Een verhaal in 4 hoofdstukken
Hoofdstuk III
Vroeg in de morgen stapt hij op zijn Kreidler. Helaas voor Reindert betekent de zaterdag nog altijd geen schoolvrije dag. Om duistere redenen zijn meerdere lesuren ingeroosterd.
De rit naar de stad bedraagt een kleine twintig kilometer: niet spectaculair voor een snelle brommer, maar vandaag is het bepaald fris. Onmiddellijk herinnert hij zich een probleem: ik heb te weinig benzine.
Geld vragen is geen optie. Hij ontvangt toch al een tientje zakgeld in de week?
Dan moet je maar geen dure balpen kopen, of een vieze roman van Jan Wolkers.
Zelfcensuur is de zekerste methode om alles bij het oude te laten.
Onzeker stapt Reindert weer af. De anderen liggen nog in bed. Wat te doen? Snel loopt hij de garage in, neemt brutaalweg Vaders plastic jerrycan, bedoeld voor het bijvullen van de grasmaaier en giet drie liter benzine in zijn eigen tank.
We gaan ervanuit dat Vader er niet zo erg op let. Vooruit met de geit.
Opgelucht begint hij aan de tocht naar school. Het heeft licht gevroren. Onregelmatige mistflarden hangen boven de sloten. Hierin ligt evenwel nog geen ijs. Licht gebogen zit Reindert op het frame. Traanvocht streept langs zijn wangen. Je kan zeggen dat hij niet doelgericht naar school rijdt, maar dat de brommer hem erheen voert bij ontbreken van duidelijke opdrachten. Op het laatste moment schiet hem iets te binnen.
Ik heb toegezegd Floris van het busstation top te halen! Jongen, waar zit je hoofd toch?
Floris is een klasgenoot. Hij komt met de trein wanneer het koud is. Wakker geschrokken uit zijn dromerij doorkruist Reindert een oud stadsdeel met geringe huizen en goedkope auto’s om voor het station tot stilstand te komen. Floris verschijnt aanstonds. Hij stelt voor, eerst koffie te drinken. De gymnastiekleraar weet van de vervoerskwestie, dus wat maakt een kwartier dan uit?
Floris heeft groot gelijk. Nog altijd ben ik afgesteld op onvoorwaardelijk voldoen aan wat wordt gevraagd. Erger: ik bedenk zelf al wat anderen van mij zouden kunnen willen. Ik, degene die op school het spijbelrecord in handen heeft.
In de restauratie is het stil. Provinciebewoners beginnen niet voor half 10 aan koffie, al helemaal ingeval je ervoor moet betalen. Floris heeft een voorstel: hij heeft van zijn ouders een nieuwe typemachine gekregen en biedt Reindert de zijne aan.
“Kom hem in het weekeinde ophalen. Kan je meteen het nieuwe adres zien”.
Beide jongens zijn in dezelfde periode verhuisd. Ook Floris heeft het platteland verruild voor de bebouwde kom, een kleine stad in de Zaanstreek. Er zijn meer overeenkomsten aan te wijzen, maar een belangrijk verschil is, dat Floris blij is met de verandering. Een meer stedelijke omgeving nodigt uit om te lezen, kennis op te doen, gelijkgestemden te ontmoeten.
Het aanbod komt Reindert goed van pas. Getypte uittreksels van boeken, of uit eigen beweging notities maken of aan een verhaal beginnen, dwingt als het ware meer volwassenheid uit.
Na een kwartier stappen ze weer naar buiten. Reindert stuurt de Kreidler met flinke snelheid dwars door de stad. Op het sportveld speelt de groep een spelletje voetbal.
Na de gymnastiek volgen scheikunde en een uurtje geschiedenis. Deze lessen worden verstrekt in het eigenlijke schoolgebouw, in de buurt van het station. Opnieuw neemt Reindert Floris achterop. Het lokaal is warm en muf. De leerkracht rookt een goor sigaartje en houdt de ramen potdicht. Wat weten de jongelui van de Grondwet van 1848? Niets? De liberaal Thorbecke perkt de macht van de Koning in. Democratie krijgt een nieuwe dimensie!
