Monkwise

columns verhalen fotografie

DE GOEROE VAN DE KOEKFABRIEK

HOOFDSTUK IV

Binnen een maand doet Reindert maar liefst 3 nieuwe aankopen. Een vrachtwagen levert een koelkast af, splinternieuw verpakt in folie en piepschuim. De mannen helpen hem het onhandige pakket de trap op te tillen. Reindert installeert de blinkende Zanussi, steekt de stekker in het stopcontact en beluistert aandachtig de lichte zoemtoon.
Fantastisch! Nu nog vlees, kaas en bier inslaan, dat zal helemaal geweldig zijn.
De tweede aanschaf betreft een draaitafel. Tijdens een middagpauze van zijn werk loopt hij Zaandam in. Grote affiches met vrolijk lachende klanten die van alles uit de winkel sjouwen, maken melding van de Uitverkoop. Reindert schaft de goedkoopste Dual draaitafel met houten plint aan en draagt de verpakkingsdoos naar zijn werkplek.
“Wat heb je daar?”
Slijtweg natuurlijk, het oude wijf.
Reindert weet andere blikken op zich gericht, voldoende om zich in te houden en beleefd te blijven.
“Het is een elektrisch apparaat om grammofoonplaten mee te beluisteren”.
Deze volzin moet even indalen bij Slijtweg.
“Een draaitafel! Dat koopt maar raak! Mogen wij hem even zien?”
“Ik zal het even vragen”.
Reindert bukt zich, bekijkt zijn aanschaf en komt weer overeind.
“Dat zal niet gaan. Hij vindt het wel best zo, in de doos”.
Ook Reindert maakt zich schuldig aan melige grappen. Ondanks aandringen en nieuwgierige blikken, blijft de doos gesloten.
De derde aanschaf is helemaal pure luxe. Na een hele vakantieweek van kantoor te hebben besteed met werk bij een fruitboer waarvan hij nooit de naam zal kennen, beschikt Reindert over wat extra inkomsten. Anderen gaan naar Londen of de Ardennen, Veemus zelfs naar een Grieks eiland. Hij maakt hiervan melding alsof hij wil zeggen: dit kan wanneer je goed je best doet.
Reindert koopt een draagbare TV, een roomwitte met een lange schuifantenne.
Ademloos kijkt hij een hele avond naar programma’s die al jaren worden uitgezonden, maar door het embargo van Moeder op tv kijken nieuw voor hem zijn. De hele Top-40 voor popmuziek kan hij zien, daarna een politiefilm met het nodige geweld en een vleugje romantiek. Tot besluit is er een reportage over linkse Duitse activisten. Van de Palestijnen hebben ze geleerd hoe je een bank moet overvallen, maar dit is slechts bedoeld om kwaadaardiger gedrag te financieren. Politici en zakenlui zijn hun moorddadige doelwitten. Hoe kon het in het naoorlogse Duitsland zo ver komen?
Uitgeput door zoveel indrukken, valt Reindert gekleed in slaap. Met een schok ontwaakt hij de volgende morgen om zonder ontbijt naar de stad te snellen en vandaar de trein naar het werk te nemen. Hij is een kwartier later dan gewoonlijk en het is in de coupe te merken: er zijn meer mensen dan gewoonlijk.

