Een vertelling in 5 hoofdstukken
Hoofdstuk V
Brutale mensen hebben de halve wereld. Wie dan de andere helft in handen heeft, is minder duidelijk. Wim is niet echt brutaal, eerder wat je noemt sociaal, gemakkelijk in de omgang. Zijn onbevangen lach helpt hierbij nogal.
In afwachting van de reparatie hebben de jongens weinig andere keus dan vanaf de zogenaamde camping een beetje rond te rijden in de omgeving. Met 2 op de brommer van Reindert. Bevredigend is dit nauwelijks: Wim wil natuurlijk graag zelf rijden en Reindert vindt het raar om achterop zijn eigen ros te moeten zitten. Bovendien kan hij met een passagier nergens meer proberen de behaalde snelheid van 100 km/u te overtreffen.
Elke dag gaan ze even kijken hoe het met de Puch is gesteld. De reparateur heeft een werkplaats die zo oud is dat er vast nog Amerikaanse tanks zijn gerepareerd. Hij zelf ziet er ook gedateerd uit: gehavende kleding, verwaarloosd gebit. De diagnose blijft onveranderd: koppeling, cilinder, krukas, kortom het halve motorblokje. Hij kent een leverancier in Duitsland, niet in Nederland.
“Puch komt oorspronkelijk uit Oostenrijk, vandaar”.
Oostenrijk en Duitsland, één pot nat.
Het herinnert Reindert aan het ontbreken van grenscontrole onderweg. Is het Wim ook opgevallen?
“Niet naar gekeken. En anders hadden we wel een binnenweg gevonden”.
Wim heeft gewoon een paspoort, dat hij op eerste aangeven gewoon kan tonen.
Je kan nog altijd het verzekeringsbewijs van je brommer laten zien”.
Het blok is van de Puch afgehaald. Op de werkbank is het gedemonteerd. De onderdelen liggen in volgorde gerangschikt. De vrouw noch der Noord-Afrikanen laten zich nog zien.
Zo belanden ze maar weer eens in Somme Leuze. Langs de doorgaande weg staat een etablissement met een uithangbord van Stella Artois. Het is half 11 in de morgen. Wim dringt aan op een stop. Voor het café ligt een grindveld waarop een roestige brommer staat.
“Tijd voor een pilsje?”
We mogen uitkijken met de uitgaven. Straks valt de rekening tegen, Hoe komen we aan extra geld?
“We verkopen jouw Christoffelbeeldje”.
“Ze zijn gesloten.”
“Welnee. Hier zijn de cafés altijd open.”
Ze krijgen beiden gelijk en ongelijk. Je kan gewoon naar binnen stappen. Een magere vrouw en een meisje van een jaar of 18 zijn bezig de vloer schoon te maken. Reindert wil zich al excuseren en rechtsomkeert maken, maar Wim stapt op de vrouwen af en informeert naar de mogelijkheid iets te drinken.
Dat kan, maar “Pas d’alcohol à cette heure ci”.
Ze besluiten koffie te nemen en installeren zich aan de bar, hun rug naar de tap gekeerd. De koffiezetter gaat aan, maar het gaat even duren. Reindert voelt onrust, meer precies verveling.
Er moet toch iets te zien zijn: oude tanks, restanten van uitgebrande huizen, iets anders dan overal bomen, de tijd volmaken met wachten.
Het boenwerk gaat intussen voort. Niet lullen maar poetsen. Reindert begrijpt bliksemsnel dat het Wim om het meisje te doen is. Hij probeert haar steeds schielijk aan te spreken en van het werk te houden, tot ergernis van de oudere vrouw die kennelijk haar moeder is.
Reindert buigt zich naar Wim. Hij dempt zijn stem tot een vilein fluisteren.
“Je vais et je viens entre tes reins”.
De tekstregel komt van de hijgerige hit Je t’aime, moi non plus van Jane Birkin en Serge Gainsbourg:een schunnige tekst die in meerdere landen is verboden.
“Misschien kan ik het nummer eens opnemen met Olga”.
Het is een balorig grapje, maar grappen bevatten vaak een tweede laag. De naam Olga is geregeld in Reinderts gedachten, al heeft hij haar nooit gezien. Meer nog is het een licht vijandige verwijzing naar Wims aandacht voor meiden.
Wat moet ik mij erbij voorstellen? Welk meisje gaat mee naar een domme tent op een weiland? Misschien moet ik beter op mezelf verder gaan.
