Monkwise

columns verhalen fotografie

STENEN VAN DE VESTING

HOOFDSTUK V

INJECTIENAALDEN

Ongeduldig wacht Remy tot het ratelen van Moeders naaimachine een ogenblik ophoudt.
“Had u dat niet eerder kunnen bedenken? Je waait zowat van de weg af”.
Voor hem ligt een uitgebreide lijst van boodschappen die hij in het veendorp zal moeten halen.
“Zo erg is het toch niet”.
Moeder kan het weten. Ze is deze dag nog geen minuut buiten geweest.
“Je hebt de hele middag de tijd. Ik moet voor het weekeinde deze jurk nog afmaken. Dat gaat langzaam op zo’n oude machine. En je weet, hoe beroerd ik me voel. Ik kan geen zware tas aan mijn armen verdragen”.

De kwestie is bekend. Moeder heeft pijnlijke armen. Zodra er iemand in haar buurt komt, trekt ze een lijdend gezicht en steunt beschaafd maar hoorbaar. Verder niets, alleen maar een geluid van steunen. Twee keer per maand brengt Vader zijn vrouw naar een kwakzalver in de provincie. De man zou over wonderbaarlijk helende krachten beschikken. Pijnen masseert hij gewoon uit je lijf, gezwellen verdwijnen als sneeuw voor de zon. Zelfs tegen ingegroeide en ontstoken teennagels heeft hij een probaat middel: de befaamde fistelpotten, nog bekend uit de tijd dat heksen werden verbrand. Moeder blijkt een hardnekkig geval. Sinds kort geeft Vader eigenhandig injecties. Deze vaardigheid schijnt hij op een verloren middag in het ziekenhuis te hebben geleerd.
Remy wil er het fijne niet van weten. Alleen al de aanblik van de verchroomde spuit en de set bijbehorende naalden maken hem bijkans misselijk van angst.
“Geef dat lijstje nog eens hier”.  
Moeder buigt zich over het met de hand beschreven velletje waarop de boodschappen nauwkeurig zijn aangegeven. Per artikel schat zij in hoeveel elk artikel zal kosten, telt de bedragen op en doet een afgepaste hoeveelheid geld in een aftandse portemonnee, speciaal bedoeld ingeval Remy of Henny erop uit worden gestuurd.

Even later sleurt hij zijn fiets tegen de dijkhelling op. Hij vervloekt de harde westenwind die zijn zijtas tegen de spaken doet ratelen en beult naar zijn bestemming. Het eerste deel van de afstand draait hij puur op woede. Ter hoogte van het oude watergemaal met z’n diepe betonnen uitwateringsput begint hij zijn spieren te voelen. De plek markeert ongeveer het midden tussen huis en veendorp.
Altijd ben ik de sigaar. Mijn hele vrije middag verpest. Altijd weer die verdomde boodschappen. Ik lijk wel een meid.
Jong geleerd is oud gedaan. Remy kan kankeren als de beste. Als om zichzelf te kwellen, reconstrueert hij het beeld van Moeder met haar balpen en het afgepaste geld zo nauwkeurig dat hij hoofdpijn voelt opkomen.
Ze is bang dat ik het geld zal verliezen. Of in ieder geval dat ze het zicht erop kwijtraakt, ik er misschien een rol drop voor mezelf van zal kopen. Wat geen slecht idee is trouwens.
Hij schraapt zijn keel en spuugt met de wind mee van zich af. Taferelen van eerdere missies rijzen spontaan in hem op. Er heeft wel eens te weinig geld in de beurs gezeten. De visboer zoekt een kwartier naar een kleiner exemplaar dat met het aanwezige bedrag in overeenstemming is. Intussen moppert hij tegen andere klanten. Dit kleinste visje belandt naderhand op Remy’s bord.

Bij de groenteboer stapt hij af en zet zijn fiets tegen kisten die voor de gevel zijn opgestapeld. Altijd vindt de middenstand een weg om openbare ruimte in te nemen. De winkel is klein en slonzig. Het armzalige interieur wordt gedomineerd door een massief metalen machine. Hierin kunnen klanten verse kriel laten schillen. Achter de lage toonbank staat de bazin. Ze knoopt juist haar fleurige schort voor. Remy groet haar stroef.
“Dag”.
Gelaten wacht hij tot de vrouw klaar is met haar kleding. Ze denkt na over een antwoord.
“Hallo harde werker, ben je weer aan de beurt op je vrije middag?”
Remy haalt zijn schouders op en werpt een blik door de half openstaande schuifdeur achter de vrouw. Vanaf die plaats klinkt lawaai van een klein kind. Hij wacht op een kleine pauze in het gekrijs en leest met tamelijk luide stem in gedoseerd tempo het boodschappenlijstje voor.
“Krop sla, kilo niet al te rijpe tomaten, kilo bananen idem dito en anderhalve kilo spinazie zonder zand, anders liever andijvie”.
Het meeste zouden we zelf kunnen verbouwen. Waarom gebeurt dit niet? Ik deed er beter aan pakjes zaaigoed te kopen.
De vrouw doet overal kranten omheen en stouwt de tas van haar jonge klant stelselmatig vol. Dit gaat geroutineerd.
“Geef me je briefje even, dan schrijf ik de prijzen erbij”.
Ze knipoogt naar Remy en krijgt nu toch haast omdat het kind in het achterhuis blijft jengelen.
“Je moeder ziet nu eenmaal graag wat ze voor de spullen betaald, is het niet?”

Het volgende adres is de tabakshandel voor een doos sigaren merk Agio Gouden Oogst. Daarna staat hij bij de kruidenier op de Dam. Als terugweg neemt hij beter een lagergelegen straat, waar een melkhandel is. Voor Moeder moet er pitjeskaas komen en voor algemeen gebruik twee flessen yoghurt.
“Denk erom, dat je de melkboer op de gracht neemt hoor”.
Moeder heeft voor de zoveelste maal gewaarschuwd.
“Even voorbij de Dam is er ook één, maar die is schandalig duur”.
Met de spinazie tussen zijn snelbinders, een bomvolle fietstas en een tweede tas in zijn hand, fietst hij de straat af. Even overweegt hij naar huis te gaan, maar het vooruitzicht op nieuwe klusjes weerhoudt hem hiervan.
Eerst maar naar de vuilnisbelt.
Vlak voor de steile brug aan het begin van het dorp is een onooglijke afslag. Wanneer je niet op de hoogte bent, ga je er gemakkelijk aan voorbij. Hier staan een stuk of tien bescheiden woningen. Remy heeft geen idee wie hier onderdak vinden en het boeit hem geen bal.

Met de wind deels in de rug bereikt hij spoedig de overgang van bebouwing naar weilanden en rietveld. Het veenlandschap wordt doorsneden door onregelmatig uitgegraven sloten. In vroegere tijden moeten sloebers veen hebben uitgestoken om brandstof voor de winter te hebben. Nederlanders, trots op hun eeuwige strijd tegen water, hebben in niet geringe mate zelf de problemen veroorzaakt: veen weggraven, maar geen dijken bouwen.  
Ook aan het wegdek is te merken, dat het dorp hier ophoudt. Het plaveisel van rechthoekige straatstenen maakt plaats voor een pad van gestorte sintels waarin verzakkingen en kuilen de overhand hebben. De gemeente heeft hier zogenaamde slakken van de Hoogovens laten aanrukken. Ze zijn goedkoop: voor de staalfabriek is het afval. Voorzichtig rijdt Remy verder. Je haalt hier gemakkelijk een lekke band. Bovendien rinkelen de glazen yoghurtflessen in zijn fietstas.  
Een stukje voorbij een wrakkig schuurtje van geteerde planken stapt hij af. Achter een gammele omheining van palen en ijzerdraad ligt een berg afval. Hij klapt een paar keer hard in zijn handen. Onmiddellijk stuift een troep vogels omhoog: meeuwen, kraaien en eksters, spreeuwen en klein grut. Eten is een behoefte van elk levend wezen, elke dag. Hij neemt de fiets aan zijn hand en zoekt naar de ingang van het terrein.
Metalen rijplaten overdekken een zompige brij van papier, oud roest, onherkenbare rotzooi, glaswerk en puin. Remy laat zijn fiets en tassen achter, overtuigt zich ervan dat er niemand is om hem te verjagen en begint aan een onordelijke inspectie. Hij raapt een luciferdoosje op, wrijft het plaatje aan de bovenzijde schoon tegen zijn broekspijp en steekt het bij zich.
De eerste winst is binnen. Ik ben niet helemaal voor niets gekomen.
Zijn belangstelling gaat vooral uit naar de hoek waar de vuilnis nog vers is en niet bedorven door regenval of brand. Hier strijken ook de vogels weer neer. Dieren begrijpen heel snel wat ze van de mens te verwachten hebben.
Hij schopt een pakket oude Panorama’s uiteen en bukt zich om er een paar te pakken. Thuis bij Remy zijn nooit weekbladen. Misschien omdat ze geld kosten, maar in ieder geval omdat ze naar de zin van Moeder te veel onzin bevatten: reclame, cartoons, roddels en gezever over beroemde mensen. Plaatjes en praatjes, noemt Moeder het. En er is een verborgen reden: Moeder weet dat er soms schaars geklede vrouwen in staan met nauwelijks verhulde vormen, al is het maar in reclame voor lingerie. Die wil ze niet in huis, vanwege de kinderen maar mogelijk om zorgvuldig verborgen redenen.