Bij ons thuis maakt Moeder de dienst uit. Zij is de Koningin. Wie zal haar macht inperken?
Met knorrende maag wacht Reindert het belsignaal af. Hij zit te popelen om weg te komen en luistert allang niet meer naar wat er in de les gebeurt.
In mijn tas zitten twee bruine bakstenen met kaas. Hoe kan je die zonder drinken wegkrijgen?
Zodra het belsignaal weerklinkt, rukt hij zijn tas van de vloer, smijt de lesbenodigdheden erin en snelt naar de deur. Het gebouw staat op 5 minuten lopen van het station, dus Floris vindt zijn eigen weg. De leraar is terecht geschoffeerd.
“Ook goedemiddag en een prettig weekeinde”.
Reindert staat al in de gang. Eindelijk een hap verse lucht. Alleen bij dit ene klaslokaal hangt een pluk jassen. Voor de rest is het gebouw verlaten en onverlicht, verzonken in een waas van boenwas en onbestemde geuren van inkt, zweet en papier. Het is een gebouw dat wacht op de eerstvolgende maandag.
Op de stedelijke Kanaalkade haalt hij een kleine 70 kilometer in het uur: het paard ruikt de stal en wie zal het tegenhouden?
Ik wil helemaal niet naar huis. Ik wil alleen maar weg van waar ik ben.
Vol gas jakkert hij over de met een liniaal getrokken polderwegen, waarmee het bezit van 17de -eeuwse landeigenaren in overzichtelijke en toegankelijke rechthoeken is verdeeld. Vooruitdenken is regeren. Hier is geen plek voor keuterboertjes met een eigen stukje land. Hier maakt geld de dienst uit, ook na 300 jaar.
Ter hoogte van een der polderdijken neemt hij gas terug. Het zal de macht der gewoonte zijn, de reflex van een vanzelfsprekende gang naar het oude huis.
Alsof hij op een perverse gedachte is betrapt, draait Reindert de gashandel weer open. Nee, daarginder heeft hij niets meer te zoeken. Er wonen totaal andere mensen, lui die denken dat een bedrijf een grote speelplaats is, voor de paarden van verveelde kinderen. Reindert spuugt opzij, als om uitdrukking te geven aan zijn minachting.
Ik kan wel even bij een oude schoolvriend langsgaan.
Abrupt remt hij alsnog, keert de brommer en scheurt weer weg. Een kleine kilometer terug slaat hij linksaf en volgt een dijk, zij het een andere dan waaraan hij zelf woonde. De voormalige schoolvriend heet Jan en woont in een naburig dorp, op oude veengrond. Zijn ouders voeren een veebedrijf waarvan het lastig is de omvang vast te stellen, omdat het landbezit versnipperd is. Je hebt een platbodem nodig om de losse weilanden te bereiken.
De weg voert naar een betonnen brug die de ringvaart overspant. Meteen hierna gaat het wegdek over van asfalt in straatklinkers. De dorpsstraat slingert en toont onlogische bochten. Als hier al ooit van een plan sprake was, dan ging het om korte afstanden, waarschijnlijk om landeigendom of om een boerderij te sparen. Op straat is het stil.
De mensen zitten te eten. Jan zal thuis zijn, maar valt van zijn stoel wanneer hij mij ineens ziet aankomen. Zal ik beter weer omkeren en maar naar huis gaan?
De boerderij is oud en verwaarloosd. Het dak toont verzakking, het schilderwerk verbergt nauwelijks het gevorderde houtrot. Naar plattelandsgebruik betreedt Reindert het gebouw vanaf de achterkant, via de staldeur. Een rij koeienkonten staat naar hem gekeerd. Dikke geur van hooi en dierendamp slaan hem tegemoet. Al is hij op vreemd terrein, Reindert voelt aanstonds zijn bloeddruk dalen.