Onzin natuurlijk: Reindert bezit geen tent, geen slaapzak, geen paspoort. Zelfs zijn helm ligt ergens langs de weg. Impulsief neemt hij een besluit.
Hij glijdt van de barkruk en loopt naar de vrouw die hen het liefst ziet ophoepelen.
“Madame, je vous prie, je vais vous aider”.
Of zijn schoolfrans adequaat is, zal hem een zorg zijn. De vrouw aarzelt. Het valt te bezien of iemand haar ooit heeft aangeboden met de schoonmaak te helpen. Reindert wacht niet af. Hij neemt de dweil van het meisje over en begint gewoon waar zij is opgehouden.
Hier valt weinig weerstand aan te bieden. Het meisje vindt het natuurlijk prima. Ze loopt naar praatgrage Wim, maar gaat wel achter de bar staan waar ze afstand kan houden.
Reindert is blij iets nuttigs te kunnen doen. Alles beter dan niets doen. Zelfs met vakantie zijn, valt hem een beetje tegen.
Het werken zit in mij. Werken en kankeren is het voornaamste dat ik kan. Ik zal die oude krokodil eens laten zien wat ik kan.
De vrouw mag hier werkster te zijn, ze bezit ook een eigen café. Dit staat in een dorp verderop. Na een uur en twee koppen koffie worden de jongens (Reindert) bedankt en mogen eens in de avond langskomen. Het andere café heet Café Chemin de Fer. Het staat in het dorp Haversin, 15 kilometer verderop.
Hier belanden de vrienden twee dagen later, op zaterdagavond. Het café blijkt werkelijk te bestaan (Reindert heeft hieraan openlijk getwijfeld). Een naambord ontbreekt, maar uitleg volgt als vanzelf: een aanzwellend gedreun blijkt de voorbode van een locomotief. Deze sleurt een sleep wagons achter zich aan. Er komt geen einde aan. De rails liggen op niet meer dan 50 meter van het café en doorsnijdt het gehucht op brute wijze. Bij de spoorovergang staan de verkeerslichten op rood, maar de slagbomen blijven gewoon omhoog.
Achter elkaar betreden ze het voorste deel van het café en tamelijk klein. Er zitten een paar mannen aan de bar die aanstonds naar hen kijken. Gezegd wordt er niets.
Het is vroeger een woonkamer geweest. Wat doen we hier in vredesnaam?
“Eerst maar naar de bar”.
Geen chef of personeelslid laat zich zien. Bij de tap ligt een krant, zodanig slordig opgevouwen dat iedereen hem al gelezen zal hebben. Reindert wil de haveloze ruimte betekenis geven.
“Hier hebben ze vergaderd”.
“Wat? Wie dan?”
“Duitse officieren die Bastogne wilden innemen”.
“Idioot”.
“Stel het je voor. Op tafel hebben ze een landkaart uitgevouwen. Buiten staan 4 Tiger tanks om die goedkope Amerikaanse troep aan gort te schieten”.
Wim zucht en trekt een barkruk onder zijn achterste. Reindert gaat gewoon door. Wim moet niet denken dat hij alleen kan raaskallen.
“Weet jij hoeveel Sherman tanks de Amerikanen hebben gemaakt in WO II?”
Dat hij WO II zegt en niet Tweede Wereldoorlog bevalt hem uitermate.
“Nee dus. Het waren er 55.000! De Duitsers hebben er honderden aan flarden geschoten, want die domme dingen waren alleen aan de voorkant behoorlijk gepantserd”.
Feiten Wim, geen verzinsels.
Wim herstelt zich. Hij weet waarvoor hij is gekomen.
“Ingeval je het vergeten bent: ze heet Jacqueline”.
Het mag duidelijk zijn wie hij bedoelt, maar voorlopig laat het meisje zich niet zien. De mannen naast hen stappen op. Een van de bierglazen is nog half vol. Ze zien het gelijktijdig.
“Halfvol of halfleeg?”
Een oude kwestie. Wim heeft behoefte aan positieve dingen, niet aan dooie soldaten.
“Dat hangt ervan af. Wat was de eerdere situatie? Was het glas leeg of vol?”
