HOOFDSTUK III
VRIEND EN VIJAND
Het is een bijzondere dag, want Remy krijgt bezoek van een paar schoolvrienden. Normaal gesproken komen ze niet naar deze uithoek in de polder. Ze zijn gezamenlijk met de fiets gekomen en zitten tegen de dijkhelling voor het huis uit te blazen. Eén van hen is Arjan.
“Heb jij buurjongens?”
Arjan is een spichtige blonde jongen, wiens vader een boomgaard bezit. Zijn grappige frettenkop beweegt aanhoudend als verwacht hij dat ieder moment iemand kan opduiken. Remy moet even nadenken.
“Nee, of eigenlijk wel”.
Dit antwoord biedt weinig houvast.
“Ze zijn er wel, maar ik ga nauwelijks met ze om. Ze zitten op een andere school”.
Jan, die een klas moet overdoen en dus een jaar ouder is dan de anderen, knikt begrijpend.
“Roomsen, zeker?”
“Zo is het”.
Jan fronst zijn voorhoofd. Zo lijkt hij jaren ouder, bijna een volwassene.
“Vertel mij wat. De Roomse school staat naast onze boerderij, maar Boris houdt het erf schoon”.
Remy kent de situatie. Vanuit zijn slaapkamerraam kan hij de omtrekken van het gehucht met zijn veel te grote kerk gemakkelijk zien. Het is een soort geloofsenclave waar hij niets te zoeken heeft. Hij kent er ook niemand, of hooguit vaag vanwege een bedrijfsnaam. Bij Jan thuis is hij een enkele keer geweest. De veehouderij staat precies buiten de grenzen van de buurtschap. Boris is hun hond, een venijnige herder. Postbodes durven er niet langs. Zij hangen de brieven en kranten met een elastiek aan het hek en maken zich uit de voeten.
Remy acht het wijs Jan gelijk te geven.
“Ja, een eigen erf met een hond is het allerbeste”.
De uitspraak is een beetje bedenkelijk, aangezien hij bang is voor honden.
Jan is een ezel, maar zijn vader heeft drie boerderijen.
Pieter, de kleinste van het vriendengroepje, kauwt op een grasspriet en zwijgt. Op het schoolplein krijgt hij geregeld klappen omdat zijn ouders bekend staan als voormalig NSB-er. De oorlog is al bijna twintig jaar voorbij, maar in een gesloten gemeenschap is het geheugen taai. Iedereen kent de mensen die met Mussert en de Duitse bezetters hebben samengewerkt. Mussert, een ingenieur met politieke aspiraties. Hij zal de problemen wel even oplossen. Mussert wordt een marionet van de Duitsers. Na de oorlog krijgt hij zijn loon.
Remy heeft Pieter gevraagd omdat hij er nu eenmaal bij hoort. Net als de anderen woont hij een eind buiten het dorp. Tijdens het vrije middaguur blijven zij op school. Samen eten ze hun meegebrachte boterhammen, trappen een balletje op het veld achter het schoolgebouw of klimmen in een boom. Daarna zitten ze weer in de klas en na afloop van de lessen gaat ieder voor zich naar huis. Remy heeft nog een tweede reden om zijn klasgenoot te vragen. Door Pieter mee te brengen, hoopt hij ooit eens te worden teruggevraagd. Het vooruitzicht om in een huis rond te lopen waar gesprekken zijn gevoerd over hoe je Russen en Joden aan hun eind kan helpen, windt hem op.
Misschien hebben ze nog luciferdoosjes uit die tijd: Winterhulp!
De NSB verkocht allerhande rommel om geld in te zamelen voor de Duitse soldaten aan het Ostfront.
Veel tijd om hierover te fantaseren krijgt hij niet.
“Willen jullie een sigaret?”
Pieter is slimmer dan zijn rapportcijfers doen vermoeden. Hij snapt heel goed, dat er geen gratis vriendschap bestaat voor kinderen uit een NSB-gezin. Niemand wil roken, helaas voor Pieter. Remy zou de aangeboden sigaret graag aannemen om later op te roken, maar dit zou een knieval naar Pieter lijken. Roken is hem overigens verboden, maar er komt vast een moment waarop hij ongestoord kan opsteken. Pieter bergt het pakje weer weg.
Jan heeft nog wat te melden.
“Nog even over die Roomse school”.
Het klinkt onverschillig. Jan kent veel kinderen, want in een gehucht kom je elkaar om de haverklap tegen. Maar tussen de school en het erf van Jan ligt een sloot. Voor hond Boris is dit een absolute grens. Schoppen de katholieke jongens hun voetbal in de verkeerde richting, dan is het de vraag of ze hem terugkrijgen. Zo blijft ieder op zijn eigen terrein.
“Roomsen zijn meestal armoedzaaiers. Weet je dat ze niet van borden eten, maar met een lepel uit een pan? Nou dan”.
Dat dit onzin is en dat Remy en de anderen dit weten, deert Jan niet in het minst. Hij knoopt zijn hemd los, legt het neer in het gras en gaat er ruggelings op liggen.
“Het is broeierig; het gaat onweren”.
“Des te beter”.
Remy schrikt een beetje van zijn reactie wanneer de anderen vragend zijn kant uitkijken. Ter plekke verzint hij een geloofwaardige toelichting.
“Onweer is leuk. Dan draven de koeien van hiernaast met de hele meute over het veld, helemaal tot aan het einde”.
