Monkwise

columns verhalen fotografie

BRAINBOX

Een vertelling in 5 hoofdstukken

Hoofdstuk IV

Snelheid is een niet te overtreffen sensatie. Op zijn Kreidler is Reindert wel wat gewend, maar zelfs met de nieuwe cilinder wordt de grens van 85 km/u op de platte polderwegen in zijn woongebied nooit overschreden. Dit verandert in het heuvellandschap richting de Ardennen. Omhoog moet de kleine motor steeds harder werken om 60 km/u te halen, maar bergaf is een andere zaak. Tot zijn vreugde ziet Reindert de teller tot bijna 100 km/u klimmen. Bomen zoeven langs, de kalkstrepen op het asfalt vliegen onder hem door, zelfs een auto wordt gepasseerd. Hij haalt de toekomst in met razende snelheid. Onderaan een lange afdaling zet hij de brommer aan de kant, zet de oververhitte motor af en trekt de tweewieler op de standaard. De stilte overweldigt. Zijn hart slaat bijna over.
Dat ik dit meemaak!
En er valt hem nog een tweede belangwekkende gedachte in, meer een vaststelling.
“Ik heb nergens grenscontrole gezien!”
Vooraf heeft hij zich voorgesteld dat er een hek over de weg staat, aan weerszijden kerels in een uniform, mogelijk gewapend. Reindert heeft te veel oorlogsfoto’s gezien.
Wim is in geen velden of wegen te bekennen. Reindert speurt de weg achter zich af, maar ziet niemand. Hij sjort de helm van zijn hoofd en constateert dat de lederen gesp kapot is, versleten door veelvuldig gebruik van de vorige eigenaar. Zonder omhaal smijt hij de helm van zich af in de berm.
Opgeruimd staat netjes. Bij de eerste de beste tik lig ik alsnog met mijn harenkop tegen het asfalt. Weg met dat achterlijke ding.

Somme Leuze is een onooglijk dorp aan de rand van de Ardennen. Links van de weg doemen van tijd tot tijd hoge grauwe huizen op, panden waarin niemand schijnt te wonen. Ofwel de zon heeft de bewoners achter houten luiken en dichte vitrages gedreven: men houdt de adem in bij het passeren van de Hollandse Tornado.
Na zijn eenzame stop is Reindert tenslotte langzaam teruggereden. Zijn vermoeden klopt. Na anderhalve kilometer treft hij Wim aan, staande naast de afgeslagen Puch. De motor heeft het begeven. Zo armoedig kan vakantie zijn. Ze keren een achteropkomende vrachtwagen de rug toe tegen de drukgolf en het stof van de berm.
“Waar is je helm?”
Eerst was er een helm en ineens is er geen.
“Bij onze omgekomen geallieerde vrienden. Over 25 jaar kan je hem bewonderen in een lokaal museum: helm. Ze denken dat hij afkomstig is van een SS-commandant.”
“Ouwehoer. Hoe moet het nu verder?”
Wim is gewend aan hulp ingeval hij in problemen komt. Hier bewijst zich de waarde van Reindert die overal alleen voor staat of zich tenminste ernaar gedraagt.
“Ik neem je op sleeptouw en dan zoeken we een garage waar de vrouwenvriend hersteld kan worden”.
Het tafereel waarbij een bromfietser een andere sleept of duwt, ziet er niet chique uit. Ze sukkelen voort over de asfaltweg: vóór ons steeds nieuwe bomen, achter ons geen reserveonderdelen.

Alles loopt altijd anders dan je denkt of voorneemt. Ze vinden niet zomaar een garage, maar stuiten op een bordje met het woord Camping. Normaliter waren ze hieraan ongetwijfeld voorbijgeraasd zonder het op te merken. Reindert gaat een kijkje nemen. Het heeft geen zin de kapotte brommer van Wim mee te zeulen.
De kampeerplek blijkt het trainingsveld van een lokale voetbalclub te zijn. Niet van Somme Leuze, maar van het dorp Maffe. De naam nodigt uit om te lachen – voor een Hollander. Er is helemaal geen balie of kantine om je te melden. Wel staan er een paar caravans en de bewoners zijn behulpzaam. Je hebt water en er staan enkele toiletten. Ze zijn welkom. Reindert laadt zijn bagage alvast af om Wim en zijn gehavende strijdros op te halen. Een half uur later staan ze onder het afdak van de fietsenstalling langszij het veld te kijken naar de opgezette tent. De bui duurt een half uur.
Hier geboren worden en opgroeien, werken in de bossen of een varkensstal, uit verveling jakkeren in een opgevoerde Volkswagen. Op zondag naar de Roomse kerk. Hopen dat het meisje van vorige week er is, dan kan je naar elkaar kijken over het gangpad tijdens de preek. Ik heb honger.
Het dringt tot hem door dat dit beeld wel een beetje eenzijdig negatief is.
De meeste huizen hebben een flink erf, met schuren en ruimte om te voetballen. Omringende bossen zijn vrij toegankelijk. Bij ons is alles afgepaald en aangeharkt en de mensen leven als kratkippen.

De caravanbewoners staan hier het halve jaar. Ze kennen de omgeving en een van hen bezit een telefoon, waarmee een paar garages gebeld worden. Reindert en Wim kijken gespannen toe. Problemen komen altijd slecht uit, maar misschien valt het allemaal mee.

