Een verhaal in 4 hoofdstukken
Hoofdstuk I
In de droom ligt hij in zijn bed. Onder zich ervaart hij een merkwaardig bewegen. Het is niet gebonden aan een enkele plek, maar lijkt overal voor te komen. Hij kijkt over de rand van het bed en ziet tot zijn schrik levende torren. Ze zijn zwart en in alle maten tot wel vier centimeter. Stilaan dringt tot hem door dat het matras onder hem ermee is gevuld. Zijn lichaam is evenwel onmachtig overeind te komen. Hij probeert te schreeuwen, maar ook dit mislukt.
Reindert ontwaakt met bonzend hart. Angst grijpt hem bij de keel: het zal toch niet?
Zijn hand glijdt onder de half weggeschoven deken naar zijn onderlichaam. Daar is een natte plek, onmiskenbaar gevolg van nachtelijk plassen. Onmiddellijk schakelt zijn brein over naar de overlevingsmodus: ontwijken, liegen, zwetsen, alles is goed als het je vooruithelpt.
Hoe dit uit te leggen? Schaamtevol en ongelovig voelt hij aan zijn onderbroek, schuift instinctief een stukje op en vloekt in zichzelf.
Alsof er nog iets te redden valt, komt hij overeind, wankelt slaapdronken naar de deur van zijn kamer en opent deze geluidloos. Het is nog heel vroeg in de morgen en er is een ongeschreven maar wel gehandhaafde wet van kracht, dat zijn ouders niet door ongewenste geluiden wakker gemaakt mogen worden. Nu de trap afdalen, de wc-deur openen en achter zich dichttrekken, eindelijk licht kunnen aanknippen zonder anderen in het huis ermee te confronteren. Zijn onderbroek is wat je noemt zeiknat. Zittend leegt hij de rest van zijn blaas en trekt zijn onderbroek helemaal uit. Wie wil nat en bevuild ondergoed dragen? Zonder door te trekken, knipt hij het licht uit, verlaat het toilet en sluipt de trap weer op: als een dief.
Met een zaklamp controleert hij de situatie in het bed. De schade valt tegen: een natte plek van zeker 30 centimeter doorsnee. Hij trekt een schone onderbroek uit de kast, drapeert een handdoek over de plaats delict en schuift weer onder de deken. De bevuilde onderbroek moet maar in zijn schooltas om hem onderweg te dumpen. Hiermee hoeft hij niet aan te komen bij Moeder zonder dat een grondige en vernederende uitleg wordt gevraagd.
Ik kan het onderlaken andersom op het matras leggen. Of ligt de plek precies in het midden? Kan zoiets als in je bed pissen, verjaren?
In weerzin over zichzelf, verdrinkt hij in herinneringen.
De hele dag op school zat ik te denken aan het moment van thuiskomen. Was mijn nachtelijke lekkage al bekend of niet? Bij thuiskomst kon ik op afstand aan Moeders gezicht zien waar ik aan toe was. Op zijn best kon ik proberen het matras ongemerkt helemaal om te keren, het bed daarna opnieuw op te maken. Maar hoe onopgemerkt het beddengoed verversen, een was draaien, het laken strijken en opvouwen?
Uitgeput valt hij eindelijk opnieuw in slaap. Buiten dringt het eerste ochtendlicht door. Een dorp ontwaakt. Op straat start een auto. Tegen dat hij moet opstaan om naar school te gaan, is Reindert een idee ingevallen. Snel trekt hij zich af, smeert het sperma over de urinevlek en verlaat het bed. De bevuilde onderbroek stopt hij in zijn schooltas.
Moeder zal denken dat ik een zaadlozing heb gehad. Daar kan ik niets aan doen, want ik ben onderhand bijna volwassen. Bovendien durft ze er niet over beginnen. Ze is als de dood voor alles wat naar seks verwijst. Idioot die ik ben.