Tijdens een theepauze spreekt Veemus in de groep over prestaties en promotie.
“De hoge posities worden ingenomen door mensen die van de hoed en de rand weten. Daarom zijn juist zij op die posten terechtgekomen”.
Reindert neemt de tijd om de cirkelredenering tot zich te laten doordringen. Deze klinkt hem in de oren als: de aarde is plat, kijk maar naar buiten.
Ergens klopt er iets niet, maar wat?
Meneer Moet heeft eveneens zijn bedenkingen. Het gesprek boeit hem trouwens niet echt. Na zoveel jaren dienstkloppen, weet hij allang dat gesprekken als deze nergens op uitdraaien, behalve dat de pauze voorbijgaat. Het is meer dat hij het aan zijn stand verplicht acht om te reageren.
“Niet iedereen kan directeur worden”.
De chef kent het klappen van de zweep. Meneer Moet heeft een functie die in elke groep nuttig is: na hem houden de anderen hun mond.
“Maar we streven er wel naar”.
Veemus weet ook dat meneer Moet nergens anders heen kan. Om van baan te veranderen, is de man te oud. Daarbij wordt hij belemmerd door medische beperkingen. Tot slot is meneer Moet op onnavolgbare wijze onmisbaar: alleen hij kent het hele stratenplan van Amsterdam uit het hoofd en daar zijn veel winkels om te bevoorraden.
“Het is vooral voor onze jongere collega’s bedoeld”.
Desondanks ervaart de chef de relativering als storend.
“In ons hart willen we allemaal directeur worden”.
Reindert kijkt de groep rond. Veemus directeur? Koos Slijtweg in een roodlederen fauteuil achter een massief houten bureau? Tot uw dienst, meneer Slijtweg!
Hij valt een ogenblik uit zijn rol en grijnst.
“Nou, niet dan­?!”
Veemus raakt in zijn wiek geschoten. De groep pikt de sfeer op en wordt stil. Je kan zeggen dat ieder zijn best doet er niet te zijn in de hoop dat iemand anders als zondebok achterblijft. Reindert voelt welke kant het uitgaat en probeert alsnog buiten schot te blijven.
“Natuurlijk. Ik zal mijn best doen, als je dat bedoelt”.
Maar de chef neemt er geen genoegen mee.
“Dat mag ook wel. Ik zie er de laatste tijd niet alles van, bij jou”.
Drift rijst op in Reindert. Hij antwoordt met een simpele berekening.
“Verkade heeft 2 of 3 directeuren. Zeg, dat zij vandaag allemaal opstappen. Alleen al hier aan tafel zijn we met 8. Hoe moet dat dan?”
Er valt weinig tegenin te brengen, maar het verbetert de stemming niet. De peptalk van de chef is mislukt. Na nog wat gezever over jassen in de kantine en te weinig bijeenkomen tijdens de lunch, wordt de bijeenkomst opgebroken. Collega Spijkermast schuift neer op de stoel tegenover Reindert.
“Als je hier wilt blijven werken, mag je een beetje op je woorden letten. Je zal niet de eerste zijn die er uitvliegt”.
Zogenaamd als onderdeel van het werk overhandigt hij Reindert een stapel papieren en vervolgt zijn waarschuwing.
“Geef Veemus geen aanleiding, of je zal het bezuren”.

In de avond gaat Reindert naar het huis van zijn ouders. Het vorige bezoek is alweer een maand geleden. Een grappig verhaal over toekomstig directeurschap van Verkade zal er wel ingaan.
Vader zal het herkennen en begrijpen. Samen kunnen we lachen om zoveel onzin.
Onderweg in de bus raakt hij in een filosofische stemming. In zijn hoofd draait de film waarin Veemus zijn ondergeschikten bier en worst voorhoudt Haarscherp verschijnen de gezichten van Slijtweg, De Rooy, Moet, Jujube en de anderen op zijn netvlies. Het komt hem voor dat de meeste van hen onderling verwisselbaar zijn. Naarmate hij erover nadenkt, wordt hem iets duidelijk.
Op kantoor zit geen enkele mogelijke vriend of zelfs maar kennis voor mij. Ik ben een werkende toerist.