Ik ga ze niet vertellen dat ik onweer het mooiste weer van de wereld vindt.
“Rennende koeien geven zure melk”.
Arjan is een fantast. Buiten Remy is hij de enige die wel eens een boek leest, al is het dan een pocket van Pietje Bell of Inspecteur Arglistig. Het kan komen omdat zijn moeder weet dat Remy veel leest.
“In de avond geven ze karnemelk en soms een pakje boter”.
Pieter lacht luid. Arjan is zijn beste vriend. Remy lacht ook, opgelucht dat de aandacht van hem is afgeleid. Terloops kijkt hij naar zijn ouderlijk huis. Beweegt daar iets? Hij kijkt scherper en ziet achter het donkere raam van de woonkamer ineens Moeder staan. Zij maakt gebaren als een doofstomme. Haar hand beweegt bij herhaling tussen een denkbeeldig bord en haar mond. De boodschap is hem duidelijk.
“We gaan eten, het zal 12 uur zijn”.
Jan bekijkt omstandig zijn blinkend stalen horloge. De anderen dragen niets om hun pols. De vader van Jan is vermogend. Hij behoort tot een familie van herenboeren, met bijbehorende weilanden en een veestapel. Twee boerderijen in hun bezit zijn onbewoond. Deze staan als het ware te wachten op Jan en zijn oudere broer. Het leven van de jongens is hiermee al min of meer bepaald. Je kan ook zeggen dat hun bed is gespreid. Jans vader ziet eruit als een invalide zwerver met z’n vuile kleding, ongeknipte haardos en een mankloop, veroorzaakt door een verwaarloosde liesbreuk. Maar in de opstallen staan nieuwe landbouwmachines en het gezin verplaatst zich in een dikke Opel Kapitän.
Spullen, noemt Jans vader dat. Daaronder verstaat hij ook horloges voor zijn jongens.
Het schoolvriendenclubje komt overeind en raapt de fietsen uit het gras, in onmiddellijke competitie wie als eerste de keukendeur zal bereiken. Remy laat hen begaan. Hij is als eens onzacht in aanraking gekomen met het puin waarmee het pad in de dijkhelling is volgestort.
“Roepi, floepi, zoveel jongelui bij ons aan tafel!”
Moeder spreekt de jongens toe als zijn het kleuters met een volle broek.
“En zeker allemaal uitgehongerd?”
Ze knikt hen bemoedigend toe en nodigt ze uit plaats te nemen. Om het groepje plek te bieden, heeft Moeder stoelen uit de slaapkamers gehaald. De hele lading wrakhout is present. Veel eenvoudiger was het geweest om stoelen uit de huiskamer te nemen, maar waarschijnlijk heeft vrees dat deze schade oplopen de doorslag gegeven ze te laten staan.
Nog een geluk dat Henny niet thuis is.
Door haar afwezigheid is er meer ruimte aan de eettafel. Bovendien behoeft Remy geen rekening te houden met eventuele bijdehandse opmerkingen van zijn zus.
Arjan geeft Pa Reindert een hand, gaat zitten en legt dadelijk een boterham op zijn bord, een handeling die door Jan wordt gevolgd. Remy ziet het gebeuren en zucht onhoorbaar. Daar komt de correctie van Moeder op de vrijdenkerij.
“Ho, ho, ho! Wij willen eerst even bidden voor het eten. Zomaar aanvallen, dat is voor heidenen. Er blijft heus voldoende tijd over om te eten”.
Geen van de jongens kent dit ritueel. Allen zitten op een openbare school, waar de mensen hun geloof thuislaten. Pa Reindert geeft het voorbeeld door zijn stroeve eelthanden te vouwen. Zijn hoofd komt enigszins schuin tot stilstand en zijn ogen sluiten zich als is hij in slaap gevallen. Moeder schijnt met gesloten ogen omhoog te kijken. Haar antenne richt zich rechtstreeks tot de hemel. Een ongemakkelijke stilte treedt in. Arjan en Jan gluren gniffelend naar Remy en alleen Pieter doet alsof hem niets bijzonders opvalt. Remy ontwijkt de blikken van zijn makkers en staart naar Moeder. Haar hoofd is geheven en de ogen zijn gesloten. Ze neemt nogal de tijd. Hier gaat beslist iets dwingends vanuit, een overtuiging die geen tegenspraak duldt.
“Zeg jij je gebed ook even op?”
Moeder heeft het tegen haar zoon.
“Dat heb ik daarnet al gedaan, gelijk met jullie”.
Remy heeft de vraag voorvoeld en over het antwoord nagedacht.
Arjan kucht nerveus en kijkt lacherig naar de boterham op zijn bord.
“Doe het dan nog maar eens en hoorbaar graag. Zo weten we dat je er geen potje van maakt”.
“Het heeft geen zin om het twee keer te doen”.
Het ontvalt hem gewoon. Gezichtsverlies is geen pretje.
“Je doet gewoon wat wij je opdragen. En daarmee basta”.
Verslagen en vernederd raffelt hij de gebruikelijke gebedsregels af.
“Here, zegen deze spijzen. Amen.”
Aansluitend doet hij een greep in het broodmandje. In zijn nek en schouders groeit klamme haat.
Ze doet het met opzet. Ik breng nooit meer iemand mee naar huis.
De reprimande is nog niet voltooid. Moeder zet haar lichtvoetige bestraffing voort.
“Tjonge Jonge, dat hebben we wel eens beter gehoord. Je geneert je zeker voor je vrienden? Nou vooruit, eten”.