Dagen van schoolgang, training in stilzitten om taken te vervullen. Er zelfs blij mee zijn, want met een behoorlijke opleiding word je in de toekomst vrijgesteld van fysiek werk. Verstandige denkbeelden, niet besteed aan elke halfwas. Reindert spijbelt geregeld, of beter ongeregeld, maar wel vaak, te vaak om het contact met de vakken en de docenten in harmonie te handhaven. Zijn medeleerlingen vinden de situatie vooral komisch. Af en toe duikt hij weer op en heeft zelfs huiswerk gemaakt. Zonder er thuis iets voor te doen, maakt hij proefwerken in de vier onderwezen talen naar behoren – alsof onderwijs een tamelijk overbodig fenomeen is. Desondanks is hij gedoemd omdat in dit schooltype verplichte vakken helemaal niet aan hem zijn besteed. Van cijfers en berekeningen raakt hij snel in de war. Hij scoort hiermee zodanig beroerd, dat je zijn toekomst gemakkelijk kan voorspellen. Docenten denken verschillend over hem, niet altijd op basis van behaalde resultaten of zelfs maar aanwezigheid in de klas. De oude leraar Engels is eigenlijk de enige die een zakelijke conclusie ventileert: it’s your own funeral. Soms vertrekt Reindert ergens midden op de dag, soms is hij weldegelijk van plan te komen, maar verliest onderweg de moed en stapt in plaats van het klaslokaal een jongerencafé binnen. Sinds enkele jaren bestaan er van deze koffieshops meerdere en het mag gezien worden als een teken des tijds.
Al bijna drie jaar is het geleden, dat hij het oude huis met erf en schuur en ruimte verwisselde voor het nieuwe, het bestaan op het echte platteland voor de dorpsstraat met lantaarns en straatstenen.
Het is moeilijk de periode te reconstrueren. Beelden drijven door elkaar, geluiden lijken te resoneren tegen de achterkant van zijn schedel. Enkele maanden verzorgt hij de paarden van de nieuwe bewoners. Zij wonen nog in de stad, maar hun paarden zijn al gearriveerd. Reindert weet alles van tulpenbollen en aardappels, maar niets van paarden. Dan zijn er de dagen waarop hij de laatste werkzaamheden op het land verricht. Vader is al elke weekdag op kantoor, Moeder meent de bedrijfsleiding te kunnen overnemen: Ga daarheen, doe dat, schiet een beetje op. Nooit heeft zij haar gezicht op het land laten zien, maar in afwezigheid van Pa Reindert krijgt ze praatjes. Conflicten met Reindert zijn het onvermijdelijke gevolg. Ruzies en een toenemende wederzijdse afkeer, tot het stadium van onverbloemde haat. Vaak staat hij op het erf te kijken naar de aanliggende dijk, de weilanden aan de andere kant, het bouwland van Vader. Het is onvoorstelbaar dat dit gaat verdwijnen. Alles lijkt ineens zinloos en zonder betekenis: boeken, verzamelingen, kleine bezittingen, plannen om iets te maken of te repareren, de vertrouwdheid van het uitzicht, de woorden van zijn ouders.
Het zijn verraders. Ik overwoog het huis in brand te steken. Ik droomde er zelfs van.
De drang om een samenhangend beeld te vormen is sterk. Halve waarheden, onbelangrijk gedachtenpuin en scherpe herinneringen lopen dooreen. De verhuiswagen zal komen, maar het is nog vroeg. In opdracht van Moeder heeft hij de voorgaande dagen zijn spullen in dozen gedaan. Veel is het niet: kinderboeken, speelgoed, albums met verzamelingen, oude schoolschriften. Dit in een paar dozen te zien liggen, voelt onwezenlijk aan. De overtuiging is eminent: vanavond kan ik alles weer op z’n plek zetten.
Het is niet goed terug te halen.
Er is een stuk van mijn hersens weggevreten.
De feitelijke verhuizing is op een zaterdag. Reindert moet gewoon naar school. Pas na het middaguur is hij vrij.
Moeder zegt: Hier loop je toch maar in de weg. Ik ben zo gek om te gehoorzamen.
Hoe zal hij in de klas hebben gezeten? Mogelijk verliep dit normaal, omreden dat hij zich de naderende omslag niet kon voorstellen. Om een uur of 1 in de middag was het klaar.
Beter staat hem bij, dat hij het pad naar huis is teruggereden. Daar is niemand. Er staat geen vrachtwagen, zelfs geen fiets. Het huis is helemaal leeggehaald. Zo lijkt het of de bewoners zijn gedeporteerd.
Alleen die verdomde paarden stonden er nog.
Verder martelen van zijn brein wordt hem bespaard. De Stadsbrug komt in zicht. Hier moet hij overheen om de school te bereiken. Op weekdagen staat de brug geregeld open voor vrachtschepen die zand en grind vervoeren. Vandaag is een dinsdag, maar de brug blijft dicht. Zo is er geen aanleiding te stoppen, geen kans de afweging te maken om naar een jongerencafé te rijden. De Kreidler beslist over zijn bestemming. Eigenlijk is Reindert vooral doodmoe en maakt het hem weinig uit waar hij belandt.
