Monkwise

columns verhalen fotografie

DE GANG NAAR CONOSSA

Een verhaal in 4 hoofdstukken

Hoofdstuk II

Wachten op het journaal. Na afloop schakelt Vader de tv af. Zozeer is hij al afgericht, wetende dat Moeder liever rustig aan de tafel werkt met haar breimachine of lappen textiel. Vader mag kauwen op het bericht dat in een Amsterdams park de Floriade plaatsvindt, de Wereldtuinbouwtentoonstelling. Hij zou er graag heengaan, maar heeft geen bedrijf meer. In gelaten onvrede gaat Reindert de trap op.
Alweer een nederlaag. Ik zou herrie willen maken en eisen dat we de film van half 9 kunnen zien, maar kan ik op Vader vertrouwen voor steun? In de vraag ligt het antwoord besloten. Dan ben ik dus weer de gebeten hond.

Liggend op zijn bed, de ogen naar het plafond gericht, keert hij terug naar de verhuisdag. Misschien dat het plaatsen van gebeurtenissen in de tegenwoordige tijd hem vooruit helpt?
Het is een zaterdag, dus nauwelijks een schooldag. Moeder staat erop dat Henny en ik gewoon naar school gaan. De werkelijkheid is, dat ze ons er niet bij wil hebben. We lopen maar in de weg.
De woede in hem is nauwelijks te bedwingen. Het is bovendien een permanente zelfhaat, die hij met opdrachten en verwijten aan zichzelf probeert te reguleren.
Waarom heb ik niet alles precies onthouden, woord voor woord, gebaar na gebaar? Waarom levert mijn brein alleen maar rijstebrij, troep waar je niks aan hebt?

Onmachtig en halsstarrig wroet hij in zijn geheugen, om te achterhalen met welke schoolvakken de unieke gebeurtenis van de verhuizing werden verpest. Dit is niet eenvoudig. Oude agenda’s worden na gedane zaken weggegooid. Was het Engelse literatuur, of een les scheikunde, gymnastiek godbetert?
Het moet voor hen ook een emotionele dag zijn geweest.
Hij proeft het woord emotioneel en heeft aanstonds weer een hekel aan zichzelf.
Emotioneel? Ze vonden dat onze aanwezigheid nergens toe diende. Toen ik na de schoolgang in het nieuwe huis arriveerde, zei Moeder: je spullen staan op de bovenverdieping.
Ongedurig staat Reindert weer op. Door het venster kijkt hij neer op de rug van Vader, die een elektrische boor in werking stelt om een gat in de buitenmuur van de garage te maken.
Daar staat de man die nergens wat van zegt. Misschien hoopten ze, dat ik na de schoolgang het nieuwe huis niet kon vinden. Moeder heeft het sprookje van Klein Duimpje geraadpleegd en er het beste van gehoopt.

Erg handig is Vader niet met de boormachine. Je kan zien dat hij moet wennen aan elektrische apparaten. Het duurt even voor hij heeft ontdekt hoe je het toerental kunt instellen. Reindert raadpleegt zijn horloge. Er zijn nog 7 minuten te gaan voor de detective begint.
Op z’n best wordt het de documentaire over wilde dieren in Afrika.
Deze soort films vindt nog enige genade in de ogen van Moeder. Mooie vergezichten, belangwekkende dieren en planten. Maar Vader moet zelf de tv aanzetten, want Moeder doet liever alsof ze niet weet hoe laat het is.
Hij duwt het venster wijd open, wacht op een moment van stilte in de tuin en zegt luid:
“De film over Kenia begint dadelijk”.