Remy bladert in een tijdschrift en overweegt er het middenstuk uit te scheuren. De centerfold toont een Amerikaanse Phantom II bommenwerper met z’n dodelijke uitrusting. De afbeelding zal de lezers ervan overtuigen dat de Amerikanen de oorlog in Vietnam gaan winnen. De harde wind maakt Remy het bladeren moeilijk, reden waarom hij besluit het hele tijdschrift mee te nemen.  Midden op de belt staat hij en het verwondert hem, dat deze precies zo stinkt als de vuilnisbak bij hem thuis. Hij rolt het tijdschrift op en kijkt wantrouwend langs het rijpad of er een vrachtwagen nadert. Een merkwaardige wereld is het, aan de rand van het veendorp, zo nabij zijn huis. Bij zijn weten komt niemand van zijn klasgenoten ooit op een vuilnisbelt. Ze vinden het een gore bedoening en houden zich er verre van.
Zij maken nooit zelf een vrachtwagen of schip. Hun verzamelingen blijven halfbakken of anders kopen ze de ontbrekende modellen op een ruilbeurs.
Nergens rijdt een auto of zelfs een fietser. Gerustgesteld loopt hij verder en verschuift een fruitkist om te zien of er iets van zijn gading ligt. Het oog dat hem aanstaart, behoort aan de kop van een teddybeer. Uit het onderstuk van de voormalige knuffel kruipen zwarte kevers of torren, het krioelt ervan.

Zodra hij de woonkamer binnenstapt, komt Moeder achter haar naaimachine vandaan en keert de ingeleverde portemonnee boven de tafel om. De klaagzang kan beginnen.
“Wat ben je toch lang weggebleven en waar is het kassabriefje van de melkboer?”
Remy ziet, hoe ze alle vakken van de beurs naspeurt. Hij probeert aan iets anders te denken, maar neerslachtigheid overmant hem onherroepelijk.
“Ik weet het niet, ik heb zoveel troep bij me”.
“Boodschappen zijn geen troep. Kijk eens in je broekzak”.
“Daar kan ik niet in kijken”.
Moeder kijkt een ogenblik op. Haar brillenglazen blinken in het licht.
“Bewaar die grapjes maar voor je vrienden”.
“Als het zo doorgaat, heb ik binnenkort geen vrienden meer. Ik ben altijd aan het werk”.
“Boodschappen doen, is geen werk”.

Uit de broekzak komt het briefje van de groenteboer, met bijgeschreven prijzen.
“En van de melkboer?”
“Misschien is het weggewaaid. Er staat zoveel wind”.
Plichtmatig keert hij zelfs zijn jaszakken om en loopt uit eigen beweging naar zijn fietstas om nog eens op de bodem te kijken. Met lege handen keert hij terug.
“Dat wordt weer moeilijk rekenen. Het is met jou altijd hetzelfde liedje. Nooit doe je iets helemaal goed, altijd laat je wel ergens een steek vallen. Wat ruik je raar trouwens”.
Ze draait Remy om zijn as, maar kan niets aan zijn kleding ontdekken.
“Ik heb hard gefietst. Het zal zweet zijn”.
Moeder werpt haar zoon een onderzoekende blik toe en besluit de rekening te reconstrueren. Verplicht blijft hij er bijstaan en voelt doffe drift opkomen.
Had de boodschappen dan zelf gehaald.
Hij volgt nauwlettend de handen van Moeder, haar bewegingen en mompelende geluiden die in bedragen worden omgezet.
“Ik snap er geen snars van”.
De rechtbank is klaar met het onderzoek.
Moeder legt haar balpen neer. Remy is klaar voor het vonnis.
“Hoeveel is er nu weer te weinig?”
Zijn vraag klinkt moedeloos.
Ik had beter nog wat kunnen wegblijven of anders een banaan opeten.
“Er is deze ene keer helemaal geen geld te weinig”.
Moeder spreekt de woorden met evenveel tegenzin uit ingeval zij een manco had vastgesteld. Het ergert haar gewoon dat er iets bestaat waarvoor geen verklaring is.
“Er is drie gulden te veel, dat is juist het idiote! Als jij de bonnetjes nou gewoon bewaard had, dan kon ik zien waaraan dat ligt. Nu moet ik er maar in het wilde weg naar raden!”
Stilte valt, maar juist dan draaien de denkmachines harder.
“Misschien heb ik je te veel geld meegegeven! Dat zou ook zomaar kunnen”.
Moeder laat haar zoon opnoemen wat hij bij de verschillende winkeliers heeft uitgegeven, met welke geldstukken er is betaald en wat hij heeft teruggekregen. De theorie van het te veel meegegeven geld, valt uiteen. Er zit niets anders op dan te concluderen dan dat hij de kaas gratis heeft meegekregen.
“Die heb je toch niet gestolen, hoop ik?”
“Waarom zou ik?”
“Niet zo brutaal, of ik vertel het je vader”.
“Wat dan precies? Dat ik geld heb overgehouden?”
Zijn stem klinkt scherp en opgefokt. Remy is het geouwehoer zat.
“Nu weet ik het. Je stinkt naar vuilnis. Je bent zeker weer op die vuilhoop geweest?”
Remy ontkent. Hij liegt. Wat kan Moeder helemaal bewijzen? Hij wil vooral weg.
Moeder lijkt tot een vergelijkbare conclusie te komen.
“Vandaag is er geld over, maar dat had evengoed anders kunnen zijn. Als je te veel had betaald, was het je evenmin opgevallen. Joost mag weten, waar jouw verstand zit”.
Haar hand speelt met het kleingeld. Ze heeft wel gemopperd, maar haar stem kan een zekere tevredenheid over de afloop niet verhullen. Remy merkt dit haarfijn op. Een seconde koestert hij de onzalige illusie dat hem iets van het voordeeltje zal toevallen.
Moeder veegt het geld bijeen en vult haar portemonnee. Deze is van leder en netjes afsluitbaar. Ze staat op, strekt haar arm met opzichtig gekreun en legt de beurs op een hoek van de schoorsteenmantel.
“Je mag nog even de wortels raspen. En er moet een nieuwe zak in de stofzuiger”.
Hij wil weglopen, maar Moeder steekt haar hand op als een agent.
“En aardappels schillen. Vergeet niet de pitten er goed uit te halen. Anders is het net of de aardappels je op het bord liggen aan te kijken”.
Na deze woorden beent zij de woonkamer uit. Remy hoort haar voetstappen naar de keuken gaan.