Niemand komt hem tegemoet. De mensen zitten inderdaad te eten en wachten rustig af. Ze hebben het bezoek heus wel het erf zien opkomen.
De laatste ontmoeting is zeker twee jaren terug geweest. Reindert bedenkt dit, omdat hij vaststelt dat het voorste stukje van de stal gewoon in bedrijf is. Eerder bivakkeerde hier de gekke tante van de familie: een oude vrouw zonder voortanden, mompelend en ketterend, geschift als een deur, beziggehouden met klusjes van huishoudelijke aard.
Hij tikt op de deur, die dadelijk wordt opengetrokken.
“Kijk eens wie we daar hebben!”
Het gezin, ongeveer in dezelfde samenstelling als bij Reindert thuis, zit aan tafel en kijkt hem aan. Ze groeten elkaar zonder hand te geven. Of hij een boterham wil mee-eten?
Kijken naar het verleden, met het gevoel dat je om onbegrijpelijke redenen een arm of been is afgezet.
Wetenswaardigheden worden uitgewisseld, maar niet heel veel. De aandacht ligt duidelijk bij de koeien, de prijs van geleverde melk, de staat waarin het hooi dit jaar verkeert. Reindert voelt afstand ontstaan, vooral omdat hij nog op school zit. Dit is voor de ouders van Jan bijna onbegrijpelijk. Wat valt er allemaal te leren, dan?
Jan heeft het opgegeven. Hij denkt als zijn ouders. Op zondag gaat hij gewillig mee naar de gereformeerde kerk. Zelfs verwaarloost hij zijn tanden.
Echte vragen worden hem niet gesteld. Elk antwoord lijkt een kapstok om het over het eigen bestaan te hebben. Na afloop van de broodmaaltijd wordt gebeden. De vader van Jan, een man met uitgezakt lichaam en bretelbanden om de schouders, spreekt het gebed uit. De anderen zeggen amen.
Een half uur later staat hij weer buiten. Jan moet aan het werk, al blijft onduidelijk waaruit dit bestaat. Zijn broer, die nauwelijks een woord heeft gezegd tijdens het eten, komt hem halen. Wat valt er nog te bespreken?
“Wat is er van je tante geworden?”
“Tante Alie is dood. Van de hooizolder gevallen. Ze had er niets te zoeken”.
Volgende onderwerp.
“Je vader ziet er slecht uit. Is hij ziek?”
Er is alleen tijd voor harde directe vragen.
“Hij heeft pijn. Een dubbele liesbreuk. Vandaar de bretels die eigenlijk als breukbanden dienen”.
Reindert heeft lang geleden zelf een liesbreuk opgelopen: te zwaar werk, de liesspier gescheurd, een pijnlijke dikke bult als gevolg en daarna een operatie in het ziekenhuis.
“Dat kan toch geopereerd worden”?
Jan glimacht. Even is hij de klasgenoot van jaren geleden.
“Hij durft niet. Liever heeft hij pijn”.
Hierna moet Reindert opstappen. Uit eigen beweging geeft hij aan nog eens langs te komen, wetende dat dit nooit zal gebeuren. Even later rijdt hij weer op de dorpsstraat.
De veendorpen liggen als vlekken op het lage land. Ophoging van de rijweg en aanpalende huizen vond plaats door delen van het veen dieper uit te graven en de bagger te verplaatsen. Zonder grootschalige dijkenbouw waren ze lang geleden weggevreten door instromend zeewater. Wie erover nadenkt, zal zich verbazen over het werk dat is verzet.
“Wilt u de bromfiets hier maar even neerzetten.”
Twee agenten hebben niets te doen en dus alle tijd om Reinderts Kreidler aan een korte inspectie te onderwerpen.
“Lekker opgevoerd, zo te zien. Hoe hard kunnen we hiermee?”
Besloten wordt tot nader onderzoek en wel onmiddellijk. Reindert moet doorrijden naar het Bureau in zijn eigen dorp. Hier ter plekke is geen Bureau meer: bezuiniging door de socialist Den Uyl.