Nooit is hij echt graag naar school gegaan: drukte, chaos, onmondig zijn, gecontroleerd worden. Het eerste wat hij leert op school, is klokkijken, berekenen hoelang de les nog duurt.
Precies op tijd bereikt hij het schoolterrein, parkeert onder het afdak van golfplaten, pakt zijn schooltas en loopt met anderen het gebouw in. Hier te zijn, niet anoniem maar onopgemerkt, verschaft een veilig gevoel. Jassen schuren tegen elkaar, worden aan haken in de gang gehangen. De deur van zijn lokaal staat wijd open, de plaatsen zijn vast. De docent arriveert. Hij is een energieke, vrolijke man van zuidelijke herkomst. Van hem heeft Reindert weinig te vrezen, want hier spijbelt hij zelden. De les betreft het facultatieve Spaans, geen examenvak of misschien ook wel, dit heeft Reindert zich nooit afgevraagd. De docent behandelt zijn oudere leerlingen als gelijken. Hij deelt een paar sigaretten uit, welja. Hij maakt er geen geheim van wat hij denkt: dat de Handelsdagschool een verdwijnend schooltype is.
In de klas zitten ook twee vrouwen, beiden van geen belang wat Reindert betreft. Alleen bij gelegenheid wisselt hij een paar woorden met hen.
De onderbroek zit nog in mijn tas. Ingeval iemand dit ontdekt, kan ik meteen voorgoed opstappen.
De notie van acuut gevaar vult in seconden zijn hele hersenpan. Ten overvloede controleert hij de sluiting van zijn tas, een moderne canvas pukkel uit de legerdump.
Ze zullen toch niet ruiken wat er aan de hand is?
De ochtenduren rijgen zich aaneen. Het gaat Reindert gemakkelijk af, omdat er alleen vakken worden afgedraaid waar hij van nature goed in is: na Spaans volgen Geschiedenis en Nederlands. Pas na de pauze volgt Nederlands Recht, opgediend door Jan Papier, een steile leraar die toont en spreekt als een bons van het Kremlin. De man behoort tot het deel van de leerkrachten die, zodra het oude schooltype is uitgestorven, ook zelf rijp zijn voor het Mausoleum. Gelegenheid de bevuilde onderbroek te lozen, doet zich niet voor. In een schoolgebouw zijn altijd en overal ogen. Buiten de lessen hangt de tas constant aan zijn schouder, zorgvuldig gesloten.
Resteert voor deze dag een dubbel uur Duits. De taal is impopulair, als gevolg van de alweer 25 jaar geleden afgelopen Wereldoorlog. Deze collectieve afkeer is tamelijk vers: tot voor 10 jaar bleef het volk der Jodenmoordenaars buitens beeld. Nu de Duitse jeugd is begonnen vragen te stellen aan ouders en autoriteiten, dringt ook in Nederland het besef door van een onverwerkt verleden. Dat uitgerekend Duitsland de belangrijkste handelspartner is van Nederland en er op een Handelsdagschool derhalve alle reden is deze taal te beheersen, wordt moeizaam aanvaard.
Reindert is vooral geïnteresseerd in literatuur, meer precies in Kafka. Klassikaal wordt Die Verwandlung behandeld, het verhaal van iemand die in een reuzeninsect verandert. Hij vraagt zich af waaraan hij dit te danken heeft. Zijn familie verzorgt hem een tijdje, maar wil tenslotte van hem af. Wat hem resteert, is te kiezen voor de vrijwillige dood.
Vanmiddag gaat het over het uittrekselboek Der Rote Faden, zeer bruikbaar voor je examen. De ene na de andere schrijver komt aan bod, de meeste allang dood. De blokkade in Reindert is er aanstonds. Hij wil zich op één enkel onderwerp focussen, één enkele schrijver, niet op twintig thema’s en nog meer schrijvers binnen een tijdsbestek van anderhalf uur.
Ik lust erwten, spekblokjes, rookworst en koolraap, maar geen erwtensoep.