In de enigszins kille ruimte staan enkele tafeltjes met stoelen en een groot houten voetbalspel opgesteld. Vanuit een onzichtbare luidspreker tiereliert een nimmer eindigende accordeon. Er staat ook een jukebox, maar die is uitgeschakeld. De stekker hangt over een haakje naast het stopcontact. En daar is Jacqueline.
Ze heeft donker haar en iets volwassener gelaatstrekken dan Reindert eerder is opgevallen.
Wim geeft haar een hand. Reindert volgt dit voorbeeld zonder overtuiging.
Ze weet toch wie we zijn?
Wim bespeurt het ongemak van zijn vriend.
“Dat is hier de gewoonte”.
Hij is al eens met zijn ouders naar Frankrijk en zelfs Italië geweest.
“Alleen in boerenlullenland zeggen ze Hallo van zes meter afstand”.
Reindert knikt en voelt ergernis. Wat zegt Wim daar nou? Denkt hij misschien dat hij Jean Paul Delmondo is, de filmacteur waarvan hij wel eens een foto in een blad heeft gezien?
We staan in de Ardennen met een kapotte brommer. Meer precies: jouw kapotte brommer.
Hij bestelt twee glazen Stella Artois, knikt zonder belangstelling naar Jacqueline en schuift een glas naar Wim.
“Mijn Stella vertrekt nu”.
Het bier glijdt in twee lange teugen naar binnen.
“Zo, de bodem is gelegd”.
Wim knikt instemmend. Het kan een onvervalste zuipavond worden.
“Niet met je vingers knippen voor het volgende glas”.
Wim heeft allerhande waardevolle gedragstips. Hij is bepaald vervelend.
“Dat doen ze wel bij ons, maar hier vinden ze het onbeleefd”.
Nu moet Reindert toch echt lachen.
“Wat nou, geloof je me niet?”
Reindert negeert de vraag en knikt naar de deur achter de bar. Hier verschijnt een tweede meisje, een paar jaar jonger en kennelijk een zus. Hij reikt haar meteen de hand.
“Bonsoir, ҁa va? Vous comprenez Hollandais?””
Dit is niet het geval of tenminste de bedoeling, maar het is wel informatie. Zo kan je iets tegen elkaar zeggen zonder dat het meteen wordt opgevangen.
“Jacqueline valt op jou. Mooi toch?”
Het zusje heet Dominique. Reindert vindt haar wel leuk, maar onderneemt zijn snelle kennismaking meer uit ergernis over Wim.
Hiermee zijn de kaarten geschud, tenminste in de ogen van de jongens. Wim kan zich richten op Jacqueline, Reindert zal wel zien of hij Dominique de moeite vindt – en andersom.
Gebrek aan onderlinge concurrentie komt de verstandhouding beslist ten goede.
Een half uur lang kunnen ze lekker vrij praten. Dan wordt de buitendeur opengestoten en betreedt een groep Waalse jongens het café. Alsof hierop is gewacht, verschijnt de moeder van de meisjes, werkvrouw van het andere etablissement. Ze werpt een heersende blik over de aanwezigen en snauwt hen onbeheerst toe.
“Silence!”
Het bevel houdt verband met een vergadering van jagers in een tweede ruimte. Daar zitten een stuk of 8 mannen. Ze hebben gegeten en er worden prijzen verdeed. Kennelijk zijn het jagers, want in een hoek staan hun geweren, de loop omhoog. Reindert laat zijn blikken over dit gezelschap glijden.
“Ze bepalen wie de grootste bok heeft geschoten”.
“Silence!”
Wim kijkt bijna beteuterd. Hij heeft weinig ervaring met een helleveeg. Reindert buigt zich naar hem toe.
“Je moet kracht tonen, geen zwakte. Wanneer je toegeeft, trapt ze ons plat”.
“Meteen keert hij zich naar de vrouw en biedt haar in Paasbest Frans aan iets te drinken op zijn kosten. Een kop koffie wellicht?
Ik kan botheid beter hanteren dan de doortrapte acties van mijn eigen moeder.
De aangesproken vrouw kijkt naar Reindert die hard terugkijkt. Dan ontdooit ze en biedt de jongens zelfs een sigaretje aan. Ze doorziet donders goed dat haar bezoek wat langer wil blijven plakken. Wim is geen roker en bedankt. Het experiment met de sigaar van Pa Reindert was eenmalig.
Het is onbeleefd te weigeren wanneer je iets wordt aangeboden.
