij dat elk inkomen de druk op zijn eigen financiële huishouding zal verminderen: geen zakgeld meer, zelf kleding kopen, een bijdrage leveren aan het gezinsbudget.
Op een avond gaat hij overstag. Misschien omdat hij heeft bedacht meer zekerheid te krijgen dat er geen benzine meer uit de grasmaaier in de tank van Reinderts Kreidler verdwijnt, of anders omdat hij ergens rekent op schaamte bij die langharige leegloper.

Reindert is verrast en opgetogen over de mededeling. Het klinkt alsof Sinterklaas in aantocht is. Op voorhand vindt hij de Bijstandswet fantastisch! Al de volgende dag meldt hij zich aan de balie en stelt tot zijn vreugde vast dat solliciteren geheel overbodig is nu hij binnenkort wordt opgeroepen voor de militaire dienst. Heeft hij misschien zin in een tijdelijk baantje? Reindert ontwijkt, wordt als het ware vloeibaar. Hij ondergaat het ambtelijk gezwam met een stoïcijnse glimlach. In het zicht staat Pa Reindert aan een kopieermachine.
Arme Vader! Zijn halve leven in de klei geploeterd voor een grijpstuiver. Nu staat hij zinloze kopietjes te draaien en ik loop binnenkort de deur uit met gratis 50 gulden.
Om dit vooruitzicht te vieren, koopt hij onderweg naar huis bij de bakker vier gebakjes.
“Wat heb je daar nou?”
“Iets voor bij de koffie, vanavond”.
“Wat heeft dit te betekenen?”
Nooit koopt Reindert zelfs maar een pakje speculaas voor het gezin.
“Ik krijg binnenkort mijn geld op het gemeentehuis”.
“Jouw geld? Je betaalt voortaan 15 gulden kostgeld en van zakgeld is natuurlijk geen sprake meer. En je mag zelf je kleding kopen. Het is hier geen hotel!”.
Reinderts moeder springt bijna uit haar vel. Er is gewoon te veel onrecht in de moderne wereld om te verstouwen.
Op het werkblad in de keuken staan de vier gebakjes te wachten op een gezellig samenzijn. Moeder weigert toe te staan dat ze zolang in de koelkast mogen. Liever ziet ze, dat het lekkers bederft en vroegtijdig de vuilbak in kan.

De rest van de dag brengt hij door in zijn kamer, uitzicht op de tuinen van achterburen. Hier is het rustig. De bewoners werken op kantoor of staan voor de klas; zo’n straat is het wel. Een dag zou hier zomaar een week of een maand kunnen duren en ergens is dit ook het geval. Men leeft van vakantie naar vakantie en krijgt kindjes zonder de notie dat er ooit lastige pubers uit zullen groeien. Reindert heeft een vroeger klasgenootje zien rondsjouwen met een gevulde kinderwagen. Hij mag soms traag van begrip zijn, instinctief heeft hij bijtijds begrepen hier verre van te blijven.
Trouwen en kindjes krijgen. Van de regen in de drup.
Vandaag is er helemaal niemand op straat. Er passeert geen enkele auto en het is nog te vroeg voor de SRV, de kruidenier met een omgebouwde vrachtwagen, beladen met spullen die je bij de vaste winkel ook kan kopen. Reindert staart tussen de huizenblokken door naar het oneindige en steekt een sigaret aan.
Ik wil boeken lezen en rondhangen, weet ik veel. Ik heb op het land al genoeg gewerkt.  
Het scheelt weinig of hij krijgt een erectie van dergelijke vrolijke vooruitzichten.

Tijdens het avondeten is de sfeer ongemakkelijk. Pa Reindert heeft zijn zoon heus wel zien staan, bij de balie van de Secretarie. Tussen de regels door laat hij dit blijken, maar het kan Reindert niets schelen.
Dan had je het bedrijf niet moeten verkopen. Het is je eigen schuld. Het is oktober. We konden rode bieten oogsten, of alvast aardappelen voor de export sorteren. Je hebt godverdomme alles vergooid: huis en schuur, het erf, land, de bollenkraam, krijg de klere!
Het lijkt, of ieder somber vooruitdenkt aan de vermaledijde gebakjes die Reindert in huis heeft gehaald. Het onderwerp komt evenwel niet aan de orde.
Ik zou alles zelf naar binnen moeten schrokken en voor de tv op de vloer uitbraken.
Maar wanneer het moment daar is, doet iedereen normaal. Het wordt waarachtig gezellig, als in vervlogen dagen. Erg lang houdt dit niet stand. Moeder heeft een mededeling.
“Daarginder hebben ze geen gebak. Niet voor gewone soldaten tenminste”.
Voor een enkele keer reageert Reindert ad rem.
“Dan word ik toch gewoon kolonel. Ik stuur de mannen de bush in en ga zelf tv kijken, met een gebakje naast de thee”.
Zelfs Pa Reindert moet lachen. Maar Reindert voelt woede opkomen.
Waarom moet dat wijf altijd alles verpesten?
Dit kan hij evenwel niet uitspreken zonder gevolgen. Daarom zegt hij iets anders.
“Ik snap niet waarom alleen mannen in dienst moeten. Vrouwen hebben makkelijk praten. Kritiek leveren en de Margriet lezen”.
“Wil jij vrouwen laten vechten?”
Een bijdrage van Vader. Hier is Reindert op voorbereid.
“Waarom niet?  Henny was goed genoeg om in regen en wind aardappels te rooien en spruiten te plukken. Zal dit veel zwaarder zijn?”
Henny, de twee jaar oudere zus van Reindert. Vader noch Moeder heeft er ooit moeite mee gehad hun dochter aan het werk te zetten.

Na de thee verlaat hij met gemengde gevoelens de woonkamer. Achter zijn rug schakelt Moeder de tv af – zo voelt het tenminste. Zij wil voort met een breipatroon en wordt daarbij liever niet afgeleid door allerlei geluiden. In de nieuwe tijd zit niemand nog op een gebreide trui te wachten, maar Moeder doet niets liever dan handwerken.
Ze kon beter in een klooster intreden. Meneer pastoor vindt de twee rijen knopen op zijn habijt geweldig. Dubbel genaaid houdt beter.
De trap naar de bovenetage is bekleed met tapijt. Alleen trede nummer 8 (van onderaf gerekend) kraakt een beetje. Het is van belang dit te weten, want zo kan Reindert tegenwoordig in de nacht naar de wc zonder gezanik te krijgen. Zolang hij maar niet doortrekt. In het oude huis is nachtelijk afdalen niet toegestaan; doortrekken helemaal uit den boze.
Moeder slaapt licht. Vader heeft zijn nachtrust hard nodig. Ik kan elke redenering vooraf uitschrijven. Zou iemand naar zo’n toneelstuk willen kijken?
Eenmaal in zijn kamer hoort Reindert onder zich deuren open en dicht gaan. Het is hem duidelijk dat Vader in de aangebouwde garage een klusje oppakt. Dit zal niet eenvoudig zijn, want zijn gereedschap stamt grotendeels van voor de Tweede Wereldoorlog. Van moderne plastic apparaten die in elkaar geklikt zijn, begrijpt hij al helemaal niets.
Vader wordt later bijgezet in het Museum voor Volkenkunde. Stadse toeristen vergapen zich aan zijn getaande gezicht, de van arbeid kromgetrokken handen. Ja kinderen, zo worden ze niet meer gemaakt!
Met ergernis denkt Reindert aan de zelfgemaakte laden in een kast van de ouderlijke slaapkamer. Moeder dwingt ruimte af om haar driehonderd paar sokken en onderbroeken in op te bergen. Terwijl Vader in zijn vrije uren aan het werk is met zaag en boormachine, staat Moeder achter zijn rug te drentelen. Ze kan het maar niet opbrengen iets anders te gaan doen.

Gebiologeerd staart hij naar de verlichte zenderschaal van zijn radio. Een mooi bezit! De aanschaf valt natuurlijk slecht bij Moeder. Hierbij is het moeilijk uit te maken of er sprake is van terechte vrees voor geluidsoverlast of van ordinaire jaloezie. Reindert ondergaat en negeert waar mogelijk, maar het kost hem wel moeite blij te zijn met zijn aanschaf. Desondanks mag je spreken van een aanwinst.
Een andere wereld. Muziek en meningen. In de woonkamer mag ik alleen luisteren op tijden die Moeder uitkomen: nooit dus.
Hij stemt af op de monotone stem van een Duitse nieuwslezer en zweeft weg in gedachten. Met voormalig vriend Wim reist hij een paar jaar eerder met de brommer naar de Ardennen. Tegen alle instructies van Moeder in. Ze houdt zelfs zijn Toeristenkaart achter om dit af te dwingen. Vanuit Luxemburg steken ze de grens met Duitsland over. In Bitburg is een café met drukte voor de deur. Het blijkt een hangout voor Amerikaanse militairen, hier gelegerd in het kader van de Koude Oorlog, de permanente vrees voor een Russische invasie. Op een klein podium buffelt een tweederangs bandje.
Een paar soldaten zijn dronken en storen zich openlijk aan onze lange haren. Wim staat op. Hij speelt een woeste riedel op de piano op het podium. Jerry Lee Lewis! We krijgen al het bier dat we maar op kunnen: double Dutch.

Zijn ingebouwde radarsysteem bemerkt, dat nog iemand de trap beklimt. Henny begeeft zich naar haar eigen kamer om zich voor te bereiden op de lessen die zij de volgende dag aan een klas jonge schoolkinderen zal geven.
Henny krijgt nimmer een oproep voor militaire dienst. Voor haar geen verkapte dreigementen ingeval je geen zin hebt om er gevolg aan te geven.
Zijn weeklagen dreigt weer de overhand te krijgen.
Ik zit aan alle kanten klem. Hoe ben ik hier in vredesnaam terechtgekomen?
Boos overdenkt hij de omstandigheid dat Moeder elke avond probeert haar domein te bevestigen, de woonkamer voor zichzelf te claimen. Vaak met succes.
Ze zegt niets bijzonders, maar er gaat een soort onzichtbare druk van haar uit.
Moeder is als Zwarte Materie. Ze zuigt alle energie en initiatief uit ons op en laat lege hulzen achter. Wij zijn zombies, schaduwen van wie we ooit waren.

Wanneer hij scherper luistert, hoort hij onder zich de slede van de breimachine heen en weer gaan. Het kan ook zijn, dat hij zich dit verbeeldt, maar wat maakt dit voor verschil? Het geluid is immers oud en ijzersterk. Gemakkelijk, zelfs onontkoombaar, ziet hij Moeders gezichtsuitdrukking voor zich waarmee zij de machine in werking zet. Het apparaat werkt handmatig en vergt enige kracht om het te bedienen.
Het ontbreekt haar aan handkracht om ons te slaan. Dat doet ze liever met een schoen of pantoffel.
De gedachte is actueel, de situatie ligt dieper in het verleden. Het oude huis staat op een groot erf, omgeven door weilanden en akkers. De kinderen zijn jong. Moeder kan zich uitleven om haar zin af te dwingen. Ze hoeft niet te vrezen dat iemand haar bezig hoort of ziet. Na het meppen met een schoen of de koekenpan grijpt ze naar de kop van haar arm: pijn! Wat doen jullie me aan, waaraan heb ik zulke kinderen verdiend?!
Om zijn gedachten te overstemmen, zet hij het geluid van de radio iets harder. Hier in huis de volumeknop bedienen, is een nauwkeurig klusje. Reindert wil Moeder ergeren, zonder dat Vader aanleiding heeft er iets van te vinden.
Dit huis herbergt de kern van de Koude Oorlog. Machtsgebieden bestrijden elkaar om het volgende moment weer de beste vriendjes te zijn. De ware geschiedenis wordt voortdurend herschreven. Moeder ontkent glashard wat ze een half jaar eerder nog stellig beweert. Alles is altijd geweest zoals het heden er uit ziet. George Orwell, 1984.
De overpeinzing verwondert hemzelf. Staan zijn ouders echt tegenover elkaar? Dit komt Reindert onwaarschijnlijk voor. Uiteindelijk is er een enkele gedragslijn.
Ze tolereren elkaar, zijn van elkaar afhankelijk, reageren zich af op anderen. Dat is liefde.

IV

De avond van de tiende november valt zonder dat aan Reindert is geopenbaard hoe hij onder de dienstplicht kan uitkomen. Hij ontvangt geen instructies van Hogerhand en niemand om hem heen benoemt iets zinnigs. De algemene houding is: tegen de overheid valt niet op te boksen.
Het lijkt of iedereen wacht tot het zover is. Daarginder krijg ik vast een dom ongeluk, of word ik elke vrijdag door een graatmagere sergeant in elkaar getremd. Naar huis gaan in het weekeinde heeft geen zin en ik zal er evenmin iets voor voelen.
Met een buitenstaander de boel eens goed op een rijtje zetten, is nauwelijks een optie. Na de examens vallen schoolklassen uiteen. Dagelijkse omgang vervalt per direct. In zijn dorp woont geen enkele voormalige klasgenoot. Bij welke volwassene zou je te rade kunnen? Misschien bestaan ze wel, maar Reindert kent ze niet. Hij groeit op in een boerenbedrijf waar je op jezelf bent aangewezen.
In Amsterdam zitten alleen Kabouters, ludieke grapjurken. Ik zou beter Ulrike Meinhoff te spreken krijgen.

Toch gloort er hoop. Met voormalig klasgenoot Floris schrijft Reindert enkele jaren eerder een artikel over dienstplicht in De Schoolkrant. De klas zit immers vol jongemannen die moeten opdraven. De meeste hopen te gaan studeren en daarmee de zaak zolang vooruit te schuiven dat ze alsnog worden vrijgesteld.
Al haal ik mijn HBS-diploma, wat zou ik verder studeren? En waar? Moet ik jaren langer in dat huis wonen, bij Moeder aan tafel eten, Vader op zaterdag helpen? Het doet al pijn hem in zo’n domme bloementuin te zien rondkruipen. Om de 16 centimeter een plantje ingraven, beetje water erbij, god beware me.
Schrijvend aan het artikel, realiseert Reindert zich dat de essentie ligt in de vraag wat je met je leven wilt aanvangen. Hierover heeft hij zelden nagedacht, niet beseffend dat ouders noch school iets hebben bijgedragen om dat wel te doen.
Ik had in Zeeland geboren moeten zijn: Luctor et Emergo. Mijn leven is een verlengstuk van dat van mijn ouders. Ik sta in hun dienst, maar ben door de bedrijfsbeëindiging ontslagen. Hoe komt het dat Henny wel over een beroep heeft nagedacht?
Na de examencrash is het contact met Floris gebleven. In het weekeinde bezoeken ze soms samen cafés in de stad van hun schoolgang.

Floris noch hijzelf is wat je noemt een pacifist. De PSP mag een sympathieke politieke partij zijn, evengoed ben je bereid van je af te bijten mocht het nodig worden. Een politiek motief om aan de dienstplicht te ontsnappen, valt hiermee af. Het argument tijdverlies draagt enige relevantie, maar komt een beetje kaal over, zeg maar: bedacht. Ziek, zwak of misselijk zijn de jongens geen van beiden en een geloofsovertuiging ontbreekt hen beide. De spoeling wordt dun.
Ik geloof dat ik niet erg van verandering houd. Zonder dat is het leven al moeilijk genoeg.
Dat Reindert slecht omgaat met chaos en massaliteit, met onvoorspelbare veranderingen en onrealistische verwachtingen, is voor hem zo normaal dat hij het niet onderkent. Voor hem is het normaal beren op de weg te zien, zich in te dekken, de kat uit de boom te kijken. In militaire dienst moeten, is een regelrechte bedreiging omdat hij voor de tweede keer binnen een paar jaar uit zijn habitat zal worden gegooid.

Gewoontegetrouw trekt hij zich direct na de avondmaaltijd terug in zijn kamer. Het afruimen van de eettafel en de afwas zijn niet aan hem, maar aan Henny. Het is een ongeschreven regel dat er werk bestaat waar mannen en jongens geen deel aan hebben. Henny wast af, waar Moeder de borden en glazen afdroogt en in de kasten zet. Moeder wil de regie niet uit handen geven. Ze is trots op haar nieuwe keuken, ondanks dat de borden en het bestek meuk uit het oude huis zijn. Waar gaat het heen wanneer ieder in huis maar wat aanrommelt in kasten en laden? Van elke nieuwe aanschaf gaat zij ervan uit dat deze zal meegaan tot in de eeuwigheid. Waar dit tegenvalt, mag je je afvragen wie hieraan schuld heeft: de fabrikant, de winkelier, de installateur, iemand in haar huis?
Uit zijn zinloos geworden bureau diept Reindert een paar oude plakalbums op. Deze bevatten verzamelingen, meestal incompleet. Ze zijn misschien wel de kern van zijn oude leven: fanatiek bijeengeschraapte plaatjes, met precisie ingeplakt, de ontbrekende nummers als bewijs van het tekortschieten. Een wereld die nooit helemaal onder controle werd gebracht.
Leerboeken zijn ingeleverd. De school heeft er niets meer aan wegens de omslag in het landelijk systeem van onderwijs, maar wie weet wordt er nog een avondcursus mee gevuld. Al met al lijkt het of delen van zijn leven zinloos zijn geworden, of nooit hebben bestaan. Een diploma op perkament zou er niet eens veel aan veranderen. Zelfs het diploma zal mettertijd glans verliezen. Alles is maar tijdelijk van waarde.
Zoveel scheelde het niet eens, alles bij elkaar. Ik had een oorkonde kunnen krijgen om aan te tonen hoe ver je kan komen zonder in de schoolbanken te zitten.

De komende dag is belangrijk, om niet te zeggen beslissend. Dan moet Reindert naar Harderwijk, een plaats die hij alleen kent als een rood vlekje op de landkaart in een klaslokaal. Hier wacht hem de kazerne. Zo’n gebouw kent hij alleen van foto’s. Het lijkt hem op voorhand de hel op aarde: massa’s mensen, nergens een plek voor jezelf, controle en correctie, overal een ander voor nodig hebben om iets voor elkaar te krijgen, buiten het zicht van bazen te blijven. Eraan denken, volstaat feitelijk al om ziek te worden.
Niemand vraagt je, waarom het zo belangrijk, laat staan leuk zal zijn om in dienst te gaan. Dit is ook een vorm van indoctrinatie.

Je kan niet oneindig over een naderend lot blijven nadenken. Manmoedig neemt hij een besluit. Hij raapt wat kleding en toiletspullen bijeen in een tas, rolt een slaapzak op, zet de radio aan en gaat achterover op bed liggen. De avondthee slaat hij deze keer over, vooral om huiskamergesprekken te mijden.
Straks komen mijn ouders naar boven. Ze weten dat ik morgen moet afreizen. Ik zit in de val. Daarom wordt er weinig over gesproken. Wij hebben wel wat anders aan ons hoofd. Fouten hebben consequenties.
Het wachten duurt lang. Er zit weinig anders op dan overeind te komen, de trap af te dalen en naar de wc te gaan. Vanuit de woonkamer bereikt hem geen enkel geluid. Toch brandt hier gewoon het licht.
Moeder zit aan tafel met een borduurlap, een zogeheten schellenkoord. Vader heeft pagina 20 van Het Parool bereikt. Hennie kijkt schoolschriften na met een rood potlood. Of ligt ze al in bed?