Langzaam drijven zijn gedachten naar het ouderlijk huis. De vraag dient zich aan, of Moeder zijn gehannes in bed al heeft aangetroffen. Nooit maakt hij zijn bed zelf op. Hierover klaagt Moeder geregeld, maar ingeval hij het een keer wel doet, toont ze een diep wantrouwen: wat is hier aan de hand? De tijd suddert voorbij. Om half vier staat hij onder het dak van golfplaten bij zijn brommer. Hij heeft de hele dag niets gegeten, al zijn er boterhammen in zijn tas. Het hoost en zijn regenpak ligt thuis, in de garage. Hierdoor is hij de laatste die nog in het hok staat. Onbespied, neemt hij de bevuilde onderbroek uit zijn tas. Wat ermee te doen? Hij smijt het ding op de bagagedrager van een fietswrak dat hier al tijden staat.
Ik zet geurvlaggen uit. Ik ben knettergek.
Lange ritten op een brommer nodigen uit tot dagdromen. Het zingen van de motor is als Zen. De wegen in de polders zijn recht, netjes afgezoomd met sloten en bermen waar vaak bomen zijn geplant. Reindert houdt van deze voorspelbaarheid, resultaat van een 17e-eeuwse tekentafel, de geldschieters van Amsterdam die voortaan liever in land dan in de riskante scheepvaart investeren. Hij zou langs zijn oude huis kunnen rijden, maar laat het na. Dit kost hem moeite, elke keer opnieuw. Het blijft absurd, om ergens naartoe te willen en er dan langsheen te rijden, alsof je er niets mee te maken hebt.
Op een stil gedeelte van de weg zonder aanpalende boerderijen of gewone huizen, staat een auto. Deze is kennelijk tegen een boom geknald. Een oorzaak voor het ongeval is moeilijk te zien of zelfs te bedenken. Reindert remt af en stopt. Een beetje stram klimt hij van de brommer en strekt de benen. Waarom is hier niemand? Het is een kleine personenwagen met twee deuren. De voorkant is verwoest door de boom waarvan de bast is afgescheurd.
Hij trekt een portier open en kijkt. Er ligt veel glas, maar bloed is niet te zien. Zijn oog valt op de radio is het midden van het dashboard. Eigenlijk is hij niet van plan iets weg te nemen. Het is meer dat hij aan de radio wil zitten, een paar knoppen ronddraaien, testen of het ding werkt. Tot zijn verbazing is dit het geval. Zou het wat zijn voor Vaders auto? Gewoon een geschenk, dat straks naast zijn etensbord ligt. Buiten de auto kijkt Reindert even rond. Nog steeds regent het en niemand laat zich zien. Dan duikt hij in de wagen en sloopt met geweld de radio uit het dashboard.
Thuis is niemand. Henny zal nog op haar school zijn. Vader zit de uren uit in de Secretarie. Moeder mankeert in het interieur van de woonkamer, zoals je een grote plant of een kastje ineens kan missen. De tafel is opgeruimd. De kastdeur is op slot en de sleutel ontbreekt. Er staat daar niets bijzonders, maar niemand mag er zomaar in.
Zijn eerste gang is niet naar zijn kamer, maar terug naar de garage. Hier haalt Reindert de schoolboeken uit zijn tas, snuffelt eraan en ruikt geen sporen van urine. Hij vindt een goedkope balpen die hij in zijn broekzak steekt. Dan trekt hij het deksel van de vuilnisemmer en schudt zijn tas leeg. Plastic zakjes met halve en hele boterhammen, sommige groen van schimmel, getuigen van onregelmatig eten en aversie tegen bepaalde soorten beleg. Hij bedekt zijn afval met een slordige krant, sluit de bak en zucht.
In de garage staat de auto van Vader, een recent aangekochte BMW. Hiervan zijn slechts de contouren te zien, want over de wagen is een laken gedrapeerd, of eigen twee lakens die door Moeder aan elkaar zijn genaaid. Dit herinnert Reindert aan het onderlaken in zijn bed. Snel brengt hij zijn tas in orde, neemt de eerder uit het wrak gesloopte autoradio ter hand en betreedt opnieuw de woning. In de woonkamer blijkt ineens Henny te zitten. Ze kijkt op, ziet de radio in zijn handen, maar reageert niet.