Eindelijk is hij alleen. Hij is vrij zich te bewegen, de woonkamer te verlaten, naar zijn kamer te gaan of de wc. Voor een half uurtje dan toch. Maar de nijd in zijn lijf kan deze verandering ten goede niet bijhouden. Hij is vervuld van woede en verontwaardiging. In zijn aderen stroomt puur vergif.
Met twee stappen is hij bij de schoorsteenmantel. In de portemonnee van Moeder zit het geld dat hij haar heeft bezorgd, geld dat kort tevoren nog in zijn eigen broekzak zat. Hij denkt en handelt tegelijk. Zijn hand grijpt de beurs, trekt de rits open en neemt er een gulden uit. Tegelijkertijd is er het voornemen deze niet meteen mee te nemen, maar te verbergen onder een bloempot of achter de kachel. Hij vertoont een mengsel van impulsief gedrag en uitgekookt nadenken. Appels vallen niet ver van de boom waaraan zij groeiden.
De ritssluiting van de beurs is lastig dicht te krijgen. Hij stuntelt als een rekruut met een handgranaat. Mankeert er iets aan zijn oren? Voor hij het in de gaten heeft, wordt de kamerdeur geopend en stapt Moeder weer naar binnen. Geschrokken probeert hij de beurs achter zijn rug te verbergen, maar deze ongewone beweging verergert de situatie. Hij weet niet eens zeker of ze op de vloer valt of hem wordt afgepakt.
Het is een gedenkwaardig moment. Moeder breekt niet los in hysterisch geschreeuw. Evenmin probeert ze haar zoon te slaan.
“Je bent een onbetrouwbaar rotjoch.”
Ze is kalm, op het ongeïnteresseerde af.
“Ik ga mijn handen en armen niet op jou vernielen. Dat mag je vader doen wanneer hij straks thuiskomt”.
Ze trekt de deur naar de hal met kracht voor Remy open.
“Mij houd je niet voor de gek. En nou opdonderen naar de keuken om je werk te doen. Daarna ophoepelen naar je kamer”.
Remy’s hart slaat deuken tegen zijn slapen en zijn keel voelt aan of er zaagsel in wordt aangestampt.
Betrapt! Uit onoplettendheid. Zeg maar gerust Domheid met een hoofdletter D!
Hij weet het, maar kan de ontstane situatie niet bevatten. Gebeurt dit allemaal echt?  
Zijn horloge wijst pas drie uur. Het laat zich uitrekenen wanneer Vader thuiskomt, nietsvermoedend de laarzen van zijn zweetvoeten trekt, het verhaal van zijn vrouw aanhoort plus de opdracht er wat aan te doen, om vervolgens de trap te bestormen om zijn zoon met de gevolgen te confronteren.  

Na zijn opdrachten te hebben vervuld, sjokt Remy naar boven. Zijn kamer voelt op voorhand aan als een strafcel. Hij sluit de deur en neemt uitgeput plaats op de rand van zijn bed. Hier mag hij nadenken over zijn zonden. Gelijk met de geuren van het avondeten dringt een huilend kijven Remy’s kamer binnen.
Een raadsel hoe Moeder erin slaagt haar tranen op te sparen voor het ultieme moment. Het geluid komt van overal, zelfs door de vloer.
Daar zal je het hebben!
Dat mensen zo aan het leven hangen, is een betrekkelijke waarheid. Het liefst gaat Remy op in rook. Doorheen het loeien en kermen van Moeder klinkt het gebrom van Vaders stem. De rechter stelt zich bij de aanklager op de hoogte van de gepleegde wandaden alvorens de strafmaat te bepalen. Heel lang duurt het beraad in de keuken niet. Pa Reindert ruist de trap op, rukt de deur van Remy’s kamer open en sleurt zijn zoon met een klauw vol drift naar zich toe. In zijn andere hand heeft hij zijn dubbelgevouwen broeksriem. Remy hijgt van angst. Zijn stembanden slagen er niet in een ander geluid voort te brengen dan het hese gepiep van een konijn.
“Ik zal je leren om geld uit dit huis te stelen!”
Pa Reindert schreeuwt en dat is geen best teken.
“Wij maar werken en jij de zaak verpesten!”
De rest gaat verloren in hardhandige bewegingen, in ademhaling gesmoord door een deken. Zijn broek wordt omlaag getrokken. Striemende slagen dalen neer op zijn blote achterwerk en omgeving. Remy staat in brand, maar ondergaat gelijktijdig een merkwaardige verdoving. Hij herinnert zich het gevonden lucifersdoosje in zijn broekzak. Zijn gezicht draait weg van de verstikkende deken. Ineens wordt hij zich bewust van de pijn die de slagen bij hem teweegbrengen. Schreeuwt hij? Het valt achteraf niet te zeggen. In zijn ooghoek verschijnt de gestalte van Moeder. Zij bestijgt de trap en kijkt tussen de spijlen van de leuning in Remy’s kamertje.
“Hou op man, je slaat hem nog dood! Hou je alsjeblieft in!”
Moeders hypocrisie roept een ongekende kracht op in Remy, een soort bloedkolder, de wanhoop waarmee een prooi vecht met het roofdier dat hem klem heeft. Hij kromt zijn lijf en probeert zich te bevrijden. Zijn voeten trappen, zonder dat hij kan vaststellen of hij iets raakt. Op dit moment heeft niets nog betekenis. Pa Reindert laat zijn zoon los, de klappen stoppen. De deur van zijn slaapkamer slaat dicht met een slag die het huis doet trillen.

Nog geruime tijd blijft hij geradbraakt liggen. Langzamerhand krijgt de temperatuur in de kamer greep op hem. Een beetje verstijfd komt hij overeind, kleedt zich aan en stelt vast dat de avond door het venster binnendringt als grondwater in een kelder. Hij voelt zich misselijk, maar niet genoeg om te moeten braken. Zich vasthoudend aan de vensterbank laat hij zijn blikken gaan over de weilanden van de buren. Hier is niets van belang te zien. De wereld schrikt niet op van een jongen die een pak rammel krijgt. Op het erf is niemand. Van de benedenverdieping bereiken hem weinig tekenen van leven. Hij kijkt nog eens naar buiten. Onder zijn venster bevindt zich het dak van de bijkeuken. Het is een puntig pannendak, alsof de aannemer de vorm van het huis nog eens op kleinere schaal nabouwde. Over de brede nok van dit dak had hij kunnen vluchten. Vluchten, maar waarheen?
“God bestaat niet”.
Hij spreekt het zacht uit, alsof hij wil nagaan of zijn stembanden nog in orde zijn.
“Er is de aarde, de maan en de zon. God is je reinste onzin”.
Als hij dit al probeerde uit te lokken, dan kan hij gerust zijn: er volgt geen enkele reactie. God laat niets van zich horen. De bliksem slaat niet in, de dijk voor het huis breekt niet in stukken. Aan het firmament verschijnt geen grijsaard met een baard om hem te vermanen of te troosten.
“Godverdomme”.
Voorzichtig, om geen geluid te maken, ontsluit hij het venster en duwt dit wijd open. De wind is gaan liggen. Het raam hangt rustig op z’n plaats. Bijna uitdagend kijkt hij omhoog. Daar ergens zou God moeten zijn? Honderd bezoeken aan Kerk en Zondagsschool noch de dagelijkse gebeden rond de maaltijden en de verplichte mantra voor het slapen gaan, hebben Remy overtuigd. Wel is hem gaandeweg duidelijk geworden dat met het geloof altijd dwang gepaard gaat.
Val toch dood.

Zo voor het raam, versterkt door vermoeidheid en verwarring, voelt hij ineens de kou. Hij moet nodig plassen. Hoe van dit probleem te worden verlost? De trap afgaan naar de wc durft hij niet. Vader kan hem opnieuw in elkaar timmeren. Evenmin wil hij zijn deur openen en proberen ongemerkt in de wasbak te wateren. Je moet toch deuren openen en sluiten, de kraan laten lopen. Op verdere aandacht zit hij niet te wachten.
Uit het raam plassen is nog de beste oplossing, maar vrees voor ontdekking weerhoudt hem. Vanaf het erf kan zo’n donkere vlek op de dakpannen gemakkelijk opgemerkt worden en dan zijn de rapen helemaal gaar.
Tegen dat hij naar bed gaat, pist Vader altijd buiten. Alsof we geen wc hebben.
Hij besluit zijn aandrang te verbijten en te wachten tot het echt donker is. Hij trekt sokken aan, slaat een deken om zich heen en loopt heen en weer als een zieke. Zonder belangstelling bladert hij in zijn plakboek met lucifermerken. Zelfs de vaststelling dat het op de vuilbelt gevonden plaatje als aanwinst bijgeplakt kan worden, boeit hem nauwelijks. Wat verder te doen? Hij leest een paar regels in een boek dat hij al eens eerder las, tuurt naar de lichtjes van een vliegmachine hoog boven de polder, bedenkt dat hij zich niet kan wassen of tandpoetsen en vindt in de kast een eerder weggestoken appel. Het klokhuis smijt hij uit het raam.