“Wij bellen je komst alvast door, dus geen rare dingen doen”.
Aangeslagen door deze domme pech vervolgt Reindert zijn weg die ineens een heel andere betekenis heeft. Zelfbeklag dient zich aan.
Wat moet ik ook bij die gast? Was ik gewoon doorgereden, had ik dit gedonder niet aan mijn broek. Godverdomme.
Het komt hem voor dat onderhand iedereen tegen hem samenspant: zijn ouders, de zinloze school waarop hij zit, een rondsluipende Maudy en nu ook nog de politie.
Zijn zelfbeklag is doorspekt met ijselijke vloeken en verwensingen. Wat er zal gebeuren, staat hem haarscherp voor de geest. De politie zal zijn mooie 5.2 pk racecilinder in beslag nemen, plus de carburateur. De dikke uitlaat en zelfs de tandwielen zullen eraan moeten geloven. Met het uitgeklede restant mag hij dan door het gehate dorp marcheren, naar huis, naar de snijdende verzuchtingen van zijn ouders. Verstijfd van stress sukkelt hij voort naar zijn lotsbestemming, maar weinig verloopt precies zoals je het voorziet.
Zo komt hij al snel op het idee om eerst eens naar huis te gaan, om te zien welke oude onderdelen hem resteren. Deze op de brommer monteren en pas dan naar het Bureau? Veel tijd om hierover te treuzelen is er niet, want de afstand tussen de agenten en het beoogde Bureau bedraagt niet meer dan 3 kilometer.
Bij de laatste kruising is een bushalte. Je moet weten dat deze er staat, want er staat alleen een simpel omhooggestoken bordje. Het is een zaterdag, dus wie zal van de bus gebruik maken? Toch staat er iets dat zijn aandacht trekt: een verdomde Kreidler brommer! Alsof het zo is scene is gezet, betreft het een model dat goeddeels met het zijne overeenkomt.
Reindert remt af en stopt, feitelijk zonder voornemen of idee. Dan ziet hij, dat de brommer niet op slot staat. Er is geen hang- of steekslot te bekennen. Razendsnel vormt zich een plan in zijn hoofd: de brommer ophalen en leegslopen, of zelfs in zijn geheel aanbieden bij het Bureau.
Ze vragen naar je verzekeringsbewijs. De echte eigenaar komt aangifte doen.
Zo is het maar net en je mag bijtijds tot inkeer komen. Reindert blijft een minuut staan en vervolgt dan zijn weg. Als een speer rijdt hij naar zijn dorp, plaatst zijn brommer voor de deur van de supermarkt en zet hem op slot. Meteen zet hij te voet koers naar de nabije bushalte. Wonder, o wonder: de bus die niet meer dan eens in het uur rijdt, komt eraan. Reindert denkt niet, hij handelt slechts.
Instappen, kaartje kopen voor die ene halte, alvast gaan zitten bij de uitgang.
Bij de halte waar hij de onbeheerde Kreidler heeft gespot, is hij de enige passagier die uitstapt. De weg is leeg, de polder lijkt uitgestorven. Een roofdier slaat toe. De grens tussen goed en kwaad is haarscherp en flinterdun. Binnen de kortste keren zit hij op de brommer, kennelijk in haast achtergelaten.
Te belazerd de boel op slot te zetten, want ik zie nergens een losse ketting.
Reindert geeft gas, hoopt niemand tegen te komen en rijdt rechtstreeks naar zijn ouderlijk huis.
Vader noch moeder zal onderscheid zien met zijn eigen brommer, dus erg nerveus is Reindert niet dat hij snel door de mand zal vallen.
Er zal toch niemand van het Bureau langskomen om te zien waar ik blijf?
Pa Reindert is niet thuis, zijn auto is weg. Moeder is wel aanwezig. Zij zit aan de eettafel, waarvan het middagmaal allang is weggenomen. In haar handen rust een schellekoord, een langwerpige lap grove stof waar je koolmezen en vlinderstruiken op kan borduren.
