Een vertelling in 5 hoofdstukken
Hoofdstuk II
“Zijn jullie nou helemaal gek geworden?! Heb je dan niets geleerd van die kermisklant in onze tuin?”
Reinderts moeder laat de glazen schaal die ze juist heeft afgedroogd bijna uit haar handen vallen. Zonder een vinger uit te steken, leunt Reindert tegen de deurpost tussen hal en keuken.
“Ik ben geen kermisklant en niet alle bromfietsers belanden in het hospitaal”.
Nog dagen is er over het ongeval nagepraat in huize Reindert. De nachtbraker die landde op het gazon, heeft een paar uur in het ziekenhuis gelegen met nekletsel. Na te zijn afgevoerd door een ambulance, heeft de politie de beschadigde brommer meegenomen. Pa Reindert is dit via de politie te weten gekomen, maar meer informatie krijgt hij niet. Omstanders verdwenen even snel als ze zijn opgedoken. Ineens was de straat leeg. Dit is allemaal alweer dagen geleden. Door de consternatie blijft onduidelijk waar Henny het weekeinde heeft doorgebracht. Ineens zit ze weer gewoon mee te eten. Reindert vraagt niets.
“Helemaal naar de Ardennen! Weet je eigenlijk wel waar die liggen?”
De onbeschoftheid van een ouder die haar kind van 17 als natuurlijke ondergeschikte beschouwt.
“Eigenlijk niet. Maar ik zit ook pas een jaar of 11 op school”.
“En nog brutaal ook. Mijn god, wat ben jij de laatste tijd achteruitgegaan”.
“Het zal erfelijk zijn. Ik kan er niets aan doen”.
Moeder laat het antwoord even zakken, maar slaat onbarmhartig terug.
“Weet je wat: dáárom hebben we het bedrijf verkocht. Jij hebt toch geen enkel gevoel voor verantwoordelijkheid. Hoe had jij ooit het bedrijf kunnen overnemen?”
Reindert voelt een steek in zijn hartstreek. Deze verklaring, meer een beschuldiging, is niet eerder openlijk geventileerd. Van drift kan hij nauwelijks nog denken.
Ben ik de reden van de verkoop van huis en haard?
Toch is de gedachte al eens bij hem opgekomen. Feit is, dat de verkoop heeft plaatsgevonden binnen een half jaar na aanvang van zijn nieuwe schoolgang.
Met Vader ging ik ter kennismaking naar de middelbare landbouwschool. De directeur bekeek mijn cijferlijst van het mulodiploma en zei ik beter kan doorstuderen dan terecht kan komen dan in de klei.
Wie zich vragen stelt, komt geregeld zelf op interessante antwoorden.
Ze hebben mij niets gevraagd omdat Moeder mij ook toen al weg wil hebben. Dat tering wijf met haar krankzinnige geouwehoer. Tegen Vader zal ze hebben gejammerd: dat kan ik niet aan hoor, met dat jong in huis.
In bed ligt hij er nog lang over te malen. Hij beseft dat er iets van belang is gebeurd, maar krijgt er niet echt de vinger achter. Daarbij hindert hem de euforie over de uitspraak van de schooldirecteur: iemand met jouw hersens kan beter doorstuderen.
Via zijn kleine transistorradio onder het kussen bereikt hem het nummer Down Man, een hit van de band Brainbox. Reindert kent de hoes van de LP, een schedel waaruit de bandleden opdoemen:
A man, a room, a man alone in a room.
Het beeld is goed te herkennen.
A man who’s down and out, he’s got nothing to live for. He knows there’s no doubt!”.
Het is een tekst om medelijden met jezelf te krijgen.
Ik ben Brainbox. Ik denk dag en nacht. Zelfs in mijn slaap gaat het voort.
Hij laat Moeder raaskallen en drinkt onderhand zijn thee. Toch onderbreekt hij haar op zeker moment. Haar sneer over de nooit aan de orde gestelde bedrijfsovername zit hem dwars.
“Mij is destijds niets gevraagd. Er is gewoon beslist wat jullie het beste uitkwam”.
Moeder neemt de tijd. Haar handen zijn altijd bezig en hebben prioriteit.
