Monkwise

columns verhalen fotografie

LET IT BLEED

YEAH, WE ALL NEED SOMEONE WE CAN BLEED ON

Reindert vist Let it bleed van The Rolling Stones uit de platenbak. Het album is inmiddels een jaar oud, maar hij had het niet eerder in handen. Om te beginnen bestudeert hij de hoes. De voorzijde toont een taart op de band van een motorwiel, daaronder een pannenkoek, de wijzerplaat van een klok, de velg van het wiel, tenslotte de plaat zelf, afgespeeld met een ouderwetse grammofoon. Je moet er maar opkomen. De achterkant toont hetzelfde beeld, maar hier is een punt uit de taart weggesneden en de LP is aan gruizels. Dit laatste doet Reindert een beetje pijn: moet dat nou kapot?
De muziekwinkel heeft een speciale luistercabine, voorzien van stereo speakers in geluiddempende wanden. Je kan lekker zitten en desgewenst een sigaret roken. De asbak is van metaal en ingebouwd. Je mag niet zelf de naald op de plaat plaatsen. Dit moet je overlaten aan het personeel in de zaak, een slanke jongeman in een confectiepak.
Hij let goed op dat je de regels in acht neemt. In deze kwaliteitswinkel is men wel goed, maar niet gek.

Reindert beluistert kant A helemaal, van het titelnummer tot en met Gimmie Shelter. Het is duidelijk dat met gitarist Mick Taylor een waardige opvolger is gevonden voor de in zijn zwembad verdronken Brian Jones. Reindert constateert dit met enige tegenzin, gehecht als hij is aan de oorspronkelijke bezetting van de band. Brian Jones, de belangrijkste oprichter van de Stones, is aan de dope geraakt, presteerde niets meer en had zelfs geen zin meer in muziek maken. Het kan ook zijn dat het dominante duo Mick Jagger en Keith Richards hem het leven zuur maakten. Een echte kunstenaar zet je niet in de hoek en dit is precies wat met Jones gebeurde.
Voor Reindert is aankoop van ongeacht welke grammofoonplaat twijfelachtig. Thuis mag hij toch niets afspelen, al staat er weldegelijk een draaitafel. En wat voor een! Het betreft een B@O, Deense top die uit de toon valt in het interieur van lomp eiken en een fineerhouten wandklok. Zelfs de radio, waarop de draaitafel met enige moeite is aangesloten, stamt uit de tijd van de Romeinen.

Moeder bezit meerdere platen met klassieke muziek en opera, het mannenkoor van een gereformeerde kerk en een tranentrekkende single van Aafje Heynis, waarin de Heer om genade wordt gesmeekt. Bij gelegenheid mag ieder in huis hiervan meegenieten. Dit zou nog te verdragen zijn, waar geen harde oekaze bestond tegen elke andere muzieksmaak. Deze wordt geweerd, afgekraakt en belachelijk gemaakt.
Lastig bovendien is, dat Henny noch Reindert een eigen pick-up mogen aanschaffen.
“En dan zeker door het hele huis heen lawaai. Dat doe je maar wanneer je later op jezelf woont”.
Reindert komt overeind in zijn fluwelen cocon en haalt drie keer diep adem. Hij kan de LP eigenlijk niet betalen, maar gaat toch over tot aanschaf. Hij rekent af met een gevoel van zowel opluchting als spijt: de LP is niet voor hemzelf, maar voor vriend Wim.
Maar misschien lukt het me, de plaat eerst thuis op te nemen.
Hij bezit namelijk een bandrecorder. De logica waarmee deze machine wel wordt gedoogd en een pick-up niet, zal voor menigeen onbegrijpelijk zijn. Reindert kan de redenering evenmin volgen, maar vermoedt dat het te maken heeft met de onkunde van Moeder aangaande bandrecorders. Voor deze aanname ontbreekt evenwel hard bewijs. Het kan evengoed een kwestie zijn van willekeur of agressie.

Wim viert zijn verjaardag bij hem thuis op de zolder. Deze is zowel ruim als intiem.
“Er komen meiden van mijn school”, laat hij een week vooraf weten. Reindert krijgt alvast een paar adviezen voor passende kleding. Hij bezit hooguit kleding die past. De tijden zijn veranderd, vergeleken met een jaar eerder. In die dagen zitten ze bij elkaar in de examenklas van de MULO, onwetend van de veranderingen die voor de deur staan. De jongens gaan voortaan naar verschillende scholen, verhuizen beiden en belanden in verschillende werelden. Zo gaan de dingen.
Een jaar eerder had Reindert beslist geen duur cadeau gekocht en je mag je afvragen waarom dan nu wel. Zijn portemonnee is niet dieper geworden. Bovendien ziet hij Wim geregeld in het weekeinde. Misschien voelt hij aan, dat elke keer zomaar de laatste kan zijn. Milde aanwijzingen hiervoor zijn er wel. Veel meer dan Reindert, is Wim een vrouwenjager. Hij is bovendien een jaar ouder, waarmee de kans dat hij met een vriendin komt aanzetten, aanhoudend stijgt. Reindert kijkt ook naar meiden, maar hecht meer belang aan zijn vrijheid. Daarbij heeft hij een oudere zus en weet uit ervaring dat vrouwen niet perse op het schild gehesen behoeven te worden.

Terug op straat realiseert hij zich, dat hij geen muziek heeft gekocht, maar een zwarte schijf vinyl, weliswaar in een fraaie hoes. Een gedachte om bij te glimlachen.
Dat er muziek op staat, is een aanname, een veronderstelling.
Voorzichtig bergt hij het album onder zijn jas, stapt op zijn Kreidler brommer en vertrekt. Er volgt een rit door het stadscentrum tot over de kanaalbrug, afdalend naar drooggelegd landschap, eeuwen eerder ontworpen op een tekentafel als ultiem economisch perspectief. De wegen hier zijn kaarsrecht, afgezoomd met bomen, slechts onderbroken waar een dam naar het erf van een boerderij of woonhuis leidt. Transport van producten en de waterhuishouding zijn veel efficiënter dan het ouderwetse geklungel op akkers die je alleen kan bereiken over kronkelpaden of met een platbodem. De Hollandse droogmakerij is de landversie van de VOC.

Rijden op een snelle brommer is Zen: je doorkruist het landschap als in een film en tegelijk kan je nadenken over een onderwerp naar keuze of gewoon wegdromen in het monotone motorgeluid. Reindert besteedt de tijd aan voorbeschouwen: wat gebeurt er straks wanneer hij thuiskomt?
Moeder zal eerst haar afgrijzen uiten. Vervolgens spreekt ze haar vermoeden uit, dat ik de plaat heb gestolen. Ik had hem netjes moeten laten inpakken, in zo’n cadeaupapier. Heb ik de koopbon meegenomen? Het wachten is op Kamervragen.

Ondanks deze nuttige analyse blijft hij voortborduren op de kwestie. Het valt hem in, dat de zolder de beste plek in huis biedt om spullen te verbergen. Helaas is deze slechts toegankelijk via een veel te zware houten schuiftrap, een zogenaamde Vlizo. Deze laat zich alleen met geweld uit het plafond lichten. In zijn geest hoort Reindert de deur van de woonkamer al opengaan. Moeder steekt haar hoofd in het trapgat.
Wat moet je op zolder? Niets Moeder, alleen even brandstichten.
De garage is een tweede optie. Dit is een grijs gebied in de machtsuitoefening. Vaders auto staat hier, maar ook Moeders wasmachine. En dan nog fietsen en brommers van Henny en Reindert.
In de kast met de cv-kachel dan maar? Tegen het plafond van de douche kitten?
Reindert moet gniffelen om zijn gedachtesprongen. Eens te meer realiseert hij zich, hoe zijn leefruimte is ingeperkt met de verhuizing van het akkerbouwbedrijf naar het dorp.

Wanneer hij thuiskomt, ziet hij dat de eettafel is ontruimd. Vader zal van huis zijn, want de grote garagedeur staat wagenwijd open. De auto is weg. Reindert rijdt zijn brommer ineens door dit gapende gat naar binnen en schakelt de motor af. Henny, de zus van Reindert, is bezig met het aanvegen van de betonnen vloer.
“Zijn ze allebei weg?”
Dat is het geval. Moeder is mee met Vader. Henny doet het werk in huis. Reindert stapt af. In de garage hangt dichte stof. Hier kan hij slecht tegen. Hij wil snel naar binnen. Nu Moeder is opgehoepeld, brengt hij meteen een eerder voornemen tot uitvoering.
Mijn bandrecorder naar de woonkamer halen en de LP opnemen!
Riskant is het wel. Wanneer Moeder hem betrapt, zal ze meteen Vader inschakelen om orde op zaken te stellen. Hij kan haar verongelijkte gejammer al invullen.
Het is altijd wat met dat onbetrouwbare rotjong.
En er is nog iets anders: ergens vertrouwt hij ook Henny niet onvoorwaardelijk.
Omdat er geen tijd te verliezen valt, stuift hij de trap op, haalt de recorder tevoorschijn en installeert zich in de woonkamer. Onwillekeurig kijkt hij uit het raam. Op straat is alles rustig.
Hij kiest opnieuw voor Kant 1 van de plaat. De B-side is ook van belang, maar hier staat als afsluiting het nummer You can’t always get what you want, met hoge vrouwenstemmen en orkestrale begeleiding.
Wie in hemelsnaam zit daar op te wachten?
Het opnemen is juist begonnen, wanneer Henny binnenkomt. Een beetje teleurgesteld kijkt ze toe, omdat zij op ongeveer hetzelfde idee is gekomen en achter het net vist. In haar kamer bewaart Henny ook eigen muziek: Lenny Kuhr bijvoorbeeld, die evenmin genade vindt in Moeders ogen. Reindert onderkent het dilemma.
“Ik zal alleen deze kant opnemen. Daarna kan jij je platen afspelen”.
Het voorstel is een mengsel van mededogen met zijn zus en eigenbelang: zo weet hij zeker dat Henny niets zal verklappen of zich zal verspreken. Het huishouden is een doolhof van zorgvuldig bewaakte geheimen: ieder in zijn eigen gevangenis.

De weekdagen verstrijken. Na schooltijd zit Reindert vaak in zijn kamer om huiswerk te maken, luisterend naar de voor de helft opgenomen plaat van de Stones. Een kans om ook kant B op te nemen, doet zich niet meer voor. Moeder is meestal thuis, aan tafel in de woonkamer, haar bolwerk van naaldkunst. Zij breit, borduurt en naait met de hand en op een machine. Niemand vraagt om een zelfgemaakte pantalon, maar ze komen er wel. Om dit op te lossen, heeft Reindert een alternatief bedacht. Bij Wim thuis staat ook een recorder. Over de aanwezigheid van een pick-up is hij daarentegen onzeker. Ten einde bedrijfsklaar te zijn, zoekt hij de precieze plek op de tape voor de eerstvolgende opname.
Gewoon naar Wim meenemen en dan zien we wel verder.
Tegen de tijd dat de verjaardag van Wim in beeld komt, doemt evenwel een belangrijker probleem op: benzinegebrek. Uit het miezerige klotsen in de tank van zijn brommer is af te leiden dat de rit naar Wims huis wel eens vroegtijdig ten einde kan komen. Lopen met een 60 kilo wegende brommer aan de hand is geen lolletje.
Na afloop van het feestje willen de meiden naar het station worden gebracht. En dan moet ik nog zien thuis te komen.

De ouders van Wim zijn in dezelfde tijd als Reindert verhuisd. Waar de onderlinge afstand eerder een paar kilometer was, moet je er nu zeker 20 afleggen. De vader van Wim werkt bij de Politie. Personeel wordt geregeld rondgepompt om al te warme banden met de bevolking te vermijden. Het gezin woont nu in de nieuwbouw van Krommenie, een kleine stad in de Zaanstreek, onder de rook van de linoleumfabriek.

Brandstofgebrek is een permanent probleem waarmee Reindert te maken heeft. Dit is deels zijn eigen schuld. Hij vindt het nodig de brommer op te voeren, de maximumsnelheid op te drijven naar een kilometer of 80. Dit kost benzine en niet weinig. Zijn zakgeld is afgestemd op 6 weekdagen heen en weer rijden naar school bij normaal benzineverbruik. Wanneer hij meer geld denkt nodig te hebben, zoekt hij maar een baantje. Leuke redenering, maar hiervoor komt wegens de schoolgang alleen de zaterdagmiddag in aanmerking. Op zaterdagmorgen zitten de leerlingen in de banken.

Laat in de middag probeert hij in de garage van zijn ouders een paar liter brandstof bijeen te scharrelen, maar deze poging is gedoemd. Pa Reindert staat om de haverklap aan de werkbank te klussen en de slinks uitgevoerde peiling in de tank van Henny’s Sparta brengt alweer slecht nieuws.
Omdat hij nauwelijks geld heeft, wil hij het laatste niet uitgeven aan een busrit.
Fietsen is voor ezels.
Even overweegt hij met een afgesneden tuinslang het dorp in te gaan om daar een brommer af te tappen, maar dit idee laat hij bijtijds varen. Welbeschouwd zit er niets anders op dan te proberen om liftend en lopend het adres van Wim te bereiken.