Tegen half elf voltrekt zich het dagelijks ritueel: stemmen in de hal, gestommel bij de buitendeur, voetstappen op de trap. Deuren gaan open en dicht, als laatste die van de ouderlijke slaapkamer. De badkamer blijft donker.
Wanneer wassen die mensen zich eigenlijk?
Het komt Reindert voor, dat zijn ouders meteen voor de hele wijk hebben besloten dat de nacht begint. Van de straat komt geen enkel geluid meer binnen.
Met geopende ogen ligt hij op bed. Gedachten voeren hem terug naar nachten in het vorige huis, te midden van akkers en weilanden, in de nacht overkapt door het oneindige duister. Staren naar de sterrenlucht is een bijna mystieke ervaring waaraan hij verslaafd raakt. Soms is er bewolking en regent het, te horen aan het druipen van het dakgootwater in de regenput. Van deze eentonigheid gaat een diepe troost uit.
Vader heeft niets met sterren en planeten, afstanden en tijd die zich onttrekt aan de wijzers van zijn horloge. Hij heeft vaak in de nacht op het land gewerkt, maar de Poolster kan hij niet aanwijzen. Heeft hij zich nooit afgevraagd of er ergens in die diepte ook leven kan zijn? Of daar iemand is die ook naar de hemel staart?

In slaap vallen, is er niet bij. Hiervoor is het te vroeg en evengoed te laat. Reindert heeft een schema in zijn hoofd van elkaar opvolgende stappen om zijn voornemens uit te voeren. Hij heeft het plan opgevat het ouderlijk huis te verlaten zonder dat iemand iets merkt. Ter voorbereiding heeft hij een kopie laten maken van de sleutel van de achterdeur.
Van mijn ouders heb ik niets goeds te verwachten. De kazerne belt na enkele dagen waar ik blijf. Moeder legt het uit, half in onnozelheid, half om haar gevoel van orde overeind te houden.
Hij sluit zijn ogen en sluimert als een kat.
Joost mag weten hoelang de nacht duurt die ik tegemoet ga.
De trap afdalen, jas aantrekken en normaal vertrekken, is op z’n minst een krachttoer. Reindert heeft deze eenvoudige route al honderd keer aan zich voorbij laten gaan.
Moeder is klaarwakker. Ze vertrouwt de situatie voor geen cent. Van katten in het nauw weet ze alles. Ze zal heisa maken. Jongen, wees toch verstandig!
Hij stelt zich de situatie voor en hoort Vader snurken.
Moeder ergert zich halfdood aan de herrie die haar hindert alle muizenissen op te vangen. Bij de bouw van het huis had ze vast een eigen slaapplek willen bedingen. Omdat Henny en ik er nog zijn, is het er niet van gekomen.
Reindert kan zo helder denken, dat hij bijna om zichzelf moet lachen.
Voor Vader in bed stapt, gaat hij pissen in de tuin. Ik heb het een keer gezien en de volgende avond was het weer raak. Die gewoonte heeft hij van lang geleden meegebracht. Als kind al daalt hij de trap in de boerderij af, gaat naar buiten, snuift de nachtlucht in en watert tegen een muur. Zou iemand hem ooit op deze vreemde gewoonte hebben aangesproken?

Scherp denken aan zijn vader brengt nog een andere herinnering. Pa Reindert wordt niet zomaar afgekeurd door een huisarts om te kopen. Dat is het restant van een gecompliceerd verhaal.
Hij is gewoon in dienst gegaan. Daar heeft hij immers rijbewijzen gehaald. Pas toen uitzenden naar Indië aan de orde kwam, veranderde de zaak.
Zonder dit te willen, komt een oude uitspraak van Moeder in hem omhoog.
“Je vader bleef liever bij zijn meisje”.
Reinderts adem stokt. Destijds vond hij de opmerking wel grappig, maar inmiddels denkt hij er anders over. Is het werkelijk zo gegaan?
Vader stelt alles in het werk om met Moeder te kunnen trouwen! Wat heeft ze in vredesnaam tegen hem gezegd: dat ze niet op hem zal wachten? Waarom gelooft hij dit? Waar zal Moeder anders terecht kunnen? Neemt hij daarvoor het risico te worden ontmaskerd? In die tijd worden simulanten beschouwd als landverraders. Arme Vader! Hij had beter kunnen gaan. Liever sterven in de bush dan dit.

In de ouderlijke slaapkamer gaat plotseling het licht aan. Onmiddellijk glijdt Reindert onder de dekens van zijn bed. Komt ze hem controleren? Moeder verlaat de slaapkamer en gaat beneden plassen, nogal ongebruikelijk. Na een minuut keert ze weer. Onwillekeurig telt Reindert de voetstappen.
Moeder zegt: Bewaar je plas maar voor de volgende morgen. En anders gebruik je maar de po.
Alsof de Middeleeuwen nog gelden, hebben zowel Henny als Reindert tot ver in hun puberteit een po onder hun bed. Nooit wordt er een woord over gezegd. Reindert schaamt zich halfdood. De huiswetten gelden voor iedereen, maar niet voor Moeder.
Stel dat een van mijn schoolvrienden het ziet. Het verhaal gaat over het schoolplein. Hij heeft een pispot onder zijn bed! Ik zal moeten vechten om me te handhaven.

Het is vreemd om midden in de nacht naast je bed te wachten, de lamp uit te laten en te luisteren hoe je weg kan komen zonder een huisgenoot te alarmeren. Reindert ervaart de beperkte afmetingen van zijn kamer. Er kan een bed staan, een bureautje, ertussen een vloerkleedje van de markt.
Jij bent een nagel aan onze doodkist. Dat zegt Vader. Jarenlang heb ik voor hem gewerkt. We deden soms een spelletje tijdens het wieden of planten. Bijvoorbeeld alle steden in Nederland opnoemen die met een A beginnen. Zo vliegt de tijd voorbij en je werkt er niet minder door. Waarom zegt hij van die ergerlijke dingen? Hij zal het niet zelf hebben bedacht. Dat verdomde serpent.
Nogmaals gaat hij na of alles klaarligt wat hij nodig denkt te hebben. Met de brommer vertrekken, is geen optie. Het lawaai zal iedereen het bed uitjagen en je laat een Kreidler niet voor onbepaalde tijd ergens op straat achter. Hij besluit op te houden te discussiëren met zichzelf en tot daden over te gaan.

In de stad staat zijn vroegere school. Hier kent hij de weg en mensen. Hij heeft een vage afspraak om te overnachten in een kraakpand, al is het met deze gasten lastig afspraken maken. Aan meningen en flauwekul geen gebrek, maar concrete zaken hebben zelden prioriteit.
Als een uitbrekende misdadiger opent hij het venster. De straat achter het huis is leeg en donker. Hondjes worden in het dorp niet later dan om een uur of tien uitgelaten. Bewoners liggen allang in bed. Hij heeft geluk: er nadert een late auto. De slaapkamers van zijn ouders en Henny liggen aan de straatkant. Onder dekking van het autogeluid werpt hij zijn tas in de tuin.
Wie in godsnaam smijt in de nacht een tas uit het raam van de bovenverdieping van het huis waar hij woont?
Bij de gedachte hieraan schiet hij bijna in de lach.
Gewoon doorgaan. Moeder komt niet zo rap haar bed uit. Ze is bang dat Vader wakker wordt en dat zou na haar bezoek aan de wc al de tweede keer worden. Of ze denkt: laat die jongen in zijn sop gaarkoken.
Zich vasthoudend aan de bovenkant van de sponning stapt Reindert op de vensterbank, al half buiten de gevel. Met zijn linkerhand probeert hij het raam provisorisch te sluiten om te voorkomen dat het in de nachtwind heen en weer zal slaan. Gemakkelijk is het allesbehalve.
Wat denken mensen in heikele situaties? Kan je dit nog denken noemen, of neemt instinct de zaak over? Daar staat hij, geplakt tegen de gevel van de bovenverdieping. Wie hem vanaf de straat ziet, zal denken dat hij levensmoe is, er een einde aan wil maken. Heel veel zou die persoon niet eens van de waarheid afzitten.

En verdomd: op straat komt iemand aanlopen. Het is een man met een fiets aan de hand. Hij is kennelijk enigszins onder invloed. De moed zinkt Reindert in de schoenen. Wat te antwoorden wanneer die man hem aanspreekt: dat hij de voegen van de achtergevel controleert? Hoe uit te leggen dat hij niet naar binnen wil, maar juist naar buiten? Maar de man ziet hem niet, of houdt zich van de domme. Langzaam schuift zijn gestalte uit beeld. Door het lange stilstaan voelt Reindert eens te meer de kilte van de herfstnacht. Bovendien is het is lastig in een raamsponning te staan, een meter of drie boven een tegelpad.
Zonder nog eens te wachten op afleidend geluid, draait hij zich om en springt. Het gazon, rustend op een laag turfmolm, slaat als een zachte matras ineen op de plek waar hij neerkomt. Twee diepe afdrukken van schoenmaat 43 zullen de volgende morgen goed zichtbaar zijn. Reindert is zich bewust van het onomkeerbare. Hij haast zich naar de meest donkere plek en ritst zijn broek open om te plassen.
Hier stond Vader een uur geleden. Wie zegt dat erfelijkheid niet bestaat?
De diepe sporen in het gazon zitten hem niet lekker. Herstel, zo in het donker, is evenwel onmogelijk. Het valt gemakkelijk voor te stellen wat er de volgende morgen gebeurt.
Vader zal denken: wat is hier verdomme aan de hand? Daarna richt hij zijn blik naar mijn venster, nog steeds zonder begrip. Hij stuurt Moeder de trap op om in mijn kamer te kijken en wacht tot ze roept: ‘”Hij is er niet meer!”

Reindert is opgelucht nu hij van zijn urine is verlost. Om te beginnen spoelt hij zijn schoenen af onder de tuinkraan, bevestigd aan de gevel van de garage. Met de achtergehouden sleutel opent hij voorzichtig de achterdeur. Deze past.
Mijn slaapzak ligt nog boven!
Een ogenblik kan hij wel schreeuwen van boosheid. In zijn drift zou hij het liefst met kabaal de trap opstormen om zijn fout te herstellen. Of anders de tijd een kwartier terugdraaien, alle handelingen nog eens uitvoeren en deze keer zonder stommiteiten. Reindert kan zich wel voor het hoofd slaan.
Wie niet oplet, moet de gevolgen maar dragen.
Hij wil voortmaken. Het raam van zijn slaapkamer is niet echt afgesloten. In combinatie met de openstaande buitendeur kan een luchtstroom het raam laat klapperen. Hij knipt het garagelicht aan. Dit is vanuit de ouderlijke slaapkamer, noch door Henny waar te nemen. De Kreidler staat uitnodigend te blinken, maar Reindert beheerst zich. Met enige moeite hij slaagt erin zijn oude fiets buiten te krijgen. Hij knipt het licht uit, steekt zijn tas onder de snelbinders en begint aan de tocht naar de stad.

V

Het kraakpand waar hij voor staat, ligt direct aan een gracht en is daarom van fundering tot dakgoot doortrokken met vocht. Het is een gruwelijke plek, waar je alleen vuilniszakken of een dooie kat verwacht. Eerder in de week is Reindert op eigen gezag het pand binnengedrongen. Op zolder is nog plek, al weet je nooit wie hier allemaal rondhangen. Zoals veel panden in het oude stadsdeel staat dit krot al jarenlang leeg. Deuren en vloerdelen zijn vergeefs weggehaald om het kraken tegen te gaan. Elektraleidingen zijn uit de buizen getrokken. Ruiten zijn gebarsten of afgeplakt met zwarte folie die als grote vleermuizen in de nachtelijke wind bewegen. Verwarming is er natuurlijk niet, maar wel waterleiding! Sommige Nederlandse voorzieningen houden stand, al is de ondergang van het Avondland nabij.
Tegen de buitendeur hangt een plakkaat van de gemeente Onbewoonbaar Verklaarde Woning. Je zou denken dat het pand op de nominatie van de sloophamer staat, maar maand na maand er gebeurt niets. Ergens in de toekomst zal het uit haar coma ontwaken, hersteld worden door een slimme projectontwikkelaar. Zij kennen het klappen van de zweep. Maar zover is het nog niet.
Met vooruitziende blik heeft Reindert een elektrische zaklamp meegebracht. Zo voorkom je, al in de eerste nacht nek of benen te breken over puin en brokken hout van uit hun sponningen getrapte deuren. In het pand is het gruizig stil.
Een uur geleden lag ik nog in mijn eigen bed.

Alois blijkt thuis, te weten de zolder. Hij is een illegaal in het land verblijvende Algerijn. In de stad lopen meer onduidelijke figuren rond, maar Algerijnen zijn er weinig. Hij heeft Reindert het onderkomen aangeboden tijdens een partijtje schaak in het Koffiehuis. Alois spreekt van huis uit Frans, maar houdt zich liever bij de Duitse taal. Reindert heeft gedacht, dat hij misschien uit de Elzas komt, maar hiernaar vragen wordt hem te ingewikkeld. Aan een zolderbalk is een moderne pech-onderweg lamp opgehangen, een merkwaardig attribuut. De lichtbundel vormt een ellips op de zoldervloer, die bezaaid ligt met vloerkleden van weleer.
“Daar ben ik. Wat een toestand in Marokko”.
Reindert zoekt naar een plek om zijn tas neer te zetten.
“Ik kom uit Algerije, niet uit Marokko”.
Alois heeft haast. Dat hij Reindert toestemming geeft naar de zolder te komen, heeft een reden: hij wil een paar dagen weg, maar zijn plek behouden. En het ligt nog iets ingewikkelder. Zijn slaapplek blijkt met planken afgescheiden te zijn.
“Luister, je kan de hele zolder gebruiken. Maar blijf weg uit mijn kamer, want daar lig ik”.
Reindert mag een blik werpen in het hok van zijn gastheer. Dit ziet eruit als de rest van het huis, maar er staat zowaar een metalen bed met een nette matras en opgevouwen slaapzak.
Hij is in het leger geweest. Daar leer je om een bed netjes op te maken.
Het is Reindert allang best. Hij haalt zijn schouders op. Veel nachten zal hij niet blijven. Samen verslepen ze een loodzwaar afgedankt vloerkleed naar de plek waar hij zal slapen.
“Waar is je slaapzak?”
Alois neemt de lamp van de haak en schijnt ermee in het gezicht van zijn nieuwe huisgenoot. De lege handen van Reindert geven het antwoord op de vraag.
“Ik moet nog even weg. Doe mij een lol en ga slapen, want straks kom ik terug met een vriendin”.

De lichtbundel zwaait weg en de laarzen van Alois klossen de trappen af. Ze vermengen zich met andere stemmen en ook voetstappen. Met ingehouden adem volgt Reindert deze. Kennelijk bivakkeren er meer mensen in het huis. Elke stad heeft een onderwereld. De geluiden duiden op onenigheid, maar blijven op afstand.
“Het is altijd hetzelfde met jou!’
“Dat kon ik toch allemaal niet weten”.
En man en een vrouw maken ruzie. Een deur slaat zo hard dicht, dat het pand ervan trilt. Over de kade, een eind verderop, rijden auto’s van hulpverleners, zo te horen de brandweer, misschien ook politie. De toonhoogte van de geluiden verandert gaandeweg.
Dat is het Dopplereffect. Het geluid moet een steeds grotere afstand afleggen om mijn oren te bereiken. Daarom wordt de toon lager. Wat heb ik aan die wijsheid?

Alleen zijn, als een kat in een vreemd pakhuis, op de donkere zolder van een verwaarloosd pand waarvan dag en nacht de buitendeur openstaat. Hier hebben ooit betalende huurders gewoond. Mensen met kinderen die boterhammen meekrijgen naar school. Van de lagere etages komen verspreid geluiden. Daarna valt alles stil.
Ze zouden liever muziek draaien, maar er is geen elektriciteit. Ik had mijn slaapzak moeten meebrengen.
Van het verbod de slaapruimte van Alois te betreden, trekt Reindert zich niets aan. Met behulp van zijn zaklamp doorzoekt hij de schamele bezittingen van zijn gastheer en confisqueert een stompje kaars en een doosje lucifers. Door hiermee licht te maken, ontziet hij de batterijen in zijn zaklamp.
Had ik thuis maar wat plakken kaas afgesneden, of een paar appels meegebracht. Er is hier niets te eten. Idioot die ik ben.
Onderzoekend richt hij de lichtbundel van zijn zaklamp op de meest verscholen delen van de zolder.
Zouden hier ratten zitten? Een zieke duif? Een ontsnapte psychopaat?

Herinneringen maken ons tot wie we zijn. Dit kunnen eenmalige gebeurtenissen zijn, maar vaker gaat het om alledaagse situaties, eindeloos herhaald. De zolder brengt Reindert terug naar zijn oude huis, de stilte van het platteland, dan nog in een uithoek van de polder.
Het plafond is van zachtboard. Er rennen muizen heen en weer. Ze zoeken bescherming tegen de winterkoude. Het is de kunst de precieze plek te lokaliseren en er dan van onderaf een flinke stamp tegen te geven.
Het beeld is glashelder, alsof hij dit een dag eerder heeft meegemaakt.
Ik ben ergens vastgelopen. Ik kom niet meer weg.
Het beeld houdt aan. Reindert zou willen schreeuwen, maar hij heeft geen stem.
Ik lig in bed met een pocket van Karl May. Het wordt donker, maar het elektrisch licht mag niet aan. Ik schuif het gordijn een stukje terug om het laatste daglicht toe te laten. Zo kan ik nog even doorlezen. Moeder probeert mij te betrappen. Ze weet dat de trap kraakt. Daarom sluipt ze naar buiten om te controleren of mijn gordijn wel helemaal dicht is. Ik hoor de klink van de achterdeur. Ze had voor de Gestapo moeten werken.

Hij probeert de knop in zijn hoofd om te draaien en na te denken over de stappen die de komende dagen voor hem liggen. Zijn ervaringen bij de oorspronkelijke keuring komen hierbij goed van pas.
Om te beginnen, kom ik niet bijtijds opdagen. In een meute gaat ieder plan meteen onderuit. Iemand leest mijn naam op, maar er volgt geen reactie. Men zal denken dat ik gewoon te laat ben, het zal vaak voorkomen onder rekruten.
Toch blijft het lastig je iets voor te stellen over onbekende omstandigheden.
Ik kan ook gewoon naar huis gaan. Ik maak de buitendeur open en loop de trap op naar mijn kamer. Moeder hoort mij, maar ze is in verwarring en blijft liggen. Vroeg in de morgen worden mijn voetafdrukken gevonden, terwijl ik in bed lig. Ik weet van niets. Hoezo voetstappen?

In een uitgewoond krot liggen, dan nog op een smerig vloerkleed, is geen prettige ervaring. Reindert komt al snel overeind en begeeft zich met de zaklamp naar de benedenverdieping. Hier zijn plafonds en wanden uiteen gereten met een geweld of er nijlpaarden hebben gevochten. Niemand komt kijken.
Welke gek gaat zo in een huis tekeer? Waarom moet het in kraakpanden altijd een bende zijn, met stinkende troep en kapot vensterglas?
Her en der hangt een straffe urinegeur, alsof er geurvlaggen zijn uitgezet. Dit herinnert Reindert eraan dat ook hijzelf alweer moet plassen. De nacht is kil. Van een wc in het pand weet hij niets. Zomaar ergens pissen, heeft hij nooit eerder gedaan.
Ik ga niet weer de straat op en het stinkt hier toch al.
Bedacht op een onderbreking ritst hij zijn gulp los en plast waar hij staat.