Reindert blijft liever boven. Hij voelt zich een beetje misselijk en het lijkt erger te worden. Even verwacht hij, vanuit het trapgat geroepen te worden, maar dit blijft uit. Hij zet zich aan zijn bureau, trekt de schooltas op zijn schoot en begint alles eruit te halen wat hij de volgende dag kan thuislaten. Morgen wacht een zware dag, met uren van boekhouden en handelsrekenen, wat zo mogelijk een nog absurder vak is. De opgaven lijken afkomstig uit een koloniaal tijdperk met statige panden waarin bankiers huizen, opslagloodsen aan de kade waar zeeschepen aan- en afmeren en dronken zeelui vechtend over straat rollen.
Een handelaar importeert 500 ton tarwe uit Egypte. Deze gaat tegen een prijs van 47 Amerikaanse dollars per ton. Aan tarra verliest hij 7%. Transportkosten zijn 6% van het netto importgewicht. Ik dacht dat Egypte helemaal geen zaken meer doet met het Westen? Administratiekosten zijn 1,5%, inclusief belasting.
De docent mist een oog. Het is vervangen door een glazen exemplaar. Hierdoor is het of hij voortdurend loenst. Een klasgenoot zegt grappig: “Hij kijkt met zijn linkeroog in je rechter broekzak”.
Even later snelt Reindert de trap af om in de wc-pot te braken. De avondmaaltijd ligt uitgestald in puzzelbrokjes.
“Weet je weer wat?”
Moeder onderbreekt het kijken naar de film om na te gaan wat haar zoon uitspookt.
Hij zegt niets. Zo kort na het braken, zoekt hij evenwicht, geen ruzie. Moeder trekt haar eigen conclusies.
“Het zal griep zijn, Blijf straks liever in je kamer, anders steek je ons ook nog aan”.
Reindert spoelt zijn mond boven het wasbakje.
“En zet het raampje even open, want het stinkt een uur in de wind”.
Het raampje. De hele dag potdicht. Omdat Moeder dit veilig vindt. De hele dag staat de achterdeur wijd open. Inbrekers en moordenaars kunnen zo naar binnen stappen, maar het pleeraam is verschanst.
Hij sleept zich de trap op als een invalide. Vanuit de woonkamer komen geluiden van de tv, maar Vader en Henny laten zich niet zien. Er valt ook niets te zien.
Hoelang ligt hij daar, op zijn omgekeerde matras? Buiten hervat het janken van de boormachine. Wat Pa Reindert zich voorneemt, moet hoe dan ook uitgevoerd worden en wel onmiddellijk. Het lijkt erop dat de boor moeite heeft door het steen van de muur te dringen.
Reindert drukt zijn handen tegen de oren om het lawaai te dempen, maar het lijkt of de geluidsgolven zich door de muren en vloeren voortplanten.
Hij gebruikt een verkeerd boortje. Een metaalboor gaat kapot in gesteente.
Geërgerd komt hij overeind, buigt zich over de vensterbank en roept tamelijk luid.
“Vader!”
Stilte volgt. Pa Reindert kijkt omhoog.
“Ja?”
“U moet een betonboortje gebruiken. Boren voor hout en metaal zijn ongeschikt voor steen”.
Antwoord wacht hij niet af. Een nieuwe golf van misselijkheid komt opzetten. Juist bijtijds weet hij de wasbak in de doucheruimte te halen.

Aan zijn bed komt een plastic teiltje, afkomstig uit de garage. Moeder wil in eerste instantie een ouderwetse po neerzetten, meegebracht van het vorige huis, inmiddels zelfs bij Vader in onbruik geraakt om ’s nachts in te plassen.
“Haal dat vieze ding in vredesnaam weg. Alleen al eraan denken, maakt me nog zieker”.
“Stel je niet aan. Je kan moeilijk op de vloer braken. En heb je je temperatuur al gemeten?”
Discussiëren op je ziekbed is iets wat niemand wil, Reindert al helemaal. Woedend schreeuwt hij Moeder de deur uit.
“Haal dat gore ding weg, godverdomme!”
Wanneer hij, wie weet hoeveel later, weer opkijkt, staat een afgedankt wasbakje bij zijn bed. Plus een kopje thee!