In zijn kamer bestudeert hij een wegenkaartje van Shellina en stelt vast dat Jeruzalem ver weg is. In de keuken belegt hij een boterham met kaas als avondeten en zet koers naar de provinciale weg. Deze doorgaande route voert bepaald niet rechtstreeks naar Krommenie, maar je moet ergens beginnen. Thuisblijven, is natuurlijk uitgesloten. Wel laat hij de tape van de recorder in zijn kamer achter.
Het kan niet altijd tegen zitten en zo belandt hij binnen een paar minuten in de laadruimte van een versleten bestelbus. Op de voorbank zitten drie mannen van een jaar of dertig.
Of de heren een sigaret willen? Reindert presenteert, overwegend dat op het feestje van Wim vervangende rookwaar zal staan. Bij dergelijke gelegenheden is het gewoonte om tussen de glazen pils en cola sigaretten en soms zelfs een dun sigaartje voor de liefhebber aan te bieden.
Een beetje ongemakkelijk is het wel in de klus bus. Er is slechts de metalen bodem om te zitten. Hierop staan een aggregaat en iets dat lijkt op een lasapparaat of snijbrander. Om zijn kleding schoon te houden, hurkt Reindert tegen een zijwand. Het valt niet mee evenwicht te bewaren. De bus stoot bij elke oneffenheid in het wegdek. De ruimte is gevuld met een vieze geur van diesel.
Eén van de mannen draait zich half om en spreekt hem toe.
“Zeg, wij gaan vanavond naar Leeuwarden, heb je zin om mee te gaan?”
Reindert schrikt. Aanstonds ruikt hij onraad.
Ik had niet moeten instappen. Hier komt gesodemieter van.
“Ik heb al een afspraak, ik moet naar de Zaanstreek”.
“Je kunt er wel een paar tientjes mee verdienen”.
Een paar tientjes. Ja ja, en dan zeker ergens bij Drachten buitengesmeten worden.
“Een vriend van mij is jarig. Er komen meiden”.
Reindert vindt het onprettig om dit antwoord te geven, maar hij gaat ervanuit dat het benoemen van meiden zal aanslaan.
“Wij gaan daarginder een klus uitvoeren en jij mag op de uitkijk staan”.
Reindert neemt een haal van zijn sigaret, voelt zijn pijnlijke benen maar besluit nog even vol te houden. Iemand die op de grond zit, kan zich moeilijker verdedigen.
“Het gaat niet, het is me ook veel te ver”.
Een tweede gezicht draait zich nu om. Alleen de bestuurder kijkt nog voor zich.
“Zeg, je rijdt gratis mee. Daar mag ook wel wat tegenover staan”.
De intimiderende toonzetting ontgaat Reindert niet. Hij doet een poging om te lachen en besluit dat aanvallen de beste verdediging oplevert.
“Ik heb al genoeg problemen”.
Hij werpt een blik door het voorraam van de bus en stelt vast dat een dorp in aantocht is. Nog een kilometer, dan moet de rit maar eindigen. Onder zijn jas voelt de vierkante LP nogal ongemakkelijk.
“Leuke laarzen heb je aan. Zo te zien precies mijn maat”.
Het klinkt als een heus dreigement. De heren zijn niet van tegenspraak gediend of begrijpen dat ze hun mond tegen een buitenstaander hebben voorbijgepraat.
“Ze zijn van goedkope skai en zitten voor geen meter”.
Reindert zoekt naar een beter antwoord en voelt stress opkomen.
Waar ben ik aan begonnen?
De bus mindert snelheid en Reindert voelt dat zijn gastvrije belagers rechtsaf willen. Hij komt overeind en ziet dat zijn vermoeden klopt. De bus slaat rechtsaf en begint aan een stille polderweg. Rechts noch links staat een huis of boerderij.
“Ik moet rechtdoor. Wil je even stoppen?”
De bus rijdt verder en de man die het eerst heeft gesproken, kijkt maar eens om.
“Je gaat gewoon met ons mee. Is dat zoveel gevraagd?”
Mee naar Friesland en dan nog in deze bus.
Reindert begint te begrijpen dat hij gevaar loopt. Wat kan je tegen drie kerels beginnen? Hij staat rechtop en loert om zich heen.
Ik moet niets zeggen waaruit blijkt dat ik heb begrepen wat ze gaan doen en waar.
“Je vergist je. Ik ben al eens door de politie opgepakt en zit niet op nieuwe problemen te wachten. Stop gewoon de bus even”.
Tegelijk voelt hij aan de greep van de zijdeur. Desnoods kan hij springen op een moment dat de bus moet afremmen.
Secondenlang, misschien een minuut, gaat de rit voort. Wel mindert de bus vaart. De mannen zeggen iets tegen elkaar, maar Reindert verstaat er niets van.
Plotseling remt de chauffeur krachtig af. Als Reindert zich niet had vastgehouden, was hij ongetwijfeld door de laadruimte getuimeld. Hij trekt de greep van de schuifdeur omhoog en duwt deze wagenwijd open.
“Heren, bedankt en de mazzel!”
Hij springt naar buiten, laat het portier open en maakt zich uit de voeten. Een ogenblik kijkt hij achterom, in een poging de nummerplaat van de bus te ontcijferen. Deze staat midden op de weg stil, zonder verlichting. Over het kenteken heeft maandenlang roet gewalmd.

De afstand tot het gepasseerde dorp bedraagt minstens een kilometer. Reindert heeft er een slecht gevoel over. Zijn hart pompt bloed tegen zijn slapen. Voor de eerste keer deze dag is hij helemaal wakker. Hij voelt onder zijn jas.
Gelukkig, de langspeelplaat voor Wim is niet in de bus achtergebleven.
Ineens hoort hij de motor van de bus opnieuw. Het is hem duidelijk wat er gebeurt. Vergeefs speurt hij naar een brug om weg te komen, de weilanden in. Verdomd, de bus rijdt achteruit. Niet heel snel maar wel sneller dan zijn loopsnelheid.
Hij beseft dat hij het tegen zijn belagers zal afleggen. Normale dammen ziet hij niet. Wel ontdekt hij aan de linkerkant van de weg, in de diepte van de berm, een steigerbalk over de sloot. Zonder zich te bedenken, laat hij zich omlaagglijden, haalt diep adem en waagt het erop. De balk veert onder zijn gewicht en slaat op het slootwater als een zweep.

Uit zijn jas glijdt de LP voor Wim, maar dit ontgaat Reindert. Met droge voeten bereikt hij de overkant van de sloot. Hij hurkt neer en wacht af, met het voornemen de balk weg te trekken ingeval de heren hun drijfjacht doorzetten.
Boven hem, op de weg, komt de bus opnieuw tot stilstand. Een paar minuten gebeurt daar niets. Niemand stapt uit. De mannen kunnen Reindert ongetwijfeld zien, aan de overkant van de sloot waar geen brug is maar slechts een smalle balk.
Uiteindelijk geeft de bestuurder gas. De bus braakt een wolk diesel uit en trekt op. Reindert wacht af.
Verderop keren ze om en rijden met flinke snelheid weer naar hier.
Het blijft echter stil en de bus verdwijnt definitief uit beeld. Nu pas komt Reindert overeind.
Godverdomme! De plaat voor Wim ligt in het water.
Andermaal waagt hij zich op de balk. De plaat ligt aan de oppervlakte, mogelijk tegengehouden door kroos of waterplanten. Uiterst voorzichtig laat Reindert zich zakken.
Ik lijk wel een trapezewerker. Ik verricht prestaties op de evenwichtsbalk waar mijn getrainde zus nog van zou opkijken.
Met tegenzin en ongeloof stelt hij vast dat vooral de achterkant van het album drijfnat is. De voorkant lijkt mee te vallen. Hopen is evenwel iets anders dan denken en dit verschilt weer flink van wat er echt gebeurt. Wanneer hij de plaat op de kant vasthoudt, loopt er water uit de hoes. Het cadeau is verpest.

Behoedzaam zet Reindert koers naar de kruising.
Ze rijden een blokje om. Ze weten dat ik zal teruglopen en snijden me de pas af.
De kruising ligt in het dorp – feitelijk een gehucht. Je kan er op de bus wachten, maar dat gaat duren, op zaterdagavond. Er zit weinig anders op dan het liften te hervatten. Gelukkig is er enig verkeer.
“Waar moet je naartoe?”
“Krommenie”.
Reindert weet dat het een onzinnig antwoord is, op deze plek van instappen. Krommenie ligt helemaal de andere kant uit. Hij voelt evenwel zijn vermoeidheid na het incident met de bus. Wat kan het hem schelen wat deze bestuurder denkt?
“Komt goed uit, want daar ga ik naartoe”.
De man laat Reindert instappen. Hij zet de radio aan en draait net zolang tot de zender hem bevalt. Onmiskenbaar schalt You can’t always get what you want door de auto. Het nummer is als single uitgebracht. De man knikt naar de natte LP op de schoot van Reindert.
“De Stones! Hoe bestaat het, nietwaar! Wat heb je ermee uitgevoerd?”
Reindert heeft niet veel zin in een gesprek. Hij kijkt naar zijn handen alsof ze een ander toebehoren.
“Ik was daarnet op de enige plek in het land waar het nat is”.
“Gevallen?”
“Van een plank boven een sloot. Het klinkt te idioot om uit te leggen”.
De bestuurder laat het even bezinken en besluit dan een andere koers te varen.
“Hoe vind je het nummer?”
Bedoeld wordt de single op de radio.
“Het is met afstand het slechtste van de LP”.
Ze lachen allebei. Bomen en verkeerspalen schuiven voorbij, kruisingen worden overgestoken. De rijrichting klopt. Al snel komt Krommenie in beeld.
“Je zal wel denken: hoe kan het dat die gast hier moet zijn?”
Reindert glimlacht gereserveerd. De bestuurder praat voort. Zo’n lifter is wel gezellig.
“Ik woon hier. In de Van Allenstraat. Waar moet je zijn?”
Reindert is te overdonderd om meteen te reageren.
In de Van Allenstraat! Hoe kan dit in vredesnaam?
“Precies daar dus. Bij de politieman”.
“Wat?! Bij die hoofdagent? Hoe is dat in vredesnaam mogelijk?!”
”Er is een verjaardagsfeestje op de zolder”.
Verrast, maar beiden in lichte ongerustheid over de ander, komen ze tot stilstand.
Reindert ziet dat zijn gastheer afwacht of hij werkelijk bij Wim aanbelt.

Van Allen. Geen ruimtevaarder, maar een Amerikaanse natuurkundige die stralingsgordels rond de aarde ontdekte. De deeltjes ontsnappen aan onze planeet en worden buiten de dampkring afgebogen door het aardse magnetisme. Van Allen ziet weinig in bemande ruimtevaart. Onbeschermd tegen straling, ben je buiten de dampkring snel dood. Apparaten zijn goedkoper, minder riskant en werken beter.

De feestgangers zitten sinds een uur op de zolder. Beneden is alleen Wims moeder. Ze heeft net een taart gebakken en is er druk mee. Reindert gaat eerst naar de wc en dept zijn cadeau af met toiletpapier. Zijn humeur wordt al iets beter. Wanneer maak je het mee, met liften voor de deur van je bestemming te worden afgezet?
Nou ja, een natte hoes.

Wim woont met zijn ouders en een jongere zus in een typische Hollandse rijtjeswoning: drie slaapkamers op de eerste etage en een flinke zolder erboven. Deze wordt niet bereikt met een Vlizo, maar via een gewone vaste trap. Muziek en geroezemoes stromen omlaag. Een ogenblik stokt Reinderts brein.
Ik kan nog verdwijnen. De keukendeur is dicht vanwege de bakgeuren. Wie zal Wims moeder geloven wanneer ze zegt dat ik daarnet bij haar in de keuken stond?
Met enige tegenzin loopt hij door, trede na trede, de weg omhoog. Wim heeft er werk van gemaakt. De zolder wordt verlicht met theelichtjes en een rode lampion. Zijn bandrecorder staat op een sinaasappelkistje, geflankeerd door twee kleine geluidsboxen. Het is een beetje behelpen, maar wat zou het? Op de vloer liggen matrassen en losse kussens die waarschijnlijk bijeen zijn geraapt van de bedden. Een lage tafel van rotan presenteert allerhande frisdrank en er staan twee kratjes bier.

Afgezien van Wim kent Reindert niemand van de aanwezigen. Het zijn vrienden en vriendinnen van Wims nieuwe school, alles bijeen 7 of 8 mensen. Van de vorige school is niemand overgebleven. Desondanks wordt Reinderts komst met gejoel begroet. Wim ligt in een verre hoek op een matras en schijnt alvast een vriendin te hebben. Reindert steekt zijn hand op. Het jezelf voorstellen komt wel.

De gebeurtenissen tijdens het liften, houden hem bezig. Hij komt aanzetten met een kletsnatte LP en heeft weinig zin dit uit te leggen. Hij heeft het voorgevoel dat het zal uitdraaien op lachen, de bevestiging dat er met hem altijd iets bizars aan de hand is. Een even slim als pervers idee komt bij hem op: misschien behoeft niemand te weten dat zijn cadeau in een sloot heeft gelegen. Impulsief zet hij de gedachte om in een handeling die hij een minuut eerder nog voor onmogelijk had gehouden. Hij wendt zich af, legt de plaat op de lage tafel en opent een flesje dat hij met dezelfde beweging omstoot. Een flinke guts bier gaat over de hoes van Let it bleed.
Consternatie! Twee meisjes, goed opgevoed door hun moeders, schieten te hulp.
“O, wat zonde, hoe kan dat nou!”
Reindert doet alsof hij zich opwindt, maar een afdoende verklaring zit er niet bij.
Wim komt ook overeind. Hij toont veerkracht, wuift de tegenslag weg, veegt de LP af met een zakdoek en het feest kan worden voortgezet. Al snel stampen de Stones door de ruimte van de zolder: Parachute Woman. Aan de schijf zelf mankeert niets.
“Hoe ben je hier gekomen?” vraagt hij terloops.
Reindert wijst naar het puntdak van de zolder.
“Ik ben geparachuteerd, precies voor de deur ben ik geland”.

Alles bijeen is het een gezellige boel. Het bier levert hieraan een flinke bijdrage, vooral wat Reindert betreft. Hij belandt tussen twee meisjes op een matras en vertelt een paar gezellige verhalen over zijn ouders, de school waarop hij zit en de koffiehuizen waarin hij soms rondhangt. Het zijn allen keurige meisjes van goede middenstandshuize, niet gewend aan capriolen. Dat Moeder bijvoorbeeld de elektriciteit uitschakelt om af te dwingen dat je aan tafel komt, klinkt hen hilarisch in de oren.
Reindert had er graag een sigaret bij opgestoken, maar er mag niet gerookt worden. Een ander nadeel is, dat Wims moeder om de haverklap komt aanzetten met een zak chips of andere ongein.
“Daar komt de Geheime Dienst weer!”
Reindert grapt er onbezonnen op los zodra hij de onderste trede van de zoldertrap hoort kraken.
“Kom eens vlug onder die deken vandaan!”
 Niemand in het gezelschap heeft zo’n getraind gehoor. Dus lacht iedereen wanneer inderdaad het hoofd van Wims moeder in het trapgat verschijnt.

Uiteraard moet er gedanst worden. Dansen is het paringsritueel van alle tijden. Wim wisselt plaatjes soulmuziek af met Je t’aime moi non plus, een lied dat romantisch wil zijn maar gewoon neerkomt op gezongen porno. Reindert dweilt rond met een donkerharige schone, een zekere Olga.
Had ik maar een auto, woonde ik maar in mijn eentje in een oude boerderij met een hooizolder.
De gedachte, dat hij hier is zonder vorm van eigen vervoer, hindert hem bij vlagen. Hij trekt Olga tegen zich aan en ervaart haar warmte als een deken van troost.

Om een uur of één is het gedaan. Wims moeder kondigt aan dat de meisjes zich moeten haasten om de laatste trein te halen. Dit klopt niet helemaal, maar de opmerking heeft de gewenste uitwerking. De meisjes dalen de trap af om naar de wc te gaan en hun jas aan te trekken. Ook Wim en Reindert gaan naar de huiskamer. Hier zit Wims vader, zwaar en lui in het halfdonker. Hij heeft een schaal doppinda’s op schoot en steekt zijn hand op naar de jongelui.