Pa Reindert is bezig op de bovenverdieping, meer precies in de voormalige kamer van zijn zoon. Terwijl Reindert toekijkt, staat Vader op een trapje met een apparaat om behang los te stomen. Het werk vordert uiterst langzaam, want het behang is van een solide kwaliteit. Op de plek van Reinderts bed staat nu een werktafel met spullen om foto’s af te drukken.
Ik had gemakkelijk mijn eigen bed kunnen meenemen. Ze zullen het aan de straat hebben gezet.
Verder valt op, dat de gordijnen zijn vervangen door een rolsysteem van zwart plastic.
“Ik wilde dat je wat minder gaatjes had geboord”.
Reindert ziet de handen van Vader driftig en dwingend voortwerken.
Alles in zijn leven is een opdracht. Hij moet en zal nog vanavond alles afronden, al wordt het 4 uur in de nacht.
“Alle pluggen moeten eruit en met vloeibaar beton worden dichtgesmeerd. Wat een werk! En dan dat rotbehang!”
Om zijn aanwezigheid enige betekenis te geven, reageert Reindert.
“U heeft het boekenrek zelf aan de muur bevestigd. Ik heb in dit huis geen enkel gat geboord. Ik moest immers van de nieuwe boormachine afblijven”.
Zo is het maar net. Een ogenblik komen Vaders handen tot stilstand. Reindert houdt ze nauwlettend in de gaten. Hij is van Vader weinig geweld gewend, maar houdt er altijd rekening mee. Een antwoord blijft uit en Reindert voelt aan dat het beter is op te stappen. Hij wendt zich af en verlaat de kamer om de trap af te dalen. In de woonkamer is niemand.  Wel prijkt op tafel een schaaltje chocolaatjes. Reindert steekt er een achter zijn kiezen en twee in zijn jaszak. Even later loopt hij op straat naar de bushalte. Het bezoek heeft ongeveer een kwartier geduurd.

Het wordt zomer en iedere morgen is het allang licht voor Reindert in de trein zit. Van elke rit moet hij het kaartje zorgvuldig bewaren om voor reiskostenvergoeding in aanmerking te komen. Eenvoudiger was geweest hem een abonnement te verschaffen, maar dit schijnt pas na een jaar mogelijk te zijn. Bij vroegtijdig ontslag zou iemand het abonnement gewoon kunnen blijven gebruiken. Verkade is wel goed, maar niet gek.

Tijdens de middagpauze zit de kantoorploeg buiten in het gras om een beetje zonlicht te vangen. Chef Veemus blijft binnen, in de kantine aan tafel met andere leidinggevenden. Meestal spelen ze na de lunch een spelletje kaart. Reindert heeft het druk met inkomende telefoontjes van winkeliers die een verkeerde bestelling hebben ontvangen. Met deze ervaring is hij naar de chef gestapt om te informeren of er enige controle op de belading van de vrachtwagens plaatsvindt.
“Ik zal het navragen.”
Reindert houdt aan.
“Het lijkt namelijk steeds op bepaalde routes te gebeuren”.
“Ja. Ik heb je gehoord”.
Met een onbevredigd gevoel keert hij terug naar zijn stoel en de telefoon.
Gewoon een keer de Afdeling Expeditie binnenstappen en informeren wie de routes in Den Haag en Tilburg behandelt. Antwoord zal je niet krijgen, maar ze weten dan wel dat erop wordt gelet. Wat kan het mij eigenlijk schelen.

Het buiten zitten tijdens de middagpauze bevalt hem maar matig. Je wordt uitgenodigd om een geplande vakantie te bespreken of maakt ongewild deel uit van een clubje dat schunnige opmerkingen maakt naar jonge vrouwen die ergens in de gebouwen aan een productielijn zullen werken.
Hij voelt de zon op zijn gezicht en wenst dat iedereen zal oplossen in het luchtledige. De herinnering aan het land van Vader dient zich onmiskenbaar aan. De voldoening aan het einde van een werkdag omdat je weet wat je hebt gedaan.
Het gevoel van gelijkwaardigheid omdat je allemaal hetzelfde werk doet, dezelfde ontberingen ervaart. Misschien bestaat dat alleen in mijn hoofd, omdat ik de zoon van de baas was.
“Willen jullie mijn nieuwe aanwinst zien?”
Zelfs een kwartier ongestoord op een grasveldje liggen, is teveel gevraagd. De collega’s komen al overeind en je kan moeilijk als enige achterblijven. Ze volgen Koos Slijtweg naar de fietsenstalling, een eenvoudige overkapping langszij een gebouw. Koos heeft een nieuwe brommer, een zeegroene Honda. Niemand mag eraan komen, maar Koos wil het motorgeluid wel even laten horen. Feilloos springt de kwieke viertakt aan.
“Mooi, nietwaar?”
Reindert knikt goedkeurend, meer omdat hij zelfs Koos iets gunt dan omdat een Honda op zijn sympathie kan rekenen. Met de ooit door hem bereden (maar kwijtgespeelde) Duitse machine kan een Japanse brommer zich onmogelijk meten. Hij slaat Koos vriendschappelijk op de schouders en raadpleegt en passant zijn horloge. Nog twee minuten en de pauze is voorbij.
“Verkade mag blij zijn met jou, Koos. Misschien word je ooit directeur, dan hoop ik dat je nog eens aan mij zal denken”.
Als laatste loopt hij terug naar kantoor, waar de zon wordt ingeruild voor TL balken aan het plafond.