Vervuld van woede neemt Remy de jampot ter hand. Hij dwingt zichzelf het deksel kalm eraf te schroeven, er met zijn mes een stukje uit te spitten en de pot weer neer te zetten.
Rabarber-aardbeien. Ingemaakt 12 juni.
Door zijn woede ontgaat hem grotendeels het gesprek aan tafel. Arjan en Jan babbelen met Pa Reindert en er wordt gelachen. Het komt Remy voor dat hijzelf op bezoek is, aangeschoven bij mensen die elkaar allang kennen.
“Gaast het goed met de boomgaard?”
Vader heeft het meeste interesse in Arjan. Een akkerbouwer heeft meer op met fruitbomen dan met koeienkonten. Arjan weet niet goed wat te antwoorden.
“Ik denk het. Mijn vader heeft het druk”.
“Dan help je hem zeker vaak?”
“Nou nee, dat is niet nodig. Hij kan het wel alleen af”.
Hierop weten Pa Reindert noch zijn vrouw te antwoorden. Ze werpen elkaar een blik toe, waaruit niets valt op te maken. Naar het bedrijf bij Pieter thuis, een zogeheten melkveehouderij, vraagt niemand. Het heeft er alles van weg dat dit achterwege blijft om het verleden te mijden, de oorlog, de NSB in de polder. Dat met name Moeder nog een andere reden kan hebben, is Remy onbekend of hij heeft er nooit aandacht aan besteed. Opa, de vader van Moeder, werkte tijdens de oorlog voor een herenboer die lid was van de NSB. Remy heeft alleen anekdotes onthouden. Hierin treedt oma op als onverzettelijke echtgenote van haar onzekere man.
Oma gaat naar het distributiekantoor omdat de herenboer alles krijgt. Ze zegt: zijn jullie helemaal besodemieterd! De dienstdoende NSB-er krabbelt snel terug, want oma deinst er niet voor terug de zaak bij de Duitsers aan te kaarten.
Pa Reindert zet de radio aan.
“Het is warm, het is mij veel te warm”.
Uit de radio komt een halve minuut geen teken van leven. Pas op het moment dat je vreest dat het toestel kapot is, gloeit een kleine lamp aan de voorzijde op en komt dof geluid door. Tersluiks kijkt Remy naar het horloge van Jan, dat hem nogal bevalt.
Heel mooi. Een centrale secondewijzer!
Zes minuten zijn nog te gaan vóór de weerberichten, vast onderdeel tijdens het middagritueel. Pa Reindert geeft een tik tegen de zijkant van de radio. Hiermee verbetert het geluid een beetje. Een deuntje danst de keuken binnen.
“Brandend strand berooft je bijna van het verstand en dat alles komt door haar.”
Arjan tikt dadelijk mee met het ritme.
“Dat nummer ken ik. Het gaat over dorst in de woestijn”.
“Nummer? Zo, noemen ze dat tegenwoordig een nummer?”
Moeder probeert bij de tijd te blijven, maar dit valt niet mee wanneer je alleen kerkmuziek en opera wilt horen. Remy heeft de tekst al een paar keer gehoord, nota bene bij Arjan thuis. Hij zal Moeder even helpen.
“Het gaat over een man die de vrouw van een ander begeert. Het is eigenlijk een gepikt Duits liedje”.
Onmiddellijk heeft hij spijt dit te zeggen. Voor je het weet, gaat het over Duitsers en de oorlog. Op school krijgt Pieter al genoeg voor de kiezen. Daarom vult hij snel aan.
“Het loopt slecht af met die man en trouwens ook met de vrouw”.
De ingreep die hij verwacht, valt mee.
“Dat verbaast me niets. Hoe zou het anders kunnen aflopen?”
Zij gebaart naar haar man.
“Zet gauw wat zachter Papa! Ik kan mezelf niet meer verstaan. Is dit wel de goede zender?”
Pa Reindert gehoorzaamt. Hij draait de volumeknop terug, werpt een blik op de schaalverdeling voor zenders en hervat het eten zonder te antwoorden. Remy is al blij dat het hierbij blijft. Hij doet een plakje kaas op zijn boterham, erop lettend dat dit niet te groot is.
Moeder zegt Papa. Waarom mag dat zijn? Het klinkt wel heel raar.
“Wel een oud ding”.
Jan knikt onbevangen naar de radio.
“Wij hebben thuis een nieuwe Blaupunkt. Aan elke kant zit een luidspreker, dat is vanwege de stereo”.
Hij vouwde zijn boterham dubbel. Thuis is hij gewend zo te eten.
“Nieuw is mooi”.
Pa Reindert antwoordt minzaam. Hij kent de herenboeren in de polder en weet hoe ze zich gedragen. Zijn soort is het niet en hij voelt geen sympathie of afgunst.
“Helaas worden de programma’s er niet beter van”.
Hij kijkt op zijn horloge, dat van hemzelf. Zijn pols is twee keer zo dik als die van Jan en begroeid met krullend haar.
“Dit is een radio met geschiedenis. We hadden hem al tijdens de oorlog.”
De jongens spitsen hun oren, zij het waarschijnlijk om verschillende redenen.
“Je moest toen je radio inleveren. Dat stond op aanplakbiljetten en in de krant.”
Remy’s moeder werpt een steelse blik op Pieter en kijkt vervolgens naar Remy. Zo lijkt ze aan te geven dat haar zoon Pieter beter had thuisgelaten. Remy kijkt hard terug en vertrekt geen spier. Wat hem betreft heeft Moeder geen bijzondere rechten aangaande de oorlog.