Te voet gaan ze naar het station, onderweg een beetje tegen elkaar hangend. Reindert heeft in elke jaszak een flesje bier gestoken, al op de zolder opengetrokken. Dat zijn jaszak langzaam maar zeker volloopt met schuim kan hem niet schelen.
Nadat de meisjes met een onwennige kus aan de hoede van de spoorwegen zijn overgelaten, marcheren Wim en Reindert terug. Ze nemen een omweg, opdat bij de lokale snackbar een gehaktbal aangeschaft kan worden. Jongelui hebben altijd honger.
“Jammer van de hoes”.
Wim valt de stilte binnen.
“Moest je er nou perse een biertje overheen mieteren?”
“Niet helemaal”.
Reindert voelt zich een beetje aangestoten door de opmerking. Heeft Wim hier de hele avond mee rondgelopen?
“Niet alles is wat je denkt dat het is. Ik ben de afgelopen avond namelijk ontvoerd door drie criminelen in een bestelbus. Op een stille polderweg kon ik ontsnappen, maar daarvoor moest ik wel via een smalle balk de sloot oversteken. Daar viel je cadeau in het water. Toen ik eindelijk hier aankwam, bedacht ik dat mijn verhaal ongeloofwaardig zou overkomen. Zo kwam ik op het idee van het bier”.
Er valt een lange stilte. Wim moet de verklaring verwerken. Dit valt niet mee, want absurde verklaringen drijven uitstekend op bier. Hij besluit er niet verder op in te gaan.
“Er zal binnenkort nogal wat veranderen”, zegt hij tenslotte.
“O ja?”
Bij mij thuis zal de polder onder water gezet moeten worden om iets te laten veranderen. En dan nog.
“Ik ga in het leger”.
“Het leger!”
Reindert schreeuwt het uit in de nacht. Betrof het een wedstrijd tussen hem en Wim, dan was de stand nu 1-1.
“Waar is dat voor nodig? Je wordt toch niet het huis uitgegooid, ofzo?”
Hij herinnert zich, dat Wim een jaar ouder is dan hijzelf, maar de dienstplicht laat je gewoonlijk met rust zolang je in de schoolbanken zit.
“En je school dan?”
“Die wordt over een maand of wat afgerond”.
Reindert voelt verwarring en jaloezie. Wim is na de MULO naar de HAVO gegaan. Binnenkort bezit hij een diploma, waar Reindert even eindeloos als zinloos ploetert op de MHDS met boekhoudsommen die hij haat. Met als hoogst mogelijke beloning een diploma dat niemand kent en waaraan hij zeker niets zal hebben.
Op de MULO was ik in alle vakken beter.
Ze bereiken de snackbar, een gore ruimte met een automaat waarin gehaktballen, nasischijven en kaassoufflés worden aangeboden in het helse licht van TL balken. Bij binnenkomst denk je eerder aan een plek waar varkens of schapen worden geslacht.

Achter de toonbank staat een morsige veertiger naar een beverig teeveebeeld te kijken. Met enige tegenzin komt hij in beweging. Reindert voelt de flesjes in zijn jaszak. Ze bestellen ballen gehakt. Na het feestje bij Wim is het aan Reindert om te trakteren.
Daar gaan de centen. Hoe kom ik thuis?
“Daar zeg ik wat, heb je trek in een biertje?”
Zuipen lijkt nog het beste medicijn.
“We verkopen geen bier”.
De barman heeft zijn klant gehoord.
“Des te beter. Wij hebben het zelf bij ons”.
Met bijdehandjes heeft de barman ervaring. Tegelijk realiseert hij zich, dat er onbetaalde gehaktballen in de frituur liggen.  
“Houd het dan tenminste uit het zicht. Ik kan er een bekeuring voor krijgen”.
Wim mengt zich met enige bravoure in het gesprek.
“Vanavond niet. Geen sprake van”.
“Wat weet jij daarvan? Er kan zo een smeris binnenkomen”.
“Dat klopt”.
Wim is eveneens een beetje aangeschoten, bepaald overmoedig. Hij heeft nog meer tekst.
“De politie is namelijk al binnen. Hij staat voor je”.
De snackbarhouder kan er wel mee lachen. Dat de bierflesjes van Reindert geopend zijn, stelt hem een beetje gerust. Je hoort hem denken.
Komt er controle, dan kan ik zeggen dat die gasten al een flesje bier bij zich hadden.
Met een bal gehakt en de flesjes bier uit Reinderts jaszak zitten ze aan een tafeltje van formica. Reindert is blij te kunnen eten, iets anders dan chips of rolletjes ham met een zure augurk erin. Hij steekt zijn duim op.
“De korst is lekker verbrand, daar ben ik dol op”.
De deur gaat open en er zwaaien nieuwe klanten binnen, een groepje leeghoofden met een rafelig meisje in hun midden. Reindert schenkt hen geen aandacht. De dienstplicht voor Wim boeit hem meer.
“Jij gaat dus in het leger. God sta me bij”.
Toch wordt hij gedwongen op te kijken. Het meisje wordt behandeld als een sloof.
“Zeg eens trut, waar heb je mijn shag gelaten?”
Onwillekeurig schat hij hun fysieke kracht.
Stel proleten. In geval van nood gebruik ik het bierflesje.
Met de baas van de snackbar zijn de nieuwkomers overigens de beste maatjes.
Reindert denkt intussen na.
“Als je in het leger gaat en er komt oorlog, dan moet je je leven wagen. En voor wie? Kijk eens om je heen”.
Wim lacht, maar niet erg van harte.
“Je begrijpt me verkeerd. Ik moet gewoon opkomen voor mijn nummer. Maar het klopt dat ik overweeg een aparte opleiding te volgen. Het is voor de sport en de spanning”.
Een sissend geluid en vette blauwe wolken vullen de ruimte: er wordt patat gebakken. Reindert voelt het risico en besluit tot terughoudendheid.
“Nou ja, je bent dus opgeroepen. Wanneer begint de nieuwe missie?”
“Na het examen pas, niet meteen”.
Reindert zwijgt. Het is hem op slag duidelijk, dat de gang naar Krommenie de langste tijd heeft geduurd. Wim komt met aanvullende argumenten.
“Het levert ook geld op, je verdient er helemaal niet slecht”.
Reindert knikt. Hij heeft bedacht dat het heel laat is en dat hij beter bij Wim kan overnachten. Ondanks de drank achter zijn kiezen, valt hem een bruikbaar alternatief in.
“Ik weet iets beters voor jou. Wanneer je aan de Politieopleiding begint, hoef je niet onder dienst. Weet je dat wel? Heeft je vader je dit niet verteld?”

Ze worden in het gesprek onderbroken door de twee jongens. Zij hebben de flesjes gezien.
“Hee! Waar komt dat bier vandaan?”
Reindert en Wim kijken gelijktijdig op. Plotseling is daar de eendracht van jaren dagelijkse omgang terug. Wim opent.
Hee? Je kan beter een hond nemen om af te blaffen”.
Reindert trekt zijn flesje alvast naar zich toe.
“Precies. Dat beest noem je HEE en dan ben je klaar”.
De jongens staan er een beetje afgebluft bij. Afdruipen betekent gezichtsverlies. Een van hen komt dreigend dichtbij hun tafeltje staan.
“Denk je dat je leuk bent? Ik vraag waar het bier vandaan komt. Of wil je rammen?”
Het kan Reindert niet schelen of er herrie van komt. In gedachten bepaalt hij al waar hij de gast zal raken: midden in zijn stomme smoel. Toch zegt hij iets nuttigs.
“Zou ik niet aan beginnen. De man hiernaast mij zit in het leger”.
Het is een half handige zet, maar onbewust ook een uiting van frustratie over Wim.
Binnenkort vertrekt hij verdomme naar de Harskamp en hij vindt het nog leuk ook.  
De jongens aarzelen. Het lijkt of ze onderling overleggen zonder dat er woorden worden gewisseld. Wim is hen voor.
“Het is maar uilenzeik. Als je een slok wilt?”
Hij schuift zijn flesje naar de jongen toe. De spanning zakt even snel als ze is opgekomen. Zo ontstaan gemakkelijk vechtpartijtjes, zo kan er vrede worden gesloten, over niks, omreden van niks. Vechthanen die elkaar aftasten.
“Laat maar zitten. Het is niet mijn merk”.
Reindert zwijgt. Hij weet hoe het werkt. Vooral wil hij vannacht bij Wim thuis overnachten.
Ik had beter de brommer gepakt. Bij het station of een dancing had ik benzine uit een tank gehaald. Slang eraf en een fles laten vollopen.
Ze staan op, groeten de chef en verlaten de snackbar. De flesjes blijven achter.

Alsof het zo is afgesproken, lopen ze de straat af, richting het huis van Wims ouders.
Pas wanneer ze weer voor de deur staan, volgen concrete afspraken.
“Je kan beter hier blijven. De matrassen liggen er toch al”.
“Dat is mooi. Bedankt”.
Toch is de uitnodiging niet helemaal vrij van eigenbelang.
“Morgen heb ik een voetbaltoernooi in Castricum. We kunnen wel wat steun gebruiken”.
Reindert wacht met antwoorden tot ze binnen staan, in de hal waar het donker is.
Vroeg uit de veren en een halve dag werkeloos langs de lijn toekijken, lijkt hem een slecht vooruitzicht.
“Ik moet morgen aan een vertaling werken”.
Theoretisch. Ik spreek hier puur theoretisch.
Wim toont zich opnieuw flexibel.
“Goed dan. Je kunt opstaan wanneer je wilt. In de keuken ligt brood”.
“En je ouders?”
“Die gaan naar de Efteling. Vertrek om half 10, tijdstip terugkeer onbekend”.
Het is Wims manier om te zeggen, dat het allemaal niets uitmaakt.
Een half uur later ligt Reindert weer op de zolder van het feestje.
Olga ligt in haar eigen bed. Ze denkt aan mij zoals ik aan haar. Wat heb je eraan?
Bij een enkel waxinelichtje kijkt hij rond, trekt een slaapzak tot aan zijn kin en overdenkt de avond. Beelden tonen het gezicht van Olga, naast dat van de gasten in de snackbar, de kromme hoes van de meegebrachte Stones, het vooruitzicht dat Wim uit beeld zal verdwijnen, de vraag hoe de volgende dag thuis te geraken.
Hij blaast het lichtje uit en hoopt dat Klaas Vaak snel wil komen.

Wanneer hij de volgende dag opstaat, is Wim allang vertrokken. In de huiskamer treft hij Wims moeder aan en het zusje dat de vorige avond graag meedeed, maar bijtijds naar bed moest.
“Goedemorgen”.
Er klinkt geen overtuiging in Reinderts stem en hij weet het.
“O, ben jij hier nog?”
Wims moeder weet kennelijk van niets. Ze toont zich weinig ingenomen met de verrassing.
“De koffie is op. We gaan dadelijk weg met de auto”.
Dus pak je bullen en donder op.
Staande bij het aanrecht smeert Reindert een boterham, legt er een plak kaas op en vouwt het brood dubbel. Hij weet zich overbodig en ongewenst, een indringer waar hij gisteravond nog als het ware tot het meubilair behoorde.
“Ik ga er maar eens vandoor. Hartelijk dank voor de gastvrijheid”.
Zwetend staat hij buiten. Zonder om te zien, maakt hij zich uit de voeten.

Het is prachtig weer. Min of meer op de automaat loopt Reindert in de richting van de rijweg, die parallel aan de spoorlijn loopt. Het is een route tussen oost en west, maar niet naar zijn dorp. Onder het lopen kauwt hij de boterham weg en wenste dat hij er twee had meegenomen. Hij bereikt de weg, een plak asfalt, die deels zelfs 4 rijbanen heeft.
Met toegeknepen ogen tegen de ochtendzon posteert hij zich de afslag. Hier kunnen auto’s gemakkelijk stoppen zonder ander verkeer te hinderen. Ongeduldig wacht hij op de eerste mogelijkheid en steekt zijn duim op, het internationale liftgebaar. De auto stuift voorbij, gevolgd door drie andere.
Dit gebeurt nog eens 40 of 60 keer. Auto’s komen en gaan, maar gestopt wordt er niet. Er gaat een half uur voorbij, een uur en plotseling beseft Reindert dat hij hier morgenochtend nog zal staan. Het treinstation ligt op misschien 500 meter.
Ik stap gewoon in de trein naar Amsterdam. Wie controleert kaartjes op zondagmorgen?
Iets bedenken en uitvoeren, zijn verschillende zaken. Somberte overvalt hem.
Ik ben een stomme bedelaar. Misschien moet ik samen met Wim in het leger gaan. Je krijgt een mooi uniform en stevig schoeisel. Wanneer je een paar strepen haalt, mag je lager personeel afblaffen en daar zou ik wel eens heel goed in kunnen zijn.
Zijn ogen zoeken de richting van het station. Het is vanaf deze plek niet te zien. Hij overweegt dat je de rijweg gemakkelijk kan oversteken. Daar is ook een fietspad waarop je veilig kan lopen. Onwillekeurig test hij deze gedachte. Zijn blik stuit op een man, een boer in werkkleding. Hij is op leeftijd, met aan de ene hand een fiets en in de andere een melkemmer. Hij lijkt in zichzelf verzonken.
Bijna terzelfder tijd wordt Reinderts aandacht getrokken door jankend lawaai. Om tegen het zonlicht in beter te kunnen zien, houdt hij zijn hand boven de ogen. Hij ontdekt een groep motorrijders die kennelijk een wedstrijdje doen, een onderonsje om een zo hoog mogelijke snelheid te halen. Wel is de afstand nog aanzienlijk. Zijn blik dwaalt weer af naar de overkant van de straat.
Als die oude gek maar blijft staan. Er is gewoon te weinig tijd.   
Daar komt de eerste motor. Het is een donkere machine waarop een silhouet met kogelronde helm. Reindert haakt zijn ogen in dit naderende projectiel. Hij wil een indruk van de snelheid krijgen door een denkbeeldig snijvlak aan te houden.
Het zal toch niet?