Laat in de nacht komen Alois en de vriendin opdagen. Reindert heeft zich alsnog in het vloerkleed gewikkeld tegen de koude. Hij ligt daar als vuilnis dat de volgende dag met de vrachtwagen mee moet. Als beveiligingsmaatregel houdt hij een stuk hout binnen handbereik. Door zijn oogharen herkent hij de vrouw: Sonja!  Hij kent haar van gezicht, maar evengoed niet beter dan oppervlakkig. Dagelijks hangt ze rond in de koffiehuizen, waar Reindert als spijbelaar een verleden heeft. Sonja is voor hem geen begerenswaardige vrouw: grof gebouwd en scherp gebekt, omhuld door een jas van kamelenvacht, een zogenaamde Afghaan. Bewegingsloos blijft hij liggen, evengoed bereid zich te weren.
“Slaapt hij?” vraagt Sonja tamelijk onnozel.
Even ziet het ernaar uit dat ze hem zal porren om uitsluitsel te krijgen.
Alois onderkent het mogelijke probleem: dat Sonja hier geen zin in heeft.
“Scheisse, ik wilde dat ik hem niet had binnengelaten. Kom je?”
Reindert voelt de lichtkegel een seconde op zijn gezicht rusten.
Zelfs Moeder kon vroeger niet met zekerheid zeggen of ik sliep. Zelfs slaagde ik erin te simuleren of ik de verstoring bemerkte.
De lichtkegel verdwijnt en danst mee met de zich verwijderende voetstappen. Reindert slaat zijn ogen weer op en controleert of zijn tas er nog ligt.
Waar ben ik precies bang voor, wat kan Moeder uitrichten behalve mijn boek afpakken, herrie maken dat ik het licht heb ontstoken? Zal ze Vader opstoken om mij te straffen?
Enkele minuten denkt hij hierover verder na. Zijn angst voor Vader is niet extreem. Met hem kan je meningsverschil hebben, maar na een half uur is de situatie weer normaal.
Zou Henny hetzelfde gevoel hebben? Er is nooit een woord over gezegd tussen ons.

Achter het houten schot verraden de geluiden wat er gebeurt. Alois zoekt naar een kaars en lucifers, maar vindt er geen. Hij knipt de verkeerslamp aan, maar drukt op een verkeerde knop waardoor het oranje gedeelte begint te knipperen. Dit leidt bij Sonja tot een hinnikende lachbui, waarna de lamp helemaal uitgaat. Even later is er dan alsnog een andere lichtbron. De zolder baadt in een zacht oranje, als van een uit de verte waargenomen brand.
Wat voeren ze in godsnaam uit?
Uitgetrokken laarzen slaan tegen de houten vloer. Versuft door de lange halfslaap op de zolder draait Reindert langzaam zijn hoofd naar de nachtbrakers.
Ze gaan toch geen heroïne spuiten of zichzelf ophangen aan een touw?
“Heb je het bij je?”
“Ja, het zit hier ergens”.
Schaduwbeelden fladderden tegen de dakspanten.
“Ik wilde dat ik die imbeciel had buitengelaten”.
Het begint scherp te ruiken naar verschroeid onkruid. Reindert voelt irritatie in zijn keel.
“Wacht even, niet zo wild”.
Opnieuw geritsel, geruis van waarschijnlijk kleding, geginnegap en gebrom.
In de koffiehuizen heb ik zelden gedacht aan seks. Wie in vredesnaam wil neuken met een griet als Sonja?
Reindert knijpt zijn ogen stijf dicht.
Ik ben verwekt en geboren in een voormalig winkeltje, aan de achterzijde gelegen aan breed water. Uit het bovenraam had ik zicht op een smederij. Hier werd een keer een paard beslagen, voorzien van nieuwe hoeven. Waarom weet ik zulke dingen nog? Wat herinner ik mij over een halve eeuw nog van dit huis en zijn bewoners?

Een mens kan zijn ogen sluiten om niets meer te zien. Tegen geuren en geluiden is de natuurlijke afweer een stuk geringer. Er lijkt geen einde te komen aan het grommen van Alois, de kinderachtige aansporingen van Sonja en het piepen van het bed. Luisteren naar andermans seks verveelt heel snel. Dat is logisch, want het betreft een even intensieve als eentonige bezigheid.
Reindert begint te hopen dat Sonja haar vriend wezenloos zal neuken, aftrekken en pijpen tot hij niet meer op zijn benen kan staan, of nog beter een hartaanval krijgt. Hiertoe is wel enige aanleiding, want het is onmiskenbaar de vrouw die domineert. Sonja is geen zielig meisje zonder bescherming, maar een geile teef die Alois commandeert en uitwoont.
Wanneer hij dood is, helpt ik haar het lijk uit het dakraam te smijten. We zullen een sigaret roken en de inhoud van zijn broekzakken delen. Ik begin al deel uit te maken van deze vuilnisbelt.

Sonja vertrekt. Begeleid door een lichtkegel bonkt ze met haar laarzen over de zolderplanken en verdwijnt in het trapgat. Het is duidelijk, dat ze ergens anders woont, waarschijnlijk in een normaal huis, waar ze in een lekker bed zal uitrusten.
En Alois mag niet mee.
Van de Algerijn verneemt Reindert voorlopig niets meer. Er volgt geen sigarettenrook, geen spoor van licht, helemaal niets. De oranje gloed is eveneens gedoofd.
Misschien is hij bewusteloos, of dood. Ik ga morgen wel schrikken.
Reindert haalt diep adem en zakt door de eeuwigheid.

VI

De volgende dag vertrekt Alois naar vrienden in Duitsland. Zodra hij weg is, gaat Reindert de stad in om vers brood en beleg te halen, plus een liter melk in kartonverpakking. Het voelt vreemd aan, te fietsen in de stad. Jarenlang komt hij op de brommer naar school, soms liftend, dus te voet. Maar nooit met de fiets. Daarbij is hij op zijn hoede. Alsof ieder moment een legervoertuig naast hem kan stoppen om hem van de straat te plukken.
Straks stromen de rekruten de kazerne binnen. Ze worden toegesproken door een commandant. Die vertelt hen dat ze vanaf nu onder de Krijgswet staan. Dat lijkt aantrekkelijk, een soort erkenning van je status als militair. In werkelijkheid kan het leger voortaan met je doen wat ze wil.
Op straat is het nat en rustig. Scholieren en werknemers zijn al op hun plek en voor boodschappen is het aan de vroege kant. Achter een etalageruit staat een kaasboer aan zijn neus te peuteren. Het beeld van de kazerne blijft intrigeren.
Afgelopen met de pret, mietjes! Omkleden en vlug een beetje, hop, hop, hop!
Reindert heeft te veel slechte beeldromans gelezen uit de serie War Classics, de getekende versie van gevechtssituaties uit een oorlog waarvan de afloop bekend is.
Terug op de zoldert realiseert hij zich, dat hier geen kraan is. Zich wassen of tandenpoetsen is er niet bij. Voor de wc is hij aangewezen op een koffiehuis of warenhuis. Dus plast hij in een gevonden jampot, om die even later uit het raam leeg te gieten in de dakgoot. Dat deze niet is aangesloten op een regenpijp, laat hem onverschillig.

Nu hij heeft gegeten, verkent hij het pand opnieuw. Enkele deuren, grenzend aan het trappenhuis, zijn weldegelijk afgesloten. Op een ervan staat zelfs een sticker waarbij de kop van een waakse hond wordt getoond. Niet alle krakers zijn halfzachte hippies. Het lijkt erop dat het pand intensiever wordt bewoond dan Reindert aanvankelijk heeft gedacht. Zijn onderzoek voortzettend, stuit hij in een hoek op enkele lege portemonnees. Hij raapt een zwartlederen exemplaar op en steekt het in zijn zak.
Hier woont de beurzensnijder, wat een prachtig woord.
In de kelder staat minstens een decimeter water. Er staat een toiletpot, een met bloemen beschilderde plee op een verhoging van timmerhout: een troon voor de koning van de Hollandse flowerpower. Je kan erheen via houten vlonders. De wc is nergens op aangesloten. Het stinkt hevig naar stront.
Thuis stinkt het ook, meer precies: het is benauwd. Moeder houdt het kleine raampje van de plee graag potdicht, met een grendel die Vader heeft geplaatst. Zigeuners zouden een kind naar binnen kunnen schuiven om dan gewoon de deur te openen voor hun volwassen familie. Kom maar eens op het idee.
Achter een deur op de eerste verdieping weerklinkt blikkerige muziek, waarschijnlijk uit een transistorradio. De bewoner begint aan een hoestsessie die geen einde lijkt te nemen. Reindert sluipt rond, ontdekt een doos met huisraat, maar laat deze met rust.

De meeste mensen gedragen zich naar de positie waarin ze zich bevinden. Reindert heeft weinig zin opnieuw in koffiehuizen rond te hangen en niet alleen omdat dit geld kost. Instinctief voelt hij tegenzin.
Een spijbelende scholier zijn is één ding, een deserteur of kraker is iets anders.
Daarom gaat hij naar de bibliotheek, waar je bij de centrale verwarming ongestoord kan lezen en bovendien een keurig toilet is. Hier ontdekt hij een wastafel. Even naar het aanpalende warenhuis V&D om een setje van twee washandjes onbetaald in je zak te steken. Een handdoek is hiervoor te groot en je moet er maar mee slepen. Om zich in te zepen, dient de flacon handzeep van het toilet. De toegangsdeur kan zelfs op slot! Bij het verlaten van de ruimte, ziet hij dat hij in de vrouwenruimte is geweest.
Bijna tevreden maakt hij een fietsronde door de stad. Het begint hem te dagen, dat er voorlopig helemaal niets zal gebeuren. Hooguit bellen de lui vanuit de kazerne naar zijn ouders. Het beeld, waarin Reindert Moeder ziet haspelen aan de telefoon, stemt hem bepaald vrolijk.
Wat zegt u dat er is gebeurd, mevrouw?! Uit het raam gesprongen? De jongen is toch hopelijk niet gewond? Nee meneer, maar ons gazon is beschadigd!

Toch overheersen de chaos en argwaan in zijn hoofd. Hij is ergens aan begonnen en zal de hele statieweg moeten afleggen. Absurde gedachten, vooral bedoeld om van het urgente probleem en de stress af te komen, razen door zijn hoofd.
Alsnog daarheen reizen en zeggen dat hij tankcommandant wil worden?
Op welk model prefereert u: de Leopard of de vertrouwde Centurion?
De dienstdoende majoor zal denken dat Reindert een loopje met hem neemt. Wat weten rekruten helemaal? Ze kunnen een Starfighter niet onderscheiden van een MIG. Een geweer is veel zwaarder dan ze denken. Schietervaring hebben ze hooguit van de kermis. Toch zal de staf enig mededogen tonen: dienstplichtige militairen vormen de basis van het leger en bovendien zijn ze tegenwoordig georganiseerd in de VVDM, de Vereniging Voor Dienstplichtige Militairen.  

De drang om te ontsnappen is sterk. Waar zou hij kunnen schuilen?
Ik stap in de trein naar Berlijn om me aan te sluiten bij de RAF.
Berlijn, magisch kerkhof van de Tweede Wereldoorlog, doorsneden door een betonnen muur om de burgers van de DDR in het land te houden. De RAF is het linkse resultaat van ontkenning in de Duitse burgerij van de oorlogsverschrikkingen, over land en volk afgeroepen door de Nazi’s. Tot in de laatste dagen is gevochten en geloofd in de Eindoverwinning. Nog altijd zijn er lui die denken dat de Joden een aparte, verfoeilijke mensensoort zijn.
In de wijk Kreuzberg huizen linkse militanten en muzikanten. Ik logeer bij een Duitse studente die mijn lange haren voor revolutionair aanziet. Ze vraagt of ik Rudi Dutscke persoonlijk ken. Ik blijk trouwens een begenadigd drummer te zijn.
Niets dan flauwekul natuurlijk. Reindert heeft geen paspoort, niet eens een geldige toeristenkaart, het paspoort voor armoedzaaiers. Of eigenlijk bezit hij dit document wel, maar het is door Moeder achter slot en grendel gelegd en inmiddels verlopen. Buiten de grenzen van Nederland is hij helemaal niemand.
Zijn gedachten drijven af naar vriend Wim, opgelost in nacht en nevel. Wim is een jaar ouder en moet dus eerder in dienst. Hier meldt hij zich voor een speciaal Korps, iets met baretten. Hij stuurt Reindert een prentbriefkaart uit de bergen in Noorwegen. Er wordt geoefend in NAVO verband.
Een auto remt zo krachtig voor hem dat je de banden kan ruiken. Reindert is in gedachten verzonken. Van schrik staat hij stokstijf. In gedachten verzonken, heeft hij niet opgelet waar hij fietst. Langzaam nadert de auto, om naast hem tot stilstand te komen. Een zijraam gaat omlaag.
“Zeg makker, ben je levensmoe? Het kanaal is honderd meter verderop”.
Reindert probeert zijn ademhaling onder controle te krijgen en heeft geen weerwoord.
“Waarom ga je niet in militaire dienst? Daar weten ze wel raad met een langharige sufferd”.
De bestuurder wijst naar zijn voorhoofd en geeft gas. Reindert blijft achter in een wolk slecht verbrande benzine. Tenslotte fietst hij onzeker terug naar het kraakpand. Op de zolder verhuist hij meteen naar het hok van Alois. Hij trekt diens achtergebleven slaapzak over zich heen en valt in slaap.

Overdag slapen, is een algemeen afgeraden gewoonte. Het doorkruist zogenaamd het biologische ritme. Dat dit bijvoorbeeld in de ploegendiensten van fabrieken elke dag gebeurt, blijft gewoonlijk onbesproken. Dan is er ineens sprake van onvermijdelijk. Het is nogal de vraag of de indeling van het etmaal in het gebruikelijke ritme van waken en slapen een biologisch gegeven is, dan wel een verschijnsel dat vooral de economie dient. De duur van werkdagen en werkweken verschilt immers met tijd en woongebied, met wat haalbaar is en wat afgedwongen kan worden. Reindert hoeft vandaag aan niemand verantwoording af te leggen. Hij kan slapen zolang hij hiertoe behoefte voelt.

Tegen de tijd dat het donker wordt, ontwaakt hij, met een knagend gevoel in de maagstreek en stekende hoofdpijn. Moeizaam en stram staat hij op en kijkt uit het dakvenster. Verdomd, het regent. Op de straat onder hem gebeurt niets. Geen enkele voetganger of fietser passeert. Het is doodstil en drijfnat, dat is alles.
Ik zou morgen naar het Gemeentehuis van Vader kunnen gaan om 50 gulden steun op te halen. Ik sta gewoon aan de Balie en zwaai naar Vader die juist de koffie rondbrengt.
De onontkoombare toekomst blijft knellen. Opgelost is er niets. Er is alleen een onrechtmatig uitstel waaraan elk moment een einde kan worden gemaakt. Wat staat hem straks te wachten in de kazerne? Veel aanknopingspunten heeft hij niet. Het is denken zonder onderliggende informatie. Dat is geen denken, maar veronderstellen en fantaseren. Toch is het beter dan niets.

De dag van de keuring is alweer lang geleden. Op dat moment zit hij nog veilig op school. Hij heeft geen idee wat hem te wachten staat. Sterker: hij kan zich helemaal niet voorstellen dat er iets belangrijks aan de hand is. Als anderen wordt hij weggeplukt uit zijn omgeving, samengebracht op een onbekende locatie, in een bijenkorf van mensen, geluiden, papieren, meningen, anekdotes, bewegingen, opdrachten, er komt geen einde aan. Reindert valt alles rauw op het dak. Alles bijeen begrijpt hij er weinig van. Tot het te laat is.
Op zeker moment sta ik voor een raam in de kazerne te kijken. Er is uitzicht op de stad Amsterdam. Er passeren veel auto’s en fietsers, het lijkt een stroom waaraan nooit een einde komt. Alleen al dat ik daar sta, fascineert me. Ik ben onbeweeglijk tot ik word omgeroepen met een aan mij toegekend nummer. Ik ben zo gewend aan gehoorzamen, dat ik reageer.

Veel van onze herinneringen zijn reconstructies, onterecht aangezien als de werkelijkheid van het vergane moment. Het brein vormt alsmaar nieuwe verbindingsdraden tussen fracties van opgeslagen waarneming en gevoel. De veronderstelde werkelijkheid wordt onafgebroken opgeschoond om in het heden enig nut te behouden. Reindert denkt vanuit de verhoudingen op zijn school, van zijn ouders thuis, het rondhangen in koffiehuizen met jongeren die net als hij de weg kwijt zijn. Het is allemaal verleden tijd, definitief gepasseerd. Toch probeert hij onverminderd zich ertoe te verhouden, als het ware met terugwerkende kracht onder controle te krijgen.
Tegenover me zit een man in een uniform. We praten over oost-west verhoudingen. Na een poosje begrijp ik, dat hij denkt dat ik lid ben van een communistische cel. Daar heb ik nooit aan gedacht. Die man is even gek als ik, maar in een andere wereld.
Op deze gedenkwaardige dag neemt gaandeweg zijn vermoeidheid toe en hiermee omgekeerd evenredig zijn vermogen weerstand te bieden.
Zo vergaat het een verdachte die weliswaar niet heeft gedaan waarvan hij wordt verdacht, maar wel iets anders op zijn lever heeft dat hij verborgen wil houden.
Hij raakt overvoerd met indrukken en meningen, stemmen, ongericht lawaai, gebrek aan frisse lucht en de mogelijkheid een stap opzij te doen. Hij weert zich naar vermogen, maar beseft het naderen van zijn ondergang. Niet hijzelf wint, maar de meute in de bus en de lokalen, de legerorganisatie, het geweld van tijd en plaats.
Na afloop ontbreekt hem de energie om wat ook nog te zeggen. Het maakt de anderen niet uit en evenmin herinneren zij hem aan zijn eerdere overtuiging. Ze hebben een prima dag gehad en wat de toekomst brengt, zien ze later wel. Iedereen heeft het verwachte stempel gekregen. Zelfs Reindert is niet echt verbaasd over de uitslag die hem treft. Alleen een bleke druiloor met suikerziekte en een halfblind oog mag voortaan thuisblijven.