“Alsof het zin heeft om te overleggen met een snotneus. Wat denk je wel?!”
Zegt iemand die nog nooit een kist aardappelen heeft gerooid.
Reindert zwijgt. Hij trekt een landkaart naar zich toe, voor een gulden gekocht bij het benzinestation in het dorp. België! Bruine arceringen in het zuidelijke landsdeel geven aan waar het landschap oprijst tot een gebergte, hoe bescheiden ook. Hier wordt het Frans gesproken dat hij kent van de leerboeken. Op eigen houtje is nog niemand van het gezin ooit in het buitenland geweest.
“Het zal jaloezie zijn”.
Reindert kan het niet laten, te proberen Moeder op de kast te jagen.
“Jaloezie of angst. Dat kan ook en het leunt tegen elkaar aan”.
Zonder op te zien, weet hij dat Moeder een gezicht trekt, om aan te geven dat ze haar zoon als knettergek beschouwt. Hij schraapt zijn keel. Je moet Moeder met onberispelijke volzinnen omhakken.
“Angst is een sterke kracht. Niets om je voor te schamen, maar wel destructief”.
Om te voorkomen, maar weer eens voor brutaal te worden uitgemaakt, niet bevoegd om Moeder zelfs maar netjes tegen te spreken, schakelt hij terug naar het eerder verlaten onderwerp van gesprek.
“Alsof Vader nu gelukkiger is, op dat kantoor van de gemeente. Koffiezetten en notulen kopiëren: is dat waaraan hij heeft gedacht toen hij het bedrijf in de krant zette?”
Even is er niets te horen. Dan slaat Moeder terug.
“Het was ons bedrijf. Het is nooit van jou geweest. Jij mocht alleen maar je vader helpen”.
Drift rijst in Reindert op.
Ik had haar destijds moeten doodslaan met een klauwhamer.
Het kost hem alle moeite om een volgende zin voort te brengen.
“Vader voorzag dat jullie beiden alleen zouden achterblijven”.
Bijtijds slikt hij de toelichting in waaruit de vreugdeloze laatste jaren moeten blijken, de onwrikbare patronen in een veranderende wereld, in een gezin met opgroeiende kinderen. Dit heeft hij in korte flitsen wel begrepen, maar in samenhang nauwelijks durven denken.
Moeder ruikt onraad, maar kan er niet precies de vinger opleggen.
“Wat bedoel je daar nou weer precies mee?”
Reindert geeft geen antwoord. Ook dit is een tactiek die hij zich heeft aangeleerd: iets opwerpen en dan gewoon verder je mond houden of een ander onderwerp aansnijden. Hij buigt hij zich over de kaart. Afreizen naar de Ardennen of naar waar dan ook voelt hoe dan ook als tweede keus. Liever zou hij op zijn brommer springen en terug naar huis gaan, naar het verkochte bouwbedrijf, zijn kamer, de schuur, het uitzicht, de wind en de wolken.
Het werken was minder erg dan het eeuwige gezeik in huis. We hadden haar gewoon moeten laten verdwijnen: in een gierkelder, op de vuilnishoop, desnoods in een inrichting voor gestoorden.
In de navolgende dagen wordt de huiselijke sorteermachine aangezet om bruikbare van zinloze argumenten te scheiden. Er komt wel een en ander bovendrijven waaraan Reindert niet heeft gedacht en waarvoor hij ook niet meteen een oplossing kan bieden.
Neem bijvoorbeeld het Ziekenfonds. Ingeval je naar het buitenland wilt, dan moet je dit vooraf doorgeven. Anders wordt bij calamiteiten geen vergoeding betaald.
“Wij betalen de premie, geven niets door en dan moet je het zelf maar uitzoeken”.
En dan is er de rijsnelheid, het feit dat zijn brommer is opgevoerd. Wat als hij wordt betrapt en de brommer in beslag wordt genomen door de Belgische politie?
“Dan ben je hem voorgoed kwijt en moet je met de fiets naar school. Wij gaan voor jou geen busabonnement aanschaffen”.
“Is Nederland niet mooi genoeg om te blijven? Je hebt er nog nauwelijks iets van gezien!”