De slag is een ware voltreffer. Je kan zeggen dat Reindert uiterst nauwkeurig registreert hoe dit in zijn werk gaat. Zijn hersens lijken de waarneming met een stevige vertraging op te nemen. Hij snapt nauwelijks wat hij ziet.
De motor en zijn berijder slaan voluit op de argeloze voetganger met zijn fiets en zinken emmer. Van een poging tot remmen, is geen sprake. De bestuurder tuimelt als een acrobaat door de lucht en slaat neer langs de vangrail. De aangereden boer tolt om zijn as, stuitert twee keer op het asfalt en geeft een schreeuw die alles overstemt.  De emmer kegelt in een waas van witte melk over het asfalt. De fiets vliegt door de lucht en landt vlak naast Reindert in de berm. Hij kan geen been verzetten. Zijn hersenpan registreert hoe de motor een pirouette maakt, over de kop slaat, danst over het asfalt en begint te branden. Het aangereden lichaam wekt de indruk alsof het in een onzichtbare scheefgezakte stoel is neergekwakt.
Collega wegpiraten naderen het tafereel, remmen af, plaatsen hun motoren bijeen tot een kluit en stappen af.  Het motorgebrul is overweldigend. Alsof ze ervaring hebben met ongelukken, zo verdelen de mannen de taken. Hun eerste aandacht gaat uit naar de getroffen collega. Met drie man staan ze om hem heen, knielen neer en komen weer overeind. Een ander stelt zich op om verkeer tegen te houden, een volgende keert zijn stalen ros en rijdt met veel kabaal weg, dwars door de berm. Even verderop is een witgeschilderd café, een zogenaamde uitspanning. Hier zal telefoon zijn om hulpdiensten te waarschuwen.

Reinderts blik dwaalt af naar het lichaam op de weg. Dit ligt inmiddels gestrekt. Een arm beweegt mechanisch op en neer alsof een pomp wordt bediend. De man ligt op misschien 15 meter afstand. Langzaam komt Reindert in beweging. Behoedzaam, onzeker over wat hij zal doen, nadert hij het getroffen lichaam. Het is onmogelijk naar iets anders te kijken dan het hoofd: de schedel is opengereten, het gezicht gehalveerd, bloed komt in kleine regelmatige scheuten naar buiten. Een leek kan begrijpen dat er geen redden meer aan is.
Hij zegt iets. Hij lijkt iets te zeggen.
Seconden bestaat voor Reindert de wereld slechts uit dit ene beeld: iemand die ter plekke sterft. Het ene moment zal de boer nog hebben gedacht aan de koffie die hem thuis wacht, seconden later is zijn brein aan gort, weet alleen een buitenstaander van zijn dood.  

Op het asfalt begint de gecrashte motorfiets heviger te branden. Reindert draait zich om en realiseert zich het gevaar. Uit de vernielde tank zal benzine lekken. De band rond het achterwiel sist venijnig en ontploft met een bescheiden klap. Instinctief deinst hij achteruit. Het is een kwestie van seconden, voor de brandstoftank zal exploderen, een steekvlam in onvoorspelbare richting wegspuit.

Onder luid en amechtig gejank nadert een ambulance. De wagen wordt dwars over de weg gezet. Twee broeders stappen eruit. Hun eerste aandacht gaat naar de man op het wegdek, maar motorrijders tronen hen mee naar hun gecrashte collega. In hun zwartlederen pakken zien ze eruit als zombies van een andere planeet. Pas na enkele minuten komen de broeders alsnog terug om ook de boer te onderzoeken.
De rijweg is geblokkeerd, een file groeit snel aan. Personenauto’s komen tot stilstand. Bestuurders stappen uit om beter te kunnen kijken. Iedereen wil weten wat er gebeurt. Een man in sportkleding brengt een deken. Deze wordt door hemzelf en een broeder over de boer gedrapeerd.
Een doekje voor het bloeden.
Voor zover Reindert iets voelt, komt dit neer op verbijstering over de oude man in zijn werkoverall. Het lot van de motorrijder laat hem onverschillig.
Eindelijk arriveert ook de politie. Uit een kleine auto komen twee jonge kerels tevoorschijn. Met een brandblusser dempen ze de motorbrand, maar moeten op collega’s wachten om het vuur helemaal uit te krijgen.
Wims vader is er niet bij. Hij gaat met vrouw en dochter naar een pretpark. Ze hadden ook Wim bij het voetbaltoernooi kunnen aanmoedigen.

Reindert zoekt zijn oude stek langszij de weg op. Hij voelt er niets voor midden in het tumult te staan. Hij hurkt tegen de metalen paal van een verkeersbord. Hierop staat een waarschuwing voor overstekende voetgangers. Reindert leunt voorzichtig achterover en steekt een sigaret aan. Hiervan heeft hij er voldoende, gevolg van de omstandigheid dat op het feestje van Wim niet werd gerookt. Niemand schenkt aandacht aan hem, geen agent komt naar hem toe om een vraag te stellen. Van lieverlee begint hij na te denken over de vraag, hoe hier weg te komen. Er staan meerdere gewone auto’s, te wachten tot ze mogen doorrijden.
Ik kan vragen of ik met iemand mag meerijden. Ik heb een interessant verhaal over wat er precies gebeurde.

Zijn blikken glijden langs de auto’s. Het is zondag: mensen zijn dan zelden alleen. Reindert voelt op voorhand dat hij bot gaat vangen, hij uiteindelijk als laatste op deze plek zal achterblijven. De politie zal alsnog vragen wat hij daar staat te doen, maar niet omdat ze denken dat hij nuttige informatie heeft.
Het rijwiel van de boer ligt in het gras van de berm, vrijwel onzichtbaar vanaf de rijweg. Minutenlang blijft Reindert twijfelen. Hij rookt de sigaret helemaal op. Het tafereel voor zijn ogen dooft als het ware uit. De motorfiets ligt zwartgeblakerd te smeulen. Bij vlagen ruikt hij de stank van rubber en olie. De ambulance vertrekt en even later nog een tweede, waarvan Reindert de aankomst is ontgaan. Zijn ogen volgen een agent, die de melkemmer van het wegdek neemt, er kennelijk weinig van begrijpt en het ding over de vangrail gooit.
Zal de fiets nog in orde zijn?
Hij komt overeind en inspecteert het rijwiel omzichtig. Wielen en banden lijken intact, misschien staat het stuur een beetje scheef, maar dat is alles. Het verkeer komt weer enigszins op gang, tenminste aan de kant waar Reindert staat. Een flinke rij auto’s begint langs hem heen te glijden.
In een opwelling raapt hij de fiets op. Veel tijd om uit te zoeken of hij er gewoon mee weg kan, is niet nodig. Hij neemt de fiets ter hand en loopt langzaam weg. Niemand reageert. De agenten zijn druk met het strooien van aangevoerd zand over de plek waar brand is geweest. Passerende auto’s belemmeren hun zicht. Reindert stapt kalm op de fiets en rijdt weg.

Thuis wil hij zijn verhaal wel kwijt, maar hiervoor is geduld nodig. Alsof de duivel ermee speelt, is tijdens zijn afwezigheid een kat voor de woning van zijn ouders doodgereden. Moeder legt alles tot in detail uit.
“Na de aanrijding sprong het beest nog zeker een meter omhoog!”
De kat behoort aan naaste buren, maar deze mensen zijn niet thuis. Dus ligt het stoffelijk overschot zolang in de garage van Reinderts ouders op een kleedje van weer andere mensen.
Uit de onsamenhangende flarden van het gesprek begrijpt Reindert dat de kat op de vlucht was voor een hond, meer precies de Jack Russell van buren een halve straat verderop. Reindert kent het beest wel. Het loopt geregeld los op straat en blaft naar iedereen.
Op een boerenerf los je die dingen snel op. Een lastige hond kan een rotschop krijgen. Zo vaak als nodig is.
De eigenaren van de kat komen een half uur later opdagen en krijgen de feiten van Pa Reindert te horen. Het is vreemd Vader met mededogen te horen praten.
Toen we hier pas woonden, kocht hij een doos muizenvallen om katten af te schrikken. Ze pisten elke nacht in onze tuin. Het liefste had hij ze afgeschoten.

Zo snel als de situatie het toelaat, vertrekt Pa Reindert met de auto om het bouwland te inspecteren dat hem na de verhuizing resteert. Je voelt dat hij min of meer vlucht, al rijdt hij beschaafd langzaam de straat uit. De buren ontfermen zich over hun dode huisdier. Ze tonen zich aangedaan en zeggen weinig. Moeder staat erbij en vertelt van wie het kleedje is. Even later is het stil in de garage. Slechts een donkerrode bloedvlek op de betonnen vloer herinnert aan de toestand.
“Wil jij dat even schoonboenen?”
Moeder heeft zo haar personeel. Reindert is vermoeid na wat hijzelf heeft meegemaakt plus een fietstocht van zowat een uur. Maar bovenal ergert het verzoek zelf hem. Eerst maar eens protesteren.
“Misschien later of morgen. Had er een krant onder gelegd”.
Hij betreedt het huis en loopt door naar de bovenetage. Hier tikt hij op de deur van Henny’s kamer en steekt zijn hoofd om de hoek.
“Moeder beveelt dadelijk dat je de bloedvlek van een dooie kat schoon boent. Laat het haar lekker zelf doen”.
Vanuit het trapgat dringt nieuwe opwinding tot hem door.
“Je moet ze eens horen bij die mensen!”
Moeder tettert erop los. Het klinkt alsof haar persoonlijk onrecht wordt aangedaan. Reindert verneemt inderdaad enig vaag geschreeuw, maar kan het niet laten wat olie op het vuur te gieten. Hij daalt de trap af en leunt balorig in de deurpost van de keuken. De laatst overgebleven buurvrouw mag Moeder aanhoren.
“Het lijkt wel of er kasten omver worden getrokken!”
Buurvrouw zwijgt. Reindert ziet zijn kans schoon.
“Wat schreeuwen ze precies?”
Moeder kijkt achterom. Zij heeft haar zoon niet horen naderen.
“Here God, hoe kan ik het weten? En die vrouw wordt uitgescholden”.
“Voor wat bijvoorbeeld?”
Moeders relaas stokt. Je hoort haar denken: Nee, zo gek krijg je mij niet.
“Er werd toch iets specifieks geroepen, lijkt me”.
Moeder begrijpt dat dit een doodlopend pad is. Ze slaat een aantal stadia over.
Ze haalt diep adem en plant haar handen in de zijde.
Let op, daar komt de samenvatting.
“Er wordt hier aangebeld. De mensen van die hond staan voor de deur. Ze willen weten wat wij tegen onze buren van de kat hebben gezegd! Op hoge toon! Alsof wij er iets aan kunnen doen!”
“Dat ligt voor de hand”.
Reindert spreekt op zachte toon en Moeder luistert alleen naar zichzelf.
“Terwijl wij alleen hebben gezegd dat die kat is geschrokken van hun hond”.
Vader zal wel rothond hebben gezegd.
Hij onderbreekt het betoog van Moeder.
“Ik heb vanmorgen gezien hoe een man werd doodgereden”.
Het klinkt als een terloopse mededeling. Buurvrouw slaat de handen van ontzetting voor haar mond. Moeder draait zich wantrouwend om. Van Reindert kan je alles verwachten.
“Wat zeg je daar?”
“Een oudere boer. Aangereden door een dolle motorrijder. Zijn halve hoofd ligt eraf. De motor is uitgebrand op de weg”.
Moeder vertrouwt het nog allerminst.
“Sta je onzin uit te kramen? Moet je altijd met iets komen dat erger is?”
Reindert haalt zijn schouders op.
“Erger dan wat? Het staat morgen vast in de krant. Voor antwoord op verdere vragen, kunt u de politie bellen. In zijn of haar woon- of verblijfplaats”.
Hij draait zich om en maakt aanstalten de trap weer te beklimmen, het pad naar zijn kamer waar hij een beetje op zichzelf kan zijn.
“Een boer, wat voor boer?”
“Nou ja!” Buurvrouw is de kluts kwijt, maar wie zal ooit weten wat ze bedoelt?
Reindert draait zich om.
“Het betreft een veehouder van een middelgroot bedrijf. Twintig stuks melkvee, enige kalveren en varkens, een geit om het gras op het erf kort te houden. De klok in de boerderij loopt 3 minuten achter”.
Ergens is hij tevreden: opzettelijk heeft hij het woord boer laten vallen. Hij rekent erop dat deze aanduiding Moeder zal laten zwijgen, haar gezanik over een dooie kat en een kwaaie hond eindelijk zal ophouden. Langzaam hervat hij de tocht naar de bovenetage.
“Je had ons wel even kunnen bellen!”
Moeder roept hem na. Haar woorden klinken onzinnig.
“Was het een moeite geweest even door te geven waar je bleef? Hoe ben je trouwens thuisgekomen?”
Reindert geeft geen antwoord meer.
Ik wist dat ze hierover zou beginnen. Goed dat ik de fiets niet helemaal naar huis heb meegebracht.
De waarheid is, dat hij onderweg naar huis hierover heeft nagedacht.
Wat doe ik met de fiets? Er zit geen slot op. De politie van Krommenie ontdekt dat er een fiets moet zijn geweest. Ik moet er in ieder geval weer vanaf.
Om deze reden heeft hij het rijwiel in het rek bij het gemeentehuis gezet. Hierin staan er nog twee, waarvan een met een lekke achterband. Wel zijn beide voorzien van een hangslot.
Afgemat kleedt hij zich uit en kruipt in bed, de deken over zijn hoofd.

Tegen etenstijd staat hij op, steekt zijn hoofd onder de kraan en trekt schone kleren aan. Voor de spiegel knipt hij zijn snorretje bij met een nagelschaartje.
Ik zal een echt scheerapparaat moeten kopen.
Om aan scheergerei te komen, heeft hij een paar maanden eerder een hagelwit elektrisch scheerapparaat uit een warenhuis in de stad weggenomen, niet wetend dat het ding bedoeld is voor damesbenen. Je kunt je er mee scheren, maar het houdt niet over.
Uit de keuken waaiert de geur van gebakken aardappels. Moeder heeft haar dagelijkse bezigheden hervat. Reindert heeft bepaald trek.
Hij opent het venster om zijn kamer te luchten, trekt de dekens min of meer recht en roetsjt de trap af. In de hal blijft hij voor de oude barometer staan en tikt tegen het glas. De wijzer slaat een flink stuk terug.
Straks ga ik regen voorspellen in aanwezigheid van de anderen. Ik heb overal verstand van.

In de avond komt Opa Reindert, de vader van Reinderts vader, even langs. Pa Reindert is een stoel opgeschoven. Na afloop van Studio Sport luisteren beide mannen naar Reinderts belevenissen langs de weg bij Krommenie. Dit is andere koek dan een platgereden kat en ruzie tussen buren die ze nauwelijks kennen. Vooral de brandende motorfiets trekt de aandacht.
“Kon je zien wat voor merk het was?”
Reindert weet het niet. Met enige verbazing bespeurt hij de gelijkenis tussen de gezichten van Opa, Vader en hemzelf.
We zouden een kunstschilder moeten benaderen: drie generaties driftkoppen en een volle theepot, stilleven uit het midden van de 20e eeuw.
Naarmate hij het ongeval herbeleeft, voelt hij zijn stemming dalen.
Waarom willen mensen die dingen horen, wie schiet er iets mee op het te weten?
Hij blijft zitten tot Opa opstaat om te vertrekken, voorzien van een domme vetplant die hij nog van zijn verjaardag tegoed heeft. Moeder heeft een stek opgekweekt, een pot gekocht en er bewaard winkelpapier omheen gewikkeld. Zij weet allang dat Opa de plant geen water zal geven tot het te laat is. Planten van water voorzien, vindt hij vrouwenwerk en Opa heeft geen vrouw meer. Hij heeft er twee naar het kerkhof gedragen.