Tijd is een fenomeen dat samenhangt met beleving. Het lijkt eindeloos te duren alvorens in het benedenhuis, meer precies in de hal, licht wordt ontstoken. Eerst komt Henny de trap op. Dit gaat stilletjes. Ze verdwijnt in de doucheruimte, niet om uitgebreid te badderen, maar om tanden te poetsen. Remy merkt dat de deur van de douche niet kraakt.
Ik had het kunnen proberen: plassen in de wasbak of desnoods in het afvoerputje in de vloer.
Henny vermijdt het bij haar broer te informeren hoe het hem gaat. Ze zal wel lekker uitkijken met de waakzame schotelantenne van Moeder in de woonkamer.
Vrij snel volgen de ouders. Remy voelt aanstonds aandrang in zijn bed te glijden, te doen of hij slaapt ingeval hierop wordt gecontroleerd. Deze keer blijft hij staan. Een onverwacht gevoel van onwrikbaarheid rijst in hem op, samen met hernieuwde woede die aanleunt tegen minachting.
Als mijn vader mij nog een keer wil aftuigen, dan moet dat maar. Ik zal geen kik geven.
Voetstappen doen de trap kraken. De deur van zijn kamer gaat open. Moeder knipt het licht aan en lijkt in lichte verwarring wanneer ze haar zoon ziet staan, leunend tegen de vensterbank, zijn harde blik op haar gericht. Ze klinkt een beetje schor.
“Hier zijn een paar boterhammen. Je moet wat eten”.
Ze maakt aanstalten een bord neer te zetten.
“Ik hoef niets, neem maar weer mee”.
Moeder negeert het antwoord en zet het bord toch neer. Ze vertrekt na het licht in zijn kamer te hebben uitgeknipt. Remy blijft onbeweeglijk staan, met het vaste voornemen niets van het brood te eten.
Nieuw gestommel komt de trap op. Remy volgt de gang van Vaders voetstappen. Pa Reindert laat zich evenwel niet zien. Deuren gaan open en dicht, het laatste lamplicht wordt uitgeschakeld. Minutenlang staat Remy hij roerloos, net zolang tot hij de spanning voelt afnemen, de verwachting van een nieuwe confrontatie wegebt.

Eigenlijk doet alleen zijn linkerarm permanent pijn. Vader heeft deze op een of andere manier verdraaid. Zijn billen doen alleen pijn wanneer hij ze ergens tegenaan drukt. Een beetje houterig klimt Remy uit het venster. Het is lastig evenwicht bewaren op een puntdak. Hij schuifelt voort en bereikt via opgestapelde veilingkisten de grond. Onmiddellijk maakt hij zijn gulp los en laat zijn water wegstromen. Pas op dit moment valt hem op dat hij in zijn onderbroek heeft geplast.
Maar goed dat ik niet in bed ben gekropen. Dan had ik een nieuw probleem.
Het erf is leeg en donker. Er staat geen maan en er zijn geen sterren zichtbaar. Hemel en aarde gaan naadloos in elkaar over.  Remy loopt naar de schuur, zijn tweede huis. Het is eenvoudig binnengaan. Vader sluit de deur nooit af. Binnen is het heel donker. Licht maken, lijkt hem een slecht idee, hoewel de slaapkamers van zowel zijn ouders als van Henny buiten zicht aan de voorzijde van het huis zijn.
Hij trekt zijn onderbroek uit. Dit te doen, voelt wel heel raar aan, zomaar in de schuur. De gewone broek schuurt ongemakkelijk tegen zijn gestriemde achterwerk.

Weer in de buitenlucht komt hij op een idee. Hij loopt om het huis heen. Staande in de voortuin kijkt hij omhoog, naar de rechthoekige ramen waarachter zijn huisgenoten in bed liggen. De gordijnen zijn gesloten. Eigenlijk bevalt het Remy wel, zo in de nacht buiten te zijn. Een hoog en zacht maar doordringend zoemen trekt zijn aandacht. Door bewolking is niets te zien.
Een postvliegtuig. Ze hebben een dubbele staart. Links zitten de brieven en ansichtkaarten, rechts de pakketten.
Zonder geluid te maken, verlaat hij het erf door de poort en klautert door het gras tegen de dijk omhoog. Aan de westelijke horizon is nog een streepje licht: paarse strepen in een watten deken van bewolking.
Daar kwamen ze dus vandaan destijds, de vliegtuigen uit Engeland, op weg naar Duitsland, achter iedere machine een dikke streep condens. Maar vaak genoeg kon je niets zien, alleen maar horen.
Het lijkt bijna een werkelijke herinnering, een belevenis. In werkelijkheid is Remy jaren na afloop van de oorlog geboren en heeft hij nooit welke bommenwerper dan ook gehoord of gezien. De invulling moet zijn ontstaan omdat anderen erover hebben verteld, aangevuld met krantenfoto’s, bevorderd door nachtelijke geluiden die door de muur van slaap heendringen.  Evengoed zou het hem niets verbazen ingeval er juist deze nacht een zwerm van deze vliegtuigen zou verschijnen.  

Dit herinnert hem aan de foto van de Amerikaanse Phantom in de Panorama, meegebracht van zijn laatste boodschappentrip. Het tijdschrift ligt nog in de schuur om te voorkomen dat Moeder bewijs in handen krijgt, waar hij is geweest.
Er bestaan nog altijd bommenwerpers. Ze zijn gevaarlijker en sneller dan voorheen.
Hij staat bovenop de dijk en wendt zijn blik af van de laatste vlekken daglicht. Het lijkt hem verstandiger af te dalen in de rietschoot dan zo openlijk te blijven staan. Omdat hij weinig ziet, daalt hij op de tast af naar een stek die wordt gebruikt door hengelaars. Het water tussen de plantenstengels maakt een kabbelend, bijna ritselend geluid. Remy diept de onderbroek uit zijn zak en hurkt neer.
Goed spoelen en wringen. Ik leg hem in de schuur te drogen. Of onder mijn matras.
Nieuwe somberheid overvalt hem.
Erin te stappen, pas de volgende dag gevonden worden. Mijn ouders slaan zich voor het hoofd: wat hebben we aangericht? De politie komt. Vader moet beslist mee. Ze gaan hem flink doorzagen, vooral wanneer ze de striemen op mijn kont vinden.
Verdrinken is niet denkbeeldig. Remy kan slecht zwemmen. Een zwembad om het te leren is ver weg en Moeder kan het geld voor zwemles beter gebruiken. Hij aarzelt. Zal het werkelijk zo gaan als hij zich inbeeldt? Nooit zal hij dit te weten komen. Wanneer je dood bent, ben je immers geen toeschouwer, dan ben je alleen maar dood. Een alarmerende gedachte komt bij hem op.
De politie heeft medelijden met mijn ouders.
Het scenario dient zich ter plekke bij hem aan. Moeder zal de agenten overtuigen met haar behuilde gezicht. Arme ouders! Moesten ze hem, Remy, niet van kindsbeen af van de slootkant verjagen? Nou dan! En het komt hem voor, dat na zijn dood alles min of meer zal doorgaan zoals het altijd is gegaan: met lange werkuren, veel regen en lage veilingprijzen.
Mensen sturen een kaartje van medeleven. Deze worden na een maand of drie door Moeder opgeruimd, want waar moeten anders de kerstkaarten liggen?

Zijn hoofd begint te gloeien. Het scheelt weinig of hij stapt alsnog in de ringvaart, puur om zijn ouders te straffen, hen in moeilijkheden te brengen.
Vader gaat de bak in, want Moeder zal uiteindelijk toegeven wie mij heeft afgerost. De reden hiertoe is onbewijsbaar, dus niet meer dan een bewering. Of anders verraadt Henny hem wel. Tegen de politie zijn ze niet bestand.
Ineens denkt hij aan de veilingman Van Riel die verdronk, niet ver van deze plek. De takelwagen hees de gele Trabant op de dijk. Daar stond de rammelbak uit te druipen. Vader kwam de dijk op om te kijken. De gedachte aan Van Riel wekt weerstand in Remy op. Moet hij zo eindigen als die rare kerel? Hij wringt de uitgespoelde onderbroek naar vermogen uit en komt overeind om terug te gaan. Zonder verdere complicaties klimt hij naar zijn slaapkamer en kruipt in bed. De boterhammen laat hij onaangeroerd. De onderbroek legt hij onder het matras.