De misselijkheid zakt, maar de koorts neemt toe. Reindert ervaart dit door zich te betrappen op het malen in zijn hoofd van onzinnige rekenopgaven: 7 x 48, delen door 11 en dat in het kwadraat. Op welk getal kom je dan uit? Ook bedenkt hij dat een fietsdynamo beter in de behuizing rond de vooras kan worden geplaatst. Zo behoeft het ding niet meer door de rubberband te worden aangedreven, wat weerstand en dus vertraging oplevert. Hoeveel kilometer per uur zal dit de gemiddelde fietser schelen?

Midden op de volgende dag komt hij overeind, wankelt naar de doucheruimte, zet de sproeikop aan en plast bevend in het afvoerputje. Het is ongelooflijk hoeveel urine iemand kan ophouden. Terug in zijn muf ruikende kamer ziet hij de gestolen autoradio. Deze staat pontificaal op zijn bureau en moet dus door Moeder gevonden zijn.

Een paar uur later voelt hij het eerste herstel. Hij komt overeind en zet zijn eigen radio aan. Een beetje draaierig van zijn lege maag, zet Reindert zich aan het bureau en zoekt naar een nieuwszender. Onder hem, in de keuken, weerklinkt het janken van waarschijnlijk de koffiemolen. Sinds de verhuizing is het aantal elektrische apparaten in huis flink toegenomen: boormachine, slijpsteen, mixer, koffiemolen, haardroger voor Moeder. En allemaal produceren ze lawaai.
Ik kom uit de steentijd. Daar is niets tegen. Je hebt in feite weinig nodig. Wat moet ik met een autoradio?
Hij kijkt uit het raam, naar het stilleven van elke dag: een korte straat, uitmondend op een weiland, het einde van de nieuwbouwwijk. Tuinen met struiken. Op straat is niemand. Wel staan er een paar auto’s, waaronder de oude Volvo van de achterburen. Reindert kijkt graag naar oude auto’s.
Zonder een antwoord op de onvermijdelijke vraag naar de autoradio te hebben bedacht, besluit hij zich aan te kleden en de trap af te dalen. Vader zal naar de secretarie zijn, Henny is vast naar haar school. En Moeder?
Eerst naar de wc. Zo wek ik de indruk netjes op het potje te gaan. Zou het raampje nog open staan?

In de woonkamer zit Moeder aan de eettafel. Ze leest een blad van klein formaat: de Kerkbode.
“Zo, ben je daar weer?”
Reindert stelt vast dat een tweede vrouw in het vertrek aanwezig is. Zij is kennelijk de werkster: iemand van Moeders leeftijd, bezig met het reinigen van een vensterbank. Er zweeft een vieze geur van chloor of brandspiritus. Ze groeten elkaar niet.
“Nee hoor, ik ben mijn dubbelganger. Het origineel ligt nog in bed”.
Moeder kijkt een ogenblik op, maar hervat het spellen van de doodsberichten.
“Wil je koffie? Er is nog genoeg in de pot. Moet je zelf even pakken”.
“Nee, ik moet iets eten. Ik ben een beetje zweverig”.
“Kan het niet wachten tot het middaguur? Dan zijn we er allemaal”.
“Ik pak zelf wel een boterham. Blijf maar gewoon zitten”.
In de keuken gaat hij zijn gang. De Kerkbode is net iets belangrijker dan staan zeveren tegen je zieke zoon. Bovendien loopt de werkster rond. Zij heeft oren en ogen en kan rondpraten in het dorp.
In de wasbak staat een emmer met sop. Na drie jaar blijft de keuken en eigenlijk het hele huis vreemd voor hem. Het is of hij in het verkeerde huis staat, of een blauwdruk in zijn hoofd heeft waar je maar niet aan ontsnapt.
De geur is anders dan in het vorige huis. Het is een lucht die bij oude mensen past.

Er is een reden om zo te denken. Sinds enkele weken zijn de spouwmuren geïsoleerd, op aanraden van de gemeentesecretaris. De man schijnt tamelijk vriendschappelijk om te gaan met Vader en dat is een goede ontwikkeling. Vader kan wel een hogergeplaatste vriend gebruiken. Zijn directe chef kan Vaders bloed wel drinken en dit laat hij geregeld en public weten. Onuitgesproken reden: jaloezie. De man kan bij lange na niet het huis betalen waarin zijn laagst geplaatste ondergeschikte woont. De chef is gepasseerd bij de sollicitatie en Vader betoont hem nauwelijks respect! Vooral dit laatste steekt: wat moet die domme eigenwijze boer in mijn kantoor?