VII

Op de zolder leeft Reindert als een monnik. Hij koopt een half gesneden bruin, een doosje margarine en kaasplakken. Je hoeft niet elke dag warm te eten. Het is mooi dat Alois langer wegblijft dan vooraf gezegd. Wat valt er met een Algerijn te bespreken? Dat zijn ouders tijdens de Onafhankelijkheidsoorlog naar Frankrijk zijn gevlucht?
Kolonialisme, Ben Bella, pied-noirs, 1 miljoen doden, woestijnzand, teringhel.
Comfortabel is het verblijf allerminst. Het kraakpand is muf. Je voelt het vocht in je botten en gewrichten optrekken. De bibliotheek biedt wel enig soelaas, maar je kan moeilijk de hele dag in een boek lezen of doen alsof.
Daarom scharrelt hij door de warenhuizen V&D en HEMA, luistert naar een LP van Wes Montgomery in een pianozaak en belandt alsnog in hangplekken voor spijbelende scholieren en uit huis gesmeten hippies. Hij praat wat met een voormalige klasgenoot die om andere redenen in het moeras zit. De jongen heet Johan en werkt een blauwe maandag voor zijn vader in een meubelzaak. De man blijkt een slavendrijver en Johan besluit uit huis te gaan. Daarmee heb je nog geen nieuwe toekomst.
Hoewel ze een jaar in dezelfde klas zitten, gaan ze in die dagen nauwelijks met elkaar om. Hier, in het jongerencafé aan de Bergerweg, lijken ze kameraden, maar ze kennen elkaar slecht en uiteindelijk geven ze niets om elkaar. De volgende dag blijft Johan weg. Reindert vindt het prima.
Hij is bijna blij, dat het moment nadert om te vertrekken. Verandering brengt nieuwe gedachten en bezigheden mee. Hij hervat het denken, hoe zich in Harderwijk op te stellen en begint zelfs een beetje hoopvol te worden.
Zo belangrijk ben ik niet. Ze zullen we liever kwijt dan rijk zijn. Eigenlijk is het net zoiets als thuis.

Ook om praktische redenen wordt het tijd te vertrekken. Een mens vervuilt sneller dan je zou denken. In de toiletruimte van de Spoorwegen betrapt een schoonmaakster hem wanneer hij zich staat te wassen. Op het precieze moment staat hij met zijn rechtervoet in een wasbak. Dit is niet wat je van een treinreiziger mag verwachten. De schoonmaakster gaat op hoge poten iemand erbij halen, reden om vlug te verdwijnen. Op de zolder telt hij het geld dat hem rest. Het bedrag valt tegen.

Een vliegende kraai vindt altijd iets. Moeder zegt dit graag wanneer Henny of Reindert eens een mazzeltje heeft. Feitelijk drukt het woord mazzeltje al een oordeel uit.
Onverdiend, niet het gevolg van eigen wijsheid of zelfs maar oplettendheid. Ze gunt een ander helemaal niets.
Schoolvriend Floris, die het verval van Reinderts contacten heeft overleefd, biedt hem aan om te komen logeren. Ze spreken elkaar in de stationsrestauratie. Hij woont bij zijn ouders in een kleine stad, langs de spoorbaan richting Amsterdam.
“We moeten de situatie doornemen en vooral kijken naar strategie”.
Het klinkt nogal abstract. In Reinderts brein gaat het er anders aan toe.
Gaten graven in Drenthe. Daarna de gaten weer dichtgooien. Moet ik bang worden?
Geen gekke gedachte: op wegblijven van de militaire dienst staat in laatste instantie een flinke gevangenisstraf. Floris heeft hierover nuttige informatie.
“Dat is nu niet aan de orde, want je staat nog niet onder de Krijgswet”.

Op de laatste avond in de stad gaat hij pizza eten, in een normaal restaurant, met een glas bier naast zijn bord. Het is er druk, bezoekers komen en gaan. De obers lijken instructie te hebben om hun gasten zo snel mogelijk weer de deur uit te werken. Reindert bezet bovendien een tafeltje waar twee personen kunnen zitten. Binnen de kortste keren krijgt hij zijn pizza opgediend. Het scheelt weinig of er hoort een opdracht bij, om zo rap mogelijk te eten. Uit ergernis bestelt hij na afloop een kop koffie, zich voornemend hier minstens een kwartier mee te doen. Hij staat op om even naar de wc te gaan. In de hal wil een van de obers hem tegenhouden, kennelijk in de veronderstelling dat hij zonder te betalen wil vertrekken. Zijn ongeschoren gezicht en vale kleding zullen eraan bijdragen. Na enige discussie mag hij verder. De verdachtmaking brengt hem op een idee.
Achter het toilet is een ruimte voor personeel. Binnengaan is aantrekkelijk, maar een risico. Wie betrapt wordt, vraagt om problemen, al helemaal wanneer je handen in andermans jaszak zitten. Juist bijtijds komt Reindert tot zinnen. Niet op morele gronden, maar omdat hij aanvoelt op het punt te komen waar zijn grotere doel de mist kan ingaan.
Ik word vanuit het politiebureau meteen overgebracht naar Harderwijk.
Een beetje aangeslagen slentert hij terug naar zijn tafeltje. Hier staan twee obers met elkaar in discussie, kennelijk over de vraag of de vogel alsnog is gevlogen. Ze kijken een beetje besmuikt wanneer Reindert zich bij hen voegt.
“Bang dat u het geld misloopt?”
“Nee nee, we vroegen ons af of je een jas bij zich had”.
Het klinkt ongeloofwaardig en dat is het ook. Reinderts jas hangt als andere in de garderobe.
“Waarom ligt de rekening op tafel?”
De obers blijven het antwoord schuldig en wachten af. Reindert heeft bijna spijt niet te hebben toegeslagen toen het nog kon.
“Mager, slecht geschoren, zal wel een junk zijn?”
Het is een ogenblik alsof hij thuis zijn ouders op argwaan heeft betrapt en hen wil uitdagen. Drift komt bij hem omhoog.
Tergend langzaam legt hij een biljet van 10 gulden neer.
“Het is 11 gulden 65”.
“De koffie is niet te zuipen. Die betaal ik niet”.
De jongste ober komt tot leven. Het personeel zit niet op een relletje te wachten.
“Je bent kwaad. Zo hebben wij het niet bedoeld”.
Reindert doet een vreemde zet, een uitspraak die hem zelf verbaast.
“Luister eens, ik ben militair. Ik waag mijn leven voor types als jullie en wat is mijn dank: beroerde koffie en wantrouwen!”
Langzaam draait hij zich om en loopt naar de garderobe. Achter hem gebeurt niets.
 
Er is nog een nacht te gaan, een kille nacht op de zolder van het kraakpand aan de gracht. Om zijn gang hierheen zo lang mogelijk uit te stellen, gaat Reindert naar het jongerencafé Satisfaction, verwijzing naar een oude hit van de Rolling Stones.
Hij gaat te voet, omdat hij zijn fiets niet meer kan vinden. Mogelijk is deze gestolen, maar het kan ook zijn dat Reindert gewoon niet meer weet waar hij het rijwiel heeft achtergelaten. Eigentijdse muziek slaat hem in het gezicht. T-Rex is in de mode, net als Rod Stewart die zijn sound heeft gejat van The Free. Zonder zijn jas uit te trekken, zet hij zich aan de bar, een amateuristisch bouwsel dat deels is bekleed met rood pluche. De wandklok wijst 9 uur. Hoe kom je de avond door.
Hij bestelt een glas cola, constateert dat iemand een hond heeft meegebracht en probeert vergeefs het dier naar zich toe te lokken. Om zich een houding te geven, neemt hij alle tijd een sigaret op te diepen.
Naast hem strijkt een jongeman neer. Reindert heeft hem nooit eerder gezien.
“Mag ik er eentje bietsen?”
Bedelen om sigaretten komt veel voor deze dagen, al helemaal waar jongeren zonder geld samenkomen. Reindert vangt slechte adem op en wendt zich af.
“Ik heb ze zelf nodig”.
De nieuwkomer blijft gewoon zitten. Het is niet de bedoeling een verzoek af te slaan.
“Ben jij een vriend van Alois?”
Alsnog voelt Reindert zich verplicht beter te kijken wie daar zit. Hij is geen zuidelijk type, maar een gewone Hollander. Eigenlijk is hij te netjes gekleed om in een kraakpand te willen overnachten.
“Alois heeft geen vrienden, alleen een lelijk wijf om te neuken”.
In de koffiehuizen worden vaker vreemde gesprekken gevoerd. Reindert heeft er ervaring mee.
“Hij is gearresteerd”.
Reindert moet de mededeling even verwerken.
Drugs, smokkelwaar, winkeldiefstal, ik wil er niets mee te maken hebben.
“Wat zou dat?”
“Ik neem zijn slaapplek over”.
“Jezus Christus”.
Reindert is overdonderd. Moet hij terug naar de vloerkleden? Boosheid en verzet wellen in hem omhoog.
Van mijn sigaretten willen roken en vertellen dat ik moet oprotten?
Tijd winnen is een beproefde strategie.
“Je zal moeten wachten tot morgen. Vannacht heb ik een vriendin te slapen. Je zal begrijpen dat ik geen pottenkijker wil”.
“Waar moet ik dan heen?”
“Wat kan mij dat schelen? Ik ken je niet. Voor vannacht zoek je maar wat anders”.
Meteen laat hij zich van de kruk glijden.
“Je kan me toch geen slaapplek weigeren?”
Moeilijke kwestie waar Reindert van Alois weldegelijk onderdak kreeg.
“Waag het niet al vanavond langs te komen”.
“Wil je niet weten hoe ik heet?”
“Waarom zou ik?”
Tussen de gasten in de koffiehuizen voelt Reindert zich sterker dan erbuiten. Hij duwt een paar mensen opzij en vindt de weg naar de buitendeur. Op straat waait het flink.
Vader kijkt naar het journaal. Vroeger luisterde hij naar de radio. Het was een zware kast met een groen oog aan de voorkant. Wanneer het nieuws begint, moeten we allemaal zwijgen tot het voorbij is.

Omdat hij zijn zaklamp in het kraakpand achterliet, zit er niets anders op dan de in het donker gehulde trappen voorzichtig te beklimmen. Met tegenzin ademt hij het mengsel in van vuilnis, kattenpis, zweetvoeten en schimmels. Op de zolder dringt via een dakraam vuil licht naar binnen. Hagelkorrels ruisen plotseling op de pannen.
Ongelooflijk dom om mijn spullen onbeheerd achter te laten.
Zijn tas staat gewoon op de oude plek. De zaklamp is gewoon aanwezig. Onwillekeurig controleert hij met de sterke lichtbundel of hij alleen is. Zijn horloge wijst precies 10 uur.
Mijn beschikbare tijd wordt uitgedrukt in uren.
Geruime tijd staat hij besluiteloos van het ene op het andere been. Opnieuw de stad ingaan, is onaantrekkelijk met dit weer en hij is er niet gerust op dat de vreemdeling zal wegblijven.
Ze hebben samen iets uitgehaald. Alois zit vast. Sonja zal ervan opkijken.
Tenslotte gaat hij maar zitten op het bed van zijn gastheer. Een paar minuten spelen zijn handen met de in het pand gevonden zwarte portemonnee. In een vakje aan de zijkant blijkt een tientje te zitten!
De pizza was gratis, welbeschouwd. Dit is een geluksteken!
De temperatuur zakt snel. Gelukkig beschikt hij over de slaapzak van Alois, maar zitten zonder rugsteun is snel ongemakkelijk. Hij gaat erbij liggen.
Hier lagen ze te neuken. Ik slaap straks onder zijn spermavlekken.
Voorzichtig snuffelt hij aan de slaapzak. Hij kan niets bijzonders vaststellen. Op straat passeren een paar brommers. Iemand lacht heel hard. Daarna: stilte.

In het holst van de nacht ontwaakt hij. Zijn mond is kurkdroog en smaakt vies.
Oud leer en medicijnen.
Met de zaklamp controleert hij nog eens of hij echt alleen is. Naast het bed staat een halfvol pak melk, maar hieruit durft hij niet te drinken.
Misschien is het al bedorven. Ik had een fles water moeten meebrengen.
De reden van zijn plotseling ontwaken, wordt ineens duidelijk. Onder de vloer weerklinken gesmoorde kreten. Het is of daar iemand wordt gemarteld met een zak over het hoofd. Wat is daar aan de hand?
Reindert verschuift een stukje, tot zijn hoofd buiten het matras reikt. Dit maakt geen verschil in wat hij opvangt. Onwillig glijdt hij op de vloer en drukt zijn oor tegen de planken. Nu hoort hij duidelijk een bed in regelmaat knarsen. Daar tussendoor klinken afgeknepen kreten: Auw! Shit! Godver!”
De stem van een man zegt op luide toon: “Heb je met allebei geneukt, vuil kreng?”
Het is die kloot van Dalton. De oudste. Net uit de bak. Zijn broers hebben op het meisje gepast en haar weer moeten afstaan. Ik zag haar honderd keer in de koffiehuizen, maar heb geen idee hoe ze heet.
Zo dicht bij het vloerhout ruikt hij duidelijk sigarettenrook.
Ze is broodmager en bezit alleen de kleren die ze nu niet meer aanheeft.

Onder hem klinkt de stem die inderdaad hoort bij de oudste van het stel inbrekers die De Daltons worden genoemd, naar de strip Lucky Luke.
“Niks presteren, niet eens eten in huis gehaald! Domme trut!”
Het knarsen gaan over in een hoger ritme en de pijnkreten versmelten tot een aanhoudend gejammer.
Ik zou op de vloer kunnen stampen. Dan houdt hij wel op. Maar ik heb geen zin in gesodemieter. Misschien zijn ze allemaal in huis. Ze komen de trap op en een kwartier later sta ik in de hagel, met een dichtgeslagen oog.
Reindert heft zijn hoofd op. Wanneer hij het heen en weer beweegt, lijkt het of zijn hersens mee klotsen. Een toevallige blik op de vloer aan de andere kant van het bed leert hem de reden waarom het geluid zo doordringt: er zit een opening in de houten vloer.  
Een kwast gat. Ik wil niet kijken. Waarom zou ik? Zou Alois wel eens kijken?

In afzondering is alles toegestaan. Reindert verplaatst zich langzaam, buigt zich voorover, zijn rechteroog boven het gat. Zeker is, dat er geen lichamen te zien zijn. Er is niets dan vaal kaarslicht. De vrouw huilt nu voluit, maar de seks is gestopt.  
Ik moet oppassen. Dalton kan van het gat weten. Hij kan van onderaf zomaar een schroevendraaier in mijn oog rammen.
Voorzichtigheidshalve trekt Reinder zich terug. Hij gaat weer op het bed liggen en probeert aan niets te denken. Onder hem klinken voetstappen en wordt iets van meubilair verschoven. Reindert verliest al belangstelling.
Voelde ik maar iets, voelde ik maar medelijden met dat arme meisje. Maar de waarheid is, dat het kan me niets verdommen wie daar wordt gemolesteerd.

Alles went, ook rampzalige dingen. Reindert zakt in halfslaap. Zijn antenne is uiteindelijk meer gericht op eventuele geluiden van de trap. Even houdt hij de adem in. Een deur wordt dichtgesmeten en harde zolen klossen de trap af.
Ik wil wedden dat zij nog in bed ligt. Dalton Nummer 1 is vertrokken.
Van lieverlee zakt hij weg.

VIII

“Goed geslapen?”
Sonja heeft het gepresteerd de trap te beklimmen zonder dat Reindert haar opmerkt. Ze staat naast het bed als een moeder die haar kroost komt wekken.
“Doe mij een lol”.
Reindert heeft werkelijk behoorlijk geslapen en voelt zich sterker, al zal dit zijn omdat hij weg kan en het bij vriend Floris de komende dagen beter zal worden.
Ze zal zich toch hopelijk niet uitkleden en op mij klauteren?
“Vertrek je?”
Iedereen wil maar dat ik vertrek.
“Nee, ik kom hier wonen. Ik hoor dat Alois is gearresteerd”.
“Wie zegt dat?”
Vragen negeren. Reindert kan alvast oefenen. Hij gooit de slaapzak van zich af, zich ervan bewust dat Sonja hem in zijn onderbroek ziet.
Ik sta haar verrot als ze wat probeert.
“Moet jij niet naar school, of naar je werk?”
Reindert wil haar afleiden, het gesprek voeren waarover hij wil, haar geen kans geven hem te domineren zoals ze met Alois doet.
Naar een eventueel antwoord luistert hij niet. Terwijl Sonja staat te talmen, kleedt hij zich aan en pakt hij zijn tas, nauwlettend kijkend of hij niets vergeet. Het valt hem in dat hij al bijna terug is in zijn gewone leven.
Harderwijk komt en zal weer gaan. Het is maar een episode. Ik laat de slaapzak maar liggen. Wat moet ik ermee?
“Deze zolder is van ons hoor, je kunt hier niet zomaar blijven”.
Sonja werpt haar smeulende sigaret op de vloer en schraapt haar keel alsof er nog mededelingen van belang zullen volgen. Tijd om haar te onderbreken.
“Er is hier helemaal niets van jou. Je bent hier net zo illegaal als ieder ander”.
Het is vooral de toonzetting die hem aan Sonja tegenstaat.  
Jij mag niets. Er is hier niks van jou. Donder liever op.
“Wat kom je eigenlijk doen? Moet jij niet zoeken naar het Verzonken Eiland Atlantis?”
Hij herinnert zich heus wel de onzin die wordt uitgekraamd in de Koffiehuizen. Atlantis zou zijn gevonden in de Atlantische Oceaan, de Goden zijn eigenlijk Kosmonauten, er is niemand op de maan geland, je kansen op geluk zijn het beste wanneer Mars en Venus in conjunctie staan, God is dood maar er bestaat wel Iets.
Tot zijn ergernis blijft Sonja gewoon staan. Ze begint zich zelfs een volgend sjekkie te draaien. Reindert gooit nog wat olie op het vuur.
“Misschien is Alois helemaal niet aangehouden. Het is gewoon een verzinsel om van jou af te komen. Heb je daar al aan gedacht?”
Allerhande beledigingen en verdachtmakingen komen spontaan bij hem op, allemaal bedoeld om vervelend te zijn, te intimideren, de vrouw weg te jagen.
We zijn zo arrogant als de omstandigheden het toelaten.
Hij stopt zijn zaklamp in de tas en ritst deze dicht.
Ik trek bij Floris wel schone kleren aan. Hier kan ik me toch niet wassen.
“Misschien kan je hier een praktijk beginnen met glazen bollen en voorspellende speelkaarten”.
Een verwijzing naar maffe spelletjes die Sonja soms in de koffiehuizen doet, met tarotkaarten en dobbelstenen, tekeningen van sterrenstanden uit het boekje van een mafkees met een baard.
“Klootzak”.
Ze zegt het zonder nadruk. Het woord zal haar voorin de mond liggen.
“Wat je wilt”.
Het moment van afscheid kondigt zich aan in het ontbreken van de noodzaak hier te blijven. Achteraf kan je overal om lachen.
“Zo goed, juffrouw? Kan je weer gelukkig worden in deze smeerbende.”
“Je hoeft niet zo’n mond op te zetten”.
Sonja loopt naar haar smeulende peuk en trapt deze uit. Reindert ziet nu pas, dat er veel meer peuken liggen. Hij kijkt haar vlak in het gezicht.
“Je bent wel erg lelijk Sonja, godverdomme nog aan toe”.
Er komt geen antwoord. Reindert voelt wel dat hij grenzen overschrijdt, maar wil van geen wijken weten.
Ze doet alsof ik op de zolder kon slapen omdat zij het goed vond.
“Het zijn niet mijn eigen woorden. Alois gebruikte ze. Hij zei: Sonja is godslelijk, maar ze neukt wel lekker. Enfin, dat is allemaal afgelopen”.
Hij is nu werkelijk beland waar hij nooit heeft willen zijn. Sonja begint te huilen.
Reindert bijt op zijn lip. Er zijn dingen die je misschien mag denken, maar beslist niet uitspreken.
Niemand heeft zichzelf gemaakt.
Hij zet zijn tas weer neer, ritst deze open en neemt er een pakje sigaretten uit.
“Neem deze maar. Vergeet Alois. Wat moet je met een illegale Algerijn? Je valt trouwens wel mee. Gewoon een keer leuke kleren kopen en naar de kapper”.
Sonja snottert. Reindert voelt schaamte, maar heeft geen spijt haar te hebben aangepakt.
“Kan je bij elke sigaret even aan mij denken”.
Sommige mensen zijn als honden: ze hebben een baas of ze zijn het.
“Ik ben weg. Veel geluk in dit rampgebied”.