Zij at genadebrood van de NSB, daar komt het op neer.
Intussen vraagt hij zich af waarom Vader over de oorlog begint. Hij is er de man niet naar om mensen iets na te dragen, al helemaal wanneer ze die tijd niet hebben meegemaakt, zoals Pieter. Gestaag malen zijn kaken het middagbrood weg.
Wie weet was Pieters vader een geducht soldaat aan het Oostfront. Iemand die in de sneeuw dagenlang Russen in bedwang heeft gehouden. Vandaag zijn de communisten onze vijanden zegt GBJ Hilterman op de radio.
Pa Reindert is inmiddels een eind in zijn verhaal gevorderd.
“We zagen buurman over de weg aankomen met achterop de fiets deze radio, zó uit de huiskamer, moet je meemaken! Opa, mijn vader dus, liep naar buiten en riep: Hé, waar ga jij naartoe, wil je die fiets ook nog kwijtraken?”
Hij kijkt naar de jongens om te zien of het verhaal overkomt.
“Buurman wist niet goed wat hem te doen stond. Teruggaan met de radio durfde hij niet, want zijn vrouw zou denken dat er trammelant van kwam.”
Ja, zo zou het hier ook gaan.
“Toen heeft hij de radio bij ons achtergelaten, koffiegedronken en thuis niets verteld”.
Remy schiet in de lach. Niets vertellen, daar kan hij zich alles bij voorstellen.
Pa Reindert wendt zijn gezicht naar Jan.
“Kijk jongen, zo’n radio doe je niet zomaar de deur uit, die ruil je zelfs niet tegen een nieuwe Blaupunkt met luidsprekers aan beide kanten”.
Remy knikt instemmend. Voor een goed verhaal moet je wat over hebben.
Vader verzuimt erbij te vertellen, dat buurman na de oorlog kwam opdagen met de vraag of hij zijn radio kon terugkrijgen. Dat is toen nog een flinke rel geworden.
“Bij Hillen verkopen ze hele kleine radio’s”.
Arjan doorbreekt de stilte die na Pa Reinderts uiteenzetting is gevallen. Hillen is een winkel in wasmachines, straalkachels en kennelijk ook kleine radio’s.
“Je doet er een batterij in en kan hem gewoon in je broekzak steken”.
Hij legt zijn mes neer om met beide handen het formaat aan te geven.
“Heb je de hele dag Veronica bij je”.
Radio Veronica is een zender op een schip voor de kust van Scheveningen. Het ligt net buiten de territoriale wateren en zendt muziek uit die in Hilversum verboden is. De zogenaamde piratenzender is mateloos populair en niet alleen onder de jeugd. Moeder schudt ontzet haar hoofd.
“Is dat echt waar?”
Ze kijkt naar Arjan en denkt vervolgens ongetwijfeld aan haar eigenbelang. Een goed verstaander hoort haar denken aan de gevolgen van zo’n draagbare radio in handen van Remy of Henny. Voor ze in haar loopgraaf springt, maakt Remy een opmerking.
“Zo’n radiootje wil ik ook wel”.
Hij voelt zich gesterkt door de aanwezigheid van zijn makkers en wil bovendien voorkomen dat de oorlog weer in beeld komt als gespreksonderwerp.
Een eigen radio! Zelf uitmaken waar je naar luistert en wanneer.
“Hier komt geen transistorradio of hoe zo’n rotding mag heten in huis. Daar begin je maar aan als je later op jezelf woont”.
Moeder omklemt het mes waarmee ze haar boterhammen in stukken snijdt als een wapen en tikt er aanmatigend mee op het tafelblad.
“Geen haar op mijn hoofd die daarover denkt!”
Door haar manier van doen, lijkt het of er al geen ontkomen meer aan is.
“Nou, kunnen we het leuk houden?”
Pa Reindert verschuift zijn stoel, draait de geluidsknop naar rechts en kijkt naar zijn vrouw.
“Wind je niet op, het duurt nog jaren voor die dingen hier in de omgeving te koop zijn”.
Remy ziet dat Arjan aanstalten maakt dit tegen te spreken, maar kan bezwaarlijk zijn vriend aanstoten om hem tot zwijgen te bewegen. Voor Arjan is dit een normaal tafelgesprek. Gelukkig zijn de 6 minuten om.
“Radio Nieuwsdienst, verzorgd door het ANP”.
De nieuwslezer komt de keuken binnen.
“Eerst de berichten van de KNBTB. Hierna volgt het weeroverzicht”.
Een licht geknetter, als ontstaat er kortsluiting in de radio, doorkruist de mededeling.
Pa Reindert draait de knop haastig terug.
“Er hangt onweer in de lucht. Wat kan mij de mond- en klauwzeer in Limburg schelen!”
Remy kijkt met enige verwondering naar Jan, die het naderende onweer al eerder opmerkte.
Hoe kon hij dit weten? Of is het vanmorgen al op de radio geweest?
Nu het weer min of meer stil is, stelt Arjan onbevangen een vraag.
“Wat gaan we vanmiddag doen?”
Hij heeft ook meteen een voorstel.
“Zullen we een vlot bouwen en daarmee de ringvaart oversteken?”
Remy voelt zijn maag samentrekken.
Kunnen ze dan nooit hun mond houden? Een vlot bouwen! Spelen bij de ringvaart!