Dit is zonder meer een feit. Zolang het bedrijf bestond, ging het gezin nergens heen, ook niet op zondag, zelfs niet met een auto voor de deur. Dorpen en landstreken, verder dan hij zelf per fiets en op de schaats heeft ontdekt, zijn hem onbekend.
“De Ardennen roepen mij”, ouwehoert Reindert terug, “ik heb erover gedroomd. Mogelijk ben ik een gereïncarneerde SS-er”.
“Dat zou me niks verbazen.”
Moeder moet eindelijk een keer lachen.
“Je moet trouwens naar de kapper. Je haar wordt belachelijk lang”.
Dit is een opvatting. Lang haar voor jongens die naar de meiden kijken, is in de mode. Deze wordt sterk bevorderd door popgroepen, te beluisteren via Piratenzenders en in cafés waar ze optreden. Maar menige ouder is er niet blij mee. Kappers in het hele land dreigen failliet te gaan door gebrek aan klandizie.
“Ik ga in België wel naar een coiffeur. Ik keer terug als Maître Pierre”.
“Van mij hoef je helemaal niet terug te komen. We draaien de deur in het slot!”
Om zijn moeder te pesten, zet Reindert zich aan de eettafel in de woonkamer. Hij wil haar niet ontwijken, maar juist opzoeken, de strijd aangaan. Zoals gewoonlijk zit Moeder hier, met borduurwerk, de thee, kranten en de kruideniersrekeningen. Anderhalve vierkante meter, omvattende een stoel, het grootste deel van de eettafel en een borduurlamp vormen de kern van haar koninkrijk. Van hieruit bestiert zijn het huis. Dit beschouwt zij als haar exclusieve eigendom. Elk vertrek valt zij naar believen binnen, inclusief de slaapkamers van haar kinderen. De deuren hebben geen slot en juist wel een bovenlicht. Hierdoor kan je geen lamp aanhebben wanneer de ouders in hun bed liggen. Een rechthoekig stuk karton zou een oplossing zijn, maar dit is verboden. Andersom hoeven Henny noch Reindert te proberen de ouderlijke slaapkamer te betreden zonder toestemming vooraf. Dit geldt ook voor de zolder, waar niets van betekenis te vinden is. Kasten in de woonkamer zijn afgesloten of worden bewaakt. Zelfs in een keukenkastje kijken zonder dat Moeder hierom heeft gevraagd, leidt tot inspectie en discussie.
Moeder zou een uniform moeten dragen.
Reindert werpt haar een laconieke blik toe, spreidt langzaam de landkaart van België.
Zo treiter je een hond met een koekje dat je langzaam alleen opeet.
Met pen en papier maakt hij nep-aantekeningen die hij later in zijn kamer weer weggooit. Hij wil laten merken dat het hem ernst is en dat Moeder aan het kortste eind zal trekken. Of minstens wil hij haar op stang jagen door het rigide systeem te kopiëren en tegen haar in te zetten. Zodra hij bemerkt dat zelfs Moeder enige ontspanning ondergaat in het studeren op de landkaart, zucht Reindert demonstratief, vouwt de kaart op, schuift zijn stoel naar achteren en vertrekt naar zijn kamer op de bovenverdieping. De kaart neemt hij mee, teneinde toevallige verdwijning tegen te gaan. Eenmaal in zijn eigen kot, opent hij het venster, werpt een verveelde blik op de tuin en die van de buren en steekt een sigaret aan.
Zouden buren het wel eens over ons hebben?
Bij Wim thuis zijn aanzienlijk minder obstakels in het wegdek aangebracht. De kostwinner mag een autoritaire gast zijn, Wim mag voor de geplande vakantie een tent lenen, slaapzakken, kookgerei en alles wat je onderweg nodig kan hebben. Ingeval ze de bagage verdelen over de twee brommers, zal het prima gaan. Aan tafel wordt openlijk gesproken over het voornemen. Hier is Reindert natuurlijk niet bij en dat is maar goed ook.
Naarmate ze mij beter leren kennen, rijst de vraag of het wel een goed idee is om Wim met mij op reis te laten gaan.