Uit een bovenkastje pakt hij een boterham en besmeert deze met boter en jam. Het is te overwegen de opbrengst naar zijn kamer te brengen, maar vandaag past hij ervoor. Hij besluit zijn bord mee te nemen naar de woonkamer en bij Moeder aan te schuiven.
Misschien heeft de werkster nog wat te melden.
“Hangt de thermometer onderhand?”
Het klinkt ongeduldig, bijna aanmatigend.
Moeder slaat een pagina om. Er staan advertenties in van middenstanders, allemaal van huis uit Nederlands Hervormd. Wat er zoal is hervormd en waarom, heeft Reindert nooit ontdekt.
Antwoord blijft uit.
“Wat moet jij met een autoradio? Waar komt dat ding vandaan?”
Het kan Moeder niet schelen of vreemde oren meeluisteren. De Inquisitie is gewoon in bedrijf.
Reindert doet alsof hij nadenkt.
“Ik ben van plan een auto te kopen”.
Moeder is gewend om flauwekul aan te horen.
“Waarvan heb je dat ding betaald?”
Reindert schudt antwoorden uit zijn mouw en staat er zelf versteld van.
“Ik sleutel soms aan de brommers van anderen. Voor wat hoort wat”.
“Je vader heeft al gekeken. Hij past niet in de BMW. Uit wat voor auto komt dat ding?”
Reindert voelt nattigheid. Al te nauwkeurige informatie leidt tot problemen.
“Radio’s passen in meerdere auto’s”.
Vader heeft al gekeken? Wordt naar een bestemming gezocht achter mijn rug om?
Moeder slaat de pagina terug. Haar oog wordt getrokken door een grote advertentie. Half tegen haar zoon, half tegen de werkster zegt ze in verwondering: “Tjonge, weet je wie er ook dood is?”

De meeste dingen leer je van je ouders. Reindert heeft zich eigengemaakt om niet altijd op iets in te gaan. Precies zoals Moeder geregeld doet. Hij kauwt de boterham weg. De misselijkheid van de vorige dag is verdwenen. Straks misschien nog een vorkje mee prikken aan de warme middagdis? Abrupt schakelt hij over op een ander onderwerp, met een andere intonatie.
“U zou eens een baantje buitenshuis moeten zoeken, Moeder. Het is leuk om onder andere mensen te komen. Nu we fijn in het dorp wonen, lijkt me dit gemakkelijk”.
Een vuige opmerking in bijzijn van een werkster, die aan de ramen is begonnen met haar helse sop.
Moeder aarzelt een moment. Steekt Reindert wellicht de draak met haar? Is de gedachte aan een baantje al eens bij haar opgekomen? Misschien wil ze de burgemeester zo nu en dan vervangen?
Tenslotte laat ze een vijandig sissen horen, slaat de Kerkbode dicht en verlaat de woonkamer, de deur stevig achter zich dichttrekkend. Reindert is een beetje geschrokken. Zo’n onzinnig voorstel heeft hij toch niet gedaan? En het is bovendien meer een idee. Moeder lijkt langere tijd in de hal te staan. Uiteindelijk gaat ze de trap op. Reindert hoort, hoe ze zijn kamer betreedt, het venster opent, de ruimte opeist.
Vanaf de bovenverdieping roept ze naar hem. Het klinkt boos en agressief.
“Je radio staat nog aan!”
Reindert loopt naar de keuken om zijn bord weg te brengen. Naast de werkster staat hij aan het werkblad. Samen kijken ze naar buiten. Reindert steekt haar de hand toe.
“Aangenaam, Reindert”.