Hij ziet Moeder al half overeind komen, de bezwaren bedenken om ook dit plan naar de vuilnisbak te verwijzen. De grammofoonplaat die klaarligt, draait al in zijn hoofd.
Moet er iemand verdrinken? En waarvan moet dat vlot gemaakt worden? Denk niet dat je dingen uit de schuur mag wegnemen. Wie moet uiteindelijk de rotzooi weer opruimen? Wie gaat daarvoor opdraaien?
Hij haalt diep adem en spelt de woorden die niet zijn uitgesproken.
Opdraaien, opdraaien. Mijn moeder is een wekker die zich door iedereen laat opdraaien.
Moeder laat zich op de keukenstoel terugzakken, kijkt naar haar man en schraapt haar keel. Ze lijkt na te denken, maar niet iedereen heeft zin op de uitkomst te wachten.
“Is er ook rosbief?”
Jan speurt over de tafel naar het gewenste beleg.
“Een plakje bloedrode rosbief, daar heb ik nou juist trek in.”
De radio kraakt opnieuw, langdurig en in wisselende sterkte. Een mannenstem leest berichten voor waarin veel cijfers voorkomen. Mogelijk gaat het over waterstanden in een rivier.
“Rosbief?!”
Moeder heeft haar verontwaardiging een halve minuut lang opgespaard. Langer gaat echt niet. Ze legt haar bestek neer, een veeg teken.
“Dat is voor ons veel te duur, jongeman! Het geld groeit ons namelijk niet op de rug. Zoals je ziet, is er leverworst en kokosbrood, kaas en jam. Dat lijkt me meer dan voldoende”.
Jan zwijgt beduusd na deze terechtwijzing en neemt leverworst. Ook de anderen houden verschrikt hun mond en zo verstaat ieder wat de radio te melden heeft.
“Een onweersstoring boven Frankrijk ontwikkelt zich in snel tempo, maar zal ons land waarschijnlijk niet voor de avond bereiken”.
Als bewijs van deze bewering wordt gemeld dat boven het Vliegveld Zuid Limburg de zon schijnt bij een temperatuur van 26 graden.
“Waarschijnlijk. Tegen de avond? Zitten ze daarginder uit hun neus te peuteren?”
Pa Reindert praat dwars door de woorden van de nieuwslezer heen. Eigenlijk heeft hij geen weerbericht nodig. Elke morgen tikt Vader met zijn duimnagel tegen het glas van de barometer. Dan weet je voldoende. Hij trekt de stekker uit het contact, want dit is vanaf zijn stoel gemakkelijker dan de radio op een normale manier af te zetten.
“Het andere nieuws zullen we maar een dagje overslaan. We hebben immers niet elke dag bezoek over de vloer”.
Nu het overzichtelijker wordt, valt het Remy op dat Pieter nog steeds niets heeft gezegd. De onopvallende bezoeker strooit bruine suiker over zijn boterham uit een glazen pot, waarin ooit zilveruitjes hebben gezeten. Remy kijkt toe en stelt vast dat de handeling eveneens wordt gadegeslagen door Moeder. Zijn kauwende bewegingen vertragen. Het lijkt of hij een lepel oude pindakaas heeft ingenomen.
Nu is Pieter aan de beurt. Mag hij toch nog wat zeggen.
“Nou nou, jij bent wel een zoetbek, hè, zoveel suiker op je brood!”
Moeder laat een schaapachtig lachen horen en neemt Pieter de glazen pot uit handen. Jan en Arjan kijken verbaasd naar elkaar en overtuigen zich er vervolgens van dat hun eigen boterhammen er nog liggen. “Wij moeten hier nog de hele week mee doen”.
Moeder draait het deksel goed vast.
“De kruidenier komt pas aanstaande zaterdag weer, zie je”.
Remy slaat zijn blik neer. Pieter moet maar zien hoe hij zich redt.
Zodra de maaltijd ten einde is, stormen de jongens naar buiten. Op deze manier ontsnapt Remy aan het afsluitende gebed. Verscholen tussen zijn ongelovige vrienden verlaat hij ijlings de keuken, ieder moment in de verwachting te worden teruggeroepen. Buiten is het heerlijk warm.
“Heeft jouw vader in het verzet gezeten?”
Arjan stelt een vraag die bij Remy nooit is opgekomen.
“Hij begon zo over die radio”.
Remy kijkt naar Pieter die erbij staat of hij Afghaans hoort spreken.
“Hm”.
Hij antwoordt behoedzaam. Er is eerder gevochten tussen Jan en Pieter en dit moet vandaag als het even kan, vermeden worden.
“Hij praat er nooit over. Mijn vader vindt dat we vooruit moeten kijken”.
Dit antwoord lijkt afdoende, want Arjan verliest terstond zijn belangstelling. Hij heeft in de keuken lang genoeg stilgezeten.
“Misschien kunnen we verstoppertje spelen”.
Jan komt er bijstaan. Hij heeft het nog steeds warm en rolt de mouwen van zijn hemd hoog op. Zo kan je zijn horloge goed zien. Dat Jan wil meedoen met verstoppertje spelen, is ondenkbaar. Ouwelijk steekt hij de handen in zijn broekzak en richt zich tot Remy.
“Wat zei je nou vóór het eten, over die spijzen en zo?”
Remy heeft het gevreesd en nu is het er. Hij ontwijkt ongemakkelijk en vloekt in stilte.