Dergelijke gedachten zijn feitelijk nergens op gebaseerd. Ze vloeien voort uit de sfeer van alledag in Huize Reindert. Feitelijk is hij permanent bezig zich te wapenen tegen mogelijke afwijzingen en tegenvallers, van welke kant die ook mogen komen.
Op één essentieel punt heeft Moeder de Slag om de Ardennen op voorhand verloren. Sinds de verkoop van het bedrijf, werkt Reindert in vakanties buiten de deur. Bij andere bollenboeren staat hij bekend als een uitstekende kracht, die je ook voor andere klussen kan inzetten: tractors besturen, de schuur met pelsters managen, de transportwagens met meerdere soorten bollen beladen zonder ze door elkaar te roeren. Op zaterdagmiddag betalen zij het loon uit in harde Nederlandse guldens.
Vergeefs probeert Moeder dit geld in handen te krijgen, over de bestemming ervan te beschikken.
Geef je verdiensten aan ons. Wij zullen zorgen dat het op de Bank komt. Met alle plezier! Dan heb je later een appeltje voor de dorst. Moeder zal denken dat ik zwakzinnig ben.
De Spaarboekjes van de kinderen, dat zijn Henny van 19 jaar en Reindert van 17, blijven achter slot en grendel in de ouderlijke slaapkamer.
Reindert bewaart het uitbetaalde geld deels in zijn slaapkamer, een ander deel in de garage. Ingeval Moeder het in haar hoofd haalt zijn bureau te doorzoeken en geld in beslag te nemen, resteert hem nog de tweede bergplek. Zo ver komt het evenwel niet.
Of Vader heeft haar gezegd, het aangetroffen geld terug te leggen. Of Moeder vreesde dat dit zou gebeuren en uit vrees voor onenigheid en gezichtsverlies heeft ze van inbeslagname afgezien. Hoe bestaat het dat ik dit allemaal bij elkaar denk?
Op een avond wordt onaangekondigd aangebeld. Reindert hoort het gerinkel, maar hij zit op de bovenetage in zijn kamer en reageert niet. Wel volgt hij de geluiden onder hem in de woning. Moeder moet eerst sloten losdraaien voor ze kan openen. Het wordt hem duidelijk, dat er twee mensen aan de deur staan en dat het gaat over het ongeluk van de bromfietser in de voortuin. Hij spitst zijn oren en blijft toch zitten.
Misschien de politie. Ze willen weten wat ik ervan weet. Of anders nemen ze Moeder mee naar het Bureau. Daar zit ze twee dagen vast, want niemand heeft tijd haar te verhoren. In de keuken staat genoeg eten om het een week uit te houden. Aan tafel wordt het voor de verandering gezellig. We bespreken de kans dat Moeder naar de gevangenis moet.
“Reindert!”
Moeder roept in het trapgat van de hal naar boven. Haar stem klinkt schel, naar ongeloof en angst.
“Het is voor jou!”
Enigszins ongerust staat Reindert eindelijk op, sloft naar zijn deur en kijkt omlaag.
“Wie zijn dat?”
“Kom naar beneden! Ik ben je bediende niet!”
“Tot uw orders, generaal!”
Langzaam en met tegenzin daalt Reindert de trap af.
In zijn beeldhoek verschijnen de gestalten van twee mannen, kennelijk vader en zoon. Het is de oudere man op wie Reindert in onwennigheid en tegenzin mond op mondbeademing heeft toegepast. Reindert heeft weinig zin in een gesprek.
“Hallo, U komt voor de brommer? Die is door de politie meegenomen”.
Het liefste wil hij meteen rechtsomkeert maken.
Vader en zoon komen niet voor de brommer of wat er nog van over zal zijn. Ze staan voor de deur om Reindert te bedanken voor zijn optreden.
“Geweldig, dat er zulke jonge mensen bestaan!”
“Mijn vriend Wim heeft het meeste gedaan”.
Het is typisch Reindert de plattelander. Je doet wat moet en praat er niet meer over.
“Hem hebben we al gesproken, via zijn vader, begrijp je”.
Reindert weet van niets, maar knikt. Hij kijkt even weg, om meteen de blik van Moeder te kruisen. Het scheelt weinig of hij schiet in de lach.