De woorden liggen Reindert voorin de mond, maar hij houdt de gedachte voor zich. In plaats daarvan lacht hij de vrouw ontwapenend toe.
“Ce sont des chasseurs locale?”
Vragen naar de bekende weg, daar is hij goed in. Natuurlijk zijn het jagers. En dit is hun stamcafé.
Wat zij zoal omleggen?
“Sangliers”.
Reindert heeft geen idee wat dat zijn.
“Cochons, chevreuil”.
Varkens? In de polder worden soms hazen geschoten. En vieze Amsterdamse duiven die de koolplanten onder schijten. Wat is chevreuil?
“Femelle d’un buck”.
Reindert knikt en wendt zich tot Wim.
“Zie je wel. Buck! Ze hebben bokken geschoten”.
Het wordt hem intussen duidelijk, dat zijzelf slechts eenmalige gasten zijn. Anders gezegd: de Walen kennen de meisjes natuurlijk en maken veel meer kans.
Kans op wat? Wat hebben wij te bieden? Een enkele brommer waar we met 2 op zitten en een tentje op een sportveld in de rimboe.
Reindert steekt de zoveelste sigaret op, een Belga.
Het mag een raadsel zijn in dit gehucht, maar het wordt alsmaar drukker. Een groepje Vlaamse jongens komt opdagen en verdringt zich aan de bar. Ze willen Duvel, een bier op fles, maar dat is hier niet. Ze nemen tenslotte genoegen met pils van de tap: Jupiler.
“Toen ik dat woord voor het eerst zag staan, meende ik een spelfout te hebben ontdekt. Ik dacht dat er Jupiter moest staan”.
Een mededeling die gelach oproept. Het pils wordt niet van een verre planeet aangevoerd. Wim geeft een rondje en ze krijgen een vracht bier terug. Van enig ongenoegen tussen Walen en Vlamingen is geen sprake. Buiten dendert om het kwartier een goederentrein langs. Vloer en muren trillen beschaafd mee. De jonge Walen leggen uit dat er erts wordt vervoerd, maar ook chloor, benzeen en munitie.
“Kaboemmm!!”
Wim en Reindert kijken ongelovig, wat toch hernieuwd gelach leidt. Die Hollanders weten ook van niks! Er is wel eens een kleine ontsporing geweest, maar nooit een daverend ongeluk.
Ze rijden met die wagons dwars door de dorpen. Dat zou bij ons niet kunnen.
Nadat de jagers onder applaus van henzelf zijn opgestapt met hun wapens en kitscherige prijzen, wordt de jukebox aangezet en kan er gedanst worden. De muziek betert hiermee. In de kast zitten enkele singeltjes van de Stones, de Beatles, zelfs de Cream is aanwezig: White room. De Walen horen liever Franse chansons, maar de mix is te verdragen. De magere helleveeg houdt haar dochters scherp in de gaten, maar op de dansvloer kunnen Reindert en Wim zich toch een enkele keer tegen de meisjes aandrukken, dromen over zaken die nimmer zullen plaatsvinden. Wat maakt het uit? Het is een geweldige avond.
Het café gaat sluiten, maar op straat worden de gesprekken voortgezet. De Vlamingen, met wie het omreden van de taal toch makkelijker praten is, kennen een paar Nederlandse bands: Golden Earring, Shocking Blue. Zijn er nog andere smaken?
Dat mag je wel zeggen.
Na Engeland is Nederland het land in Europa waar de beste moderne muziek vandaan komt.
“Cuby, Bintangs, Outsiders, Motions”.
De Walen knikken beleefd. Wat is de favoriete band? Onbedoeld komen verschillen tussen Wim en Reindert bovendrijven. Wim noemt Exception en Rob Hoeke. Dat is natuurlijk vanwege de toetsenisten zoals hijzelf. Reindert noemt Q65, Groep 1850 en Brainbox. Een andere categorie zogezegd.
“Brainbox? Ҫa veut dire quoi”?
Met zijn handen omdat Reindert zijn schedel.
“Le proces des cerveux dans le crane”.
Hij is niet weinig trots dat hij de vertaling van de woorden schedel en hersenen kent.
Ik had niet voor Frans niets een 8 op mijn examenlijst. Die was sowieso beter dan van Wim.