IX

Vriend Floris studeert in de hoofdstad, maar woont bij zijn ouders. Dat is goedkoop en je hebt alle dagen te eten. Ze kunnen prima met elkaar uit de voeten. Zijn vader is wat ouder dan Pa Reindert. De man heeft een flinke haardos waarop de tijd geen vat lijkt te hebben.
De komst van Reindert bevalt hem wel. Zijn eigen zoon is al afgekeurd en hoeft nooit meer op te draven voor Den Haag. Een vriend mag dus best een beetje hulp krijgen om hetzelfde te bereiken.

Tijdens de oorlog is Floris’ vader een jongeman. Zonder hierop aan te sturen, belandt hij bij het Verzet tegen de Duitse bezetters. Van hen verdwijnen er een paar in het veen. Eerst uitkleden, dan de kogel. Zo bemachtig je een gaaf uniform om een vijandig gebouw binnen te dringen. Kers op de taart is het dienstwapen. Van een verdwenen Duitser mag niets worden teruggevonden, want dan volgen represailles. Burgers worden gegijzeld. De aanslagpleger krijgt 24 uur om zich te melden. Waar niemand zich meldt, worden de gijzelaars doodgeschoten. Floris’ vader slaapt met een Remington onder zijn hoofdkussen, maar zal het wapen nooit nodig hebben.
Met deze achtergrond in gedachten, zou je veronderstellen, dat de man een aanhanger is van Koningin en Vaderland, de Amerikanen geweldig vindt, of anders de Russen een warm hart toedraagt. Wie dit denkt, begrijpt niets van de West-Friese mentaliteit.

Floris’ moeder is een bedachtzame, om niet te zeggen behoedzame burgervrouw. Waar haar man uit de boerenstand komt, is zij dochter van een winkelier uit een aanpalende landstreek. Zij kan de komst van Reindert maar matig waarderen. Het is meer dat ze hem tolereert voor haar zoon. Of misschien kan ze Reindert gewoon niet uitstaan, want zijn hoofd staat in deze dagen niet overdreven naar vriendelijkheid of belangstelling. Moeder schilt aardappelen op haar schoot en laat de piepers in een pan met water plonzen.

Als enig kind wordt Floris goed verzorgd. Hij draagt spijkerjasjes van Levi’s en niet van Lois. Zijn haar is naar de mode aan de lange kant, maar niet woest of onverzorgd. Reindert is al jaren niet naar de kapper geweest. Hij ziet eruit als de magere gitarist van een rockband. Types als hij vormen de ondergang van het gilde herenkapper. De kamer van Floris is op de bovenetage. Uitzicht op de grote tuin, waar een kale kersenboom zich voorbereid op de winter. Reinderts blik glijdt langs de titels van een rij boeken op de plank: Campert, Wolkers, Reve, Hermans, veel Hermans. Maar ook studieboeken: de communicatiewetenschapper Neil Postman: teaching as a subversive activity, de onderwijsfilosoof Herbert Marcuse: de eendimensionale mens. Reindert voelt zich erbij thuis, maar er is ook afstand, de druk van een concreet probleem: de dienstplicht. En daaronder het meer algemene vraagstuk: wat moet ik met mijn leven aanvangen. Dit laatste beseft Reindert wel, maar hij durft er bijna nooit aan te denken.
Ik denk graag dat ik vrij ben, maar ik zit op een of andere manier gevangen.

Vriendschappen ontstaan in een fractie van een seconde, vaak op de eerste schooldag. In eerste instantie uit een spontaan gevoel, een vermoeden van veiligheid, meer dan van gedeelde belangstelling. Floris en Reindert verblijven maandenlang in dezelfde schoollokalen. Ze maken hetzelfde huiswerk en dezelfde proefwerken. Voldoende ingrediënten om nader kennis te maken. Reindert is evenwel niet klaar voor de wisseling van school en bijbehorende vrienden. De verkoop van het bedrijf van zijn ouders zit ertussen, de bijkomende verhuizing, meer precies het op slag verdwijnen van zijn vertrouwde habitat. Na het beginnen van zijn nieuwe school, hecht hij aan het handhaven van omgang met zijn oude schoolvriend Wim. Onbedoeld volgt hij hiermee een verwachtingspatroon van Moeder: je gaat naar school, doet je best, komt meteen naar huis en maakt je huiswerk. Wanneer er tijd over is, kan je je ouders helpen.

Tijden veranderen. Contacten die niet worden onderhouden, verzanden. Op een dag wordt Wim opgeroepen voor militaire dienst. De eerste weekenden komt hij naar huis en gaan de jongens naar bandjes en lokale cafés. Het leger bevalt Wim nogal, reden om zich te melden voor de commandotraining. Zijn vader, hoofdagent van politie, zal er blij mee zijn. Reindert onderkent niet aanstonds de gevolgen, maar die komen snel: voortaan is hij in het weekeinde op zichzelf aangewezen.
Er resteert hem weinig anders dan de bakens te verzetten. In vrije tussenuren van de school loopt hij met klasgenoten mee de stad in, drinkt koffie met hen in een café en eet een halve worst van de HEMA. Floris is er soms ook. Hij is een rustige jongen, waar anderen rumoerig zijn en zich uitsloven. Hij leent Reindert literatuur die deze niet in huis kan hebben zonder tekst en uitleg te moeten geven aan Moeder. Daarbij blijken ze beiden gedachten of gebeurtenissen op te schrijven: Floris maakt wel eens een gedicht, Reindert oefent zich in commentaren op alles wat los en vast zit. Ze wisselen deze schrijfsels uit en noemen het aantekeningen. Verder helpt hun gedeelde achtergrond. Beiden komen van het platteland, van de boerderij. Deze worden in hetzelfde jaar verkocht, de bedrijven opgeheven. Hierbij speelt ook de leefomgeving een rol. Naar de invloed van licht, stilte en ruimte op mensen wordt weinig onderzoek gedaan. Zonder die invloed waren ze anders geweest, niet beter of slechter maar beslist anders.

“Waarom wil je per se niet in dienst?”
Reindert weet dat de vader van Floris op de splinterpartij PSP stemt. Nogal bijzonder.
“Ik ben geen pacifist.”
Het klinkt defensief.
“Dat zou ik daarginder maar voor me houden.”
Gevolgd door een kort lachje dat vaker zal klinken.
“Je bent anderhalf jaar kwijt”.
De reactie volgt meteen.
“Je steekt overal wat op. Het hoeft geen verloren tijd te zijn.”
Het staat al 2-0. Reindert denkt na. Het is een gelegenheid te oefenen, te zeggen wat hij denkt en dan om te gaan met de antwoorden. Er staat hier niets op het spel.
“Ik heb geen zin me te laten voorkauwen wat ik zal doen en laten. Dat heeft thuis lang genoeg geduurd”.
Floris’ vader steekt een sigaret aan. Reindert heeft een doosje Players voor hem meegebracht.
“Ik betwijfel of het in Harderwijk iemand interesseert waar jij zin in hebt”.
Reindert zwijgt. Het is nu 3-0. De confrontatie gaat nog even door.
“Ze gaan je dezelfde vraag stellen als ik: waarom je niet wilt. Wanneer je die vraag beantwoordt met een argument, ben je al half verloren. Zij hebben alle argumenten al gehoord en er een antwoord op gevonden. Het gaat erom of zij je geschikt vinden, of van je af willen. Met willen heeft het niets te maken. Geef dus geen antwoord op die vraag”.
Hij biedt Reindert een sigaret aan, maar die rookt liever van zichzelf. Je hoort de vader van Floris denken: we zullen zien of jij er onderuit gaat komen.

Het zal anders moeten. In de kamer van Floris oefenen de jongens uitgebreid op vragen die je kan verwachten. Ze doen rollenspelen, met een advocaat van de duivel.
De strategie wordt, om de ander te laten wachten, uit het lood te brengen met de indruk dat de vraag niet is gehoord, begrepen. Of je geeft antwoord op een ongestelde vraag. Leven in je eigen universum.
Het zijn de regels die het spel bepalen.
Floris studeert aan de sociale academie in Amsterdam. Een ander leven. Hij toont zogenaamde modellen van communicatie. Hiervan hoort Reindert voor het eerst.
Zo is daar ene Lasswell: wie zegt iets, wat zegt die persoon, hoe wordt dit overgebracht, voor wie is het bericht bedoeld en wat is het effect ervan.
Reindert begrijpt dat er een wereld schuilt achter zijn onkunde.
Op de tweede dag van zijn verblijf moet Floris naar de stad voor college. Reindert wil de tijd niet in zijn kamer doorbrengen. Hij kijkt uit het raam en voelt aandrang te vluchten. Aan de plassen op de straat voor het huis ziet hij dat het regent. Met Floris loopt hij naar het kleine treinstation. Hier kan je in ieder geval zitten, een beetje lezen en roken. Naar het zuiden is uitzicht over weilanden. De aanblik kalmeert Reindert meer dan hij inziet.

Vis en visite blijven 3 dagen vers. Reindert voelt het moment aankomen waarop hij moet vertrekken. Je kan niet dag na dag aanschuiven om een vorkje mee te prikken. De eerstvolgende zondag wordt gekozen om naar de kazerne af te reizen.
Dan is de bezetting minimaal en krijg je de aandacht die nodig is.
Het dringt tot hem door dat Floris anders is dan hij heeft gedacht of waarover hij zich nooit druk heeft gemaakt. Beter dan hijzelf is Floris in staat om situaties rationeel te beoordelen. Volg een model en je zal merken dat deze voor iedereen geldt. Het dringt tot Reindert door dat hij minder zoekt naar een wetenschappelijke redenering of aanpak dan naar emotionele steun. Je kan iets wel begrijpen, maar het je eigen maken, kost veel meer tijd.
Hij doet zijn best zich een paar beginsel uit de communicatieleer onder de knie te krijgen, maar voelt zich in toenemende mate vermoeid worden tot op de rand van onenigheid en vluchten.
“De meningen in een kazerne liggen al eeuwen vast”.
“Er niet tegenin gaan, dus”.
“Je eigen kompas volgen”.

Op de afsluitende zaterdagavond kijken ze tv in de woonkamer. Eerst is er Nederlands Drama. Nederlandse producties blinken uit in houterigheid. Je ziet hoe de regisseur elke acteur op een voorbestemde plek heeft gezet en hier statisch aan vasthoudt. Het eigengereide jongetje Bartje krijgt van Vader met de klabatse wegens zijn weigering te bidden voor de karige maaltijd. Bartje moet, net als Reindert, beter niet de confrontatie zoeken met iemand die machtiger is dan hijzelf. Daarna komt het nieuwsprogramma Brandpunt. Een paar maanden eerder zijn in Amerika 5 Republikeinen gearresteerd voor inbraak in het hoofdkantoor van de Democratische Partij. Watergate zal de Amerikaanse politiek op haar grondvesten doen schudden. Langzaam maar zeker verliest Reindert zijn aandacht en begint hij de verstijving in zijn ledematen te voelen, die vanaf zijn voeten omhoog lijkt te kruipen.
Ik doe wat mijn instinct me ingeeft. De theorie is voor later.

Al vroeg gaat hij naar bed. De omstandigheden van de afgelopen periode drijven door zijn bewustzijn, zakken naar de diepte en keren terug. Als het kon, zou hij dit alles de rug toekeren. Maar gedane zaken maken geen keer. Hij weet dit wel, maar de gevolgen dringen maar langzaam tot hem door. In ieder geval is hem duidelijk dat het spelen van de geweldskaart geen optie meer is. In Duitsland zijn alle kopstukken van de RAF opgepakt. Het lot dat hen wacht, is duister. De Bondsregering heeft een publieke hetze gevoerd om hen op te jagen en te arresteren: Alles Klar, Herr Commissar!

Het dreigen met geweld tijdens de keuring heeft nog een merkwaardig staartje gekregen. Op een dag wordt Reindert gebeld door de vader van Wim. De politieman is benaderd door de MIVD, de Militaire Inlichtingendienst. Of Reindert de volgende avond naar zijn huis komt. Zij willen weten wat voor vlees ze met Reindert in de kuip hebben.
“Waarom zou ik dat doen?”
“Het is beter hen te spreken, want ze kunnen je het leven flink zuur maken”.
Reindert gehoorzaamt. Het is een ongelijke strijd, uitgevochten op vijandig terrein.

X

Zondagmorgen. De vrijwel lege trein schommelt voort tussen dorpen en akkers, het vlakke land dat tegen de Russen verdedigd moet worden. Hun norse leiders vertonen zich zelden aan de bevolking en wanneer ze het doen, krijg je de indruk dat ze uit een graftombe zijn verrezen. President Brezjnev is een onbuigzame, zure man. Hij heeft een doctrine die erop neerkomt dat een bedreiging van enig socialistisch land wordt beschouwd als een voor alle socialistische landen, lees de Sovjet-Unie zelf.
Zijn tanks staan 24/7 klaar met draaiende motor, want de benzine kost in Rusland toch niets. De humorloze Koude Oorlog is als het ware tastbaar in de lage, grauwe wolken die boven het land en de voortrollende trein drijven.
Reindert staat op om een plas te doen. Zoiets hoort bij de voorbereiding. Je moet voorkomen in de kazerne meteen te moeten vragen naar de wc.
Alles is communicatie. Ik ben er en evengoed ook weer niet. Ik ben volslagen ongeschikt, maar zou een prima soldaat zijn. Commandeer je hond en blaf zelf.

Nederland is een land van bescheiden omvang. Gelegen aan de rand van Europa bestaat al 400 jaar uit een Randstedelijk gebied van handelaren en regenten, aan aangevuld met een diepe tuin waar boeren en buitenlui leven. Wie goed oplet, merkt dat de geest van de VOC onverminderd rondwaart. De stedelijke regenten wanen zich verheven boven sukkelaars die in de grond wroeten.

Reindert is een plattelandsjongen, maar wel onder de rook van de hoofdstad. Hij weet zich verbonden met een eeuwenlange afkomst uit het gebied van duinen en dijken, handel en zeevaart. Voor hem is de 80-jarige oorlog met de Spanjaarden even voorstelbaar als de Duitse bezetting. Deels komt dit door de boeken die Vader leest in zijn jonge jaren, deels door de nog altijd merkbare onmin tussen katholieken en protestanten, Papen en Ketters. Soms wordt er nog gevochten soms gevochten tussen kinderen van de verschillende scholen. Religieus gemengde huwelijken worden vermeden of minstens afgeraden.
Het had Reindert minder verbaasd als hij voor deze kwesties onder de wapenen was geroepen, dan voor een mogelijk treffen met de Russen.

In Amersfoort stapt hij uit en zoekt in het centrum een restaurant of snackbar. Geen enkele zaak is geopend, alles is donker en gesloten. Op straat fietst of loopt niemand, zelfs niet om een hond uit te laten. Na een half uur zit hij andermaal in de trein. Deze trekt op en komt met een schok tot stilstand in Harderwijk. Aan de conducteur vraagt Reindert naar de kazerne. Deze blijkt zo nabij te liggen, dat hem de schrik om het hart slaat. Achter zijn rug voelt hij de luchtstroom van de trein die weer optrekt.
In de stationsrestauratie koopt hij sigaretten. Aan een tafeltje zitten enkele militairen te kaarten. Reindert trekt niemands aandacht.
Dat is een goed teken. Ze kijken door mij heen en zien niets.

Het kazerneplein is toont leeg, op een paar gewone personenwagens na. Het gebouw is massief en feodaal. In Reinderts woongebied staat nergens een gebouw dat imponeert. De toegang zou streng bewaakt moeten worden, maar je kan gewoon doorlopen tot aan de voordeur en waarschijnlijk verder. Elke Palestijn of Duitse anarchist kan naar binnen en een schietpartij beginnen.

Zijn komst wordt eindelijk opgemerkt. Een paar jonge gasten in uniform trekken de deur open. Ze kunnen wel een verzetje gebruiken. Ze lachen, ongetwijfeld wegens het tijdstip van aankomst en Reinderts outfit.
“Zo, kon je het een beetje vinden?”
De eerste test begint. Gewoon reageren en een beetje meelachen, lijkt dodelijk voor het doel waarmee Reindert zich heeft belast. Met de gang van een oude man betreedt hij het gebouw. Zondagmiddag, kwart over twaalf. Daar staat hij met jas en tas, baardstoppels en smeulende sigaret: de nieuwe lichting van het Nederlandse leger. Hij rommelt in zijn rugzak en doorzoekt zijn jaszakken. Hieruit komt de verfrommelde oproepkaart tevoorschijn. Zo kunnen de snotneussoldaten vaststellen dat hij geen zwerver is.
“Nogal over de datum, he?”
Hoe zal hij zich hier kunnen handhaven zonder in uitzichtloze ruzie te belanden? Reindert probeert elke reactie te ontlopen, de jongens in soldatenpak te negeren. Hij staat te staan. De wachtlopers achten het raadzaam zijn komst bij de commandant te melden. Zo zeggen zij het ook: melden.
Een gang van metselsteen en een granieten vloer. Deuren links en rechts, alle in eenzelfde kleur die je meteen weer vergeet. Het is er schoon en kaal.
Het HBS gebouw, toen ik daar voor het eerst kwam en toegangsexamen moest doen.
Het is maar een flits, een seconde van herinnering. Reindert heeft geen tijd om na te denken. Alles aan hem is gespannen. Hij brengt het niet op, de sigaret te laten vallen en uit te trappen.
Ik zal onder geen beding mijn eigen kleding afstaan.