Dagen van herhaling. Een nieuwe week. Reindert neemt de autoradio mee naar school. Een klasgenoot heeft er belangstelling voor. Vragen blijven achterwege. Twee biljetten van tien wisselen van eigenaar. Van het geld koopt hij een boek van Jan Wolkers, Roos van Vlees. De aanschaf van een roman verheugt hem. .
Straks lekker op bed liggen lezen.
De rest verdwijnt in de tank van zijn eeuwig dorstige brommer.

Onderweg naar huis bedenkt hij dat Moeder het boek zal willen inzien.
Censuur mag je het noemen. Waarom denk ik hier op voorhand over na? Is dat geen afwijking?
Zelfs Moeder weet waarover Wolkers schrijft: seks en andere bandeloosheid. Het zal in de krant hebben gestaan: Het Parool, Lees die Krant. Nu al weet Reindert dat hij zich zal verdedigen met het argument dat er zoiets bestaat als een verplichte boekenlijst.
Een goede schoolopleiding stopt niet bij Sil de Strandjutter, Moeder.
Al te goed weet hij dat zijn ouders een achterhoedegevecht leveren. Wat er zoal op school te doen is, ontgaat hen al een paar jaar. Dit biedt enige speelruimte, maar desondanks blijft Reindert voorzichtig, beducht voor ruzie. Het ontgaat hem, hoezeer hij op Vader lijkt. Zijn weerstand is marginaal, symbolisch, oppervlakkig.
Ik lees ook Justine of de tegenspoed der deugdzaamheid. Priesters en edellieden moorden en verkrachten erop los. Zelfs ik had er in het begin moeite mee. Wat zal Moeder er van vinden?

Om 6 uur in de avond wordt ieder aan tafel verwacht. Een beetje versuft vanwege een hazenslaapje stapt Reindert de woonkamer binnen. De aankleding van dit vertrek komt hem elke dag opnieuw als buitengewoon smakeloos voor. In het vorige huis speelde smaak geen rol, maar nu wel. Een nieuw huis in een nieuwe levensfase zou frisheid en optimisme moeten ademen. Helaas: het meubilair is tweedehands, onsamenhangend en van een ellendige kleur.
De stoelen hebben te ranke poten, alsof het hout opraakte. Op termijn zullen ze de vloerbedekking vernielen. Zal ik Moeder erop wijzen? Zakt die eikenhouten kast niet binnenkort door de vloer? En dan die namaak Big Ben! Grootvaders klok was een deftige klok, met haar uurwerk goed en secuur.
Naar de keuken lopen om te helpen de tafel te dekken, laat hij achterwege. Moeder waakt hier als een zeerover over de kist met dukaten. Een gevaarlijke gedachte komt in Reindert op.
Heeft ze haar portemonnee van het werkblad gehaald? Graag zou ik mijn schamele zakgeld aanvullen met een paar mooie rijksdaalders.
Hij steekt zijn hoofd om de hoek van de deur.
“Kan ik iets doen?”
Inderdaad, op het werkblad ligt van alles, maar geen beurs.
“Ga je vader maar roepen”.
Reindert kijkt uit het raam en ziet Vader juist de keuken inkijken. Snel brengt hij zijn hand een paar keer naar zijn mond en maakte kauwende bewegingen.
Zelfs een chimpansee zal dit begrijpen.
“Hij komt eraan. De honger kriebelt in zijn maag”.
Commentaar blijft uit. Moeder heeft hem wel verstaan, maar toont zich wat zijzelf noemt Oost-Indisch doof. Reindert neemt alvast plaats aan de eettafel en kijkt rond. De zithoek is wel het allerergste: zitting en rugleuning zijn van de appelgroene kleur die juist uit de mode geraakt. Het meubilair is in z’n geheel overgenomen. Vader gaat over het geld en hij koopt liever een nieuwe auto. Er bestaan nu eenmaal basisvoorzieningen en sluitposten.
 Ik zou mijn urine moeten laten lopen, misschien dat er dan iets beters wordt gekocht.