Ze nemen afscheid. De lichten van de spoorwegovergang staan op rood, maar een trein laat zich horen noch zien. De Walen persen zich in een enorme Amerikaan en kachelen blind over de spoorrails het duister in. Wim moet achterop de Kreidler om op de camping te komen. Hij praat tegen de achterkant van Reinderts hoofd.
“Ze hebben nog nooit van Brainbox gehoord. Ze kennen geen proces des cerveux dans le crane”.
Belangstelling voor kastelen en kerkinterieurs hoef je van de jongens niet te verwachten. Ze hangen de dagen rond, de ene keer in Marche, een stadje met zowaar een kern, daarna in Bastogne, een wijds kruispunt waarop alle wegen samenkomen. Hier prijkt een Amerikaanse Sherman tank, uitgeschakeld door de Duitsers tijdens het Ardennenoffensief in de winter van 1944. Ze bekijken het gat in de tank met ontzag. Het moet een hel zijn geweest hierin te sterven.
“Toch maakt zo’n ding indruk”.
Wim kan het weten. Hij komt in oorsprong van de Veluwe, waar kazernes en oefenterreinen zijn. Er wordt vaak gerost met tanks en vrachtwagens.
“Het zijn stalen doodkisten. Dan weet je waar je straks in terecht komt”.
Met straks bedoelt Reindert de naderende militaire dienstplicht voor Wim.
“Die van tegenwoordig zijn veel beter en zwaarder”.
Toch lijkt ook Wim zich af te vragen of je wel in een tank moet willen.
“En hoe moet het met jou? Jij krijgt ook vast snel een oproep”.
Hierover heeft Reindert zich vooralsnog niet erg druk gemaakt, maar de directheid van de vraag doet een beroep op zijn voorgevoel.
“Ik ga bij de luchtmacht.”
“Met jouw lange haren geen schijn van kans”.
“Wanneer de Airforce mij niet wil, dan ga ik wel naar Hairforce.”
Ik deug nergens voor. Dat zegt mijn moeder al jaren. Ik word dus afgekeurd. Let maar op.
Reindert is niet per se tegen militair geweld. Vooral het vooruitzicht te worden afgeblaft en gedwongen, tot van alles staat hem op voorhand tegen. Het ontgaat hem, dat Wim helemaal niet afgekeurd wil worden. Wim denkt bij dienstplicht aan sport en spel, fysieke inspanning en wie weet kameraadschap.
Nou ja, je moet het zelf maar weten. Je politievader zal er blij mee zijn.
In een Sportcafé, dat vooral een gokgelegenheid lijkt, drinken ze een colaatje. Vervolgens rijden ze in een rechte streep terug naar de camping. Hier heerst stilte. Niemand laat zich zien.
De volgende morgen wordt er aan de tent gerommeld. De Puch is hersteld! De caravanbewoner met telefoon komt het melden. Aanstonds springen ze op de Kreidler om de verloren zoon te halen. Ook Reindert is blij. De omgeving begint hem te vervelen en Wim hoeft straks niet meer achterop.
De brommer staat binnen. Je kan niet zomaar wegrijden, mocht je op het idee komen. Er moet namelijk eerst worden betaald. De rekening ligt klaar. In een doos prijken de vervangen bewijsstukken, gedrenkt in motorolie.
Terwijl Wim afrekent, benadert Reindert de situatie filosofisch.
“We hoeven ons niet te schamen. Zelfs het Duitse leger is vastgelopen in de Ardennen en die mannen kwamen met heel andere spullen dan wij”.
De schade wordt voldaan uit de gezamenlijke pot. Reindert zegt hierover niets, maar helemaal content ermee is hij niet. Er is een bepaalde gemakzucht aan Wim die hem ergert.
Zijn ouders betalen hem straks gewoon terug, maar ik moet ervoor werken.
Hij ervaart vermoeidheid en een bepaalde neerslachtigheid. Ook na een volle week in de Ardennen is het alsof hij nauwelijks in staat is om langer dan een uur achtereen vreugde of zelfs maar ontspanning te voelen. Spanningen en gejaagdheid liggen hem beter.
Wim is in de wolken en trapt zijn witte versierbrommer aan. De herdershond snuffelt aan zijn broekspijpen. Reindert ziet het en overweegt naar de hond te schoppen.
Afscheid nemen van de meisjes zit er niet in. Beide cafés zijn de hele dag gesloten. Reindert vindt het belachelijk om te wachten tot dit verandert. Het gezicht van Wim straalt ontevredenheid uit en de overtuiging dat het afscheid met een beetje meer fantasie en medewerking van Reindert leuker had kunnen worden. Uitgesproken wordt de onmin niet.