Ja Moeder, je zoon is een geweldige jongeman! Daar was je zelf de eerste 300 jaar niet op gekomen.
Hij besluit het gesprek te verplaatsen naar de woonkamer. Je kan de mensen niet bij de voordeur laten staan.
“Kom toch binnen. Kopje thee?”
Hij ziet dat Moeder wil tegenstribbelen. Theezetten op dit uur is niet haar gewoonte en wellicht heeft ze plannen voor een trui of lap stof, de krant lezen, een kruiswoordraadsel oplossen. Met plotselinge veranderingen kun je bij haar beter niet aankomen.
Dan moeten de mensen maar vooraf bellen.
Terwijl het bezoek binnenstapt en de jassen uittrekt, zegt Reindert tegen Moeder: “Ik kan zelf ook theezetten”. Wetende, dat dit wel het laatste is, wat Moeder beoogt. De voordeur kan dicht.
Eenmaal in de woonkamer, blijkt de crash een andere oorzaak te hebben dan gedacht. Kermisdrank of een technisch mankement aan de brommer hebben er niets mee van doen. De man werkt in ploegendienst als beveiliger op een bedrijventerrein in Zaandam en heeft onderweg naar zijn huis in het dorp een hartaanval gekregen.
“Dat is een eind rijden, elke dag”.
Reindert kan het weten, nu zijn vriend Wim in Krommenie woont.
“Is het niet handiger om daarginder te gaan wonen?”
Moeder blijft staan. Ze aarzelt tussen luisteren en de fluitketel opzetten in de keuken.
Terwijl de meegekomen zoon, een slungel van Reinderts leeftijd, ongevraagd een sigaret opsteekt.
Waarom is die gast meegekomen? Is het de bedoeling dat we vrienden worden?
De man buigt zich naar voren met een listig lachje om zijn mond.
“Dat vindt mijn werkgever ook. Van dat wonen bij het werk. Maar ik zei: we blijven gewoon in ons huis. Wanneer ik naast mijn werk woon, riskeer ik gedonder met criminelen. Maar ik bedoelde natuurlijk, dat ik niet op elk moment oproepbaar wil zijn”.
Reindert lacht, zij het als een boer met kiespijn. Hij werpt een zijdelingse blik op Moeder.
Hoor je dat, Moeder? Gewoon in je huis blijven wonen! Niet bezwijken voor de druk van een werkgever om naast het kantoor te gaan wonen.
Moeder voelt zich kennelijk aangesproken. Ze lijkt zijn gedachte te lezen.
“Dat konden wij destijds niet. Dan had Papa de baan nooit gekregen”.
Bij de achterdeur klinkt gerommel. De discussie stokt. Vader komt de woonkamer binnen.
“Goedenavond”.
Het klinkt afstandelijker dan Pa Reindert gewoon is te doen. Het lijkt erop dat hij voorkennis heeft van het bezoek en dit klopt
“We spraken elkaar via de telefoon op de secretarie”.
Er schemert een ondertoon in: daar had het wel bij mogen blijven.
Het gesprek neemt gaandeweg een andere wending. Reindert wordt als het ware een beetje naar de buitenkant geschoven, al helemaal nu ook Henny zich laat zien. Ze komt juist van de sportschool in de stad. Haar hoofdhaar is nog een beetje nat van het douchen.
Reindert voelt aandrang er tussenuit te knijpen, naar zijn kamer te sluipen en daar zijn koptelefoon op te zetten.
Nog even en het gaat over de schade aan het gazon. Wat heb ik ermee te maken?
“Een hartaanval? Hoe krijg je dat voor elkaar?”
Iedereen moet lachen om de onbedoelde humor van Pa Reindert. Alsof je zoiets kan plannen. De bezoeker negeert de vraag dan ook. Hij heeft het ongemak van Reindert junior weldegelijk in de gaten.
“Voor ik het vergeet, jongeman. Ik wil iets geven om je te bedanken”.
Uit zijn broekzak komt een portemonnee. Moeder grijpt in.
“O, nee! We kunnen echt geen geld aannemen! Zo belangrijk is het nu ook weer niet”.
De man gaat onverstoorbaar verder.