Het is fris in zijn kamer. Het raam mag gesloten zijn, het lijkt erop dat dit lang heeft open gestaan. De verwarming is stijf dichtgedraaid. Zijn bureau is een bende, net als zijn bed. Hier is niemand geweest, of Moeder heeft het bewijs willen veiligstellen voor een confrontatie. Reindert besluit het erop te wagen. Een reeks snelle handelingen volgen elkaar op. De linnenkast in de ouderlijke slaapkamer opentrekken, er een laken uitnemen, terug naar zijn kamer de deur sluiten.
In militaire dienst leren ze je een bed op te maken. Wie knoeit, krijgt straf. Wat verbeelden die lui zich eigenlijk?
Reindert rukt de oude lakens van zijn bed, keert het matras ondersteboven, ontvouwt het verse laken en bevestigt het met enige moeite. Het bovenlaken en de deken smijt hij er rommelig op.
Gewoon in de wasmand gooien. Wat moet je anders?
Deze staat in de doucheruimte en is leeg.
In de machine dan maar? Weet ik veel. Godverdomme. Alsof ik een kleuter ben.
Zonder zich te haasten, daalt hij de trap af, het bevuilde onderlaken in zijn handen.
Henny mag denken wat ze wil. Ze zal niet proberen me tegen te houden.
De wasmachine staat in de garage. Nooit eerder maakte Reindert eigenhandig gebruik van het apparaat.
Klep open, laken in de trommel, klep dicht. Zeep erin. Reindert doet maar wat, maar let wel op de temperatuurinstelling: 40 graden moet genoeg zijn.
Op hoop van zegen schakelt hij de machine aan. Minutenlang blijft hij staan, om te voorkomen dat iemand binnenkomt en de stroom alsnog uitschakelt.
Henny zal horen wat haar broer uitvoert, maar ze komt niet opdagen. Reindert verlaat tenslotte de garage, betreedt opnieuw de hal en bestijgt de trap. Eenmaal in zijn domein, sluit hij de deur en steekt een sigaret aan.
Moeder is naar de therapeut.
Dit feit dringt ineens tot hem door en meteen weet hij dat het nog zeker een half uur duurt voor zij terug kan zijn. Een geruststellende gedachte. Hij gaat er maar eens bij zitten.
Eens per week worden haar armkoppen gemasseerd tegen wat zij noemt stekende pijnen. Krukkende wagens lopen het langst.
Dit mag zo zijn, er is geen sprake van dat Moeders activiteiten van naaien en breien aan de tafel in de woonkamer afnemen, laat staan stoppen. De therapeut woont in de stad, dus mogelijk combineert Moeder het bezoek met boodschappen: knotten wol, draadgaren, een nieuwe rits of mogelijk wel drie.
Reindert neemt de autoradio ter hand en besluit dat hij er pas iets over zal zeggen ingeval Henny erover begint. Zonder accu of transformator is het ding waardeloos.
Ik kan hem verkopen. Voor pak weg 20 gulden?
Als een herbivoor herkauwt hij de gebeurtenissen van de dag. In de schoolpauze ging het over de toekomst. Wat te doen met het straks behaalde diploma? Reindert luisterde voornamelijk. Van een toekomst droomt hij nooit. Elke dag is er een en veel meer dan dat is het niet. Er is geen doel, geen strategie, geen ambitie. Er is vooral vermoeidheid, lamlendigheid, de wens in bed te kruipen en te slapen. De klas kreeg een proefwerk Duits terug, een week of eerder gemaakt. Reindert werd overgeslagen, want tijdens het beoordeelde proefwerk zat hij her of der in een koffieshop, een rottig pand in de krochten van de oude binnenstad. Hij houdt ervan op de kade te staan van de Kooltuin, een kromme steenoude gracht, afgezoomd met hopeloze panden, afbrokkelend langs de waterrand. Het zal de geschiedenis zijn van de stad, het terugwerpen in een tijd waarin de Spanjaarden buiten de stadsmuur lagen te wachten tot ze konden binnentrekken om te plunderen, verkrachten en moorden. Vlakbij de toegangsbrug naar de stad staan restanten van een oude stadspoort. Vaak heeft Reindert zich afgevraagd wat er in de gracht te vinden zal zijn uit die dagen, beter nog wat de funderingen van de stokoude panden verbergen. Onder hem slaat een deur dicht: Moeder is thuis.
Tijdens de maaltijd gebeurt niets van enig belang. De ouders eten een broodmaaltijd. Voor Henny en Reindert staat opgewarmde prak klaar, compleet met een kleine gehaktbal. Eenvoudiger zou zijn om in de avond gezamenlijk de warme maaltijd te gebruiken, maar Vader houdt vast aan zijn levenslange gewoonte om warm te eten rond het middaguur. Hiervoor komt hij thuis van kantoor.