“Mama is ziek”.
Henny heeft een vroege mededeling, tevens verklaring waarom Moeder niet in de keuken verschijnt. Het is de dag na de klappen. Remy voelt weldegelijk schuld aan de kwestie met de portemonnee, maar is niet van plan zijn boosheid in te leveren.
“Mij een zorg”.
“Je moet zelf je boterhammen smeren”.
“Mooi zo”.
“Wil je niet weten wat Mama mankeert?”
Hij denkt een ogenblik na. Hij heeft geen zin om ziekten op te noemen.
“Ik hoop dat ze doodgaat”.
Henny zwijgt verbouwereerd. Remy zegt wat zijzelf nooit heeft durven denken.
“Het kan me gewoon niets schelen”.
Dagenlang ligt Moeder in bed. Er komt een arts, maar of hij iets vindt, blijft onduidelijk. De situatie biedt Remy gelegenheid de in de ringvaart uitgespoelde onderbroek te drogen. Onder het matras gaat dit niet lukken. Daarom hangt hij het ondergoed gewoon in de buitenlucht aan de waslijn.
Nu is het zaterdag en het ziet er naar uit dat hij kan doen wat hij wil. Vader is het land opgegaan zonder zijn hulp te vragen. Henny staat op het punt te vertrekken.
“Ik kom pas laat terug. Als ik er nog niet ben, moet je om half zes de aardappels opzetten”.
Half zes. Dat duurt nog een eeuwigheid.
“Misschien kun je af en toe even boven kijken, voor als mama iets nodig heeft”.
Door het raam van de woonkamer kijkt hij zijn zus na. Halverwege de dijkhelling gaat ze op de trappers staan om pas bovenaan weer te gaan zitten. Remy ziet dat het even duurt voor ze de gewenste zit heeft.
Voor als mama iets nodig heeft.
Hij herkauwt de zin als een mantra.
Wat kan het mij schelen wat Moeder nodig heeft? Eerst maar eens zien hoe ze eraan toe is. Voor hetzelfde geld staat ze ineens voor mijn neus.

Meer uit berekening dan om iets anders sluipt hij de trap op om naar Moeder te kijken. In geen geval wil hij verrast worden door een opgeknapte Moeder. Zelfs denkt hij eraan trede nummer 6 over te slaan, omdat deze kraakt onder je gewicht. Tot zijn verrassing staat de deur van de ouderlijke slaapkamer op een kier. Moeder is eerder te ruiken dan te zien. Een muffe beddenlucht ontsnapt aan de slaapkamer. Het lijkt zelfs of de ziekte van Moeder bezig is de hele bovenverdieping te veroveren.
Hij bereikt de deur en kijkt naar binnen, recht in Moeders gezicht. Haar rechterhand komt onder de deken vandaan en wenkt hem.
Het lijkt wel een sprookje, iets met Roodkapje.
Verwonderd en op zijn hoede betreedt hij de slaapkamer. Onwillekeurig houdt hij afstand, alsof hij vreest dat Moeder een grap kan uithalen door ineens kerngezond uit de veren te springen.
Allemachtig wat een rotlucht. Wat zal ze nou weer mankeren?
Hij werpt een blik door het raam. Normaliter komt hij hier nooit. Het valt hem op, dat je van hier juist over de dijk kan kijken, als over de rand van een grote teil.
Ze hebben mij vannacht kunnen zien. Misschien hoopten ze wel dat ik zou verdwijnen.
Moeders stem klinkt zwak en schor, alsof ze de afgelopen dagen aan een stuk heeft gerookt.
“Ik kan bijna niets horen. Mijn oren gonzen en steken. En met mijn armen is het ook al hopeloos”.
Remy knikt vaag. Hij probeert zijn ademhaling te beperken en de vieze lucht buiten zijn longen te houden.
Onder het bed zal de pispot van Vader staan.
“Het is hier nogal benauwd. Zal ik het raam een stukje openzetten?”
Onmachtig schudt Moeder haar hoofd. Ze drukt haar hand tegen de ogen als wil ze niets meer zien en overal vanaf wezen.
“Je mag de po van Papa legen. Die staat er al een paar dagen”.
Jezus Christus. Ik had het kunnen weten.
Moeder heeft nog een toelichting. Haat stem klinkt krachteloos.
“Luister eens, je vader had niet de bedoeling je zo af te rossen. We proberen een eerlijk mens van je te maken, dat moet je goed begrijpen”.
Remy zwijgt. Hij mijdt het Moeder aan te kijken.
Eigenlijk zou ikzelf ziek in bed moeten liggen.
“Heeft Henny je al verteld wat je vanmiddag moet doen?” 
Haar stem is bijna onverstaanbaar.
“Ik heb hier een briefje voor je”.
Moeders hand tast naar het nachtkastje en reikt hem een papiertje aan. Remy pakt het met tegenzin aan en steekt het ongelezen in zijn broekzak. Om ervan af te zijn, zegt hij iets.
“Ja, ik weet alles”.
Nog even draalt hij rond het bed, maar Moeder is uitgepraat. Alleen een onregelmatig kreunen komt omhoog uit het hoofdkussen. Remy ziet het aan zonder een spier te vertrekken. De klappen van Vader waren pijnlijk, maar te verdedigen. Moeders verraad en de manier waarop ze haar beklag deed, hebben zijn mededogen uitgeschakeld. Het is tijd om te vertrekken.
“Vergeet de po niet. En breng me straks een kopje thee”.

Hij zorgt ervoor, rond het middaguur buiten de poort te zijn. Op de keukentafel heeft hij boterhammen en beleg klaargezet. Pa Reindert kan meteen aanschuiven wanneer hij om 12 uur het huis binnenkomt, maar hij zal in z’n eentje eten. Tegen half twee is Remy weer thuis, ervoor zorgend dat Vader hem niet ziet komen. Al door het keukenvenster ziet hij dat de boterhammen verdwenen zijn. Hij stalt zijn fiets in de bijkeuken, schopt zijn schoenen uit en doorkruist de vertrekken van de begane grond. Moeders kleding ligt ordeloos op een stoel in de woonkamer. Gewoonlijk kleedt zij zich om in de ouderlijke slaapkamer, of anders in de badcel. De klok tikt beschaafd en onverbiddelijk. De dunne secondewijzer draait eindeloos rondjes.
Ze ligt nog boven. Mooi zo.
De radio nodigt uit om te worden ingeschakeld. Na enig zoeken vindt hij Radio Caroline. Net als Veronica is dit een piratenzender: van overheidswege ongewenst, maar voorlopig gedoogd omdat het zendschip juist buiten de territoriale wateren ligt en moeilijk aangepakt kan worden. Zijn ogen volgen de antennedraad, die achter het toestel vandaan komt en langs de vloerplint naar het zijraam voert. Het doet denken aan een geheim.
De draad gaat naar de slaapkamer van Moeder. Ze kan alles volgen wat ik uitspook.
Hij draait de volumeknop iets naar rechts en hoort de nasale zangstem van een man.
“Matty told Hatty about a thing she saw. Had two big horns and a woolly jaw. Wooly Bully!”
Hij verstaat er niets van en kan dus evenmin begrijpen waar dit over gaat. Maar dat is allemaal bijzaak. Het gaat om het ritme, het zuigend stampen van de lage tonen. Af en toe stokt de muziek alsof de stroom uitvalt. Er gaat een vreemde opwinding vanuit, een uitdaging, om niet te zeggen verzet. Hier zijn lui bezig die zich van niemand iets aantrekken.
Hij wacht tot het nummer is afgelopen, draait de radio zachter en staat op om de kastdeur te openen, de inhoud eens rustig te bestuderen. Normaal gesproken mag hij alleen in de kast om er ontbijtborden of iets anders uit te pakken. Moeder houdt er niet van wanneer vreemde handen door haar kasten dwalen. En vreemd zijn alle handen behalve die van haarzelf. De bijbehorende dooddoeners kent hij uit het hoofd.
Dat doe je maar in je eigen kamer.