De kazernecommandant wordt onderbroken in zijn lunch en dit bevalt hem allerminst. Je moet een man van stand niet lastigvallen wanneer hij eet. Hij duwt Reindert voor zich uit naar een lokaal dat bedoeld is er huiselijk uit te zien. Op een rotan tafeltje staan kopjes en een bord boterhammen. Bij het raam zit een vrouw en er rennen twee jonge kinderen rond.
Ze lijkt op Maudy. Koloniale buit van Indonesië.
Maudy, een tijdelijke vriendin van Reindert in het dorp. Haar vader is een voormalige KNIL-soldaat. Bij de enige ontmoeting kijkt de man dwars door Reindert heen, zegt niets en daarmee alles.
De vrouw vraagt of hij koffie wil. Het spel is al begonnen en zal veel voetklemmen tonen. Reindert kijkt naar de grond en houdt zich doof.
“Meneer, wilt u misschien koffie?”
Hoe vind je het midden tussen veinzen en onmacht? Een paar uurtjes theorie in psychologie en sociologie van de koude grond zijn ontoereikend om acute stress te leren doorstaan. Reindert gaat uiteindelijk af op zijn intuïtie, op het gevoel. Bovenal probeert hij zich af te sluiten.
De kinderen krijgen hem in de gaten en vluchten lacherig de kamer uit. Na een paar seconden kijkt Reindert verstrooid op en loopt naar een tafel met een asbak om zijn sigaret uit te drukken.
“Hier kan heel wat in, mevrouw, bijzonder nuttig”.
Omstandig, op de rand van overdreven, drukt hij zijn sigaret uit.
Ik speel met vuur.
De vrouw werpt haar man een blik toe. Een minuut gebeurt er niets, maar een commandant van de landmacht weet dat met afwachten geen leger wordt gesmeed. Hij grijpt de koffiepot en schenkt eigenhandig een kop vol, laat er een klontje suiker boven los en roert krachtig. Je hoort hem denken: desnoods giet ik het eigenhandig naar binnen.
“Hier, en nou opdrinken, want ik heb meer te doen”.
Reindert schrikt. Hij doorloopt een snelcursus toneel en ontdekt dat er veel kanten aan zitten. Hij maakt een afwerend gebaar en schudt zijn hoofd.
“Ik heb niets nodig”.
Vervolgens loopt hij naar het raam, zet zijn rugzak op de vensterbank en kijkt naar buiten. Zijn rechterhand wijst omhoog.
“Het gaat stormen! Het gaat heel hard waaien”.
Ergens verwacht hij ieder moment een knuist die hem zal aanvatten. Dan zal hij meteen reageren, zich losrukken of desnoods slaan. Maar er gebeurt niets van dit alles. De commandant loopt naar een muur en plukt de telefoon van de haak.
“Ik ga maar eens even bellen. Ga maar op het bankje in de gang zitten”.
Reindert moet hij wachten tot de opgetrommelde arts arriveert. Hij zou gemakkelijk kunnen weglopen, het gebouw uit, het terrein af, de straat op.

Aan het geluid van een naderende auto is te horen dat er iets staat te gebeuren. Twee mannen komen binnen. Ze kennen duidelijk de weg.
“Kom maar mee, vriend”.
Even verderop in het gebouw is een lokaal waaruit alle spullen zijn weggehaald. Het ruikt er naar gymnastiek en vervlogen tijden. De assistent van de arts haalt een stoel, zet deze neer en gebaart Reindert te gaan zitten. Zelf blijft hij staan, dichtbij de deur. De arts begint heen en weer te drentelen. Het voelt als een scene uit de tv serie Columbo.
“Ik sta liever als u het niet erg vindt”.
Hij betrapt zich op de snelheid van zijn reactie.
Vier ogen en oren volgen alles wat hij doet, zegt of nalaat. Tenslotte neemt Reindert de stoel op en plaatst deze dichter bij de muur. Zo heeft hij bescherming in de rug en kan hij de hele ruimte overzien. Alsnog neemt hij plaats, kijkt naar buiten en zwijgt.
Als ik ga schreeuwen, steken ze een naald in mijn arm om me plat te spuiten. Andersom: wanneer ze het proberen, ga ik schreeuwen.
De arts gaat op enige afstand voor Reindert staan.
“Ik begrijp er niet veel van. Waarom ben je op zo’n raar tijdstip gekomen? Het is puur toeval dat ik in de buurt ben. Anders had je tot morgenvroeg moeten wachten”.
Reindert krabt zich, bijt op een vingernagel en kijkt langs de arts door het venster.
Wat kan mij dat allemaal schelen?
“Je bent een eigenaardig kereltje”.
De arts hervat zijn loopje. Hij lijkt op een hond die probeert te begrijpen waarom zijn baas hem niet herkent.
“Waar heb je eigenlijk gezeten? Je bent immers al een dag of wat van huis?”
Hij heeft mijn ouders gebeld. Moeder nam op en begon een lang verhaal over dat ik al jaren moeilijk te hanteren ben. Ze begrijpt er niets van, maar moeilijk is het wel.
“Ik kom uit Zwolle” antwoordt hij langzaam, “Dat is een gereformeerd dorp. Of misschien was het Kampen, dat kan ook wel”.
“Wat? Uit Zwolle? Kampen?”
Dokter krijgt er genoeg van. Hij kijkt Reindert doordringend aan en loopt naar de telefoon om het hospitaal te melden dat er een patiënt in aantocht is.
Venijn komt vaak voor in staarten. Juist voor ze weg kunnen, stapt de commandant van de kazerne naar binnen. Hij richt zich tot Reindert.
“Voor ik het vergeet. Je staat bij deze onder de Krijgswet”.

XI

De hem toegewezen kamer bevindt zich recht tegenover de keuken. Aan de onderkant van de deur is aan beide kanten een metalen plaat geschroefd. Zo kan de deur op soldateske wijze worden geopend en gesloten: met een flinke schop. Er staan twee bedden, stalen frames met een matras erop. Reindert is de enige klant. Hij kiest het achterste bed en kruipt er met jas en al in.
“Niet roken hier. Dat mag alleen in de huiskamer. Die is hiernaast”.
Eindelijk is hij weer alleen. Af en toe loopt er iemand door de gang, maar niemand valt hem lastig.
Het is mij gelukt de kazerne binnen te komen zonder meteen in de heksenketel van rekruten te belanden. Binnen een uur ter observatie in een hospitaal zijn opgenomen, is geen slecht resultaat.
Binnen een half uur valt hij in slaap.

“Als het aan mij lag” oreert de militair aan zijn bed zo luid dat zijn stem in de gang weergalmt, “als het aan mij lag, dan wist ik het wel. Ik zou die grappen er wel uit krijgen. Zulke zakken als jij horen niet in een hospitaal, die horen met verzwaard arrest in een cel onder de grond”.
Reindert komt half overeind, nog groggy van de slaap.
“Hier een beetje in je nest liggen. Anderen knappen het wel om voor meneer! Verdomde langharige pacifist! Zeker uit Amsterdam?”
Later zal Reindert begrijpen dat zijn belager korporaal is. Dit is een functie die door officieren wordt geminacht, maar waaruit al menige gevaarlijke figuur is opgestaan. Denk aan Napoleon en Adolf Hitler.
Reindert laat het geschreeuw van de man over zich heen gaan en vraagt zich af hoe te reageren ingeval het komt tot een handgemeen.
Je mag een patiënt niet slaan, op straffe van vier weken brood met spinnenkoppen.
“Nog stompzinnig grijnzen ook? Ik krijg jou nog wel!”.
Vloekend loopt de militair weg, maar komt al binnen een enkele minuut terug.
“Ik krijg jou wel kapot” zegt hij op normale spreektoon, “zo’n lul als jij houdt dit niet lang vol. En zo gauw je gaat vreten, dan grijp ik je. Ik laat je alle hoeken van de kazerne zien”.
Zijn dreigementen jagen Reindert geen vrees aan, maar versterken juist zijn voornemen de afkeuring tot een goed einde te brengen. Hij werpt de korporaal een blik toe die aanstonds hernieuwde agressie opwekt.
“Wacht maar tot je een uniform draagt, stuk stront”.
Hij geeft het keukenpersoneel opdracht tijdens het bereiden van warme maaltijden de deur naar de gang open te laten.
“De geuren van gebraden vlees en gebakken eieren zullen die simulant wel opbreken”.
Simulant. Opbreken. Stuk onbenul. Wat een taaltje.

Reindert kijkt zijn belager met bonzend hart na. Hij beseft dat de nieuwe wereld een andere taal omvat. De uitlatingen over eten brengen hem op een idee.
Hij is bang dat ik in hongerstaking ga. Dat is een verdomd goed idee.
Zodra het kabaal stopt, zakt hij terug op het bed Hij gaat nu evenwel op de deken liggen en niet meer eronder. Eindelijk rust. Hij juicht te vroeg. De korporaal steekt zijn hoofd alweer om de hoek.
“Binnen een paar dagen stampen we je een voedselslang in je keel. Dat wordt een heel vervelend klusje, maar ik doe het graag”.
De korporaal mag praatjes hebben, in het hospitaal maken artsen de dienst uit. Onwillig beent hij weg, om even later op een oude motorfiets te stappen. Deze staat recht voor het raam van Reinderts kamer. Reindert komt overeind om te kijken. Gescheiden door glas treffen hun blikken elkaar nog eens. Reindert probeert geen enkele uitdrukking in zijn gezicht te tonen. Hij kijkt als het ware door de ander heen.

Op de derde dag krijgt hij bezoek. Een montere dominee (aalmoezenier) plaatst een lederen tas op Reinderts deken met een besluitvaardigheid alsof hij komt doceren. Reindert onderkent dadelijk wie hij voor zich heeft en draait zijn bezoeker de rug toe. Dit weerhoudt de man niet opgewekt van start te gaan.
“Zo, jongeman! Ik heb met je ouders getelefoneerd. Ik mag wel zeggen dat ze erg over je in zitten”.
Reindert spert zijn ogen, maar zwijgt.
Over mij inzitten. Dat zou nieuw zijn.
“Ik begrijp dat het allemaal verwarrend voor je is, maar binnen een dag of wat kom je wel tot rust. Je moet maar zo denken: militairen zijn ook maar gewone mensen”.
Aan alles komt een einde. Ik laat hem lullen tot hij het zat is.
“Op school kon je goed meekomen. Je haalde uitstekende cijfers! Vanwaar ineens deze paniek?”
Van verbazing draait Reindert zich om.
Uitstekende cijfers? Een verkloot examen zal je bedoelen. Ik zit in het moeras.
Hij ziet zichzelf een seconde in het schoolgebouw, leunend tegen de centrale verwarming in de aula. De herexamens zijn juist nagekeken. Een stuk of wat mensen komt kijken naar deze laatste lichting van een onderwijssysteem dat dateert uit een tijd dat Nederland nog koloniën bezat. Voor Reindert is er natuurlijk niemand.
De naamletters HBS zijn al van het schoolgebouw weggehaald. Voortaan is er alleen nog de HAVO. De directeur klimt op een verhoging. Welkom! U begrijpt waar het om gaat. Eerst maar de gezakte leerlingen.
Reinderts naam staat bovenaan de lijst. De zaal lacht, omdat hij recordhouder spijbelen is. Reindert kan weinig anders dan meelachen.
Met een schok keert hij terug naar de werkelijkheid van het militair hospitaal.  
Welke idioot stuurt mij een dominee op mijn dak? Heeft Moeder haar kerk genoemd?
De geestelijke dendert gewoon door. Hij haalt een paar boeken uit zijn tas en legt deze op de deken. Reindert richt zich op en ziet de kaften: stevig karton, voorzien van het merkteken van een bibliotheek. De voorplaten tonen een kinderachtige voorstelling: boeken van derderangs schrijvers.
Je moet dertig titels op je boekenlijst voor Nederlands hebben. Bij mij staan er 101 titels op. Ik weet alles van Hermans. Maar daar vraagt de examinator met opzet niet naar. Hij wil me straffen voor het feit dat ik zijn lessen nooit volgde.
“Wij moeten eens rustig praten, daar ben ik voor. Zoals je ziet, heb ik alvast wat lectuur meegebracht zodat…”
Reindert draait zich nu helemaal naar zijn bezoeker en onderbreekt hem.
“Sodemieter toch op”.
Hij voelt zijn rechterhand zwaar worden als ijs. Hij begint heel kwaad te worden.
“Komt er nog wat van? En neem die troep mee!”
Dominee aarzelt een moment. Vervolgens staat hij op, graait zijn tas en lectuur bijeen een beent de kamer uit. De deur naar de gang laat hij openstaan.

De psychiater is een militair van de oude stempel. Zijn groene kleding zit onberispelijk, hij schrijft op departementaal papier en zijn vragen hebben alles weg van bevelen.
“Achternaam en voorletters! Geboren waar! Broers en zusters! Ziekten! Scholen! Sportverenigingen! Muziekles! Zie je op tegen de training die je moet ondergaan?”
Het is lastig niet in een schamperlach uit te barsten. De man is een persiflage van zichzelf. Maar Reindert voelt ook wrevel.
Training? Weet je wel wat ik van huis uit gewend ben?
Hij beheerst zich met moeite en geeft antwoord in enkelvoudige lettergrepen. Hij neemt er de tijd voor. Sterker: hij begint er bepaald een soort behagen in te scheppen om de ander te laten wachten.
Wat kan die man nu helemaal beginnen? Mij slaan, in een donker hol gooien? Het zal vroeg of laat in de krant komen. Dan moet hij zich verantwoorden.
”Hoe heet u eigenlijk?”
De psychiater hoort de vraag niet, of anders denkt hij aan bekend gereutel waarmee geen rekening gehouden behoeft te worden. Reindert onderbreekt hem en herhaalt de vraag.
“Mijn naam? Staat op mijn badge”.
Reindert heeft nooit eerder het woord badge gehoord of gelezen. Bijgevolg weet hij evenmin waar te kijken.
“Badge”.
Hij proeft het woord in zijn mond, laat het rollen als een pepermunt.
“Kunnen we verder?”
Zo ziet een psychiater er dus uit: een man die dezelfde boeken heeft gelezen als ik. Freud, Jung, Adler. Oedipus Complex, wat een gelul.
Ze zitten in een grote kamer, afgezoomd met een houten lambrisering en lange gordijnen. Aan de wand hangt een foto van een maanlandschap. De foto meet tenminste twee bij twee meter. De onderbreking is een feit, de vragenstroom onderbroken. Reindert kijkt naar de schrijvende balpen tegenover hem en besluit zijn ondervrager verder te negeren.
Waarom zou ik meewerken?
Dit gaat evenwel niet zomaar.
“Rol je mouwen eens op”.
Reindert begrijpt onmiddellijk wat de bedoeling is.
Hij denkt dat ik drugs gebruik. Wat een ongelooflijke kloot.
Hij laat de opdracht herhalen, tot tweemaal toe. Pas dan begint hij zijn jas uit te trekken. IJzige kou stijgt in hem op. Het is lang geleden dat hij zoveel minachting voelde. Hij legt de jas op zijn schoot. Uiterst traag rolt hij de mouwen van zijn overhemd op.
“Hoger! Tot boven je elle boog”.
Reindert toont zijn puntgave onderarmen. De arts vertrouwt het niet en komt dichterbij om goed te kijken. Reindert ruikt een vage geur: de aftershave van Vader.
“Valt tegen, hè?” laat hij zich ontvallen, “misschien gaat alles wel snif snif via de neus. Weten jullie veel”.
Zijn stem klinkt gevaarlijk misprijzend, maar het kan hem niet schelen.
“Lang haar, uit het Westen aangewaaid. Zal wel een junk wezen”.
De psychiater laat een reactie achterwege. Misschien hoopt hij op meer tekst van zijn prooidier, maar helaas. Desondanks schrijft hij wel een kwartier door en legt dan zijn balpen neer. Hij wenkt een bewaker die achter een ruit in de hal staat te wachten.
“Je mag weer mee”.
Reindert staat op en posteert zich voor de maanfoto.
“Indrukwekkend”.
Dit mag klinken als: in tegenstelling tot jouw gezever, maar hij meent het oprecht. In vroeger dagen kijkt Reindert dikwijls naar de nachtelijke hemel. Vanuit zijn bed overziet hij een deel van de oostelijke sector. Het beeld intrigeert hem. Als jong kind maakt hij zichzelf wijs dat de hemel door een vergiet is overkoepeld, met gaatjes waardoor licht van een enkele bron schijnt. Niemand maakt hem wijzer en toch weet hij op een dag dat het anders zit, fascinerender. Hij wijst naar de maanfoto.
“Ze staat altijd met dezelfde kant naar de aarde gericht. Dat is omdat de maan massief is en niet draait. Er is namelijk geen vulkanisme”.
“Ja, tot ziens”.

XII

Binnen in het hospitaal is weinig te merken van de herfststorm die in de nacht over het land raast. Pas wanneer het licht wordt, ziet Reindert dat het bos achter de kazerne zware averij heeft opgelopen. Afgebroken dennenbomen hangen als mikado door elkaar. Erboven jagen onverminderd wolken voort, er komt geen einde aan.

Om tien uur moet hij meekomen. Twee soldaten nemen hem onder hun hoede. Ze lopen voor hem uit door de lange gang, langs het kantoor van de korporaal. Deze kijkt op, ziet Reindert en steekt zijn middelvinger omhoog. De begeleiders zien het.
“Trek het je niet aan. Die kerel is een hufter”.
Ze moeten een stukje over een plein lopen. Hier liggen takken en kapotte dakpannen. Twee fietsen hangen ondersteboven in een rek waarvan het golfplaten dakje is verdwenen. Rukwinden maken, dat ze alle drie moeite hebben in rechte lijn te lopen.
De soldaten zijn waarschijnlijk zelf dienstplichtig. Aan hun manier van doen, is weinig militairs. Ze kunnen evengoed werken voor de postbezorging of een bouwbedrijf.

Hij moet plaatsnemen achterin een jeep, een Spartaans voertuig met brullende motor en een flapperend linnen dak. Het regent weer.
“Luister. Doe geen idiote dingen, dan doen wij ook normaal. Als je gaat lopen, komen wij niet achter je aan. Vroeger of later beland je toch weer in de kazerne en dan is het feest”.
Reindert knikt. De situatie nodigt uit om een praatje aan te knopen, zijn verwondering te uiten, een beetje mens te zijn. Maar hij is terughoudend en probeert zich voor de buitenwereld af te sluiten.
Vannacht heb ik vruchtensap uit de keuken gehaald. Zijn ze werkelijk bereid om een voedingslang in mijn keelgat te wringen?
Het reisdoel van de dag is Utrecht. In het ziekenhuis is medisch onderzoek geregeld. Dit is Reindert kort na het opstaan meegedeeld. Een verpleger heeft hem twee boterhammen met kaas gebracht. Deze laat hij staan.
De korporaal komt kijken of ik gegeten heb. Hij heeft opdracht gegeven mij lekker belegd brood te geven. Stomme debiel.

Over de snelweg slaat een striemende regen. De jeep brult zonder indruk te maken. Het ding is meer bedoeld als terreinwagen. Binnen is het heel koud en nat. De chauffeur moet zich inspannen om de jeep op de weg te houden. Er ligt een gelezen dagblad. Op de voorpagina staat dat de Amerikaanse president Tricky Dicky Nixon van malversaties wordt verdacht. Bij een spoorwegovergang moeten ze wachten. Er passeert een trein met een hele sleep platte wagons waarop tanks staan.
“We hebben er geloof ik wel duizend”.
De jongen achter het stuur is onder de indruk van het tafereel. In een ogenblik van onachtzaamheid buigt Reindert zich naar voren.
“Waarom denkt iedereen dat de volgende oorlog op de hei wordt uitgevochten?”
De jonge soldaten werpen elkaar een blik toe. De bijrijder keer zich half om.
“Wat gaat er dan gebeuren, volgens jou?”
Hierover heeft Reindert vaak nagedacht. Een massale aanval van Russische tanks is onwaarschijnlijk omdat de Amerikanen zullen reageren met kernwapens.
“Een volgende oorlog wordt in de steden uitgevochten.”

Door het slechte weer missen ze de afslag naar de binnenstad. Dit veroorzaakt even een gevoel van geborgenheid en betrokkenheid, maar Reindert laat zich niet meer verleiden. De chauffeur rijdt een eind om en stopt voor een snackbar om samen patatten te eten. Elk uitje zal de hele dag duren. Reindert mag ook uitstappen. Hij maakt van de gelegenheid gebruik om sigaretten in te slaan. Aan de bar drinkt hij twee glazen volle melk. Als een aangelijnd huisdier loopt hij mee terug naar de auto.