Moeder met haar Here Jezus! Straks vertellen ze op school dat we van de Jehovagetuigen zijn. Dan ben ik pas echt de pineut.
“Mijn ouders doen een beetje raar als er anderen bij zijn”.
Pieter onderbreekt het gesprek. Opnieuw presenteert hij sigaretten. Deze keer hebben de jongens wel trek. Ook Remy neemt er één. Opsteken durft hij niet.
“Ik wacht nog even”.
Vuur gaat rond, een ontwikkeling die Remy een beetje opwindt.
Roken is verboden. Vader is bang dat de schuur in brand zal vliegen.
Andere gedachten, ingegeven door vrees voor ontdekking en hernieuwde reprimandes, komen in hem op als paddenstoelen in een bos.
Van roken krijg je kanker. Tini van de buren heeft kanker. Vijftien jaar oud. Nooit gerookt. Toch gaat ze dood.
Het mankement in deze redenering ontgaat hem.
Blauwe rook kringelt gezellig boven het groepje uit. Remy houdt het huis in de gaten en ziet daarom als eerste dat Vader naar buiten komt. Pa Reindert stapt het erf op, kijkt snuivend naar de horizon in het westen waar buien meestal vandaan komen, start de tractor en stuurt deze langzaam naar het bouwland. De neuswielen rollen recht op de jongens toe, die gewoon blijven staan.
De sigaretten moeten uitgetrapt worden en er volgt een toespraak over hoe kleine oorzaken tot grote gevolgen kunnen leiden.
Maar Vader heeft heel andere plannen. Hij zet de motor af om zich verstaanbaar te maken.
“Zin om een rijksdaalder te verdienen, jongens? Binnen een paar uur zijn we klaar.”
Remy wil het hoofd al ontkennend schudden, maar ziet tot zijn verrassing dat zijn vrienden het voorstel verwelkomen. Pieter en Jan klimmen dadelijk achterop de tractor en trekken Arjan erbij. Ze joelen alsof Pa Reindert gratis vakantie heeft aangekondigd.
Remy zou er nog bij kunnen, maar hij gebaart liever te gaan lopen. De tractor rijdt van hem weg, het erf af, langs de slootkant het land op, richting werk. Een beetje verbouwereerd aanschouwt hij het tafereel en loopt besluiteloos de schuur in. Werken op het land is wel het laatste waaraan hij heeft gedacht toen de vrienden meekwamen.
In de schuur is het muisstil. Mat licht valt door de kleine vensters naar binnen en toont eeuwig rondzwevend stof. Het liefste zou hij nu het bezoek wegtoveren en zijn eigen gang gaan. Misschien de sigaret oproken in de rietschoot langs de vaart tegenover het huis, onzichtbaar achter de dijk.
Door de brede kier van de schuifdeur kijkt hij de polder in. Achter de weilanden van de buren verheffen zich hoge bomen langs een kaarsrechte weg. De lucht zindert. Bij de boerderij van de buren, honderd meter naar het zuidwesten, liggen tien of twaalf koeienlijven lui bijeen. Het is een stilleven van deze dag, van 100 jaar eerder, misschien van de toekomst.
Ze zullen zich afvragen waar ik blijf.
Een ogenblik nog staat hij stil om te luisteren naar het ontbreken van geluiden.
Een transistorradio zou mooi zijn. Hoelang kan je met een batterij doen?
Er zit weinig anders op dan weer naar buiten te gaan, de tractorsporen te volgen naar het uienveld, zijn schoolmakkers achterop te lopen.
Vanaf het erf overziet hij nog eens het land. Het valt hem op dat Vader in merkwaardige, hoekige bochten stuurt, rakelings langs lege veilingkisten rijdt. De jongens achter zijn rug schreeuwen, in de hoop dat zo’n kist aan barrels wordt gereden.
Vader zal wel uitkijken. Een vernielde kist kost drie gulden.
Anderhalf uur lang rapen ze uien. Deze zijn een paar dagen tevoren uit de grond getrokken en achtergelaten om te drogen. Kisten worden snel gevuld. Het verdroogde loof hangt in slierten over de rand. Pa Reindert heeft zijn jonge werknemers met succes ingepalmd. Remy moet bijna rennen om voldoende lege kisten aan te dragen. Af en toe kijkt hij naar de hemel. Onmiskenbaar ontstaat in het zuidwesten een dreigende stapelwolk. Het is of daarginder een geweldige vuist wordt opgestoken. De temperatuur lijkt te stijgen, maar dit zal komen omdat de wind helemaal wegvalt. Jan ziet het natuurlijk ook.
“Er is een atoombom gevallen. Zien jullie dat?”
In het nieuws is geregeld sprake van proeven met dergelijke bommen. Ze vagen alles van de aardbodem en naderhand krijgen de mensen kanker vanwege zoiets als straling. Bij Jan thuis is tv, waarop beelden van de proeven te zien waren – op een eiland in een verre oceaan. Jan weet het beter.
“Welnee. Het is gewoon een onweerswolk”.
Pa Reindert start de tractor. De omhooggerichte uitlaat braakt rook. Pieter mag van hem rijden. Alle boerenjongens kunnen een tractor besturen. De volle kisten worden op de aanhangwagen geplaatst. Het gaat in een moordend tempo, want de jongens willen niet voor elkaar onderdoen. Toch is snel duidelijk dat Arjan moet afhaken. Hij is de lichtste van het stel. Jan is de grootste en de sterkste, Remy de best getrainde en de meest wilskrachtige. Op eigen terrein wil hij voor niemand onder doen.