De deur naar de hal gaat open. Henny is gekleed in vrijetijdskleding, een armoedig ensemble. Hierin kan je beslist niet uitgaan, of mensen van belang ontmoeten. Dit is Henny ook niet van plan. Het is kleding om klusjes te doen, bijvoorbeeld voor Moeder.
“Pak jij de theepot en de kopjes even”.
Daar is het bevel al. Henny kijkt een beetje hulpeloos rond. Reindert vangt haar blik.
“Ik heb mijn hulp aangeboden, maar het wachten was op de ware deskundige”.
Henny bijt meteen terug.
“Val jij even lekker dood”.
Toch draait ze zich om en loopt de keuken binnen.

Er zijn witte en bruine boterhammen, te beleggen met kaas, hagelslag en zelfgemaakte jam die erg zoet smaakt. In het oude huis maakte Moeder jam voor een heel jaar in, een proces dat de hele dag innam.
Het is om de jam oneindig te kunnen bewaren. Een recept van grootmoeder.
De gedachte herinnert Reindert eraan, dat oma van Vaders kant een half jaar eerder is overleden.
Bij grootvader gaan alle vrouwen vroeger of later dood.
Oma Van De WW, een verwijzing naar het woonadres, heeft in Huize Reindert een slechte reputatie. Als vrouw van een jaar of 35 kwam ze bij grootvader terecht in een gezin met 4 opgroeiende kinderen. Roofdieren bijten andermans jongen het liefste dood. De kinderen van het eerste gezin kregen een rotleven. Voor Henny en Reindert was zij evenwel een goede oma.
Moeder verbood dat wij naar haar begrafenis gingen. Over de doden niets dan slechts.
Naast de borden staan theekopjes. Voor Pa Reindert is er bovendien een glas melk. Ieder kijkt de tafel rond zonder dat duidelijk wordt wat hiervan de reden is. Er valt weinig te zien wat niet al duizend keer gezien is. Reindert schiet in de lach. Hij zet een kinderstemmetje op.
“Ik ben Jip. Wie zijn jullie?”
De tekst komt uit een oud kinderboekje. Henny herkent het en haakt in.
“Ik ben Jap. Ik heb honger”.
Reindert is niet van plan de oorspronkelijke tekst te volgen. Voor een duet met Henny voelt hij wel iets.
“Je ziet er ziek uit, Jap. Ga je dood?”
Moeder grijpt in. Ze tikt met haar knokkels op het tafelblad. Het tafellaken toont vetvlekken.
“Houden jullie je mond even?”
Er wordt kort en geluidloos gebeden, een moment waarop Reindert naar de gesloten deur achter Moeder kijkt op de wijze van een kat op de bak. 
Alles is in hoogglans geschilderd, Iemand heeft er keiharde Histor opgesmeerd, waardoor het moeilijk zal zijn het in de toekomst over te schilderen.
De ogen van Vader en Moeder gaan weer open. De maaltijd kan aanvangen.

“Ik heb eens even op het dak van de garage gekeken”.
Pa Reindert pakt met zijn rechterhand een boterham, met de linker het uitgesleten tafelmes dat hem al een eeuwigheid dient.
Vader is linkshandig. Daar moet ik rekening mee houden ingeval hij mij aanvalt.
“Ze zijn erg zuinig geweest met het storten van grind”.
“Grind op een dak?” Reindert wijst met zijn vork omlaag.
“Ik dacht dat grind meer iets is voor een tuinpad”.
Tuinpad, zo’n woord gebruikten we tot voor kort helemaal niet. Net als het woord wandelen. Een plattelander wandelt niet. Hij loopt, want hij gaat immers ergens naartoe.
“Het is omdat het dak anders uitdroogt in de zon. Er ligt bitumen”.
Bitumen? Wat is dat: asfalt, asbest?
Pa Reindert kauwt zijn mond leeg. Dit duurt even, want de man moet schipperen met de beperkingen van zijn kunstgebit.
“Bovendien kan een dak zonder grind kapot hagelen”.
Reindert begrijpt er weinig van, maar een gesprek met Vader is altijd beter dan het gemekker van Moeder aanhoren.
“Wanneer hagelt het nou helemaal?”
“Dat zei ik ook al”.
Tot Reinderts verrassing steunt Moeder zijn opmerking.
Vader voelt zich geroepen uitleg te geven, maar Reindert luistert nauwelijks. Hij probeert de vraag vast te houden die in hem opkomt. Het duurt even voor hij Vader kan onderbreken.
“Houdt te veel grind de afvoer van regenwater niet tegen? Er blijven vast veel afgewaaide bladeren op liggen”
Hier heeft Vader niet aan gedacht. Hij aarzelt.
“Dat zal toch wel meevallen?”
Twijfel is gezaaid. Mijn werk zit erop. Wat kan het mij allemaal schelen?
Naar hoe, wanneer en wie het voorgenomen werk zal worden uitgevoerd, vraagt hij wijselijk niet. Laat staan dat hij aanbiedt om te helpen.