De regen stopt even abrupt als de jeep. Ze staan onder een afdak op een binnenplaats met verwaaide struiken tegen een muur. Reindert voelt dadelijk dat dit een gewone burgeromgeving is.
De doorgaande straat is nabij. Er nadert een stadsbus voor mensen die kunnen doen wat ze willen, door niemand begeleid worden. Reindert schat de afstand en berekent dat hij het kan halen, dat de deuren zich achter hem zullen sluiten, de bus zal optrekken en de zijn bewakers machteloos zal achterlaten.  
Wat schiet je ermee op. Ik moet ze in eigen huis verslaan.
In de witgeverfde hal hangt het staatsieportret van Juliana.
Op school krijgen we een beker uitgereikt met daarop de afbeelding van het koninklijk paar Juliana en Bernhard. Moeder zegt dat de beker niet tussen de andere in de kast past. Ik moet hem maar mee naar mijn eigen kamer brengen. Ik gooi het ding in de ringvaart voor ons huis. Ooit wordt de vaart uitgebaggerd. Dan vindt iemand de beker.

De receptie is verlaten, al rinkelt er aanhoudend een telefoon. De soldaten kennen de weg en lopen meteen door. Het gaat een paar trappen op, gevolgd door een gang als een tunnel. Plotseling is er een raam. Dit biedt uitzicht op de parking. Er valt natte sneeuw.
Reindert wordt neergezet in een wachtkamer, herkenbaar aan de stoelen, achterhaalde lectuur en stukjes lego op de grond. Hij merkt dat zijn voeten voortdurend op en neer wippen. In zijn hoofd wordt een riedel afgespeeld, alsmaar dezelfde als een op hol geslagen jingle van de piratenzender Veronica.
Wanneer ik niet kon slapen, schuurde ik mijn tanden over elkaar, alsmaar op dezelfde plek. Er gaat een soort van geruststelling van uit.
Niets is zo vervelend als wachten op narigheid. Je weet dat het komt, maar niet wanneer of hoe het eruit ziet. Intussen deint Reindert heen en weer tussen besef van zijn precaire situatie en toenemend zelfvertrouwen, aangewakkerd door de burgerlijke omgeving. Tot hij het gevaar van zelfoverschatting onderkent, het inzicht dat hij misschien beter weerloos kan overkomen.
Het is een film, een droom, het kan alle kanten uitgaan. Straks ontwaak ik.
Zijn blik kruist met die van een van zijn begeleiders. Met hen zal hij hoe dan ook weer terugrijden.
Ze mogen onderweg niet over mij gaan denken en dit doorgeven.
Zijn blik probeert niets uit te zenden.
Wie weet hebben ze opdracht gekregen van de korporaal: zoek uit of die klootzak ons besodemietert. Ze kunnen zeggen wat ze willen.

Een deur gaat open, maar biedt geen zicht op wat zich hierachter bevindt. Een mengsel van ether en jodium bereikt de neus van Reindert. Aanstonds voelt hij dreiging.
Ze zullen me toch geen injecties toedienen? Ik sla ze voor hun bek.
Angst is een krachtige emotie. Mensen en dieren leren snel van nare ervaringen. Zo blijf je in leven.
De school, minstens tien jaar eerder. Een klaslokaal. De onverwachte binnenkomst van twee witjassen. De les wordt onderbroken: TBC-controle!  Reindert zit als verlamd in zijn bankje.
Hij herinnert zich geen woorden of gedachten, alleen het beeld, de angst en het besef dat hij binnen afzienbare tijd onderuit zal gaan. Dat is al eens eerder gebeurd.
Beelden laten zich niet bewust oproepen. Het brein is een elektriciteitscentrale met miljoenen draden. Plotseling zijn er krachtige signalen. Vooral geuren worden onderschat.
Ik moet wachten. Mijn onderarm wordt ontsmet. Ik ruik ether of wat het is. In de klas is kabaal.
Nerveus staat hij op en begint heen en weer te ijsberen, onderwijl pogend een blik in die ene kamer te werpen. Zijn begeleiders blijven gewoon zitten. Ze drinken koffie uit een automaat en delen een zakje pinda’s. Langzaam begint Reindert verder weg te lopen, de route naar de uitgang.
Ik krijg twee krassen met een vloeistof. Als verlamd kijk ik toe. Daarna is er niets.

“Hallo! Ben je er nog?”
Boven hem hangt een gezicht met een bril. Uit een witte jas piept een balpen uit een borstzakje.
Een goedkope BIC pen. Ze lekken en je knaagt je tanden erop stuk.
Er tikt iets tegen zijn gezicht.
“Hallo! Wat is er met jou aan de hand?”
Reindert kucht, probeert de hand te ontwijken en overeind te krabbelen.
“Rustig aan. Gebeurt dit wel vaker?”
Wat een vragen allemaal.
Reindert hijst zich omhoog aan een arm en leunt tegen een muur.
“Het gaat wel weer”.
“Dat zou je anders niet zeggen”.
Er wordt een glas water voor hem gehaald, dat hij helemaal leegdrinkt. Zijn begeleiders komen opdagen. Ze houden afstand en hebben geen idee wat van hen wordt verwacht.

Hij moet meelopen met een enorme vrouw. Ze beent voor hem uit als een betonvlechter. Om haar bij te houden, moet hij bijna rennen en dit herinnert hem eraan dat dit niet erg verstandig is. Hij stopt abrupt en leunt tegen een vensterbank.
De vrouw keert zich om. Ze snauwt evenwel niet tegen hem maar tegen een jongere collega die toevallig langskomt: “Jas dicht, je ziet er niet uit!”
In een kamer vol apparatuur moet hij zijn T-shirt uittrekken. De vrouw is een verpleegkundige. Of hij dit maar goed wil onthouden. Ze duwt Reindert ruw met zijn borstkast tegen een soort radiator.
“Stilstaan! Wanneer ik het zeg, diep inademen en vasthouden!”
Zonder te kijken of haar orders worden opgevolgd, verdwijnt ze achter een zwaar gordijn.
“Borst vooruit! Tegen de houder aandrukken! Diep inademen!”
Vanachter een heel klein ruitje kijkt ze naar hem, als naar een reptiel in een terrarium.
Moeder met haar glinsterende brillenglazen. Krijg de klere.
Het dringt tot hem door dat het om een röntgenfoto gaat.
Radioactiviteit!
Oma van vaders kant sterf al jong aan longkanker. Haar opvolgster, Oma II, krijgt huidkanker. Voordien is zij verpleegster in een ziekenhuis.
Ze zit jarenlang met haar been omhoog op een stoof. Haar been onder de zweren.
Reindert perst zijn longen leeg en doet een stap naar achteren.
“Hee!”.
De verpleegster roept hem driftig toe. Ze komt zelfs achter het gordijn vandaan om orde op zaken te stellen.
“Waar ben jij mee bezig!? Dit lijkt nergens naar. Het moet opnieuw!”
Ze nadert Reindert om hem naar het apparaat te drijven, maar hij ontwijkt haar. Zijn stemming houdt het midden tussen lachen en oprechte angst.
“Zeker nog een stoot straling door mijn lijf! Ik heb geen zin om met kanker op een druiprek te eindigen”. Deze zin moet hij ergens gelezen hebben.

Er wordt een andere vrouw bijgehaald, één met speldjes in een bos opgestoken haar.
Deze is minder agressief. Ze probeert het conflict te sussen op een manier die Reindert verrast.
“Als die jongen niet wil, dan houdt het op. Dit is een ziekenhuis, geen kazerne”.
Ze noemt een naam die zal toebehoren aan de chef van de afdeling, of een arts.
“Maar die is er vandaag niet”, klaagt het manwijf. Ze wendt zich opnieuw tot Reindert en doet haar best vriendelijk te kijken.
“Werk nou even mee, dan zal ik je de foto laten zien”.
Maar Reindert voelt instinctief dat hem weinig meer kan gebeuren. Zonder verdere discussie aan te gaan, trekt hij zijn kleren weer aan. Hij ordent zijn gedachten bijna koelbloedig.
Mooi, er is weer iets mislukt.

Namens een enkele zwaluw kunnen we nog geen zomer bijschrijven. Op de gang komt een arts hen tegemoet. Om zijn hals zwaait een touwtje met een scheidsrechter fluit heen en weer alsof hij hiermee virussen en bacillen zo nodig een bestraffend halt zal toeroepen.
“Meekomen”, blaft hij kortaf tegen Reindert.
Opnieuw gaan ze door die kale gang, helemaal tot voorbij de hoek waar een trap is.
Ze gaan een kleine kamer binnen, met uitzicht op uitbundige herfstkleuren in de tuin.
“Rol je mouw op”.
Uit een bureaulade haalt dokter een glazen buisje waarop hij een steriel verpakte naald schroeft. Reindert reageert ontsteld.
“Is er al eerder bloed afgenomen?”
Reindert trilt nog van de crash tegen het linoleum van de vloer.
“Berg dat maar weer weg”.
Hij klinkt een beetje schor, heeft dorst en is bereid weg te rennen.
“Ik ben daarnet al onderuitgegaan. Eén keer per dag vind ik wel genoeg”.
De arts laat zijn handen zakken tot op het bureau en kijkt naar Reindert alsof hij hem voor het eerst ziet.
“Neem me niet kwalijk” antwoordt hij tenslotte, “het is de routine, denk ik”.
Hij legt de spuit neer en loopt naar het raam.
“Of nee. Het komt omdat militairen nergens tegen protesteren”.
Hij schuift een raam omhoog en snuift de binnenstromende koude op.
“Overal heeft de storm bomen uit de grond gerukt, maar hier hangen de bladeren er nog aan. Het is merkwaardig, dat ik dat nu pas zie”.

XIII

Midden in de nacht wordt een bewusteloze soldaat het hospitaal binnen gesjouwd. Het valt niet mee om een willoos lichaam te verplaatsen. Er zijn drie stevige verplegers voor nodig. De mannen zien Reindert kijken vanaf zijn bed.
“We hebben hem moeten platspuiten. Hij was door het dolle heen”.
Reindert zwijgt en volgt de ontwikkelingen.
“Zijn linkeroog zit volkomen dicht. Ik hoop maar dat er niets beschadigd is”.
Deze opmerking is gericht aan de tweede verpleger, een dikke jongen met zware ademgang. De derde zegt niets.
“Nou ja, wij doen ons best. Onze schuld is het in ieder geval niet”.
Het licht wordt uitgeschakeld en de broeders vertrekken naar een aangrenzende kamer. Hier gaat al snel de tv luider. Reindert kan zich er niet aan onttrekken. Het valt hem op, hoe onnatuurlijk wordt gesproken door de acteurs. Een van de verplegers steekt zijn hoofd nog even om de hoek.
“Roep ons even wanneer hij bijkomt”.
Reindert zakt terug op zijn bed.
Een kamergenoot. Vroeger of later begint hij te praten. Daar zit ik helemaal niet op te wachten.
Hij staat op, werpt een korte blik op het gezicht van de jongen en steekt de gang over naar de keuken.
In mijn kamer ligt een bewusteloze. Als hij ontwaakt, valt hij misschien uit het bed. Vraag is of ik daar iets aan ga doen.
Hij opent de deur van de koelkast, licht er een pak melk uit en zet dit aan zijn mond. Ieder moment kan iemand binnenkomen, maar er gebeurt niets.
De korporaal zal naar huis zijn. Je zal hem maar thuiskrijgen.
Uit een mand neemt hij een appel en steekt deze in zijn zak.

Even later krijgt hij de schrik van zijn leven. Buiten het gebouw komt met bekend kabaal een motorfiets tot stilstand. Er hangt onheil in de lucht, zoveel is zeker. Reindert beent snel de gang op. Binnen seconden verschijnen hier meer mensen: militairen die in het hospitaal werken of zijn langsgekomen om tv te kijken.
“De Germaan is in aantocht!”
Een deur wordt open getrapt. Daar staat de korporaal en hij is bijkans blind van razernij.
“Waar ligt die klootzak?! Waar hebben jullie hem opgeborgen, verdomme?!”
Alsof hij ruikt waar hij moet zijn, stampt hij naar de kamer van Reindert.
“Niet doen man! Laat hem waar hij is! De gast is bewusteloos!”
Er worden nog andere dingen geroepen, bezweringen uitgesproken. Iemand maakt een gebaar naar een ander, dat hij de kazerne moet bellen.
De korporaal is al binnen. Een ogenblik is het stil. Reindert kijkt verbijsterd toe.
Hij schiet hem dood.
Instinctief brengt hij beide handen naar zijn oren. Er klinkt geen schot, maar het lawaai dat losbreekt, is wel grotesk. De militairen in de gang naderen, maar wagen zich niet in de kamer. Het wachten is op anderen, misschien militaire politie.
“Omhoog, vuile hond! Ik dweil de vloer met je aan, stuk achterlijk!’
Alsnog springen een paar lui naar binnen. Reindert kan het niet goed zien en trekt zich veiligheidshalve een aantal passen terug. Hij schuifelt langs de anderen naar achteren, weg uit het epicentrum. Er klinken geluiden van staal op graniet. Er sneuvelt glas, zoveel is zeker.

Tijd is intensiteit, de manier waarop we ons verhouden tot wat plaatsvindt. Het valt moeilijk aan te geven hoeveel minuten verstrijken voor het kabaal afneemt. De korporaal kruipt de gang op, of wordt erheen gesleept. Hier wordt hij tegen de grond gewerkt.
“Voor zijn eigen bestwil”, grapt een jongen in burgerkleding tegen Reindert. Doodkalm steekt hij een sigaret aan, “wil je ook? Jij hebt last met je oren, zeker?”
Eindelijk komt versterking opdagen. Het zijn mannen in een uniform en een zwarte baret, alsof ze juist van een feestje komen. Ze zijn met vier en verstaan geen flauwekul. Wanneer een van de verplegers niet snel genoeg terugtreedt, krijgt hij aanstonds een tik met een wapenstok.
“Wegewezen heb ik gezegd. Ben je doof!?”
Binnen de kortste keren wordt de Germaan afgevoerd, meegesleurd door de gang naar de buitendeur, die verschillende trappen van laarzen incasseert. Portieren van een auto slaan dicht, het motorgeluid verdwijnt snel.

Met de anderen zwalkt Reindert naar een soort huiskamer van de verpleging. Bijeengescharreld meubilair brengt een informele sfeer. Tegen de centrale verwarming staat een tv, afgestemd op een Duitse zender. Er wordt een Krimi uitgezonden, zonder ondertiteling. Niemand kijkt ernaar. Personeel en patiënten zijn opgewonden, lopen door elkaar, trekken een flesje fris uit de koelkast. Bijna iedereen rookt.
“Ze moesten die nazi naar de Russische grens sturen”.
De opmerking ontlokt geen enkele afkeurende reactie.
“Hoe is de patiënt eraan toe?”
“Die heeft er niets van gemerkt. Oost-West, Thuis is het ook niks”.
Algemeen gelach klinkt op. Reindert lacht ongewild mee. De situatie nodigt uit om een praatje te maken, de spanning in zijn lijf terug te schroeven. Hij haalt de appel tevoorschijn en neemt een hap.
“Ik dacht dat jij in hongerstaking was?”
Zo snel zak je door het ijs. Reindert knikt bedachtzaam, maar is ook geschrokken.
Waarom kon ik niet wachten, verdomme?
Hij antwoordt niet, maar eet wel verder. Wat kan je doen?
“Stop het weg, man! Er lopen hier foute gasten rond”.

Zijn bed is omgekeerd en uit elkaar geslagen. Het glasgeweld dat ermee gepaard ging, betreft geen ruit of spiegel maar een bierfles die tegen de wand is gesmeten. Overal liggen bruine scherven. De eerder binnengebrachte patiënt is bijgekomen. De deken is van zijn bed. Hij ligt daar in zijn onderbroek en begrijpt nauwelijks wat er is gebeurd. Reindert wendt zich af.
Hij krijgt een andere kamer aangeboden, waar alweer twee bedden staan. Iemand van het personeel heeft er zijn slaapplek, maar dit blijkt geen bezwaar. Iedereen weet onderhand dat Reindert niet agressief is.
“We laten de deur maar open”.
Hij gaat liggen op de deken, maar kan onmogelijk slapen. Zonder zijn ogen te openen, volgt hij de geluiden in het huis. De gewraakte appel eet hij schielijk op, inclusief het klokhuis.
Er mogen geen resten worden gevonden.

Het daglicht heeft moeite om het ineengestorte bos rond de kazerne te doorbreken. De belaagde ex-kamergenoot is op de been en loopt Reinderts kamer binnen. Hij zit duidelijk om een praatje verlegen.
“Hoi. Ik heet Ronald. Ik heb een kapitein neergeslagen”.
De rechterhelft van zijn gezicht kan lachen, de andere helft weigert medewerking.
Reindert knikt.
Wat heeft dat met elkaar te maken?
“Hij heeft erom gevraagd. Laat dat duidelijk zijn”.
Nieuwe toelichting volgt. Iets met een spelletje, met bier en beledigingen.
“Die boeren denken dat een Hagenees met zich laat sollen”.
Afwachtend kijkt Reindert toe hoe soldaat Ronald een sigaret draait, aansteekt en de lucifer in een ijzeren lade onder Reinderts bed werpt. Zijn handen tonen op meerdere plaatsen schaafplekken, alsof hij heeft geprobeerd een draaiende centrifuge te repareren. Zijn gezicht is bont en blauw. Het oog is afgedekt met verbandgaas.
“Waarom zit jij hier?”
Altijd willen mensen weten met wie ze te maken hebben. Dit is niet noodzakelijk uit belangstelling, maar wegens de behoefte zich veilig te voelen. Reindert voelt het risico van een normaal gesprek. Hij antwoordt stroef.
“Ik wacht op transport naar de psychiater”.
Ronald schiet in de lach, maar erg lang duurt dit niet.
“Je bent geen prater” zegt hij tenslotte en drentelt ontevreden heen en weer.

Reindert laat de ander babbelen, in de hoop dat deze snel zal weggaan. Tenslotte komt hij van het bed en rekt zich. Uit zijn tas haalt hij een nagelschaartje en gaat voor het raam zitten om dode haarpunten weg te knippen. Achter zijn rug komt een iemand binnenstappen.
“Je mag hier niet roken”.
Het klinkt bestraffend. Reindert voelt de man naderen maar reageert niet.
“Sigaret uitmaken en ophouden met roken. Dat kan in de huiskamer aan de overkant”.
De voetstappen verwijderen zich.
“Kon je mij niet even waarschuwen?”
Ronald vindt kennelijk dat Reindert iets had moeten zeggen. Het klinkt verwijtend, een beetje absurd.
Reindert zwijgt. Zijn gezelschap bevalt hem maar matig.
Waarschuwen? Let zelf op. Wat zal het mij schelen wat er met jou gebeurt?