De volgende morgen moet Reindert weer naar school. Nog steeds is het probleem van het benzinetekort onopgelost. De Sparta van Henny staat er onveranderd bij met een bijna lege tank en de voorraad van de motormaaier biedt evenmin uitkomst.
Misschien kan ik de fiets in een koffiehuis voor een tientje verkopen.
Naast zijn ontbijtbord ligt een biljet van 10 gulden: zakgeld! Opgelucht kijkt hij uit het raam. Het regent een beetje, meer precies zal je nat worden zonder dat je kan zeggen dat het regent. Zijn voornemen iets met de weggenomen fiets te doen, verdampt ter plekke. Samen met de anderen eet hij een boterham en raapt zijn schoolboeken bijeen in zijn lederen tas. Deze is met viltstiften volgeklad met namen van eigentijdse bands: Bintangs, Rolling Stones.
Wie heeft gedacht dat deze school een goede keuze zou zijn? Mij is in ieder geval niets gevraagd.
Er zit nog juist voldoende benzine in de tank van zijn brommer om de dorpspomp te halen. Deze is altijd vroeg open. Eerst rijdt hij evenwel langs het Gemeentehuis om te zien of de achtergelaten fiets er nog staat. Vergeefs strijkt zijn blik twee maal langs het stallingsrek.
De Politie heeft hem hier aangetroffen en verhoort straks alle ambtenaren. Vader moet mee naar het Bureau, want lager personeel wordt als eerste verdacht.

Hij tankt voor het volle bedrag van 10 gulden en rijdt met gematigde snelheid door de polders. Met een goed gevoel over de riante voorraad benzine in de tank bereikt hij de stad. Dat zijn broek deels is natgeregend, bederft de pret niet.
Op het plein achter de school drommen scholieren bijeen onder het afdak van de stalling. Reindert stuift er een beetje ruw tussendoor, komt hoekig tot stilstand en stapt af. Zo te zien, is hij ruimschoots op tijd. De eerste mededeling is een opsteker.
“Osinga is ziek”.
Osinga is leraar boekhouden, een starre Jan Papier, niet onvriendelijk maar van een ander tijdperk, een achterhaalde wereld. Reindert heeft een hekel aan boekhouden.
“Dat kan ik me voorstellen. Ik word zelf ook ziek van die zinloze getallen”.
Hoewel het verboden is op het schoolplein te roken, rolt Reindert een sigaret van een hem aangereikt pakje Samson. Heeft hij iets meegemaakt, afgelopen weekeinde? Reindert antwoordt bedachtzaam, bijna minzaam.
”Eigenlijk niet. Een zolderfeestje zonder rookwaar, een verongelukte motorrijder en thuis een dooie kat voor de deur. Dat is het wel”.
Aan lachers geen gebrek, zelfs op maandagmorgen. Niemand vraagt door en Reindert hoeft evenmin te weten wat anderen hebben beleefd.
Opgelucht over het wegvallen van maar liefst twee gortdroge lessen, rookt hij zijn sjekkie en betreedt de school te midden van de anderen.

Om de beurt moeten de leerlingen een vraag beantwoorden, een woord of uitdrukking uit het Frans naar het Nederlands vertalen. Zo krijgt de leraar een idee in hoeverre zijn klas de boeken heeft ingezien. Reindert voelt de spanning toenemen naarmate hij in de gevarenzone belandt en weer wegebben zodra hij zijn aandeel heeft geleverd. Nooit spreekt hij met anderen erover dat hij bijkans misselijk wordt bij de gedachte een vraag niet kunnen beantwoorden.
Falen betekent nederlaag, statusverlies, een slecht cijfer, gezanik.
Stuntelen bij een schriftelijk proefwerk is al vervelend, het antwoord schuldig blijven op een mondeling gestelde vraag voelt nog erger. Anderen gaan er veel ontspannener mee om. Feitelijk voelt Reindert zich constant opgejaagd. Behalve wanneer hij op zijn brommer rijdt, de wind in de haren, het monotone zoemen van de motor onder zijn kont.

Om half elf breekt het Gat van Osinga aan. Twee lesuren plus een pauze vormen weinig reden om op school te blijven. Hiertoe is overigens nauwelijks accommodatie ingericht. Er is een zogenaamde Aula, een kale wachtkamer als in een ziekenhuis, centraal achter de voordeur. Hier wachten sukkelaars die bij de directeur zijn ontboden, of hooguit een groepje HAVO-klanten met een zak Marsrepen. Dit nieuwe schooltype overwoekert langzamerhand de Handelsdagschool en HBS, die alleen nog oudere scholieren kent. Leerkrachten vinden HAVO meestal niet veel zaaks: pretpakketten, verlaagde eisen, zullen we alvast wat diploma’s uitdelen? Het lijkt een ongeschreven wet dat de populaties nauwelijks mengen.

Besloten wordt de stad in te gaan. Weliswaar is het een maandagmorgen en zijn veel winkels gesloten maar je moet toch wat. Reindert scharrelt onhandig wat rond. Veel behoefte om de stad in te gaan, voelt hij niet, maar in de Aula of onder het afdak bij de fietsen achterblijven, is geen optie. Hierin speelt mee, dat hij geen geld heeft. Zijn hele zakgeld zit in de tank van zijn stalen ros. Aanvallen is de beste verdediging.
“Ik heb geen geld. Het weekeinde heeft zijn tol geëist”.
Het klinkt stoer, naar onbezonnen gedrag en zuipen. Niet de waarheid heeft belang, maar wat anderen denken dat er gebeurt.
Met vier of vijf anderen loopt hij van het terrein, de straat af richting binnenstad.
De winkelstraten liggen er zwart bij. Hier en daar wordt bevoorraad. Winkels en cafés zijn gesloten, maar de HEMA biedt uitkomst. De jongens drommen dadelijk naar binnen. Doelloos scharrelen ze tussen damesondergoed en huisraad. De klas is eerder een troep dan een groep. Ze ontmoeten elkaar bij de schoolspulletjes en ieder van hen koopt een halve worst. Behalve Reindert. Gelijk een huisdier weet hij, dat er altijd iets overblijft. Niet iedereen wil of kan een halve worst naar binnen werken. Zo komt Jan Splinter door de Winter.

Er passeert een kwartier. Personeel van het warenhuis begint zich onderhand te storen aan het klittende groepje. Jongeren zitten graag overal met hun handen aan. Gekocht wordt er niets. Reindert kijkt nog eens rond, dwalend tussen de schappen.
Voorheen kocht Moeder hier mijn voetbal. Gespannen wachtte ik af, of ze dit niet zou vergeten. Ik was de koning te rijk met een nieuwe bal. Zal iemand mij begrijpen wanneer ik dit vertel?
Meteen voelt hij neerslachtigheid, een vorm van heimwee.
Het erf oplopen, de bal een trap geven tegen de schuur, mezelf inbeelden dat ik Eddy PG ben, de keeper van het Nederlands Elftal. Destijds kwam het nooit bij me op, dat ik iets zou willen worden, een beroep zou kiezen. Ik leefde van dag naar dag, van de ene angst naar de andere verplichting.
Aandachtig en tersluiks bestudeert hij zijn klasgenoten. Ze lijken collectief een soort joligheid uit te stralen.
Misschien beeld ik het me allemaal maar in, ligt het allemaal anders, genuanceerder. Hoe dan ook is er iets fout gegaan met mij, al jaren voor de verhuizing. Mijn ouders hebben dit opgemerkt en om die reden hebben ze het bedrijf verkocht, zijn ze verhuisd naar het dorp.

De verhuizing is alweer anderhalf jaar geleden, maar voor Reindert voelt deze als gistermiddag. Bij de mededeling dat hij kan terugkeren, zou hij een gat in de lucht springen, de slingerende dijk volgen, het pad omlaag naar het erf , het weerzien vieren met huis en schuur, de tractor en alle andere spullen, de geuren van aarde en water opsnuiven, thuiskomen.
Ik woon wel ergens, maar ik leef nergens.
“Ik weet een bijzondere tent”.
De aankondiging komt van Kasper, een lange jongen met een aanhoudend lacherig gezicht. Reindert heeft vaag een hekel aan hem. Opmerkingen over achterhaalde kleding vergeet je niet snel. Te meer omdat Reindert zijn broeken en zelfgebreide truien zelf ook achterlijk vindt. Gelijk meer jongens (maar niet alle) zendt Kasper nonchalance uit, een blijmoedig ondergaan van wat zich voordoet.
Het is even zoeken, maar aan het einde van de winkelstraat ontdekken ze een tot horeca omgebouwde huiskamer. Achter het raam hangt een rode vlag die bij nadere beschouwing niet de Sovjet-Unie, maar Turkije vertegenwoordigt. Achter elkaar betreden ze de ruimte, waar misschien tien mensen kunnen zitten en voor nog eens vijf een staanplaats is. Reindert voelt het moment naderen dat hij een gulden moet lenen.

Lekker warm is het hier. Drie zuidelijke types zitten bijeen. Ze spelen een spelletje met stokjes en een balletje. Reindert heeft dit nooit eerder gezien. Op hun tafeltje prijkt een buitenmodel theepot of doedelzak.
“Waterpijp”.
De mededeling komt van Fred. Hij komt uit Bergen, hetgeen hem automatisch een aura oplevert van welvaart en kunstzinnigheid. Samen met een vriend heeft Fred de afgelopen zomer doorgebracht in Spanje: beetje werken, veel feesten. Waartoe een waterpijp dient, blijft Reindert duister. De chef is een dikke kerel, morsig en stroef. Hij treedt het groepje terstond tegemoet en maakt hen duidelijk, dat deze plek niet voor hen bedoeld is, maar voor landgenoten uit den vreemde. Reindert houdt afstand. Ergens is blij dat ze weer naar buiten gaan.
Behoef ik geen geld te lenen.

Aan dezelfde kant in de straat is een tentje geopend van een geheel andere orde. In het halfdonker, verborgen achter een zwaar lederen gordijn, doemt een ruimte op die doet denken aan een kleine winkel. Drie verwaarloosde jonge gasten zitten aan een tafeltje niets te doen. Achter de bar staan man met lang witgeel haar en een jonge vrouw. Uit een jukebox bonkt muziek van Brainbox. De wand toont een poster van Che Guevara, de beroemde en in de jungle van Bolivia verdwenen medestrijder van Fidel Castro. De president is bekend van de Cuba Crisis, 10 jaar eerder. De wereld balanceerde op de rand van een kernoorlog tussen de Amerikanen en de Russen. Fidel is populair, zonder dat veel mensen weten waar hij voor staat en hoe hij omgaat met tegenstanders. Algemeen wordt aangenomen, dat Guevara uit eigen beweging vertrok, maar zeker is dat Fidel blij was verlost te zijn van een charismatische concurrent.

Reindert kijkt nog eens goed en herkent de man achter de bar. Het is zanger-bassist Willem Schoone van Rob Hoeke R&B, een band die hij al een paar keer met Wim heeft bezocht. Zelfs mocht hij een keer meerijden met de Ford Mustang van de muzikant. Willem is een bekende in de Nederbeat.
Wonder o wonder: Willem herkent Reindert. Als oude bekenden geven ze elkaar een hand. Dit ontgaat de anderen natuurlijk niet en Reindert voelt zich groeien.
Ja, ik ken ook wel een paar mensen!
Hij is zo slim, zijn hand niet te overspelen maar geniet onmiskenbaar van het moment.

Het is een café zonder alcoholvergunning. De jongens bestellen koffie of een glas thee. Melk en suiker moet je er zelf in doen. Ze passen precies rond een tafel van sloophout, hun achterwerken op bankjes die uit een speeltuin gesloopt lijken. Reindert heeft nog niemand om geld gevraagd.
Het gesprek gaat over het weekeinde, wie welke film heeft gezien of band beluisterd. Reindert vertelt zijn verhaal over de doodgereden kat. Wat hij langs de Provinciale Weg in Krommenie beleefde, houdt hij liever voor zich.
Waar ik ben of kom, vallen doden, zoveel is zeker. Voor ons huis aan de dijk raakte een auto te water, een Auto-Union. De bestuurder kwam van de kermis. Ze moesten hem opdreggen, omdat hij door de voorruit was geslagen. Hij lag blauw op het wegdek. Was hij familie van buurvrouw? Willem was daar weer familie van, denk ik. We hebben er in de Mustang over gesproken.
Reindert zweet nogal. Hij trekt zijn jas uit. Er is nog een vol uur te gaan voor ze terug naar het schoolgebouw moeten. De bijeengepakte troep benauwt hem, het gesprek gaat langs hem heen.
Ik was beter naar de HAVO gegaan. Dan maar geen HBS.
“Hee man, ben jij wel in orde?”
Reindert voelt zich inderdaad beroerd. Hij wil naar buiten en werkt zich omhoog.
“Je hebt gelijk. Ik ga er maar eens vandoor”.
Bij de bar wil hij zijn thee afrekenen, maar dit is niet nodig. Willem gebaart dat het wel goed zit. Dat Reindert helemaal geen geld bij zich heeft, kan hij niet weten.
Alleen staat hij in de regen. Meteen zet hij er de pas in, de weg terug naar school. Buiten het zicht van leraren en leerlingen, trekt hij zijn brommer van de standaard en verlaat het schoolplein. Met opgetrokken benen ligt hij voorover op zijn brommer, luisterend naar het zingen van de motor.

De hele zaterdag werkt hij bij een lokale fruitkweker. Reindert heeft geen verstand van appels en peren, maar zijn achternaam blijkt bekend in de lokale agrarische wereld. Waar anderen de poort wordt gewezen, kan hij elke dag van de week aan de slag. Hem behoef je niet uit te leggen dat je met fruit voorzichtig moet omgaan en dat er doorgewerkt wordt zonder anderen af te leiden met zinloos geklets.
In de voorafgaande nacht heeft het gewaaid en dus zijn de bomen keurig droog. Reindert staat op een kleine ladder, om zijn middel een jute zak die hij vult met lichtgroene appels. Hij kijkt naar zijn bewegende handen en voelt de spanning uit zijn gestel wegzakken. Eentonige arbeid leent zich uitstekend voor wegdromen.
Op het erf van Opa’s boerderij stond een notenboom. Mijn half-oom Klaas klom erin om aan Opa te ontkomen. Wat was de aanleiding? Een maand later werd de notenboom omgezaagd.  Hebben die zaken iets met elkaar te maken?