“Gas!”.
Pa Reindert roept naar zijn chauffeur. De werkploeg is eigenlijk te lang doorgegaan, je kan ook zeggen: te laat begonnen met het beladen van de wagen.
“Ja Pieter: gas!”
Maar Jan bedoelt iets anders dan Pa Reindert. Hij doelt op de het Jodengas, in naam waarvan Pieter op het schoolplein en in het fietsenhok geregeld klappen krijgt. De oorlog mag verledentijd zijn, ergens gaat ze nog altijd verder: in de geschiedenis van gezinnen, in verhalen en excuses voor misgelopen zaken. In de polder woonden veel leden van de NSB. Zij dachten dat de Partij hen zou redden van het ellendige bezuinigingsbeleid van vooroorlogs premier Colijn. Geloof in eindelijk een sterke leider dreef hen naar de schreeuwbek Mussert die hen deed geloven in vergane glorie, Koningin en Vaderland! Bij het uitbreken van de oorlog kwam heel snel de eerste koude douche: het complete Koningshuis nam de wijk naar veiliger oorden. Hun goud en juwelen namen ze mee.
Pieter houdt zich Oost-Indisch doof. Hij zit veilig op de tractor en geeft een beetje gas bij.
Uitblazend op de volle uienvracht rijden ze naar de schuur. Nu er dicht langs de slootkant wordt gereden, neemt Vader het stuur van Pieter over. De jongen klimt naar zijn makkers bovenop de lading. Zorgvuldig houdt hij afstand van zijn plaaggeest. Jan vindt dit alleszins normaal. Zijn horloge blinkt in de zon en wijst 3 uur precies. Hij hangt onderuit, van mening dat hij het meeste werk heeft verricht. Remy is praktischer: hij denkt alvast waar het groepje zich straks mee kan bezighouden.
Ik neem ze niet mee naar mijn kamer. Ze zullen met mijn Dinky Toys gaan smijten en een tekenblok onbruikbaar maken. We kunnen beter buiten blijven of in de schuur.
De stapelwolken aan de horizon groeien gestaag uit tot een bijna zwarte muur. Deze lijkt stil te staan, maar wanneer je recht omhoogkijkt, zie je weldegelijk beweging in de lucht. Vooralsnog is het droog, zelfs zonnig en heerlijk warm. Remy sluit zijn ogen en laat het gedreun van de tractor door zijn hoofd gonzen. Zelfs het hijgen van Jan met zijn doorgezwete hemd klinkt hem prettig in de oren. De uien ruiken naar zon en wind. Toch voelt hij onrust.
Ik ben hier geen vrienden gewend. Ik ben liever alleen.
In het midden van de schuur komen ze tot stilstand. Pa Reindert springt van de tractor. Hij is opgetogen.
“Jullie worden bedankt. Zullen we kijken of er wat te drinken is?”
Volgzaam lopen de jongens achter hun werkgever aan het huis in. Moeder laat zich niet zien. Op tafel ligt een briefje. Jan raapt het op, maar Remy trekt het uit zijn handen. Niet iedereen hoeft te weten wat Moeder schrijft.
“Ik ben naar de huisarts voor mijn zere armen. Misschien meteen door naar de masseur, anders moet ik er later nog eens naartoe fietsen. Vraag Henny, of zij tegen half 6 de tafel wil dekken.”
Hij steekt het briefje in zijn broekzak, niet van plan om Vader er mee lastig te vallen en de goede sfeer om zeep te helpen. Het probleem van de pijnlijke armen is in huis bekend. Moeder heeft er vooral last van wanneer er mensen zijn om haar aan te horen. Jan vindt het allang best. In het weiland van de buren telt hij 12 koeien.
“Niet zoveel. Weet jij of het land in eigendom is of wordt gepacht?”
Voor het bepalen van de rangorde in het plattelandse denken is dit van belang. Remy weet, dat buurman op het land van een andere eigenaar boert, een oude man die soms komt kijken of alles naar zijn wens gaat.
“Wij zitten op eigen grond”.
Normaal zal hij dit niet zeggen, maar hij voelt zich door Jan onder druk gezet. Staande drinken ze limonade die Pa Reindert eigenhandig inschenkt. Ook geeft hij de jongens ieder een rijksdaalder. Hiervoor moet hij naar een kast in de huiskamer. Moeder bewaart de meer waardevolle muntstukken in een kartonnen busje. Remy krijgt niets. Hij zal de werkuren bijschrijven in zijn agenda.
“Ik moet naar huis”.
Jan heeft thuis zijn eigen taken: koeien melken, gemaaid gras opschudden, de varkens voer geven. Hij zit nog op school, maar zijn hoofd is in de stal die zijn toekomst bepaalt. Remy luistert met gemengde gevoelens. Aan de ene kant voelt hij teleurstelling over het bezoek. Vader heeft een flink deel ervan gebruikt voor eigen doelen. Bovendien hebben de jongens een rijksdaalder in hun zak en hijzelf niets. Aan de andere kant bespaart het besluit van Jan hem iets nieuws te bedenken om te doen. Jan houdt niet van voetballen, dus dit valt op voorhand af. Een langer verblijf zal uitdraaien op klooien en commentaar van Moeder achteraf. Bijna mist Remy haar een beetje, in de zin dat zij met haar gemopper de jongens zal verjagen. Nu moet hijzelf een oplossing bedenken om Arjan en Pieter te lozen. Zijn zorgen blijken evenwel voorbarig.