“Ben je daar eindelijk? Als je nog wilt eten: er liggen boterhammen op het aanrecht”.
Reindert negeert Moeder. Hij wil geen tijd verliezen.
“Waar is Vader naartoe?”
“Naar het land, wat denk jij? Daar is genoeg te doen”.
De opmerking nodigt uit tot wederwoord, maar Reindert heeft zich al omgedraaid. Dat Vader weg is, komt hem goed uit. In de garage gaat hij meteen aan de gang. Kappen van de brommer schroeven, het motorblok losmaken, cilinder en carburateur eraf, alles wat hij nodig denkt te hebben voor het bedrog dat hij zich heeft voorgenomen. Ervaring heeft hij voldoende: het demonteren gaat snel.
Wat te doen met het frame, de wielen, de tank en spatborden?
Binnen het half uur is de gestolen Kreidler in stukken ontleed, handzaam genoeg om voorlopig onder de werkbank in de garage te verdwijnen. Reindert beseft dat met elk kwartier de kans toeneemt op politie aan de deur. Niet eens vanwege de diefstal, maar om te informeren waar hij blijft. Zijn de agenten aan de andere kant van de dijk niet duidelijk genoeg geweest?
Ik ben het gewoon vergeten. Nee, ik heb de agenten verkeerd begrepen. Nee, mijn brommer hield er plotseling mee op: iets met de benzinetoevoer. Hij staat bij de supermarkt.
Zelfs rijst het onzalige idee in hem, te beweren dat zijn eigen brommer toevallig net is gestolen.
Dit wordt wel erg gecompliceerd. De politie houdt van duidelijkheid.
In tempo loopt hij terug naar de supermarkt, haalt zijn eigen brommer op en keer terug in de garage om de bedreigde onderdelen te vervangen. In de keuken wast hij uitgebreid zijn handen. Er zijn meer dan twee uren verstreken vanaf het moment dat hij werd staande gehouden. Dat Reindert desondanks op weg gaat zoals hem is opgedragen, is om te voorkomen dat er politie aan de deur verschijnt. Veel meer dan een reprimande en het verlies van wat misbare onderdelen heeft hij op deze manier niet te vrezen.
Gehoorzaamheid leidt tot vernedering. Deze les heeft Reindert nog altijd niet begrepen. Hij wringt zich in bochten, maar vergeet om nuchter na te denken: agenten gaan heus niet achter een weggestuurde jongeman aan. Zijn verzet is gemetseld in loyaliteit.
In het politiebureau wacht hem geen ongeduldig foeterende diender, maar alweer een stel opgeschoten agentjes die net van de academie komen. Is Reindert gestuurd om zijn brommer te laten controleren op verboden onderdelen? Wij weten van niets, maar kom dan maar even mee naar de werkschuur.
Reindert kan wel door de vloer zakken van schaamte en op zichzelf gerichte razernij. Bliksemsnel maar te laat begrijpt hij dat hij helemaal niet had hoeven komen, dat de agenten die hem staande hielden, niets hebben doorgegeven. Of mogelijk is dit wel gebeurd, maar de sukkels die het bericht binnenkregen, hebben meteen gedacht: die gast zie je natuurlijk niet meer en wat kan het ons schelen? Het is zaterdagmiddag.
De agenten gaan aan de slag en demonteren wat Reindert er pas een uur geleden heeft opgezet. Schuifmaatje erbij, boekje met data raadplegen. De carburateur blijkt uitgeboord en wordt in beslag genomen. Met de rest is niet veel mis. Resteert hem een bekeuring die zal worden nagezonden: je mag gaan. Het scheelt weinig of de agenten barsten in lachen uit: voor jou een extra boete wegens domheid.
Met de Kreidler aan zijn hand, gaat hij terug naar huis, door de straat waar buren alle gelegenheid hebben hem na te kijken.