Om half 4 is er thee, geleverd door de vrouw van de appelboer. Het ploegje van 6 mensen zit bijeen in de boomgaard. Er is werk voor wel 10, maar dorpskinderen zijn niet gewend om vroeg op te staan en de hele dag hetzelfde werk te verrichten.
Ze zien de schoonheid van de bomen en het werk niet.
Een leuke redenering, maar de werkelijkheid is taaier. Reindert kan de stress van zijn nieuwe leven niet aan. Vluchten in een soort luchtledig ziet hij als redding.
Hij eet een boterham, nipt van de hete thee en kijkt rond zonder aan het gesprek deel te nemen. Het valt hem op dat hij de oudste onder de jongeren is, al bijna een volwassene tussen schoolkinderen. Voor conclusies is het te vroeg, maar de waarneming en het besef zijn aanwezig. Op school zal hij niets over het werk zeggen.

Vanuit het ouderlijk huis belt hij met het huis van Wim. Het zusje van Wim neemt op. Ze klinkt een beetje opgewonden en lijkt het Reindert naar de zin te willen maken. In afwachting van haar broer, knoopt ze een gesprek aan over popmuziek en zwijgt dadelijk wanneer Reindert iets antwoordt. Het voelt ongemakkelijk. Lang duurt de impasse niet.
“De firma Wim”.
“Met Che Guevara”.
“Vanavond?”
“Daar gaat het over”.
“Dragonfly speelt”.
“Waar?”
“Kom naar mij, zeven uur”.
Reindert legt neer en wil de woonkamer uitlopen.
“Dat was kort”. De moeder van Reindert.
“Ja, telefoneren is peperduur”.
“Moet je vanavond weer de hort op?”
“De kater doet wat des katers is”.
“En je huiswerk?”
“Het is zaterdag en ik heb de hele dag gewerkt”.
Toch heeft Moeder een zwakke plek aangeboord. Reindert mag roepen dat hij na een schoolweek en een zaterdagse werkdag van negen uur wel een verzetje heeft verdiend, feit blijft dat hij een stapel schoolwerk heeft liggen.
“Kom dan een keer bijtijds thuis”.
“Natuurlijk. In een gezellig huis ben je nooit te vroeg”.
Van het verdiende geld tankt hij zijn brommer bij. Voor onderweg koopt hij kauwgom. Sigaretten zijn er nog voldoende. Wat heeft een mens helemaal nodig?

Ongeduldig wacht hij tot het eten op tafel verschijnt. Henny moet van haar kamer worden gehaald. Hier zit ze het geklungel na te kijken van de klas jonge dorpskinderen, aan haar toevertrouwd. Ze brengt een groen schrift met oranje naamlabel mee en schuift als laatste aan tafel.
“Moet je horen wat die kleine al kan schrijven!”
Reindert kijkt naar zijn zuster. Ja, Henny is altijd al graag naar school gegaan. Niet dat dit ooit onderwerp van gesprek was. Wat je weet, daarover hoef je niet meer te praten.
Ik ging niet graag. Vroeger niet en vandaag evenmin. Niemand die er ooit naar vroeg. Voor Vader en Moeder is het leven een aaneengesloten dal van plichten en lasten. Zo leef ik ook.
Henny steekt van wal.
“Ik ben Jip zegt Jip”.
Reindert kan het niet laten.
“Fabelhaft!”
Henny gaat gewoon verder.
“Dit is Jop, zegt Jap”.
“Mijn god”.
“Ik heb het niet tegen jou. Houd je mond toch eens!”
“Maar ik zit hier wel”.
Reindert grijnst een beetje naar Vader, maar die kijkt stuurs weg.
“Ik ben ziek, zegt Jap”.
Reindert zucht.
“Dat lijkt me ook.”
“Het gaat om de gedachtegang. Dat een kind van 7 jaar dit kan!”
Natuurlijk is Henny kribbig. Maar Reindert is meedogenloos.
“Het is overgeschreven, het komt uit een boekje Jip Jap en Jop van Gertie Kraai of zoiets. Het is zelfs in het Fins vertaald. Spreekt het kind Fins?”
Het valt hem op dat Moeder zwijgt. Ze ergert zich ongetwijfeld aan haar zoon, maar weet dat deze gelijk heeft. Zij heeft zelf ooit een deel van de serie voor hem gekocht. Wie gelijk heeft, mag een keer vervelend zijn, zelfs bij Moeder.

Ze eten brood met vis. Uit de stad heeft Henny een goudglanzend gerookte makreel meegebracht.
“Lekker!”
Met terugwerkende kracht meent Reindert dat hij zijn zus een beetje hard heeft aangepakt. Met lede ogen ziet hij, hoe Henny een gewoon tafelmes onder de huid van de vis probeert door te halen. Hij knijpt zijn ogen toe om niets te missen.
Nog even en ik stel voor er een schaar bij te pakken. Vervolgens roept Moeder dat haar schaar hiervoor niet bedoeld is. Hemel en aarde, zo zal het gaan wanneer ik mijn mond opendoe.
Henny krijgt de huid weldegelijk kapot. De geur van gerookte vis vult de woonkamer. Ongeduldig wacht iedereen tot Henny een moot wegsnijdt en op haar bord legt. Wie betaalt, bepaalt.
Reindert haast zich de volgende te zijn: ook hij snijdt een mooi stuk weg, het deel tussen de ribbenkast en de staart.
Dit is het antwoord op de vraag, waar de meeste vis zit: tussen de kop en de staart.
“Wat heb je nou voor die makreel betaald?”
Moeder stelt een vraag.
“Eén vijfenzeventig. Maar wel bij de echte visboer”.
“Tjonge! Wat een geld!”
Reindert onderzoekt de vis nauwkeurig. Een graat tussen je tanden of in je keel is geen pretje. Hij ademt diep en langzaam.
Ik zou er ook eens één moeten kopen. Die ga ik in de rietschoot voor ons oude huis helemaal opeten. Daarna ga ik mezelf verdrinken. Erst das Fressen und dann die Moral.
“Hij ruikt heerlijk!”
Hij knikt zijn zus goedkeurend toe. Terwijl hij begint te eten, ziet hij hoe Vader met een lompe beweging in de vis hakt, een stuk naar zijn bord overhevelt, er drie graten uithaalt en de rest op zijn boterham prakt.
Het maakt hem niets uit: vis, kaas of jam, alles hetzelfde.
Hij kijkt ijzig toe en hoort Vader een vraag stellen.
“Wat kosten eieren vandaag de dag?”
Reindert verplaatst zijn blik naar Moeder, beheerder van het huishoudboekje vanaf het begin der Christelijke jaartelling.
“Een doosje van tien kost zeventig cent”.
Pa Reindert staart een ogenblik uit het raam, bijna als een denker.
“Dat zijn dan vijfentwintig eieren voor een makreel!”
Reindert kijkt schielijk naar zijn zus, probeert een monter gezicht te zetten maar het valt hem zwaar. Zijn knipoog heeft het meeste weg van een Judaskus.
Alles moet altijd worden verpest. Het gevolg is, dat dit de laatste vis is die Henny met ons deelt. Omdat eieren nu eenmaal goedkoper zijn, in dit geval precies 25. Vader is beter in Boekhouden dat ik had gedacht.
Hij kauwt zijn mond leeg en wacht tot zijn vader een halve boterham naar binnen schuift.
“Ik zit net te denken: hoeveel makrelen zitten er in een BMW?”
Een vileine opmerking. In de afgelopen weken zijn voorzichtig de eerste ballonnen opgelaten over de aanschaf van een andere auto. Bij de lokale garage wordt een mooie maar kostbare sedan van het Duitse merk aangeboden. Pa Reindert komt er elke dag langs. Steeds opnieuw vraagt hij zich af, of de wagen op hem staat te wachten.
“Als je dat weet, kan je namelijk uitrekenen hoeveel eieren je voor dat geld kan eten”.
“Zijn jullie onderhand klaar?”
Henny veegt haar lippen af met de rug van haar hand.
“Ik heb gewoon een makreel meegebracht en jullie doen niets dan zeuren”.

Tegen kwart voor zeven stapt hij op zijn brommer. Flink gegeten, een volle tank, geld in de knip en een doosje Pall Mall in de jaszak. Op naar het huis van Wim en dan naar Dragonfly!
Hij sluipt het dorp uit, gaat vooroverliggen om rijwind te mijden en draait het gas helemaal open. De snelheidsmeter klimt al gauw naar het getal 80 km/u.
Bij Wim thuis staat de tv aan. Getoond wordt een spectaculaire race met auto’s die een oude caravan voortsleuren over hobbelig terrein. Het wekt een tamelijk kinderachtige indruk, maar ieder in de huiskamer beleeft er plezier aan.
Reindert komt binnen via de achterdeur.
“Goedenavond”.
Hij knikt naar Wim, knipoogt naar diens jongere zus en trekt een stoel bij. Wat kan je meer verwachten van een jongeman die net van zijn brommer klimt?
Voorlopig kijkt hij mee met de anderen. De combinaties komen elkaar in de bochten van het circuit tegen, schampen elkaar en maken woeste slingerbewegingen. Een enkele slaat om.
Het is wel prettig zo te zitten en geen gesprekken te voeren. Reindert werpt een blik op Wim, die onderuit zit maar zijn voeten onder de salontafel laat. Hij zit vlak naast zijn vader, hangt er feitelijk bijna tegenaan. De aanblik fascineert, zonder dat Reindert kan bevatten wat hiervan de reden is.
Tegen acht uur is het gedaan. Wims vader schakelt naar het journaal. Na de gongslag vernemen ze hoe de wereld erbij staat. Het Rijksinstituut voor de Volksgezondheid neemt proeven met een vaccin tegen de ziekte Rodehond. De Sovjet-Unie schijnt bezig de USA militair te overvleugelen. Uit Vietnam zullen 40.000 Amerikaanse militairen worden teruggehaald.
“Ze verliezen de oorlog”.
Reindert zegt wat hij denkt. Er komt geen reactie. Wim heeft weinig belangstelling voor politiek, zijn vader kijkt minzaam, Moeder wiebelt op haar stoel en de jonge zus glimlacht vriendelijk naar Reindert. Hij besluit verder te zwijgen. Na de mededeling, dat er komende avond en nacht plaatselijk mist zal optreden, gaat de tv uit.

“Zo, daar ben je weer”.
Wims vader knikt met autoriteit.
“Nog wat gedaan, vandaag?”
“Appels geplukt”.
Reindert voelt dat het hier een inleiding betreft. Mogelijk volgt er iets over veel te snel rijdende bromfietsen. Per slot zit hij hier bij de Politie in huis.
Wim gebaart dat hij zich gaat omkleden en de beide vrouwen lopen eveneens weg.
“Wat ik vragen wilde. Ik heb begrepen dat jij vorige week zondag het ongeluk met die motorrijder hebt gezien?”
Reindert schrikt. Waarom begint Wims vader hierover?
“Ik stond er vlakbij”.
Hij probeert te raden welke kant het uitgaat.
Het zal toch niet zijn dat iemand mij heeft zien wegfietsen.
“Ja, jij stond erbij en keek ernaar”.
Hij is te verbouwereerd om iets terug te zeggen. Wat is dit voor opmerking?
“Of heb je iets ondernomen toen je het zag gebeuren?”
“Zoals?”
Reindert voelt zich belaagd door die dikke politieagent tegenover zich.
“Er lag een brandende motor op straat”.
Wims vader maakt een wijds handgebaar alsof hij kunstmest uitstrooit over een akker.
“Je had kunnen proberen die motor te blussen. In de berm ligt een heleboel zand”.
Reindert heeft het gevoel dat hem een verhoor wordt afgenomen.
Een brandende motor blussen met een paar handen zand?
“De tank kon ontploffen”.
Het klinkt beduusd. Van nervositeit schiet hij in de lach.
“Ik kan moeilijk de emmer van die aangereden man daarvoor gebruiken, vindt u wel?”
“Daar hoef je geen grappen over te maken. Je had het met je handen kunnen proberen”.
Reindert voelt drift opkomen. Het verwijt klinkt hem als volslagen kolder in de oren.
“Ik heb gezien dat een agent de emmer van die man opraapte en in de berm gooide. Is dat geen bewijsmateriaal?”
De politie verstaat wat ze wil en de rest is nooit uitgesproken.
“Het is een ernstig ongeluk. Het gezicht van die man was voor de helft weggeslagen”.
“Dat weet ik ook wel. Ik stond er immers bijna bovenop”.
Nog steeds heeft Reindert geen idee waar Wims vader op aanstuurt. Ergens bespeurt hij gevaar om meer te zeggen.
“Je had de hulpdiensten kunnen waarschuwen”.
“Dat gebeurde al door de motorrijders. Mijn inschatting is dat ze ver boven de 100 per uur reden”.
Vanuit de keuken klinken geluiden, net als uit de kamer van Wim boven hun hoofden. Het lijkt alsof is afgesproken dat niemand binnenkomt voor het verhoor is beëindigd.
“Hoe ben je vandaar eigenlijk weggekomen?”
Het al eerder doorgedrongen alarm zet bij Reindert meteen de leugenmachine aan.
“Meegereden met een automobilist die in de file stond”.
“Wat voor auto was dat?”
“Wat voor auto? Een gewone personenwagen. Weet ik het. Daar let ik helemaal niet op”.
Reindert wordt heen en weer geslingerd tussen angst voor ontdekking van de waarheid en woede over de aanmatiging van Wims vader.
“De Politie kwam als laatste. Er werd helemaal niet naar getuigen gezocht. Niemand vroeg iets. De tank van de motor kon ieder moment ontploffen. Daar ga ik niet naast staan”.
Wims vader heeft even niet terug van dit vrijpostige antwoord.
“Je hoeft niet brutaal te worden. Of moet ik je brommer eens onderzoeken?”
Reindert is kwaad genoeg om de intimidatie door te slikken.
“Hoe wilt u oordelen over iets waar u helemaal niet bij was?”
“Ja, zo is het wel weer genoeg”.