De radio blijft uitgeschakeld. Een subtiele verandering, veroorzaakt door de aanschaf van een tv-toestel. Moeder probeerde dit tegen te houden, maar Pa Reindert staat onder druk van zijn chefs. Iedereen op kantoor dient op de hoogte te zijn van het nieuws en dat bestaat vooral uit beelden. Moeder heeft de slag verloren, maar probeert onverminderd de oorlog te winnen. Zij handhaaft haar zelfbenoemde zeggenschap over het kijken.
“Voor je het weet, zit ik naar het gejank van Top Pop te kijken!”
Top Pop is een muziekprogramma voor jongeren. Waar veel bandjes zich geen clip kunnen veroorloven, is danseres Penny de Jager aangesteld. Aan Henny of Reindert wordt niets gevraagd.
Buiten schuifelt een jonge vrouw langs met een aangelijnd hondje. Het beest bepaalt het trage tempo. Reindert kijkt snel weg.
Godverdomme! Daar loopt Maudy en het zal geen toeval wezen.
Maudy woont een paar starten verder. Met haar heeft Reindert drie weken geleden voor het eerst getongzoend. In het lokale Buurthuis was de omgang binnen de kortste keren een feit. Zij zal nieuwsgierig zijn waar hij woont: wat moet je anders in een dood dorp? Haar te zien in de directe omgeving van zijn woonadres, ervaart Reindert als een bedreiging.
Stel dat ze aanbelt. Meiden zijn ertoe in staat. Ik moet haar binnenlaten. Ze staat naast de eettafel en ik stel haar voor. Moeder zal haar bekijken alsof ze van een andere planeet komt.
Dat hij vooral zijn eigen kwetsbaarheid vreest, dringt niet echt tot hem door.  
Een minuut verstrijkt en de straat is weer leeg.
Ik heb een hekel aan honden. Had ik dat vieze beest moeten binnen laten?
Met steelse blik peilt Reindert zijn tafelgenoten. Niemand lijkt iets opgevallen. Om een bliksemafleider te vinden voor zijn plotselinge angst, wendt Reindert zich tot zijn zus.
“Zeg eens Henny. In alle vertrouwdheid: hoe staat het met de liefde?”
Mijn vragen rollen als handgranaten over tafel.
Aan antwoorden komt Henny niet toe.
“Hou eens op met klieren!”
Pa Reindert is uit zijn conversatie over lekkende garagedaken gestoten en het bevalt hem allerminst. De ingreep komt voor Reindert juist bijtijds. Hij realiseert zich dat Henny in hetzelfde schuitje zit. Waarom haar tot vijand maken? Toch besluit hij nog even door te zeveren. Na Moeder moet zelfs Vader niet denken dat je elke discussie de kop kan indrukken.
“Ik stel toch een normale vraag? Henny heeft er bepaald de leeftijd voor. Of niet dan?”
Henny heeft ook zelf een mond.
“Denk jij maar liever aan de Dame met het Hondje”.
Geschrokken zwijgt Reindert.
Wat weet Henny verdomme van mijn omgang met Maudy?

Reacties zijn gesloten.