De psychiater is een andere dan de eerste. De man is vrij jong, gekleed als burger en hij ruikt naar een Indische rijsttafel. Een balpen danst tussen zijn vingers.
“Je hebt mazzel. Ik ben invaller. De legerpsych is ziek. Die moet zichzelf onder behandeling stellen, ha, ha!”
Reindert blijft op afstand, laat de ander schrijven en overdenkt een gebeurtenis van een half jaar eerder. Het is midden op de dag. Ik ben op mijn bed in slaap gevallen. Een arm schudt mij wakker. Voor mijn neus staat Wim, Zijn kleren zijn legergroen. Hij brandt van verlangen om te vertellen.
“Waar denk je aan, vriend? Je bent er niet erg bij met je gedachten”.
Reindert kijkt op. De psychiater lijkt een beste man.
“Ik weet niet goed wat denken is. Ik reageer meer op wat zich voordoet”.
Het blijft even stil. Ze zitten in een kleine kamer zonder venster naar buiten. Reindert is gewend aan daglicht, aan de mogelijkheid weg te kunnen. Zijn blik dwaalt voortdurend die kant uit.
“Misschien een harde vraag, maar denk je wel eens aan zelfmoord?”
Tegen de kennelijke verwachting in schiet Reindert in de lach.
“Wat valt er te lachen? Je zal niet de eerste zijn in het leger”.
Reinder schudt zijn hoofd en haalt zijn schouders op.
“Het klinkt als een uitnodiging”.
Hij wendt zich een kwartslag van zijn ondervrager. Het wordt stilaan gewoonte om elk gesprek af te kappen, ervan weg te drijven, de communicatie uit de weg te gaan.
Wim zegt: dienstplichtigen, dat is een slappe hap. Ik ben er snel uitgestapt, doorgestroomd naar de commando’s. Ineens zit ik met zijn hoofddeksel in mijn handen. Wim vertelt, hoe je met deze baret op je hoofd een auto kan vorderen, biefstukken opeisen en vrouwen versieren.
“Auto’s, biefstukken en vrouwen!”
“Wat zeg je nou? Wat bedoel je daarmee?”
De psychiater is enigszins uit het veld geslagen. Hij staakt het schrijven.
“Ik weet ineens waar het leven om draait. Om auto’s, biefstukken en vrouwen! Die kan je allemaal opeisen. Mits je de juiste baret draagt, of epauletten, laarzen, zeg het maar”.
Ik wil de baret van Wim even passen, misschien kijken voor de spiegel. Dit is evenwel niet de bedoeling. Zo’n baret moet je namelijk verdienen. Die mag je als buitenstaander niet zomaar voor de grap opzetten.
“Juist ja”.
Er volgen nog een paar vragen, meer bedoeld om de personalia op het te schrijven rapport te bevestigen.
“Je mag naar je kamer”.
“Waarom?”
“Omdat we hier klaar zijn”.
Wanneer hij terugkeert, is Ronald verdwenen. Reinderts oorspronkelijke kamer is leeg en schoon. Zelfs de schade aan het bed is hersteld. Hij maakt geen aanstalten zijn oude stek weer in te nemen. Buiten op het fietsenrek zit een roofvogel. Het beest heeft een kleinere vogel geslagen en plukt veren om bij de inhoud te geraken. Ongetwijfeld ziet hij Reindert staan, maar maakt geen aanstalten weg te vliegen.
De vogels weten wat ze aan mij hebben. Op het land hield ik het pulletje van een kievit in mijn hand. Zijn hartje sloeg heel snel. Daarna liet ik hem weer gaan.

XIV

Met z’n vieren zitten ze in de huiskamer van het hospitaal tv te kijken: twee dienstplichtige verplegers, Reindert en soldaat Ronald met een flink verband om zijn hoofd. Voorlopig kan hij slechts zijn linkeroog gebruiken. Desondanks hangt hij met branie onderuit in een fauteuil.
“Mij kunnen ze niets maken! Ja, ik heb gevochten en wat dan nog?”.
De verplegers roken marihuana. Op tafel hebben ze worst en kaas uitgestald, de keuken is meer dan voldoende bevoorraad.
“Veel erger is, dat ik hier in het hospitaal in elkaar geslagen ben. Zonder reden! Nota bene door een korporaal! Nou, daar zullen de Heren van opkijken!”
Het gesprek met de psychiater heeft Reindert afgemat. De drang naar het normale leven doet zich steeds sterker gelden. Ineens spreekt hij zijn gedachte uit.
“Het leger is een geweldsinstituut, Ronald. Je komt hoe dan ook voor de Krijgsraad”.
De verplegers zetten grote ogen op. Eén van hen schiet in de lach en stoot zijn maat aan.
“Ik dacht echt dat die gozer compleet geschift is!”
Er ontstaat een sfeer van hilariteit.
“Zelfs de psychiater weet het zeker” beweert de andere verpleger, “godverdomme man, wat moet ik lachen!”
“Weet je wat? Het rapport ligt nog in zijn kamer.”
Ze begeven zich naar de keuken en gaan een fluitketel water opzetten om de envelop te kunnen openstomen. Ronald blijft achter. Dat het gesprek niet langer over hem gaat, ergert hem zienderogen. In de keuken volgen handelingen elkaar op: fluitketel op het gas, wachten tot er stoom uit de vuldop komt, de envelop precies op de plakrand eroverheen trekken. De truc is simpel en effectief.
“Alsjeblieft, kun je wat over jezelf opsteken, ha!”
Reindert leest, maar het is een handschrift van hanenpoten en hij heeft moeite zich te concentreren. Hij zoekt naar de conclusie van het verhaal en werkelijk, zo’n samengevat advies staat er.
Spoed S-5. Deze man moet zo snel mogelijk naar huis gestuurd worden.
“Ik heb het gezien, maar nu ben ik erg vermoeid”.
Met behulp van een strijkbout wordt de envelop weer gedicht en min of meer gladgestreken. In de verpleging zijn de mensen van alle markten thuis.
“Psychologische adviezen worden altijd overgenomen”.
De verpleger weet het zeker.
Als je iets mankeert, willen ze snel van je af. Voor jou hebben ze zo een ander. Het is vanwege de verantwoordelijkheid. De psych vroeg zeker of je wel eens aan zelfdoding denkt? Nou, dat is omdat niemand de schuld van een poging wil krijgen”.
Zijn collega weet ook hoe het werkt.
“Je moet het zo zien: niemand wil voor andermans geknoei opdraaien, dat is de kern van het leger. Het is eten of gegeten worden.”
Hij kijkt even om zich heen en vervolgt met zachtere stem: “Pas een beetje op met die Ronald. Hij lult met iedereen mee hoe het uitkomt”.

De brief wordt netjes teruggelegd. Reindert gaat naar zijn kamer. Hij trekt een stoel naar het venster en laat het licht uit. Buiten waait het nog steeds stevig. Hij probeert het raam te openen, maar dit zit muurvast.
Er begint schot in te komen. Nog een dag of misschien twee, dan kan ik weg.
Plotseling glijdt een lichtkegel langs het raam. Reindert hoort een motorfiets naderen en weet meteen hoe laat het is. De korporaal is terug! Alarm! Wie dacht dat de man in arrest zou zitten, vergist zich. Het duurt niet lang of er wordt met deuren gesmeten. Laarzen bonken over de vloer. Het wachten is op heibel. Het is hem inderdaad. Verongelijkt tiert hij: “Ze hebben mij eruit gegooid! Omdat ik maar een korporaal ben! Dat smerige officierentuig!”
Reinderts hart staat stil wanneer de deur van zijn kamer wagenwijd wordt opengetrapt.
“Heb je het al gehoord, simulant? Morgen moet je naar Amersfoort om te worden afgekeurd. Hebben we tenminste één idioot minder in dit gebouw”.
De deur gaat dicht met een slag die de wanden doet trillen. Reindert verwacht nog erger geschreeuw wanneer Ronald zal worden ontdekt, maar dit blijft uit. De Germaan trapt nog eens flink tegen een deur, vloekt luidkeels en verlaat het gebouw. Kennelijk laat hij de motor staan, want buiten blijft het stil.

XV

In de kamer van het hospitaal is het onwaarschijnlijk donker. Op het pleintje staat of hangt geen enkel lichtpunt. Ook in de gang achter Reinderts rug brandt geen lamp. Het lijkt alsof de elektriciteit is uitgevallen.
Zo donker was het vroeger bij ons thuis ook. Je zag geen hand voor ogen.
Reindert verwondert zich over zijn gedachte.
Vroeger? Het is welgeteld niet meer dan 3 jaar geleden! Ik ben net 20 jaar en nu al oud.
Het lijkt een avond voor een luchtaanval door de Russen. Nederland slaapt na een storm te hebben verwerkt. Tanks rollen met honderden tegelijk het oosten van de Bondsrepubliek binnen. Er is nauwelijks tegenstand. Tegen de verwachting in, gaat het aanvallende leger niet naar de Lüneburgerheide waar de NAVO altijd oefent. De Russen willen doorstoten naar het Ruhrgebied en vandaar naar Frankrijk.
De Amerikanen deinzen terug voor een kernoorlog. Europa is verloren. Reindert laat dit scenario een paar keer aan zich voorbijgaan.
Er wordt gevochten in de steden. Er sterven veel burgers. Onze beste kans ligt in de vele cafés die de Russen tegenkomen. Ze zetten het op een zuipen.
Zonder het te beseffen, glimlacht hij. Het nachtelijk duister bevalt hem goed. De wereld krimpt tot een schaakbord met maar enkele stukken. Dan valt hem een overweging in. Verontrust gaat hij op zijn bed liggen, de ogen wijd open naar het plafond gericht.
Ik ben onvoorzichtig geweest om anderen in vertrouwen te nemen. Aan de andere kant weet ik nu meer dan wanneer ik mij had teruggetrokken.

De marechaussees die hem ophalen, dragen blauwe uniformen met witte tressen alsof ze het met ouderwetse vestzakhorloges moeten stellen. Het is vroeg in de morgen wanneer hij mee moet.
Reindert werpt een blik op de verpleger die de vorige avond de envelop voor hem open stoomde. Wederzijds is er geen teken van herkenning.
Op het perron van Harderwijk staan veel mensen: kantoorlui, scholieren, mannen en vrouwen. Reindert trekt bepaald de aandacht, zo tussen zijn bewakers.
Dit hadden ze in Amsterdam niet gewaagd. Daar was rotzooi van gekomen.
Hij neemt plaats bij een raam. Zijn bewakers strijken naast en tegenover hem neer.  De trein zet zich in beweging met een lichte schok. Niemand zegt iets.
Straks mag ik naar huis. Misschien is mijn kamer al verhuurd aan een ander, bijvoorbeeld aan de werkster. Zo kan Moeder ieder moment hulp optrommelen.

De trein belandt in een gelijkmatige cadans. Reindert kan alleen gissen of ze naar west of oost rijden.
Ik heb niet eens een kaartje. Ik ben bagage waarvoor anderen betalen.
Hij sluit zijn ogen en voelt de koude van het raamglas tegen zijn wang. Honger voelt hij niet, al heeft hij dagen niet of nauwelijks gegeten.
Door in dienst te gaan, was ik bevrijd van mijn ouders. Maar ik wil liever dat we in vrede kunnen leven. Het zal mijn schuld zijn dat Vader het bedrijf heeft verkocht. Ik ging naar de verkeerde school om hem te kunnen opvolgen. Terwijl ik niet eens voor die school heb gekozen.

Vanaf Station Amersfoort wordt hij begeleid naar een militaire bus die langdurig wacht op andere klanten: bedplassers, amokmakers, halvegaren, getreiterde homofielen. De stemming om hem heen is opgewekt om niet te zeggen uitbundig. De marechaussees gaan bij hem in de buurt zitten.
De bus heeft harde zittingen en onverzettelijke schokbrekers. Ze stuiteren naar een gebouwencomplex dat nog juist in de stad ligt. Reindert proeft de atmosfeer, maar maakt geen aanstalten een gesprek of wat voor contact dan ook aan te gaan.
Ik prijs de dag pas als het avond is. Meer dan ooit moet ik oppassen.
Onveranderd geflankeerd door zijn bewakers wordt hij naar een kamer gebracht. Naast de deur prijkt een bordje met een buitenlandse naam, mogelijk uit India of Pakistan. In sierlijke letters staat hieronder Psychiater. Op een matglazen tafel liggen tijdschriften voor auto’s die hier niemand kan betalen. Lang duurt het wachten niet.

In de spreekkamer zetelt een massieve kerel die bij binnenkomst niet eens opkijkt. Voor hem ligt het dossier van Reindert. De marechaussees mogen inrukken.
“U mag de deur dichtdoen. Aan de andere kant alstublieft”.
De man ziet er volstrekt Nederlands uit. Reindert kijkt hoe hij het dossier opent en bladert zonder dat je de indruk krijgt dat hij echt leest. Tersluiks probeert Reindert na te gaan of de envelop van de psychiater uit het hospitaal erbij zit.
Ze zijn de brief vergeten hier te brengen. Ik had hem zelf moeten meepakken.
“Weet je wat je hier komt doen?”
Reindert weet het niet. Elke toenadering tot normaliteit vat hij op als een poging hem alsnog te ontmaskeren.
“Je bent afgekeurd. Boeit het waarom van dit oordeel je toevallig?”
Reindert knikt zonder vreugde. Hij kijkt weg. Zijn blik wordt gevangen door een lokaal dat is afgeladen met lui die ook in de bus zaten. De psychiater ziet hem kijken.
“De jongens daar denken dat zij afgekeurd worden!”
Zijn zware lach schalt door het vertrek.
“Een beetje simuleren, vechtpartijtje. Ze schijten in hun nest of brengen een kip aan een touwtje mee. Ze maken elkaar van alles wijs dat afkeuring simpel is. Ze overschatten zichzelf en betalen straks de prijs”.
Reindert kijkt zijn gastheer aan. Het is een enkel moment, maar beslissend.
“Jij denkt dat wij maar wat opschrijven, of dat je wordt weggestuurd omdat wij de verantwoordelijkheid voor zwakkelingen en lastposten niet willen. Je vergist je. Mocht je denken, dat je met succes simuleert: ik vermoed dat jij helemaal niet in de gaten hebt dat je echte problemen hebt. Daar moet aan gewerkt worden, maar dat kan beter in de gewone maatschappij, wanneer je dus weer thuis bent”.
Reindert volhardt in stilzwijgen.
“Iemand afkeuren is een serieuze zaak en heeft gevolgen. Je krijgt nooit een baan bij de overheid of in het onderwijs, om iets te noemen. Het zal je hele leven beïnvloeden. Ga je nog iets zeggen?”
Wat te doen? Reindert probeert een afleidingsmethode.
“Aan de naam op het bordje te zien, verwachtte ik iemand uit Azië“.
Opnieuw die bulderlach.
“Het bordje is van mijn voorganger. Luister: ik denk dat jouw problemen al veel langer bestaan. Gezakt voor je examens, met zo’n stel hersens? Maak het de kat wijs! Jij manipuleert jezelf tot je niet meer weet hoe het zit. Even in theorie: wat zou je doen wanneer ik je terugstuur naar de kazerne?”
Even voelt Reindert de grond onder zijn voeten wijken.
“Dan verandert er niets”.
De psychiater smijt het dossier op het bureau.
”Precies! Dan ga jij gewoon door waar je gebleven bent. Jij bent van de soort die zich liever in een cel laten gooien dan je aan te passen, nietwaar?”
Reindert zwijgt, maar werpt zijn belager een onzekere blik toe.
“Ik adviseer je met klem, om snel naar je huisarts te gaan. Met het bewijs van afkeuring zal hij je doorsturen naar een psycholoog, misschien een psychiater. Negeer mijn advies niet. Je hebt vanaf nu niets meer met de militaire dienst van doen”.

Even later staat hij buiten, opnieuw onder begeleiding als is hij een vluchtgevaarlijke crimineel. Langs het lokaal lopend, ziet hij opnieuw gasten uit de bus. Ze staan met elkaar te praten en te lachen. Voor hen is het zo’n dag waar je later nog eens in vrolijkheid aan terugdenkt.
De marechaussees nemen geen pauze, al is het precies 12 uur. Met een auto gaat het naar het station, vandaar met de trein en meteen door naar de kazerne. De commandant is afwezig. Er zijn alleen lui van de administratie die bijeen zitten met dossiers, schrijf- en telmachines, een vogelkooi met daarin een witte rat, op de vensterbank een koffiemachine. Hier wordt Reindert achtergelaten. De marechaussees overhandigen een envelop aan de dichtstbijzijnde klerk, waarmee hun taak is volbracht. De jongeman staat er een beetje hulpeloos mee in zijn handen.
“Wie is bevoegd deze open te maken?”
Reindert ruikt het naderende einde van zijn detentie. Het bureaucratische gehannes maakt hem ongeduldig. Geïrriteerd moet hij wachten tot is uitgemaakt wie voldoende rang heeft om het klusje te klaren. Er wordt omstandig uitgerekend aan wie de eer te beurt valt. Iemand zal het toch moeten doen. Reindert denkt erover iets te zeggen, maar bijt op zijn lip.
Geef maar hier, ik doe het wel zelf.
Op het plein voor de kazerne zijn exercities aan de gang. Een veld rekruten dragen een groot nummer op borst en rug. Zo kan de drilmeester hen doeltreffend toeschreeuwen wanneer er iets fout gaat. Zo te horen, is dit meer regel dan uitzondering.
Daar had ik vandaag tussen gestaan.
“Soldaat Gillis, ga de tas van deze heer uit het hospitaal ophalen. Opschieten! Ik wil dat hij als de donder vertrekt”.
De opdracht treft een dikke jongeman achter een typemachine. Hij loopt een beetje mank. De dienstdoende chef richt zich tot Reindert.
“We kunnen je een treinkaartje geven. Waar wil je naartoe?”
“Krijg ik een bewijs mee van de afkeuring?”
“Ik vraag, waar je naartoe wilt, straks”.
”Amsterdam”.
“Woon je daar?”
“Nee, dat niet”.
“De bevestiging sturen we naar je huisadres”.

Het leven bestaat goeddeels uit wachten. Tijd verstrijkt zonder dat er iets van belang gebeurt. De wijzers van de elektrische wandklok malen rond. De soldaat keert terug en zet Reinderts tas neer. De afstand tussen tas en Reindert bedraagt minder dan een meter.
Ik kan een koprol maken of mijn broek laten zakken. Ik ben ontoerekeningsvatbaar.
Hij blijft staan tot hij het treinkaartje in zijn zak kan steken.
“Dat was het dan, vriend. Geluk in het leven”.
In het wachthok staat een soldaat, een magere jongen met een bril. Reindert volhardt in zijn rol. Hij kijkt langs het gezicht van de ander en groet niet.
Een rekruut pretendeert dat hij doof is. De majoor gebaart, dat hij mag gaan. In de hal gooit hij een gulden achter hem aan. De rekruut draait zich naar het geluid en wordt meteen opgepakt.

Leeg en uitgeput hangt hij in de trein. Deze suist langs Hilversum, verder naar Amsterdam, de bewoonde wereld. Het is nog vroeg in de middag. Tegenover hem zit een jonge vrouw, een studente. Ze heeft haar leerboek De Eendimensionale Mens van Marcuse op schoot en in haar hand een liniaal die met elke regel mee schuift. Af en toe werpt zij Reindert een nieuwsgierige blik toe. Eigenlijk wil hij niet praten, maar tenslotte wijst hij op het boek.
“Sociale Academie?”
De studente knikt verrast. Ze weet niet goed wat te antwoorden. Min of meer samen kijken ze uit het treinvenster naar de haveloze woonwijken van Amsterdam Oost. Ieder met eigen gedachten.

Dick Muntjewerff

maart 2023

Foto: Monk


 [DM1]

Reacties zijn gesloten.