Tegen half tien staan de jongens in De Speeldoos, een betonnen gebouw aan de straatweg. Op de bühne wordt druk gewerkt aan het drumstel. Boxen van twee meter hoog worden aangesleept en het licht valt een keer uit wegens kortsluiting.
Ze staan naast elkaar en drinken bier. Wim heeft de woordenwisseling in de huiskamer wel gehoord, maar is wijselijk even in zijn kamer gebleven. Hij draagt een nieuwe spijkerbroek en dito jasje. Reindert voelt ergernis. Op de een of andere manier valt Wim hem een beetje tegen. Hij pakt zijn doosje sigaretten en peutert er een uit.
“Moet je nou weer roken?”
Wim rookt nooit, maar drinken doet hij wel.
“Dat is vanwege de kanker. Dan ben ik sneller dood”.
“Schei toch uit”.
Reindert is onverminderd ontzet vanwege de aanval door Wims vader. Scheldwoorden flitsten door zijn hoofd, verwensingen en uitgestrekte redeneringen om zijn gelijk te halen. Zoals het gaat, richt zijn wrevel zich op Wim.
“Heb jij wel eens iemand dood op straat zien liggen?”
“Wat is dat voor rare vraag?”
Wim lacht zoals alleen hij dat kan: spontaan, onbekommerd en evengoed voorzichtig.
“Nou?”
“Zal dat iets uitmaken?”
“Ja, dat maakt wat uit. Het kan je vader allemaal geen moer schelen. Hij ouwehoert alsof hij erbij was en leest mij de les”.
Er stromen meer mensen binnen. Het is zaterdagavond en Dragonfly is een bekende band.
”Je had je kunnen melden als getuige”.
Hieraan heeft Reindert niet eerder gedacht. Het past helemaal niet in zijn denkwereld. Wie gaat uit eigen beweging naar de Politie?
“Ik stond daar wel een half uur. Geen agent die zich voor mij interesseerde. Had ik helemaal moeten teruglopen naar het Bureau van je vader? Is dat eigenlijk wel open op zondagmorgen? Of word ik geacht door te marcheren naar Zaandam?”
Jij lult maar mee met wat je vader aan de eettafel uitkraamt. Godverdomme.
“Laten we erover ophouden”.
Wim beseft, dat de avond op het spel staat, of misschien nog meer de vriendschap zelf. Gelukkig voor hem komt er afleiding binnenlopen.
“Kijk, daar heb je Olga en Irma”.
De twee meisjes van het feestje op de zolder. Reindert begrijpt onmiddellijk dat Wim de ontmoeting heeft geregeld. Dit inzicht maakt hem nog bozer. Hij houdt helemaal niet van vooropgezette verrassingen.
“Olga. Je weet wel, die met dat donkere haar”.
“Ja, ik snap het. Ik kom meer voor de band”.
Toch schrijnt de aanblik een beetje. Olga is vast leuk en mooi is ze zeker.
“Heb jij ze gevraagd?”
“Ze kwamen er zelf mee. Je moet niet zo negatief denken”.
“Ik ga pissen. Ik kom straks wel”.
Hij doet geen moeite de meisjes te begroeten. Doof en blind loopt hij langs hen heen, vindt de weg naar de toiletten en kijkt in de spiegel boven een wasbak.
Hij neemt zich voor, zich de verdere avond ongenaakbaar op te stellen.
Wat denkt Wim: dat we ineens met 4 de hort opgaan, omdat hij met Irma wil scharrelen?
Opnieuw voelt hij boosheid opkomen over de insinuaties van Wims vader. Dat er ook sprake is van angst voor ontdekking van het delict met de fiets, verdringt hij graag.
Het is beter eens af te spreken met nieuwe klasgenoten. Wim doet dat zelf immers ook.
Pas wanneer anderen de sanitaire ruimte binnenkomen en er elektrisch versterkte geluiden uit de zaal binnendringen, loopt hij terug.

De band zet een nummer in van John Mayall: Don’t waste my time. Het volume is heftig. Aan een gesprek met wie dan ook valt voorlopig niet te denken. Reindert haalt bier voor twee en installeert zich op een plek waar je een glas kwijt kan. In zijn ooghoek ziet hij de meisjes. Ze staan bij elkaar en kijken gestaag in zijn richting.
Wim voegt zich bij hem, maar dit gaat met onverholen tegenzin. Het is duidelijk wat hij wil, maar Reindert is niet van zijn plek te branden. Desondanks verrast het hem, wanneer andere jongens zich melden bij de meisjes en er een arm om Olga’s schouder wordt gelegd. Toch even kijken.
“Heb je nou je zin?!”
Wim schreeuwt hem geërgerd in zijn oor.
Reindert barst in lachen uit. Bovenal is hij opgelucht. Schreeuwen kan hij zo nodig ook wel.
“Ja, ik zie dat ze van me houdt. Kom, we gaan er lekker bij staan”.
Maar daar heeft Wim weer geen behoefte aan.
Reindert kijkt en luistert naar de band. Hij ziet nu pas dat de muzikanten hun gezichten hebben beschilderd. Aanstonds vindt hij de muziek toch wat minder.

Ontwaken in een stadium tussen droom en omgevingsbesef. De werkelijkheid kent veel gezichten. Reindert hoor vaag gerommel van onweer in de verte. Hij opent zijn ogen, maar verdere aanwijzingen blijven uit. Na een halve minuut overmant hem de slaap opnieuw. Hij droomt dat hij een vrouw aanspreekt die zijn fiets wil stelen. Hij sleept haar mee naar een telefooncel en belt de politie. Een agent hoort hem aan en vraagt naar de naam van de vrouw. Die wil ze niet geven. Reindert bedreigt haar met een smeulende sigaret waarop de vrouw verandert in een kat die bij hem wil liggen. Reindert krijgt medelijden. Nooit zal hij een kat pijn doen. Hij legt de telefoon maar weer neer.
Even later ontwaakt hij door een geweldige donderslag. Deze lijkt naar alle kanten uit te rollen, niet gelijkmatig, maar in tunnels van geluid. De afsluitende dreun is ver weg, naar het oosten. Hij herinnert zich de droom zonder er betekenis aan te kunnen geven. En toch komt het hem voor alsof iets duidelijk is geworden, een vraag diep in zijn onderbewustzijn is beantwoord.

Het wordt een week van regen en wind. Met tegenzin sjort Reindert een oud geel regenpak over zijn hoofd. Dit heeft hij vaak gebruikt voor werk op het land van Vader. Rond de verhuizing heeft hij het in opdracht van Moeder schoongeboend en te drogen opgehangen. Tijdens de bromfietsritten trekt hij zijn benen op om spatwater te ontwijken.
In de klaslokalen brandt de hele dag licht. Vanachter het glas kan je zien hoe wolken roestbruine bladeren bij de stalling eentonig rondtollen. Reinderts blikken dwalen geregeld naar zijn brommer onder het golfplaten afdak. De aanblik bevalt hem. In het beeld schuilt onbedoeld een metafoor.
Ik ben als mijn brommer. Voorlopig ben ik onderdak. De wereld draait eentonig en doelloos rond.
Voor zijn neus ligt een vel papier met opdrachten van een proefwerk handelsrekenen.

Aanpassing aan de school verloopt langzaam en in schokken. Aangespoord door het wegvallen van andere opties begint Reindert uit eigen beweging af en toe een gesprek met klasgenoten. Niemand is hem in beginsel ongunstig gezind. Wel voelt hij af en toe dat eigentijdse klasgenoten zijn door Moeder gemaakte kleding op de korrel nemen.
“Penis Agraricus”, schertst een van hen tegen hem. Reindert begrijpt pas na een volle minuut wat hem wordt gezegd. Een dag later neemt hij wraak. Bij de les scheikunde gaat hij naast de jongen zitten en speelt met zijn vingergeroffel een paard in de prairie. Er volgt nog meer, maar dit is te kinderachtig om uit te leggen. Feit is, dat het op de lachspieren werkt van de klasgenoot, terwijl Reindert een onverstoorbaar gezicht opzet. De jongen wordt de klas uitgestuurd.

Op bed liggen met nieuwe literatuur: Orwell met 1984, Kafka met Het Proces, Sade met Justine, Hermans met alles. Het wereldbeeld van de Nederlandse auteur spreekt hem aan. In Ik Heb Altijd Gelijk herkent hij het verhaal van een oom die als militair naar Indonesië werd verscheept en heelhuids terugkeerde.
Je wordt gebruikt en afgedankt.
Van hardboard heeft hij een rechthoekige plank gemaakt waarmee hij het bovenlicht in zijn kamerdeur verduistert. Moeder kan vanuit haar bed niet langer vaststellen of haar opgeschoten zoon onder de wol ligt. Klagen en optreden zijn hiermee ondervangen.
Een enkele keer valt hij terug op zijn eigen collectie: stukgelezen pockets van Karl May, fotoboekjes met vliegtuigen en slagschepen. Hij bladert in oude albums met lucifermerken en sigarenbanden, geringe maar tastbare restanten van een voorbije levensfase.
Hoe weinig heeft het gescheeld, of hij had de overgang naar volwassen boeken gemist. In een ander schooltype was dit beslist in het ongerede geraakt. Desondanks levert hij in: er is bijvoorbeeld geen tekenonderwijs op de Handelsdagschool. Waar Reindert vaak schetsen maakte, droogt dit helemaal op. Potloden, verf en krijt verdwijnen naar steeds diepere planken en laden.

Gestage schoolgang wordt afgebroken door de herfstvakantie. Verstoring van het ritme is voor Reindert een gevaarlijke zaak. De gewoonte om in vrije dagen geld te verdienen met fysiek werk, blijft sterk. Waar hij zich beter in boekhoudsommen had bekwaamd, staat hij bijna een week achtereen in de boomgaard van de appelboer.
Je handen hebben een opdracht, je gedachten gaan hun eigen gang.
Op zaterdagmiddag wordt afgerekend. Hij ontvangt een kleine 200 gulden. In de avond stapt hij op de brommer om naar Wim te rijden. Deze keer behoeft hij niet te liften. Achter de lichtkegel van zijn Kreidler suist hij naar Krommenie.

Wims vader zit aan tafel in de woonkamer. Voor hem staat een schaal kippenboutjes, gemarineerd in ketjap en gebakken in een wok. Een dergelijke pan zie je nergens, maar Wims moeder komt uit Indonesië. De politieman is alleen thuis.
“Wil je ook wat? Moet je even een bordje pakken”.
Reindert heeft weinig zin, maar wil zich niet laten kennen.
“Goed. Is Wim thuis?”
“Wim komt straks. Hij is even naar zijn meisje”.
Zijn meisje. Zal wel Irma heten. Dat kan er ook nog bij.
Hij loopt naar de keuken, trekt op goed geluk een kastdeurtje open en keert terug met een bord.
“Een meisje?”
Zijn stem zal wel ongerust of minstens verwonderd klinken.
Wims vader schiet in de lach.
“Welnee. Ik maak een grapje. Hij heeft rijles. Voor de auto. Vroem!”
Reindert zwijgt. Hij ervaart het bericht als confronterend.
Rijles! Laat mij eens raden wie dat betaalt. Ik zal het Vader eens voorleggen. Kunnen we lachen.
Hij schuift een stoel bij en neemt een stukje kip.
“Denk erom, er zitten botjes in”.
Zo zitten ze een paar minuten te eten. Wat een onverwachte gezelligheid! Reindert probeert zijn houding te bepalen. Vanwege de ruzie over het motorongeluk is hij met lood in zijn schoenen binnengestapt en plotseling lijkt er weer geen vuiltje aan de lucht te zijn.
Ik zou van het geld ook rijlessen kunnen nemen. Maar wat moet ik daar mee?
“Zeg Reindert, ik hoor dat jij boeken van Che Guevara leest”.
Onmiddellijk voelt hij dat er nieuwe narigheid dreigt.
“Ik lees veel. Op mijn nieuwe school zijn eindelijk behoorlijke boeken te vinden”.
“Je hebt toch geen communistische sympathieën, mag ik hopen?”
“Ik lees boeken”.
Het communisme lijkt aantrekkelijk, maar we zijn nog niet jarig als de Russen komen”.
Reindert bijt een stukje kip af. Zo lekker gekruid en krokant krijgt hij ze thuis niet. Pa Reindert is al helemaal eenkennig wat eten betreft. Gebakken champignons bij zijn vlees wekken al achterdocht.
“Er komen geen Russen”.
“Nee, dat dachten we in 1940 ook van de Duitsers”.
“De Russen hebben niets op met Che Guevara”.
Hij schiet bijna in de lach.
Een verdomd listig antwoord, al zeg ik het zelf.
“Je weet wel wat ik bedoel. Ik zeg het ook, omdat Wim aan een nieuwe levensfase begint. Zoals ik al zei, is hij naar rijles. Over een paar maanden moet hij in militaire dienst. Dat zijn serieuze zaken. Een biertje of film in het weekeinde mag best, maar ik vraag me af of er van jou een goede invloed uitgaat”.
Reindert legt zijn kluif neer. Dus hier is het om begonnen: dat hij maar liever niet met de onfeilbare Wim moet omgaan! Omdat hij een boek over Che Guevara heeft gelezen?
Het is vanwege Olga, het ongeluk met de motorrijder, mijn opgevoerde brommer, mijn nukkige uitstraling en eigenwijze antwoorden. Hij krijgt geen vat op me.
Eigenlijk verbaast de uitval van Wims vader hem niet eens.
“Dus?”
“Niks dus. Gewoon wat ik zeg”.
Het klinkt misschien korzelig, maar niet meer dan dat.
“Ik ben helemaal geen drinker”.
Reindert bemerkt dat hij transpireert. Hij is gegriefd en geraakt, maar geeft vooral zichzelf de schuld.
Waarom ga ik ook met die aap aan tafel zitten, ben ik soms voor hem gekomen?
Drift rijst in hem als gist in beslag.
“Dus ik moet maar beter ophoepelen?”
Het klinkt scherp en gericht op een oplossing, al zal deze finaal en destructief zijn.
“Dat zeg ik toch niet”.
“Dan mankeert er zeker iets aan mijn oren”.
“Doe toch niet zo aangebrand, neem nog wat kip, want ik krijg het toch niet op”.
“Ik heb geen trek meer”.
Reindert schuift zijn stoel naar achteren en staat op.
“Even mijn handen wassen”.
“Onsportief hoor”.
“Zo ben ik nu eenmaal”.
In de keuken houdt hij zijn handen langdurig onder de koude kraan. Het komt hem voor dat iedereen hem vijandig gezind is. Onwillig gaat hij de huiskamer weer binnen en zet zich neer bij de teevee.
Kom maar met je dikke reet hierheen om mij eruit te smijten. Denk maar niet dat ik uit mezelf opstap.
“Vergeet ik nog bijna te zeggen, dat die motorrijder een hersenschudding had. Vreemd is, dat hij zegt dat de boer een fiets bij zich had. Wij hebben er geen gevonden”.
Reindert is getraind om neutraal te kijken. Hij heeft een suggestie gehoord, geen vraag.
“Hij heeft iemand doodgereden”.