“Het is juist wel belangrijk. Zonder die jongens was ik dood geweest”.
Er komt een kettinkje tevoorschijn. Hieraan hangt een kleine beeltenis.
“Het stelt Sint Christoffel voor. Hij zal je behoeden voor ongelukken op je brommer. Want toevallig weet ik, dat jij soms veel te hard rijdt”.
Moeder laat een korte schreeuw horen.
Zelfs Reindert schiet in de lach. Dat hij bekend is als snelheidsduivel op zijn Kreidler, heeft hij vaker gehoord. Al is deze erkenning niet de reden waarom hij graag hard rijdt. Hij jakkert om de sensatie en misschien om uit te waaien, zijn gedachten te verzetten. Dat hij een vreselijk ongeluk kan oplopen, laat hem koud bij gratie van onkunde. Het brein is voor het 25e jaar nog onvolwassen.
“Zo’n beeldje mag je niet weer weggeven. Dan heeft het geen kracht meer”.
Reindert staat op en neemt het geschenk aan.
“Zwaar”.
“Het is van zilver, geen prul van de markt”.
“Hartelijk dank. Ik zal eraan denken. Nu moet ik mijn huiswerk gaan maken”.
Er is helemaal geen huiswerk, want het schooljaar is allang voorbij. Reindert zegt maar iets dat hij honderd keer tegen Moeder heeft gezegd om van gezanik te worden verlost.
Ik zet de koptelefoon heel hard en ben verder onbereikbaar.
Hij wisselt een ironische blik met Moeder die haar afkeer nauwelijks kan onderdrukken. Eenmaal in de hal, voelt hij het zweet op zijn rug.
Lijk ik op Moeder? Voor mij hoeft dit circus niet.
Terwijl hij de af te leggen kilometers optelt om de benzinekosten in te schatten, probeert Moeder onvermoeibaar spaarzin bij Reindert aan te kweken. Of dit haar werkelijk boeit, blijft ongewis. Haar gedram kan evengoed voortvloeien uit vrees om de greep op Reindert nog verder te verliezen, of omdat ze denkt dat hij het ineens over de balk zal gooien.
“Je moet ieder jaar minimaal 300 gulden voor de Zilvervloot storten hoor, dat geeft later 10 procent extra rente!”
Spaarrekeningen, rente, alles opschrijven, boekhouden, net als die rotschool waar ik op zit.
“Al was het 20 of 35 procent.”
Nooit is hij in een Bank geweest. Waarom zou hij ook. Bij Vader op het land en in de schuur verdiend geld heeft hij nooit concreet op tafel zien liggen. Na vakanties werd op papier bepaald waarop hij recht had na de gedane arbeid. Op zijn rekening gestort geld kent hij alleen als getal in zijn Spaarbankboekje van de Raiffeisenbank. Het boekje verdween vervolgens in de door Moeder bewaakte schatkist in de ouderlijke slaapkamer.
Poppetje gezien, kastje dicht.
Oude ergernissen zijn taai als hondenleer.
“Het spaarsysteem is gewoon een klantenbindertje. Geld wordt elk jaar minder waard, dat heet inflatie. Als ik vandaag honderd gulden wegbreng, dan is het bedrag over twintig jaar nog juist toereikend om een paar nieuwe schoenen te kopen. U denkt toch niet dat de Banken vanwege de liefdadigheid 10 procent extra rente uitkeren?”
Altijd zeg ik U tegen mijn ouders. Wim en anderen in mijn klas zeggen meestal je en jij. Mijn ouders denken waarschijnlijk dat ik uit beleefdheid U zeg, uit respect. Maar het is omdat ik hen op afstand wil houden, omdat ik niet de indruk wil scheppen met hen op echt vertrouwelijke voet te staan.
Dit te denken, zich er als het ware op te betrappen, roept een onaangenaam gevoel in hem op. Naarmate hij langer op de door Moeder gekozen school zit, bekruipt hem het idee dat hij helemaal verkeerd bezig is.
Middelbare Handelsdagschool. Geitenpaadje naar de onvolprezen HBS. Boekhouden en handelsrekenen, economie. Ik ben gezakt voor mijn examens. Schuilt er in mij een handelaar voor graantransporten uit Canada? Moet ik na afloop op een kantoor met dossiers gaan slepen om andermans geld tellen?