Op de bovenste plank liggen spelletjes in hun kartonnen dozen, wachtend op een gezellige winteravond. Remy houdt het meeste van Scrabble, letterblokjes waarmee je woorden kan vormen. De score wordt gemeten in letterwaarde en woordwaarde. Hier heeft kennis enige waarde, wat je bij spelen met dobbelstenen volledig mist. Op de plank ligt ook een bruin doosje. Hierin bevindt zich de tondeuse waarmee Moeder de kinderen jarenlang heeft geknipt om geld voor de kapper uit te sparen en tegelijk ervoor te zorgen dat de haardracht flink wordt gesnoeid: wilde haren, wilde zinnen.
Het is niet eens de legendarische botheid van het werktuig die tot buitengebruik stellen leidt. Het is de pijn in Moeders armen. De ene keer speelt deze op in de armkoppen en gewrichten, een andere keer lijkt een hand of onderarm aan de beurt: omdat niemand mij helpt.
Inmiddels gaat Remy om de zoveel weken naar een kapper in het veendorp. Hier komen tuinders en fabrieksarbeiders. Knippen voor een knaak. Deze tekst staat met kunstige letters op de het glazen deel van de toegangsdeur.

De plank eronder herbergt voornamelijk servieswerk. Hoewel het nauwelijks kostbaar kan zijn, gaat Moeder er heel voorzichtig mee om en verlangt dit ook van de anderen. Sommige schalen komen alleen op feestdagen in de winter op tafel. Weggestoken achter een bijpassende koektrommel ontdekt Remy een cilindervormig busje van rood karton. Hij besluit het openen ervan uit te stellen.
De derde plank is hem redelijk vertrouwd. Ze bevat ontbijtspullen en broodbeleg, waaronder een halve kaas van de melkfabriek. De andere helft hangt in vochtige doek op de zolder te wachten. Remy ruikt aan kaas, jam en hagelslag, maar zet alles weer terug.
Ze ligt in bed en moet alles goedvinden.
Omdat deze bewering hem enigszins verontrust, gaat hij poolshoogte nemen in het achterhuis. Van hieruit kan hij het land van Vader overzien. Pa Reindert en De Baron staan inderdaad op veilige afstand van het huis. Ze hebben elk een schoffel die ze heen en weer bewegen. Om de paar seconden doen ze gelijktijdig een pas voorwaarts, als reigers op zoek naar een muis of kikker. Het beeld boeit Remy. Hij zou niet weten wat synchroon betekent, maar dit is precies wat hem trekt: de schoonheid en gelijkmatigheid van het werk, gevat in een beeld, een niet gemaakte foto.

Terug in de woonkamer neemt hij alsnog het kartonnen busje van de serviesplank. Het is onverwacht zwaar, afgedekt met een glimmend metalen dekseltje. INJECTIENAALDEN luidt het fabrieksopschrift op de zijkant. Behoedzaam zet Remy het op tafel en licht de deksel met zijn duimnagel. Heeft Moeder injectienaalden in huis? Zijn deze voor haarzelf of wil zij er hem, Remy, er een keer mee aanpakken? Nerveus loert hij door de kier, erop bedacht het busje meteen weer te moeten sluiten.
Wie weet bewaart ze iets uit de oorlog. Het kan gevaarlijk zijn.
Zijn argwanende denkbeelden worden prozaïsch gelogenstraft. Guldens en rijksdaalders glimmen hem tegemoet.
Een spaarpot!
Opgewonden tot de rand van duizeligheid sluit hij het busje. Hij zet het terug in de kast, precies op de plek waar het vandaan komt. Op de terugtocht naar de tafel schakelt hij de radio uit. Achtergrondgeluiden verstoren het nadenken, het adequaat omgaan met impulsen die hij voelt. Remy gaat er even bij zitten.
Het woord injectienaalden roept slechte vibraties in hem op. Een schoolarts en zijn gevolg stappen onverhoeds de klas binnen. Er schijnt haast bij te zijn. De leerlingen moeten de linkermouw opstropen of een kledingstuk uittrekken. Misschien is het aangekondigd en aan Remy ontgaan. Het zal niet de eerste keer zijn dat hij slecht luistert. Remy is van verrassingen niet echt gediend en de komst van de in witte jassen gestoken mensen alarmeert hem. Als een kat in het nauw begrijpt hij onmiddellijk wat de bedoeling is. Het is niet de eerste keer dat hij onderuitgaat vanwege een injectie. Bloed kan hij zonder bezwaar zien en zelfs zag hij al eens twee dode jongens op de straatweg liggen, gevolg van een ongeluk. Hij bleef gewoon kijken en had er achteraf geen last van. Injecties zijn een ander verhaal. De arts heeft een assistente die een stukje huid van de arm reinigt met een scherp geurende vloeistof.
In een groep duurt alles lang. Sommige leerlingen zijn traag, onwillig in het ontbloten van hun arm of gaan lopen nu de les stilvalt. Op de lessenaar van de onderwijzer wordt een doos met ampullen geopend. Dokter haalt een injectiespuit tevoorschijn. Remy staat onderhand doodsangst uit, maar maakt naar goed gebruik een lacherige opmerking.
“Ik ga flauwvallen, dadelijk lig ik op de grond.”
De onderwijzer zegt dat hij normaal moet doen. De man heeft Remy al vaker gecorrigeerd en soms een half uur op de gang gezet om af te koelen. Eindelijk is hij aan de beurt. Een scherpe naald dringt zijn arm binnen.
Ik had het koud, het klaslokaal begon te draaien.
Zoals aangekondigd, verliest hij bijna onmiddellijk het bewustzijn. Hij glijdt van zijn stoel en slaat tegen het linoleum. Vanaf dan is het zwart voor zijn ogen.
Iemand heeft aan mijn oor getrokken.  
Van de consternatie in de klas staat hem weinig bij. Wel dat hij flink bloedt aan zijn lip, waar een tand doorheen is geslagen. De wond hindert dagenlang bij het eten. Gelukkig is de tand nog in orde. Hij wordt uit het klaslokaal gehaald en apart neergezet in de lerarenkamer, een prop watten tussen zijn lippen tegen het bloeden.

Het bed waarin Moeder ligt, kraakt verontrustend. Met bonzend hart sprint Remy naar de kast om te contoleren of hij ergens een fout heeft gemaakt. In zijn haast stoot hij bijna een leeg voorraadblik van de plank. Boven hem gebeurt niets.
In de terugkerende stilte kijkt hij naar de klok. De secondewijzer draait zijn gebiedende rondjes. De klok is elektrisch en suist een beetje.
 De ultieme noviteit is de atoomklok. Remy heeft erover gelezen in de krant. Het heeft te maken met bijna onmeetbare trillingen, maar voor de rest snapt hij er weinig van. Het andere uiterste lijkt hem de koekoeksklok. Hij kent een boerderij, waar er een hangt. Een houten huisje waar elk uur een vogeltje uit tevoorschijn springt, is wat hem betreft het toppunt van achterlijk.

Hij snijdt een plak ontbijtkoek af, propt een flink stuk in zijn mond en gaat in de keuken water opzetten om een kopje thee voor zichzelf te maken.
Moeder heeft erge dorst, maar kan het niet laten weten.
De klep van de raamventilator beweegt gehoorzaam omhoog wanneer hij aan het koord trekt. Hij schakelt het apparaat evenwel niet in omdat het lawaai andere geluiden kan overstemmen.
Ze probeert me te roepen, maar haar stem is te zwak. Ik kan haar onmogelijk horen.
De waarheid is, dat Remy Moeder best thee wil brengen, maar niet op nieuwe preken en bevelen zit te wachten. Ook staat de stank in haar kamer hem op voorhand tegen.
De thee smaakt beroerd. Ze is veel te sterk en schuimt omdat het water niet heeft gekookt. Hij giet het kopje leeg onder de kraan, vergewist zich ervan dat Vader en De Baron onverminderd doorwerken op het land en verkast andermaal naar de woonkamer. Hier zet hij de radio aan.
Waarom legt Moeder geld apart?