Een uur later staan ze alsnog in een rommelige garage langszij de doorgaande weg. Ooit was er een tankstation, maar de pompen zijn verroest en van onderaf overwoekerd met onkruid en brandnetels. De garagehouder lijkt meer op een intellectueel dan op een monteur. Hij neemt de Puch in ogenschouw en noemt het met een Nederlandse term “een bromtol”. De man spreekt drie talen door elkaar, waarschijnlijk om zeker te zijn dat de bezoekers hem zullen begrijpen. Intussen draait hij aan de trappers om het motorblokje te controleren. Met een schroevendraaier tikt hij tegen de zijkant.
“Ai ai Kaput! Completement kaput!”
Je volgt jarenlang verplicht schoolfrans en mag het toepassen in een mottige garage.
Kan deze man de bromfiets herstellen, réparer, wieder herstellen desnoods?
Is me dat even een grappige vraag! De garagehouder lacht zich een ongeluk.
“Tiens!, Amai! Gute Witz!”
Hij toont zijn werkbank vol lomp gereedschap, hooguit geschikt om Romeinse karrewielen mee te maken. Wel verkoopt hij nog steeds benzine. Het komt uit een vat met een kraantje. Als de heren wat nodig hebben? Reindert laat hem de tank van zijn Kreidler bijvullen en perst lucht in de achterband.
Het laatste wat ik wil, is zonder benzine in de Ardennen te staan.
De garagehouder krabbelt een adres op de achterzijde van een oude nota en verdwijnt in zijn huis achter het vervallen bedrijf.

Het volgende adres blijkt alsnog in het dorp Maffe te zijn. Ze moeten terugrijden en vinden zowaar een modern ogend autobedrijf. Toutes Marques staat er boven de opgetrokken rolluiken. Twee Noord-Afrikanen staan aan een transport bus te sleutelen. Hun tempo lijkt uitzonderlijk laag en ze komen geen stap naderbij. Moet hier het wonder plaatsvinden?
Desondanks hervindt Wim als bij toverslag zijn goede humeur.
“Ziet er veel beter uit. Dit gaat lukken!”
Reindert knikt met enige reserve.
Eerst zien en dan geloven. Wie zit er op een incourante brommer te wachten?
Dit is geen gekke gedachte, want het merk Puch wordt in deze omgeving niet verkocht. Jongens rijden op Flandria of bezitten een Motobécane. Op de werkbrug staat een oude Citroen Traction, ooit in trek bij criminelen die een vluchtwagen nodig hadden. Ze werden gebruikt voor botersmokkel over de grens. In samenhang met het in Nederland gangbare idee dat Belgen niet kunnen autorijden, leidde dit tot de uitdrukking: het rijbewijs bij een pakje boter krijgen.
Een stoïcijn met een op het voorhoofd geschoven lasbril komt hen zonder begroeting tegemoet. Hij moet heel sterk zijn, want hij heft de Puch met bagage en al achteloos op de werkbank. Net als zijn voorganger controleert hij of het motorblokje vrij kan ronddraaien. Hij sist tussen zijn tanden en telefoneert naar verschillende adressen. Er is geen woord van te verstaan. De garagist lijkt zich op te winden en maakt en passant een schoppende beweging naar een Duitse herder die om hem heen hangt. Reindert ziet het aan, wisselt een blik met Wim en zucht.
Nog een geluk dat het mijn brommer niet is.

Na een kwartier is het telefoneren gedaan. Zichtbaar vermoeid laat de man zich neerzakken in een afgedankte crapaud en tovert met een rauwe schreeuw een vrouw tevoorschijn. Het is de bedoeling dat zij de telefoonnota voor de jongens opmaakt en koffie meebrengt. Ineens blijkt hij accentloos Nederlands te kunnen spreken.
“De onderdelen moeten uit Nederland komen”.
Even weten de jongens niet, hoe te reageren.  
“Daar komen we juist vandaan”.
Er kan geen lachje vanaf bij de chef. Hij peinst een halve minuut.
“Dat betekent een krukas, misschien ook de zuiger of de hele cilinder. En er moet een nieuwe koppeling in. Hoe heb je die in vredesnaam kapot gekregen?”
Door met slippende koppeling te rijden, nietwaar Wim? Omdat je mij wilde bijhouden.
Beduusd haalt Wim zijn schouders op. Hij staat erbij als een kleuter. Ze moeten de volgende dag maar even terugkomen voor een aanbetaling, want de reparatie gaat flink wat geld kosten.

Om de camping te bereiken, moeten de jongens een onverharde weg volgen. Reindert rijdt langzaam. Met de hem onaangename warmte van Wim in zijn rug denkt hij aan oorzaken en gevolgen.
Het is een kwestie van slecht materieel. Een Puch mag leuk zijn om mee te pronken, maar je rijdt er beter niet mee naar de Ardennen. Geef mij maar een Duitse machine.
Hij ontwijkt een diepe kuil en ziet het grasveld met doelpalen en caravans opdoemen.
Mijn ouders kopen altijd eersteklas spullen: Massey Ferguson, BMW, Bang en Olufsen. Alles moet namelijk lang meegaan en niet zomaar kapotgaan. Want wie zal ons helpen?

Terwijl hij wacht op het afstappen van Wim, trekt hij de gedachte nog verder door.
Wij willen niet afhankelijk zijn van hulp omdat we geen zin hebben om anderen te helpen. Wanneer ze nog eens mensen naar Mars willen lanceren, moeten ze maar bij ons langskomen.
“Wat kijk je somber?”
Reindert herstelt zich snel en glimlacht breed. Hij zal Wim niets van zijn gedachtegang meegeven.
“We hebben geen eten meegebracht”.
“Dat kan straks wel. Kom we gaan even voetballen. Dat is leuk! Ze zijn daarginder bezig”.

—————————————————————————————————

Print Friendly, PDF & Email

Reacties zijn gesloten.