“Je moet trouwens nodig nieuwe kleren kopen. Dan draaien wij er niet voor op”.
“Ik ben goedkoop in het onderhoud”.
Moeder redeneert voort, alles in een poging dit onwillige jong verantwoordelijkheid voor het leven bij te brengen, concreet hem ervan te weerhouden een onzinnige tocht naar de Ardennen te ondernemen.
“Je loopt al maandenlang voor gek in die versleten broek”.
“Geef me dan een nieuwe. En geen zelf genaaide met een dakgoot onderaan de pijpen. Mijn klasgenoten denken dat ik tot de Jehova’s behoor of een broek van grootvader draag”.
Om te voorkomen dat er antwoord komt, heft hij bezwerend zijn hand op.
“Binnenkort koop ik er wel één. In de dumpstore hangen spijkerbroeken voor 15 gulden”.
Reinderts moeder laat haar voet met een stamp op de vloer neerkomen.
“Als het dan echt op de harde manier moet: je mag de grens niet over omdat je de examens hebt verpest met je nonchalante opstelling. Je krijgt gewoon je paspoort niet mee”.
Reindert legt de pen waarmee hij de benzinerekening had willen opmaken, eveneens met een klap neer. Met ingehouden stemverheffing dient hij Moeder van repliek.
“Het is ook helemaal geen goede school voor mij. Wat moet ik met een boekhouddiploma? Ik ben een buitenkind, een monteur, een expert in tulpenbollen!”
Een vileine verwijzing naar de verkoop van het bedrijf.
“De school is je toegangsbewijs voor de HBS! Moet ik het nog vaak uitleggen?”
“Tegen die tijd kan ik al zowat met pensioen”.
Zo kan je uren doorgaan. Redeneren in cirkels die nooit doorbroken worden. Een ander gat in de schutting boren, is nog de beste optie.
“U kan het gewoon niet uitstaan dat ik dingen doe waaraan u zelf nooit bent toegekomen”.
Hij trekt zijn gezicht in pruilstand, bekend van Moeder. Zijn toonzetting is angstwekkend gelijkend en daarmee bepaald beledigend.
“Zo’n uilskuiken zal eerder dan wij zelf naar het buitenland met vakantie gaan?!”
Slikt Moeder iets weg? Hoe hard moet je slaan om door haar muur heen te komen?
Hij kijkt naar zijn handen, de pen, de kaart van België, het papier met de half voltooide berekening. Zijn woede is nog lang niet bekoeld.
“Het is trouwens geen paspoort, maar een goedkope toeristenkaart, gekocht voor het schoolreisje van de MULO. Die dingen zijn 2 jaar geldig en dus alweer verlopen. Kan de vuilnisbak in. Bij de aardappelschillen. Ik kom zonder papieren de grens wel over”.
Na thuiskomst van alweer een lange werkdag op de Secretarie van de gemeente, levert Pa Reindert een bijdrage. Moeder zal hem hebben aangespoord, ook eens zijn mond open te doen. Liever trekt Vader na thuiskomst ijlings een overall aan, teneinde met de auto naar het hem resterende land te vluchten, weg van gezinsgeleuter, waar hij zijn frustraties kan laten wegvloeien tussen de suikerbieten en aardappelen. Eens een boer, altijd een boer, onverschillig of je hem aan een bureau plaatst.
“Als je zo dwars blijft doen, ga je maar ergens anders wonen. Krijgen we hier eindelijk rust”.
Reindert hoort het in razernij. Feilloos beluistert hij aan het timbre van Vaders stem dat dit alles met tegenzin wordt uitgesproken. Alsof de man een toneeltekst voorgeschoteld krijgt en nog wat moet oefenen. Hoe vertaal je woede in de juiste woorden?
Hij besluit niets te zeggen. Er valt een langdurige en diepe stilte. Reinderts blik glijdt door het voorraam naar buiten. Daar schijnt de zon en waait de wind. Aan de schade in de voortuin is slechts provisorisch iets gedaan, bewijs dat er vooralsnog geen vergoeding is betaald.
———————————————————————————————