Reindert zegt niets over de schooldag. Hij neemt helemaal geen deel aan het gesprek. Er is al genoeg gezegd, wat hem betreft. Bij thuiskomst van Moeder ontbrandde meteen onenigheid over de wasbeurt van Reinderts laken: waar haal je het lef vandaan? Ik heb gisteren gewassen en vanmorgen de was opgevouwen in de kast. Je bent toch niet in onze slaapkamer geweest, mag ik hopen?
Reindert heeft een interessant antwoord klaar.
“U heeft mijn bed overgeslagen! Daarom heb ik het zelf maar ververst. Kan ik vast wennen aan wat mij in militaire dienst staat te wachten”.
Moeder is met stomheid geslagen. Reinderts bed overgeslagen?! Dat is welhaast onbestaanbaar. Toch aarzelt ze, want nooit eerder haalde Reindert zelf lakens van zijn bed. Dit zal toch een reden hebben. Hiermee is het gevecht eigenlijk ten einde.
Reindert eet, drijft weg op eigen gedachten en kijkt af en toe naar buiten, over de dorpsstraat.
Al heb ik hier bijna 10 jaar op school gezeten, ik ken maar weinig mensen, dan nog van mijn eigen leeftijd.
In al die jaren voelde hij nooit aandrang kinderen uit het dorp beter te leren kennen, mee te doen met hun spelletjes of sportdingen. Klasgenoten met wie hij wel omging, wonen allemaal in de buitengebieden. Deze contacten zijn verwaaid, door verschillende schoolkeuzen uiteengeslagen. Zijn oude vrienden opzoeken, laat hij achterwege uit schaamte over wat hij beschouwt als zijn sociale degradatie. In de polder geldt een ongeschreven maar strikte sociale hiërarchie. Je hebt dorpers en boeren. De eersten kijken neer op de landwerkers. Binnen de boerenstand is de rangorde nog benauwender. Landeigenaren gaan voor pachters, akkerbouwers wanen zich boven tuinders. Veeboeren denken in aantal hectaren en koeien.
Plichtmatig kauwend, kijkt hij naar buiten, ziet gestalten komen en gaan, maar herkent niemand.
Plotseling vraagt hij aan Moeder: “Hoe was het bij de therapeut?”
In de avond zit hij boven in zijn kamer, op een simpele stoel aan zijn bureau. Links van zijn benen een enkel kastdeurtje, waarachter twee ruimten gescheiden door een plank. Te rechter zijde zijn drie laden. In de bovenste liggen pennen en potloden, een passer die hij op de nieuwe school niet meer nodig heeft. In de tweede lade liggen blocnote en losse aantekenvellen door elkaar, een wirwar van schoolnotities, ideeën voor verhalen, commentaren op gelezen boeken die nooit op een examenlijst zullen staan. Hij zucht, pakt de autoradio en weegt deze in zijn hand. Wat hiermee te doen? Vader zal er geen in zijn auto monteren. Er zit wel een antenne op de achterkant van de auto, zelfs elektrisch verzonken, maar Vader wil geen radio. Een toelichting hierop blijft uit en op een of andere manier heeft verder vragen geen zin. Uit de garage komen slijpende geluiden, van metaal op een draaiende steen.
Vader scherpt een kapmes en komt er dadelijk het huis mee in. Hij hakt Moeder het hoofd af en kan Henny juist grijpen voor ze de trap op kan vluchten. Ik open het raam en wacht af tot ik zal moeten springen. Hoe dan ook ben ik de enige die zal ontkomen. Vader gaat naar de gevangenis en daarna naar een gesloten kliniek. Ik kan voortaan doen en laten wat ik wil.
Voorlopig gaan de slijpgeluiden door. Om hieraan te ontkomen zet Reindert zijn eigen radio aan. Het is een mooie platte stereo van Loewe, verdiend met werk voor een plaatselijke fruitteler. De radio is gekocht bij een groothandel die bij nader inzien alleen bedoeld is voor ondernemers. Je moet een speciale kaart hebben. Toch kwam Reindert binnen en vertrok met een aanwinst voor gereduceerde prijs: het stond in de krant, zonder kleine lettertjes. Werken voor Vader gebeurt niet meer. Vader bezit ondanks zijn kantoorbaan nog wel land, maar vraagt Henny noch Reindert hem te helpen. Zo leeft ieder meer dan ooit in zijn eigen wereld.