Al snel komt Wim thuis. Hij heeft proefgereden in een kleine Fiat, het model dat zijn ouders voor de deur hebben staan. Dit lijkt geen toeval, want het ligt in de bedoeling dat Wim de eerstvolgende zomervakantie als tweede chauffeur zal optreden. De rit naar Oostenrijk met een gezin in een kleine wagen vraagt veel van de bestuurder.
Waar het op neerkomt, is dat het met onze zomervakanties op de brommer is gedaan. Wim is toe aan een nieuwe levensfase en daar pas ik niet in.
Met z’n drieën kijken ze naar het journaal. Het nieuws gaat over schermutselingen aan de grens tussen Rusland en China. Iemand heeft zich in de buurt van een gekkenhuis voor de trein geworpen. Wim heeft een mededeling.
“Die boer van het ongeluk is dood”.
Een achterhaalde mededeling.
“Nou pas?”
Wim kan wel omgaan met Reinderts gevoel voor humor. Zijn vader schudt het hoofd.
“Ja, boeren zijn taai als hondenleer”.
“Heeft hij nog iets gezegd? Laatste woorden ofzo?”
“Ja, hij vroeg naar jou. Waarom je hem daar had laten liggen”.
Ze lachen erom. Zelfs Wims vader kan de grap ervan inzien. Onbewust maakt Reindert van het moment gebruik. De discussie met Wims vader zit hem dwars en hij is bereid om vervelende gevolgen te ondergaan.
“Zeg Wim, heb ik een slechte invloed op jou?”
Het is even helemaal stil, alsof de tv-presentator in de huiskamer kan meekijken.
“Wat?”
Reindert concludeert dadelijk, dat Wim hierover nooit heeft nagedacht en er evenmin discussie over heeft plaatsgevonden.
“Hoezo dat?”
“Zomaar. Er komt wel meer zomaar iets in mij op. Schenk er maar geen aandacht aan”.
Hij voelt de ogen van Wims vader op zich gericht, maar kijkt niet terug.
De voordeur klikt open. Stemmen vullen de hal. Wims moeder, haar dochter en een vriendin komen binnen. Ze hebben een concert in Amsterdam bezocht. Er wordt thee gezet. Reindert doet mee, maar vraagt zich gaandeweg af of Wim nog wel wil uitgaan. Hij besluit hierover geen vraag te stellen en af te wachten. De meisjes praten gezellig en de klok maalt voort. Om half elf staat hij buiten.

Roostervrije uren ontregelen de schoolgang, maar zijn tegelijk van belang omdat hij zo de stad beter leert kennen. Winkels hebben tot dusver weinig deel uitgemaakt van zijn leven. Dit begint te veranderen: hij komt in een boekhandel, een platentoko, een zaak met bromfietsspullen. Zelfs belandt hij in een uitdragerij, waar hij een corduroy broek koopt. Na de dagen van breed uitlopende broekspijpen, breken nu de tijden van krappe ribbroeken aan. Levis moet je hebben, of desnoods Lois. De broek van Reindert is merkloos. Op de markt scoort hij een LP van Canned Heat. Hij kent de band van singles, waaronder Poor Moon: I wonder when they’re goin to destroy your face. De tekst intrigeert hem. De tijd die sporen nalaat en je leven voorgoed verandert. Om het album te kunnen beluisteren, is geduld nodig. Het moratorium op de draaitafel van Moeder blijft onverkort van kracht, maar het bezit van platen leidt niet meer steeds tot ruzies.

Steeds vroeger wordt het donker. Reindert zit vaak in zijn kamer. De achterburen hebben een kindje gekregen. Ze houden de gordijnen lang open, waardoor je hun bewegingen kan volgen. Een niet te herleiden bonkgeluid dringt tot hem door. Hij gaat bovenop de dekens van zijn liggen en sluit zijn ogen.
De beslotenheid van de schuur, de typische geur van een aardappeloogst, het stof van de sorteermachine, de stapels juten zakken voor de export.
Het is niet enkel nostalgie die zijn brein teistert.
Vader kon verschrikkelijke winden laten. Je hoorde niets, maar ineens kreeg je die rotlucht in je neus. Zelfs voor Henny geneerde hij zich niet. Als je er een opmerking over maakte, antwoordde hij: dat ben ik niet, dat is Joop, de bunzing.
Alarm vanaf de benedenverdieping! Moeder roept hard in het trapgat.
“Telefoon voor je!”
Reindert staat op, trekt zijn kleren recht en opent kalm zijn kamerdeur. Moeder staat daar nog steeds.
“Ben je er of hoe zit dat!?”
“Ja, kalm maar”.
“Nou, zeg dan wat!”
De telefoon staat in de woonkamer. Dit is gedaan omdat Vader vrijwillig door zijn werkgever is aangewezen voor de Brandweer. Zo kan hij snel reageren bij een oproep. Moeder wacht ongeduldig tot haar zoon beneden is en de hoorn oppakt.
Ze wil eigenlijk naar de keuken, maar nieuwsgierigheid dwingt haar te blijven.
Hij ziet hoe Moeder aan de tafel achter hem plaatsneemt en een pagina van een krant omslaat.
“Reindert”.
“Wim”.
Ergens verwacht hij, dat er nu een klacht komt, of een mededeling van dreigende aard.
Wij moeten eens praten, vriend. Zo gaat het niet langer.
Maar Wim klinkt opgewekt. Kennelijk vallen de perikelen vanwege Irma en Olga nogal mee.
“Mijn moeder luistert mee”.
Staccato mededelingen worden gewisseld. Ze spreken af voor de eerstkomende zaterdag.
“Nee, niet hier. Dit dorp is steendood”.
Zonder te luisteren naar voorspelbaar commentaar van Moeder, verlaat Reindert de huiskamer en keert terug naar zijn hol. De gordijnen bij de achterburen zijn gesloten. Zaterdag is nog ver weg.

Wim zit op de bank met een deken om zich heengeslagen. Reindert vermoedt dat hij ziek is, maar Wim heeft het koud omdat de centrale verwarming is uitgevallen.
“Dat deden ze bij die boer ook”.
“Een deken?”
“Als eerste kwam er een ambulance met twee broeders. Ze wilden naar de aangereden boer, maar die motorgasten stonden aan hen te trekken. Zij eisten dat meteen naar hun gewone maat werd omgezien.
De deken kwam van een omstander. De politie kwam pas later. Zij hadden vooral belangstelling voor de brandende motor. Een van hen raapte de melkemmer van de boer op en gooide die in de berm. Misschien ligt het ding er nog.”
“Heb je dat tegen mijn vader verteld?”
“Waarom? Niemand heeft mij trouwens iets gevraagd”.
Het vervelende gesprek met Wims vader komt snel naar boven. Na de reprimande wilde Reindert al helemaal niets meer kwijt.
“Dat had hij anders wel willen weten”.
“Ja vader heeft gewoon zin om mij uit te kafferen”.
“Schei uit. Mijn vader vindt ongelukken verschrikkelijk. Hij heeft er te veel gezien”.
“Je vader vindt dat ik een slechte invloed op jou heb”.
Hij wacht een seconde voor het hardvochtige deel van de boodschap.
“Misschien heeft hij gelijk”.
Ze besluiten naar de Showboat te gaan, een tot horeca omgebouwd binnenvaartschip, afgemeerd bij een industrieterrein. Er schijnt zelfs een bandje met versterkers en boxen in te passen.
Het is vast een oude bietenschuit. In een vorig leven heb ik er bij vriesweer bieten in gelost, alles met de hand. De schipper werd gek van het dreunen in het lege ruim. Tegenwoordig worden bieten alleen nog met vrachtwagens vervoerd.
Bij aankomst bonkt luide muziek uit het schip. Vooral de bastonen weerkaatsen tegen donkere bedrijfspanden en vibreren over het water de duisternis in. Na het betalen van een kleine vergoeding mogen ze naar binnen.

Ze betreden een tamelijk benauwde ruimte, voornamelijk een dansvloer. Hierop staan al een paar meisjes zonder vriend te bewegen. Reindert ziet het aan.
Het is gewoon disco.
“Eerst maar naar de bar, dan wordt het vanzelf gezellig”.
Ik ga niet vragen naar de meiden. Wim komt straks zelf met een mededeling hierover.
Ze legen ieder drie glazen pils, keuren de knabbelbak met pinda’s en repen af en kijken rond. Feitelijk is er niets te zien en nog minder te doen. Er scharrelen een paar soulkikkers rond, oer burgerlijke types. Verbetering blijft uit. Na een half uur en nog een paar glazen hebben ze het wel gezien. De uitsmijter zit werkloos op een kruk bij de deur. Hij heeft een opgevouwen Typhoon voor zich liggen.

Aangeschoten staan ze op de kade. Wim ritst zijn jas dicht en bestijgt lacherig zijn Puch. Reindert kijkt rond, maar ziet zijn eigen brommer nergens. Bovendien moet hij nodig plassen. Hij vermant zich, spert zijn ogen en loopt langs de verwaaide industriepanden om langzamerhand tot een uiterst vervelende conclusie te komen.
Mijn Kreidler is gestolen!
Langdurig watert hij tegen een paal zonder verkeersbord. Er zit niets anders op dan achterop bij zijn vriend te stappen en aangifte van de vermissing te doen.
Wim is vastberaden. Het is alsof hij een mogelijkheid ziet om het slepende ongenoegen tussen zijn Vader en Reindert op te lossen.
“We gaan bij hem langs. Hij heeft dienst en kan meteen een bericht uitzenden”.
Het is geen pretje om achterop bij een vriend te moeten meerijden, je eigen brommer in handen van dieven achterlatend.
Cilinder 150 gulden, carburateur 85, tandwielen 25, uitlaat 75, daar gaan mijn verdiensten in de boomgaard.

Het Bureau staat in een onooglijke straat, aan de rand van de oude bebouwing. Het is van oorsprong een statig gebouw, van binnen uitgewoond, voorzien van versleten meubilair en groteske typemachines, waarschijnlijk afgedankt door het bedrijfsleven. De overheid heeft alles over voor de wetshandhaving.
Wims vader troont achter een bureau met wel drie telefoons. Aanvankelijk denkt hij aan een spontaan bezoek van zijn zoon en Reindert.
“Wat leuk, heren! Jullie komen de kostverdiener eens opzoeken”.
Wim lacht, trekt stoelen bij. Wim lacht vaak omdat hij plezier heeft in het leven.
“Zijn brommer is gestolen”.
De vader van Wim knikt bedachtzaam.
“Ja, dat moest er een keer van komen. Vooral bij cafés en dancings is het raak. De brommer is natuurlijk opgevoerd. Ik wed dat hij binnen 5 minuten na jullie aankomst is gestolen. Ze slopen er onderdelen vanaf. Met wat geluk vinden we de rest terug”.
Hij richtte zich tot zijn zoon.
“Ik hoop dat jouw brommer nog gewoon voor de deur staat?”
Hij draait een formulier in een schrijfmachine en tikt een aantal gegevens in.
“Juist Reindert. Bel over een paar dagen even op. Misschien horen we wat”.
Even later staan ze weer buiten.
“Zie je wel”.
“Wat moet ik zien?”
“Het komt wel goed. Mijn vader stuurt een paar agenten de wijk in. Die vallen drie of vier bekende schuurtjes binnen en hopla, je brommer is weer boven water”.
Zo te denken, is voor Reindert godsonmogelijk. In de politie heeft hij weinig vertrouwen en Wims vader ergert hem onverminderd.

“Gaan we verder nog wat doen?”
Een simpele diefstal behoeft wat Wim betreft de avond niet te verpesten.
“Nee, zet me maar af bij het treinstation”.
Aan een nieuwe poging te liften, wil hij zich niet wagen.
Wims brommer is nauwelijks berekend op het vervoer van twee personen. Wanneer ze door een kuil gaan, krijgt Reindert een flinke schop onder zijn kont. Op hetzelfde moment spert hij zijn ogen wijd open.
Allemachtig! Hoe heb ik dit kunnen vergeten!
Glashelder herinnert hij zich, de Kreidler niet bij de andere rijwielen te hebben neergezet. Op de meter nauwkeurig kan hij aangeven waar hij de brommer wel heeft gestald: uit het zicht van mogelijke dieven, achter een grijze kast van het elektriciteitsbedrijf. Reindert is in zijn eigen schijnbeweging getrapt. Hij kan het wel uitschreeuwen, maar houdt zich in en aarzelt.
Wat een afgang. Wims vader ziet me aankomen.
Wim weet van niets. Hij levert zijn vriend netjes af bij het station en gaat er vandoor. Reindert ziet hem snel uit beeld verdwijnen, maar niet richting zijn huis.
Hij gaat naar Irma la Douce. Bij haar ouders staat een piano in de woonkamer. Wim zal haar straks gratis les geven.
Over het rijwielpas tussen spoorrails en doorgaande weg, zet hij de pas erin. Bij dit tempo zal de feestboot binnen een kwartier in beeld komen.
Ik heb het toegangsbewijs nog. Wanneer mijn brommer er nog staat, kan ik opnieuw naar binnen, een beetje dweilen op Sam & Dave. Wie weet komt Wim opdagen. Dat wordt lachen.

Hij nadert de plek van het motorongeluk. Er is weinig verkeer. Over de spoorrails suist een trein langs. De streep verlichte couperuiten hecht zich aan zijn netvlies. Wanneer de trein uit het zicht is, lijkt het alsof hij de trein nog steeds waarneemt.
Het kruispunt is slechts verlicht door een enkele lantaarn. Reindert houdt de pas in, staat stil en steekt een sigaret aan. Hij probeert zijn gedachten te ordenen.
Als de emmer er nog ligt, kan ik deze afleveren bij Wims vader.
Hij staart in het donker en voelt weinig aandrang te gaan zoeken.
Wat, als die emmer er werkelijk nog ligt?

Op het eerste gezicht herinnert niets van het straatbeeld aan het ongeluk. Het is een oversteek zoals er vele zijn. Reindert probeert zijn gedachten te verzetten, maar kan als het ware geen afscheid van deze plek nemen. Zelfs verbeeldt hij zich, dat hij de tijd kan terugdraaien, de oude boer alsnog kan waarschuwen voor het aanstormende onheil.
Eigenlijk is het geen verkeerde dood. Je steekt de weg over, krijgt een rotklap en binnen de kortste keren gaat het licht uit. Misschien hoor je op het beslissende moment muziek. Dat zou mooi zijn: yeah, we all need someone we can bleed on!
Hij vat het idee, op de rijweg te gaan zitten, zijn rug gekeerd naar naderend verkeer, wachtend op de klap, het onbestemde van wat gaat komen.

Dick Muntjewerff
All rights reserved

2005 – 2023

Foto: Dick Muntjewerff

Print Friendly, PDF & Email

Reacties zijn gesloten.