Argumenten. De lucht is er vol van. Uiteindelijk komt het neer op een ongefundeerde overtuiging, op instinct, misschien zelfs onvermogen. Wim wil Jacqueline gewoon nog eens zien en Reindert vindt het wel mooi geweest, dat is alles. Dominique was aardig, maar wat kan je ermee?
Met de gedeukte koffer van Henny op de bagagedrager draait hij de asfaltweg op die uiteindelijk in de Hollandse polder zal eindigen. Niet langer voelt hij behoefte om voorop te rijden. In de tweede versnelling sukkelt hij achter Wim aan en denkt aan de biljetten van 500 franc, verborgen in zijn koplamp.
Dit geld heeft hij stiekem aan het gezamenlijk budget onttrokken uit voorzorg om niet ergens zonder benzine of eten te stranden. Wim zwijgt over zijn aandeel in de garagekosten en dus houdt Reindert zijn kennis over reservegeld voor zich zo lang als mogelijk is. Langzamerhand groeit zelfs het voornemen er helemaal niets over te zeggen.
Wanneer we thuiskomen, zijn Wims ouders blij dat hij heelhuids voor hen staat. Ze luisteren naar de verhalen en lachen erom. Ik mag al blij zijn als ik niet op de trein naar Siberië wordt gezet. Ik ben immers weldegelijk de grens overgestoken en ben zo stom geweest het bewijs zelf te versturen. Een ansichtkaart: groeten uit Namen. Twee weken weg en ik word al onvoorzichtig.
Elke terugreis is een andere ervaring dan de weg ergens naartoe. Je voelt de eindbestemming naderen. Gedachten gaan alweer over voorliggende zaken, oude gezichten doemen op voor je ze werkelijk hebt gezien. Om kwart over 6 in de avond komt de vakantie op het tuinpad van Reinderts ouderlijke woning ten einde. Achter het keukenvenster is niemand te zien en er gebeurt niets. Een beetje houterig van de lange rit strekken de jongens de benen. Wim zal iets voelen van de opkomende spanning.
“Ik zie geen vlaggen. Weet je zeker dat het hier is?”
Reindert heeft geen zin in grappen. Hij weet uit welke hoek de wind zal waaien en hij wordt op zijn wenken bediend.
“Ze doen alsof ze ons helemaal niet kennen. Negeren is een oude truc. Mijn vader komt dadelijk kijken en zegt: we kopen niet aan de deur”.
Lusteloos en vermoeid maakt hij de riemen van Henny’s koffer los. Deze is nog min of meer intact, maar heeft betere dagen gekend. Wim kijkt op zijn horloge. Wim snuift geuren op, kennelijk uit de keuken.
“Het is etenstijd. Misschien kunnen we een vorkje mee prikken”.
Op dat moment verschijnt Moeder in de keuken. Ze staart naar buiten, maar zonder een blijk van herkenning te geven. Reindert doet geen poging zacht te spreken.
“Zie je wel. Ze hebben afgesproken mij dood te verklaren”.
Toch is hij geschrokken. Van de vijandigheid. Een golf van overbekende weerzin komt in hem omhoog.
Nog geen 5 minuten thuis en het hele vakantiegevoel is weg.
“De feestcommissie zit klaar. Ik zal maar meteen bekennen, dan kan ik vanavond nog doodgeschoten worden”.
Ze betreden de garage en gaan vandaar de keuken binnen. Alsof ze niet langer dan anderhalf uur zijn weggeweest, sist Moeder waarschuwend.
“Eerst even het weerbericht horen”.
Aan tafel in de woonkamer zitten Pa Reindert en Henny, die zowaar een knipoog uitzendt.
Gelaten blijven de jongens naast die tafel wachten tot de nieuwslezer als laatste de weersgesteldheid van het vliegveld Zuid-Limburg heeft voorgelezen en daarmee aan het einde van zijn betoog is gekomen.
Pa Reindert komt overeind om de radio uit te zetten. Reindert voelt meteen verstramming in zijn benen en voeten opkomen, een soort psychische reuma die beslag neemt van zijn hele lichaam. Hij kijkt Vader in de rug.
Het Weerbericht. God’s Eigen Stem uit de radio. Ademloos wachten wij op de Voorzegging. Vader doet alsof hij nog een eigen bedrijf heeft.