Verschillende mogelijkheden dienen zich aan. De meest waarschijnlijke lijkt hem, dat er ooit een nieuwe naaimachine moet komen. Moeder klaagt geregeld over de voorwereldlijke machine waarop ze complete garderobes heeft gemaakt. Zo’n ding gaat niet eeuwig mee en hoe moeten de kinderen anders betaalbaar in de kleren worden gestoken? Remy heeft nooit in een krant gekeken of er voor naaimachines advertenties worden geplaatst, maar heeft wel een indruk van de prijs.
Naaimachines zijn peperduur. Met het oppotten van muntstukken ben je zomaar tien jaar verder. Misschien kan ik beter wachten tot Moeder een grotere geldtrommel nodig heeft.
De radio moet eerst opwarmen. De ingewanden van buizen en lampen werken alleen vanaf een bepaalde temperatuur. Het vorderen van dit proces kan je aflezen aan een groen oog op de voorkant het toestel. Net wanneer je denkt dat er iets defect is, valt alsnog muziek de kamer binnen. Het is een Nederlandstalig lied.
Ploem ploem, zo gaat de gitaren, roem roem, zo gaan alle snaren, bom bom, en zo gaat de trom, maar jij kijkt naar mij niet om!
Remy zucht. Hij hoort liever Engelstalige rock and roll, zoals door Veronica wordt uitgezonden.
Tis een liedje zonder woorden, enkel met een paar akkoorden.
Een beetje ruw draait hij aan de zenderknop. Tot zijn verrassing is betere muziek weldegelijk in de ether! Van de tekst begrijpt hij niets, reden waarom hij er een eigen draai aan geeft. Dat hij onzin uitkraamt, maakt weinig uit.
Horse horse in the town!
Een paard in de stad. Erg grappig! Helaas is het nummer al ten einde. Verwonderd verneemt Remy dat het nummer Ha Ha said the clown heet. Hij laat dit tot zich doordringen: een clown die iedereen mag uitlachen! Dat kan je bij Vader en Moeder beter uit je hoofd laten.
Bij Arjan hebben ze een transistorradio. Die kan je zelfs mee naar bed nemen.

De duivel op zijn schouder probeert zijn gedachten naar het rode busje met de guldens en rijksdaalders te leiden, maar Remy snijdt hem de pas af. Hij wil niet nog eens afgerost worden door Vader, maar het daagt hem ook dat hij beter eerst een doel bepaalt om het geld aan te besteden. Dit ontbrak bij het inleveren van de lege flessen bij de kruidenier en hij heeft ervaren wat het gevolg was: geld weg, niks bereikt. De kauwgom die hij eraan overhield, stond hem tegen. De laatste gaf hij weg op school, blij ervan af te zijn.
Hij draait de zenderknop terug naar Hilversum I, hoort iemand beweren dat de Duitsers wapens maken om een volgende oorlog te beginnen en drukt de toets AUS in. Na een scherpe klik is de stilte volledig.
De Duitsers. Altijd weer de Duitsers.
Het is een gedachte zonder houvast. Zijn gevoel over de laatste oorlog is het gevolg van horen zeggen, verhalen van Vader en anderen. Ook de krant meldt vaak iets over die tijd, bijvoorbeeld wanneer er vliegtuigbommen worden gevonden of een voormalige Nazi in Zuid-Amerika is opgedoken. Het brengt hem ertoe de atlas uit de kast te nemen. Wanneer Moeder in huis is, moet hij eerst vragen of dit mag. Nu kan hij doen wat hij wil. Hij legt het landkaartenboek op tafel, neemt plaats op Moeders stoel en stelt vast dat dit een gunstige plek is.
Zo kan je precies volgen wat er buiten en op de dijk gebeurt.
De atlas toont eerst Nederland als geheel, daarna de samenstellende provincies. De mooist gevormde is die waarin hij zelf woont: Noord-Holland. Bijna een eiland, op de rand van het continent en de zee. Duitsland is een vlek op de kaart. Heel groot lijkt het niet eens. Interessant is het zusterland aan de oostkant, de DDR.
Waarom gaan ze niet gewoon samen?
Een domme vraag. Hij herinnert zich haarscherp foto’s uit de krant over het bouwen van de Berlijnse Muur. Een soldaat van het Oost-Duitse Volksleger springt juist bijtijds over de versperring van prikkeldraad die hijzelf heeft helpen aanleggen.
Met een zekere tevredenheid volgt hij de naoorlogse grens dwars door Europa: het IJzeren Gordijn. Hier mag niemand overheen en dus weet je niet goed wat daar is. In de klas wordt er nooit over gesproken. Voor de lessen aardrijkskunde is het lekker overzichtelijk dat Europa daar schijnbaar ophoudt. Onwillekeurig zoekt hij naar Moskou in het oneindige Rusland, maar deze stad valt buiten de kaart.
Misschien weet de onderwijzer zelf niet wat daar aan de hand is.

Soms is Remy jaloers op Vader, omdat die de oorlog heeft meegemaakt, luchtgevechten heeft gezien, Duitse vrachtwagens door de polder heeft zien rijden. Wat kan hijzelf daar tegenoverstellen? De radio spreekt van het Rode Gevaar, maar Remy kan zich er nauwelijks een voorstelling van maken. Dat ze in Moskou paraderen met enorme raketten op vrachtwagens, maakt wel indruk, maar het is ook een abstractie.
Hier zullen nooit Russen komen. Hun land ligt veel te ver weg.
Waar het op neerkomt, is dat hij zich verveelt. Hij krijgt zin om buiten wat te voetballen. De klok wijst half 4. De koperen vaas op het dressoir (kunstig gedraaid uit een heel oude kanongranaat) glimt onbestemd. De twee hertjes op de ingelijste tekening aan de muur kijken bedroefd. Remy voelt onrust. Er mag stilte en leegte zijn, er hangt desondanks een bepaalde spanning. Dit is natuurlijk onzin: het ongenoegen zit alleen in zijn eigen hoofd.
Vader komt dadelijk voor de thee. Er is helemaal geen thee.
In plaats van een ketel water op te zetten, besluit hij het huis te verlaten. Hij loopt naar buiten, pakt zijn fiets en haast zich tegen de dijkhelling omhoog. Met ferme pedaalslagen fietst hij naar het veendorp, om daar te gaan rondhangen bij de vuilnisbelt.

“Nou, smakelijk eten!”
Henny is boos. Met z’n drieën zitten ze aan tafel. De penetrante geur van aangebrande aardappels zweeft door het huis. De kleine raamventilator doet z’n best om het ergste naar buiten te malen. Nu en dan krijgt de wind er vat op. Dan snort het apparaat als een kleine vliegmachine.
Veel te laat heeft Remy zich gerealiseerd dat het avondeten moet worden opgezet. Om zijn fout te herstellen is hij naar huis geracet, heeft ijlings aardappels geschild en het gas extra hoog opgedraaid, in de veronderstelling dat alles dan eerder gaar zal zijn. Over het koken van aardappelen heeft niemand hem iets uitgelegd. Blijkbaar zit er te weinig water in de pan. De vieze walm ontdekt hij toevallig, voetballend op het erf.
“Ik heb toch gezegd wat je moest doen?”
Remy zwijgt. Het is gewoon zijn schuld, zo zit het.
Tersluiks kijkt hij hoe Pa Reindert zwijgend zijn bord volschept met bruin gevlekte aardappelen waar een straffe geur vanaf slaat.
Vader kan zelf ook niet koken en hij is bijna 30 jaar ouder dan ik.
Om zijn zinnen te verzetten, probeert hij de gang van zaken aan tafel te voorspellen.
Dadelijk neemt Vader zijn zware vork en prakt alles door elkaar.
Wachtend op wat mogelijk zal komen, herinnert hij zich hoe Vader eens een gebakken schol aanpakte. Hij sneed de vis in willekeurige stukken en verorberde deze met graten en al. Alleen de keiharde ruggengraat bleef achter op zijn bord.
“Ik hoor van mama, dat jij geen enkele keer boven bent geweest”.
Het is een droge vaststelling, misschien het begin van een terechtwijzing.
“Je moeder heeft urenlang met dorst in bed gelegen. Ze heeft zelfs op de vloer gestampt. Ze heeft geen stem om te roepen, dat weet je toch wel?”
Vader klinkt meer afgemeten dan geërgerd. De werkdag is lang geweest. Remy verdedigt zich voorzichtig.
“Ik was niet voortdurend thuis”.
Hij vraagt zich af of hij het bezoek aan Moeders slaapkamer in de vroege morgen kan opnoemen, maar dit lijkt hem wat lang geleden. Dan maar liegen.
“Vanmiddag ben ik een keer boven geweest, om een uur of twee. Volgens mij sliep ze toen. Had ik haar wakker moeten maken?”
Henny sist. Het is nauwelijks te horen, maar haar misprijzen is duidelijk.
Vader is gewend aan woordenstrijd. Bij hem thuis was het ook altijd hommeles en na zijn huwelijk werd de traditie onder leiding van Moeder voortgezet.
Ze is je moeder, je kunt ook gewoon mama zeggen”.
Remy kijkt naar zijn bord. Wat nu weer te antwoorden?
“Henny was ook niet thuis”.
Vader neemt de tijd om na te denken. Wat weet hij helemaal van een huishouden?
“Je had mij anders wel een uurtje kunnen helpen. Of denk je soms dat ik voor mijn plezier op het land sta?”
Remy heeft geen idee wat te zeggen. Vader stelt vragen die zo te horen niet op antwoord wachten. Pa Reindert pakt de verzilverde vork (een geschenk van zijn trouwdag) waarvan de linker buitentand is afgesleten en begint zijn maaltijd te prakken. Zijn ogen zoeken de juslepel.  