Tot zijn verwondering wordt Koos binnen een paar weken na dit gesprekje een nieuwe baan aangeboden. Voortaan mag hij zich bezighouden met zogeheten calculaties. Hier hoort ook een nieuwe chef bij, een kopie van Veemus. De chefs resideren in een soort stereo opstelling aan de weerszijde van het gangpad. Koos lijkt herboren. Zijn vingers razen over de telmachine, glijden langs voorbedrukte staten en overlegt op luide toon. Maar liefst 70 gulden bruto in de maand gaat Koos erop vooruit. Wel wordt verwacht, dat hij een net jasje aantrekt, want soms moet hij verantwoording afleggen bij de directie.
Reindert gaat zijn eigen gang. Vroeg in de morgen verzamelt hij de klachtenbriefjes, door vertegenwoordigers van het bedrijf op zijn tafel gedumpt. Deze moeten worden omgezet naar orderformulieren met retourkolom. Formeel moet hij beoordelen of de klacht terecht is, maar dit is flauwekul: de klant heeft altijd gelijk. Om deze reden parafeert Reindert alles blindelings. Wel registreert hij ongevraagd welke winkelier hoeveel klachten indient en in welke frequentie. Onder zijn handen groeit een controlesysteem dat geen chef meer nodig heeft. Gesteld dat het bedrijf rationeel zou zijn.
Eerdere raadgeving van Spijkermast is nauwelijks tot hem doorgedrongen. Met het mooie zomerweer draagt hij kleurige overhemden, gemaakt in India, verkocht op de markt. Met zijn borende blikken wekt hij de indruk een maharadja te zijn, de Goeroe van de Koekfabriek. Maar een goeroe is niets zonder volgelingen.

De enige met wie Reindert na verloop van tijd persoonlijk omgaat, is Jan de Rooy. Deze is boomlang, iets jonger dan Reindert en vrijpostig zonder dat iemand dit als hinderlijk ervaart.
Wordt verderop in de kantoortuin wegens een verjaardag gebak gegeten, dan roept Jan over de hele afdeling heen.
“Ah! Gebak! En wie krijgt er weer niks?”
Met Jan rijdt Reindert een keer naar de zuidelijke pier van IJmuiden.
“Let op. Ik rijd zo hard dat de stenen uit de straat komen.”
Het gaat werkelijk afschuwelijk snel op zijn Kawasaki. Tranen strepen een beek tot achter Reinderts oren. Op zijn Kreidler is hij wel iets gewend, maar dit is van een andere orde.
Ze staan een poosje bij de zeekant. Enkele bezoekers staan te vissen met zeer lange hengels.
“Ze werpen tot op de rand van de territoriale wateren”.
De strandpaviljoens zitten vol vrijgestelden. Reindert heeft moeite zijn afgunst hierover te verbergen. Hij realiseert zich het risico hierdoor loslippig te worden, dingen te zeggen waar je later spijt van kan krijgen. Veel tijd hiervoor is er niet.
“We moeten terug! Als de sodemieter naar de theelichten!”
Jan kan zo hard niet rijden, of ze arriveren toch te laat op het werk. Tien volle, tien luizige minuten. De dag is gered.

Reacties zijn gesloten.