Zodra Pa Reindert, zonder groet of vraag, zich weer aan tafel had gezet, legt Moeder haar bestek neer, gelijk een rechter zijn hamer.
“Daar heb je de raddraaiers! Beloven om de grens niet over te gaan en dan na een week ijskoud een ansichtkaart sturen: groeten uit Haversin!”
Ja, dat was een stomme zet. Ik had beter een nep bericht van een ziekenhuis gestuurd: uw zoon is zwaargewond maar onverzekerd. Stuur gauw twintigduizend francs.
Pa Reindert lijkt het initiatief te willen overnemen.
“Tsja!”
Verder komt hij evenwel niet.
Ik heb niets beloofd. Ik beloof nooit iets. Belofte maakt schuld. Schulden maak ik genoeg, maar beloftes, daar doe ik niet aan.
Hij wisselt een blik met Henny, maar beiden proberen niets uit te drukken.
“Stel!”
Moeder begint opnieuw. Ze zal de hele voorgaande week hebben geoefend.
“Stel, er was een ongeluk gebeurd. Bijvoorbeeld door veel te hard een helling af te rijden”.
Vanonder de tafel haalt ze een bromfietscilinder tevoorschijn. Deze is door Reindert kort voor de trip vervangen door een snellere. Wim kan zijn verbazing over de gang van zaken nauwelijks onderdrukken.
“Of denk je soms dat je ouders achterlijk zijn!?”
Reindert volhardt in stilzwijgen. Elke reactie zal verkeerd uitpakken.
“En uiteraard de grens oversteken!”
Een voor een komen de misdrijven aan het licht. Executie is een bevrijding.
Met een lange reeks beelden, halve zinnen, geuren en nauwkeurige herinneringen probeert Reindert de sfeer van de vakantie vast te houden. Op weg naar huis heeft hij zich nog vrolijk gemaakt.
Ik ben hoe dan ook de eerste van het gezin die in België is geweest, de Ardennen heeft gezien, Frans met Franstaligen heeft gesproken, de schoorstenen van Cockeril Sambre heeft zien roken.
Op dit moment schiet Wim te hulp.
“Er wordt niet meer aan de grens gecontroleerd. Dat is vanwege de Benelux. Je kan gewoon doorrijden tot aan Frankrijk. Er is geen douane meer”.
Feitelijk is dit maar de vraag. Het kan goed zijn dat vrachtwagens nog altijd hun lading moeten melden. In ieder geval zal het in Huize Reindert onbekend zijn. Maar Moeder geeft niet op.
“Het gaat om het principe. Jullie hebben je gewoon achterbaks gedragen!”
Wat kan je doen? Reinderts blikken gaan over de tafel. Er is natuurlijk geen rekening met hun thuiskomst gehouden. Boterhammen zijn er genoeg in de kast, net als eieren om te bakken. Dit zal hen evenwel niet helpen.
Het liefste zou Moeder roepen: en nu zonder eten naar bed!
Moeder richt zich tot Wim.
“Jij moest maar eens naar huis gaan. Daar mag je alles aan je eigen ouders uitleggen!”
Wim is evenwel geen zoon van Moeder.
Commandeer je hond en blaf zelf.
“Ik hoef niets uit te leggen. Ik heb trouwens gewoon een paspoort en mag rijden waar ik wil”.
Daar heeft Moeder even niet van terug. Pa Reindert zwijgt hardnekkig. Reindert kan zijn gezicht niet zien. Trekt er een grijns over dat van Henny?
Reindert vindt de oplossing, of eigenlijk heeft hij deze onderweg al bedacht, wetende wat hem te wachten staat.
“Ik rijd met Wim mee naar zijn huis. Hij kan niet alle bagage meenemen. Jullie zien mij morgen wel weer”.
Zij feitelijke verweer verbaast hemzelf nog het meeste. Dit gevoel wordt aanstonds omgezet is drift.
“Wat betreft de cilinder: die is kapot. Ik had gewoon een andere nodig. Deze kan bij de aardappelschillen in de vuilnisbak. En ik begrijp niet helemaal met wek recht mijn kast wordt doorzocht. ”
Het liefste zou hij gaan zitten, desnoods op de vloer. Of braken in het toilet.
——————————————————————————————————-
Dick Muntjewerff
18 oktober 2023