Nu Moeder bedlegerig blijft, heeft zijn zus de huishouding overgenomen. Naast haar school heeft zij het nu druk met koken en wassen, stofzuigen en de kamerplanten watergeven. Toch lijkt dit soepeler te verlopen dan met Moeder over de vloer. Henny geeft haar broer geld mee en een lijstje met te halen spullen. Echt vervelend om boodschappen te halen, vindt Remy het vandaag niet. Hij kan zijn eigen tijd indelen en tempo bepalen. Wat hem altijd mateloos irriteert, is wanneer Moeder hem uit elke bezigheid kan plukken om hem stantepede erop uit te sturen of een klusje te laten opknappen. Het liefste gaat ze bovenop hem staan om te controleren of meteen gebeurt wat ze wil. Die irritante gewoonte toont Henny niet.

Bij de bakker koopt hij een pakje gesneden roggebrood en kokosmakronen. Deze aankopen staan weliswaar niet op de lijst, maar het is gewoon prettig iets te kopen waartoe geen opdracht bestaat. Bij de melkboer heeft hij pech. Met twee flessen yoghurt in zijn handen verlaat hij de winkel. De tas hangt aan zijn bagagedrager. Ineens ontglipt hem een fles. Een korte slag op de straatstenen ontlokt een vloek aan hem. De winkelier ziet hem klungelen en komt met een stukje karton en een opveegblik. Een vervangende fles krijgt hij niet mee. Bij de sigarenboer haalt hij voor Vader een doos Agio sigaren. Je moet Vader te vriend houden. Het meegebrachte geld is helemaal op.

Terug naar huis wil hij nog niet. Eerst wil hij zijn stommiteit met de yoghurtfles verwerken, een sluitend verhaal in elkaar spijkeren. Ingesleten gedrag wordt niet eenvoudig opgegeven. Hij besluit om flinke omweg te maken. Tussen school en huis heeft hij al eens gekeken naar de kleine zaak van de kruidenier waar hij brutaal flessen van de winkelier inleverde. Hierbij is hem opgevallen dat er nooit meer licht brandt. Nu hij toch de tijd aan het zoekbrengen is, besluit hij er nog eens langs te rijden. De mot wordt getrokken door de vlam.
Ik kan eens vragen wat er aan de hand is. Of anders informeer ik naar het Rizla boekje voor vogelplaatjes.
Dit staat op de kaft. Een beetje onbestemd en nerveus rijdt hij het erf van de winkel op en keert meteen zijn fiets om snel weg te kunnen. Zijn vermoeden lijkt te kloppen: de winkeldeur is vast, de etalage donker. Er hangt een briefje achter het glas: wegens ziekte gesloten. Uit nieuwsgierigheid loopt hij even achterom. Ook hier is de deur afgesloten. Hij drukt zijn handen tegen het glas van de winkel. Daar staan de artikelen nog gewoon in de rekken. Zijn oog valt op een rij flessen onderaan.
Yoghurt en gortepap, bloempap en hopjesvla.
Hiermee zou hij zijn eerder gemaakte fout bij de melkboer kunnen herstellen. Sterker: door ook een fles nooit eerder op tafel verschenen fles hopjesvla mee te nemen, zullen Vader en Henny opkijken van zijn boodschappentas.
Remy verwerkt de mededeling op zijn eigen manier. Op het erf gebeurt niets; de weg langs het huis is leeg. Hij herinnert zich de vuilnisemmer naast de winkeldeur aan de zijkant.
Het zal toch niet?
Een woest plan rijst in hem op. Het is een aandrang, een impuls, een obsessie.
Waar zijn schoolmakker Arjan oeverloos kan twijfelen en afwegen, daar is Remy meer van de plotselinge daad. Denken = handelen. Waarom? Misschien is het omdat hij de spanning van onzekerheid niet aankan. Hij stampt terug naar de winkeldeur, trekt de vuilbak opzij en verdomd: daar ligt een sleutel. Wat daarna volgt, zou een doorgewinterde inbreker hem niet verbeteren. Remy opent de deur, betreedt de winkel en luistert.
Ik kan altijd zeggen dat de deur gewoon open stond.
Er gebeurt niets dat hem verontrust. Snel als de wind loopt hij naar de flessen zuivel, pakt een fles yoghurt en een tweede met de hopjesvla, keert om en verlaat de winkel. Hij zet de flessen neer, sluit nauwgezet de winkeldeur, gooit de sleutel onder de vuilbak en bergt de zuivel in zijn fietstas. Zoveel boodschappen heeft hij immers niet gehaald dat er geen ruimte zou zijn. Van opwinding vergeet hij terug te fietsen naar de kruising om het huis van Arjan te mijden. Zo komt het, dat Remy een kwartier later gezellig bij Arjan en Broertje aan tafel een kopje thee krijgt voorgezet. Om te voorkomen dat Broertje weer eens zal krijsen, tekent Remy snel een mooie vrachtwagen voor het kind. Dit kijkt hem wantrouwend aan, maar de herkenning van de tekening doet hem bezwijken. De Moeder van Arjan vindt het allemaal geweldig. Wat een aardige vriend heeft haar zoon toch.

Eenmaal terug op de dijk naar huis, nadert het geluid van een slecht lopende bromfiets. Hierop zit een man in een manchester pak, de knieën bedekt met opgedroogde modder. Het is De Baron. Zonder vaart te minderen, steekt de werkman zijn hand als groet omhoog. Het is onwaarschijnlijk dat iemand hem heeft verteld hoe het is afgelopen met de door hem speciaal gebrachte verse paling.
Thuis hijst Remy de volle fietstas op de keukentafel. Een extra fles hopjesvla! En dan nog roggebrood, sigaren voor Vader en kokosmakronen. Deze laatste worden door Henny meteen ingenomen en in de kast geborgen.
“Die bewaren we maar even voor wanneer mama weer beneden komt”.
De mededeling heeft een onderliggende betekenis die Remy feilloos oppikt. Je mag eruit opmaken dat Moeders herstel in aantocht is en dat de aanschaf van dure koekjes hiermee het beste kan worden gevierd.
“Heb je nog geld over?”
Plichtmatig graaft Remy in zijn broekzak. Hij weet allang dat er niets over is. De domme clown spelen, is nu het beste dat hij kan doen. Zijn gezicht spreekt boekdelen. In plaats van geld of zelfs maar het boodschappenbriefje van Henny treft hij een ander papiertje. Mogelijk loopt hij er al een paar dagen mee rond. Joost mag weten hoe het in zijn broekzak is beland. Hij strijkt het ongeveer glad en leest de tekst alsnog.
“Beste Remy. Mama zal wel een paar dagen ziek blijven. Ik weet dat de verleiding groot is de kast te doorzoeken. Wij zijn geen rijke mensen, dat kan ik je verzekeren. Om je te helpen, wil ik je zeggen dat het geld in het rode busje is geteld. Blijf daar dus vanaf! Als je wilt, kun je een plakje ontbijtkoek nemen. Thee staat in de keuken. Misschien kun je Mama ook een kopje brengen?”






 



Print Friendly, PDF & Email

Reacties zijn gesloten.