Het lawaai in de garage houdt op. Alert wacht Reindert af. Hij heeft zijn schoenen aangetrokken en zijn jas ligt klaar om desnoods door het raam te vluchten.
Een jas is handig: waar zal ik gaan, zo laat in de avond?
Maar Vader komt weliswaar het huis binnen, maar niet de trap op. Hij sluit de deur van de woonkamer achter zich en daarna is het stil. Minutenlang blijft Reinderts blik rusten op zijn radio, de verlichte schaalverdeling waarop je kan aflezen welk station binnenkomt.
“Als we maar niet behoeven mee te genieten”, heeft Moeder hem toegesproken toen hij zijn wonder van techniek op de eettafel demonstreerde, “zodra we er last van hebben, nemen we hem in beslag”.
Omdat ze toch ergens begreep dat haar woorden weinig indruk maakten, voegde ze er alvast aan toe: “Of ik schakel gewoon de stroom af, dan zit je maar in het donker”.
Haar blikken van afgunst ontgingen Reindert niet. Eenmaal in zijn kamer kon hij erom lachen, maar toch leek de glans van zijn aankoop een beetje verdwenen.
Hij schudt zijn hoofd alsof hij vervelende vliegen verjaagt. Zijn ogen worden getrokken door de gestalte van Vader die in de achtertuin verschijnt.
Vader is gek geworden van het kantoorleven en zet de elektrische zaag in de struiken.
Hij staat op, opent het raam en wil een sigaret aansteken. Roken is hem verboden, al helemaal in huis, maar wat zou het? Vader staat in de achtertuin. Reindert volgt zijn bewegingen nauwgezet.
Er wonen leraren en boekhouders om ons heen. Wat zullen die van ons vinden?
Alsnog steekt Reindert een sigaret aan. Hij ziet dat Vader een thermometer aan de buitenmuur van de garage wil bevestigen. Hiertoe heeft hij een metalen plaat gezaagd tegen de regen. Materiaal is er genoeg: onder de werkbank in de garage liggen spullen die zijn overgebleven van de bouw van het huis. Reindert blaast een trechter rook het raam uit, trekt zich terug tot hij nog juist kan zien wat er gebeurt. Het valt hem op dat Vader kiest voor de hoogte die past bij zijn eigen ogen: kleinere huisgenoten zullen op een verhoging moeten staan om de meter nauwkeurig af te lezen. Ineens ziet Vader zijn zoon staan. Voor terugtrekken is het te laat. Beiden steken halfslachtig een hand op.
We konden het samen doen, Vader. Maar je vraagt niets en ik bied niets aan.
De gedachte veroorzaakt geen somberheid of verdriet, eerder een gevoel van leegte en volstrekte overbodigheid.
Hij heeft mij nergens meer voor nodig. Onze ouders wachten tot Henny en ik het huis uitgaan. Hun huis. We zijn niet langer nodig. We worden gedoogd. We vormen geen gezin maar een kosthuis.
Deze vreugdeloze vaststelling brengt hem naar een verkeersongeval dat hij ooit zag.
Ik fietste door de polder en werd ingehaald door een personenauto. Deze raakte in een slip vanwege de vette klei die van tractorwielen was gevallen. De auto begon te zwabberen, hoekte ineens naar rechts en sloeg op een forse boom, om meteen terug te springen.
Hij bemerkt dat het zweet hem op het voorhoofd staat. De sigaret met zijn scherpe rook staat hem ineens tegen. Het scheelt weinig of hij opent het venster om de peuk het raam uit te werpen. Met tegenzin verlaat hij zijn kamer, om de sigaret in de badkamer onder de kraan te houden. Het natte restant verdwijnt in het afvalbakje.
Het was net zo’n situatie als bij de auto waaruit ik de radio heb gesloopt. Er moet een verband zijn, maar wat?
Haarscherp ziet hij het ongeluk voor zich.
Ik zag meteen dat die man dood was. Zijn hoofd zag er niet uit van de klap tegen het stuur of de voorruit. Het kwam bij me op dat de politie kon denken dat ik er iets mee te maken had. Ze zouden mijn brommer willen controleren. Daarom reed ik door. Ik denk altijd drie stappen vooruit.
———————————————————————————————–