“Samen uit, samen thuis. Ik rijd met je mee. Het is toch dezelfde kant uit.”
Arjan lacht ontwapenend. Lachen is zijn onweerstaanbare kracht. Op school windt hij er de onderwijzers mee om de vinger en zijn moeder remt hem allesbehalve af.
Van Pieter wordt zonder meer verwacht dat hij ook vertrekt. Hem wordt niets gevraagd, maar hij hoort weldegelijk tot dit groepje schoolvrienden. Daarbij woont hij helemaal aan het andere eind van de polder, wel een kilometer of 8 verderop.
Pa Reindert vindt het allemaal best en biedt nog eens limonade aan. Langer blijven, is evenwel onverstandig. Buiten weerklinkt nadrukkelijk het gerommel van onweer. Ze zijn allemaal buitenkinderen en weten wat dit betekent: wegwezen. Jan neemt het voortouw.
“Komt er nog wat van, heren?”
Remy schiet in de lach. Dit vindt hij weer leuk: de botte daadkracht van Jan, een jongen met worstvingers en een vierkant hoofd. Nooit leest Jan een boek in en in de klas weigert hij gewoon om iets uit zijn hoofd uit te rekenen onder het motto: dat kan ook wel met pen en papier.
Even later spurt het drietal tegen de dijkhelling omhoog, naar de straatweg, naar huis. Pieter heeft zich op het laatste moment aangesloten. Desnoods kan hij even bij Arjan schuilen, mocht het nodig worden.
“Daar gaan ze”.
Remy spreekt min of meer tegen Vader en er zal iets van afkeuring in doorklinken. Vanaf het erf kijken ze over de lege polder, de rechte boomrijen die langs de wegen zijn geplant. Het is een beeld dat al eeuwen ongeveer hetzelfde zal tonen. Vaak denkt Remy eraan, dat Vader en zelfs opa naar precies hetzelfde als hijzelf hebben gekeken, langs dezelfde wegen gingen, over dezelfde bruggen land betraden of een erf. Zo te denken, laat de tijd als het ware stilstaan. Dan lijkt het er zelfs niet meer op aan te komen of je vandaag leeft of lang geleden, of je vader, zoon of kleinzoon bent. Hij steekt zijn handen in de zakken van zijn overall.
“Zo moet je het niet zien”.
Vader lijkt de milde teleurstelling van zijn zoon over het verloop van de middag te doorzien en drukt nu een pleister op de wonde.
“Weet je wat. Ik heb voor jou ook een knaak. Zeg maar niets tegen Mama”.
Verwonderd strekt Remy zijn hand en neemt het muntstuk in ontvangst. Dat Vader hem geld geeft, is niet eerder vertoond.
Het groepje is even achter de boerderij van de buren verdwenen, maar nu komen de jongens weer in beeld. Daarginder moeten ze afslaan, de polderweg afdalen. Jan rijdt onmiskenbaar voorop. Je ziet van verre dat hij een missie heeft: bijtijds en droog thuiskomen. Het melken van koeien is bovendien aan een bepaalde tijd gebonden. In zijn kielzog zwalken Pieter en Arjan, zonder plan of het inzicht dat het onweer hen feitelijk op de hielen zit. Daar gaat een arm omhoog. En nog een.
“Zie je nou”.
Pa Reindert krijgt bevestiging.
“Ze zwaaien omdat ze het prima naar hun zin hebben gehad en bovendien met een rijksdaalder thuiskomen”.
Met kalme, bijna waardige stappen loopt Vader naar de schuur, trekt de grote schuifdeur helemaal dicht en keert terug in huis. Wat hem betreft, zit het werk voor vandaag erop. Remy draalt nog wat en kijkt zijn vrienden na tot voorbij de kruising.
Een onaangename herinnering rijst in hem op. Jaren terug heeft hij ’s nachts in zijn bed geplast. Niet zomaar een ongeluksvlekje dat snel opdroogt als je er bovenop gaat liggen, maar de oogst van de hele nacht: het halve matras doorweekt. Wakker geworden door de klamme kou en een zure geur, weet hij niet wat aan te vangen. Moeder informeren, leidt tot gekrakeel en vernedering. Kan hij werkelijk niets verzinnen om te ontsnappen? Het ontbijt voelt aan als het laatste maal. Als Moeder wist wat er boven haar hoofd stond, dan, ja, dan wat? In ieder geval iets dat hem de hele dag zal bezighouden. Dit gebeurt trouwens toch al. Vanuit het klaslokaal strijkt zijn radar tot over het ouderlijk huis.
Nu gaat ze de slaapkamer binnen. Ze ruikt iets vervelends en slaat de deken terug.
Na schooltijd fietst hij naar huis, langzaam maar onontkoombaar. Al van verre wordt zijn vrees bevestigd. Tegen een paal van de waslijn staat, als een geweldige ontbijtkoek, zijn matras in de zon te drogen.
Terwijl hij zijn schoolmakkers uit beeld ziet verdwijnen, voelt hij verstijving in zijn armen en benen opkruipen.
De onderwijzer beklaagde zich over mij bij Moeder. Ze moet het toen aan hem hebben verteld. In de klas zei hij tegen mij dat hij de klas over mij zou vertellen ingeval ik lastig bleef. Ik vermoord hem nog eens.
De warmte dringt door tot in huis. Rond de plafondlamp in de keuken cirkelen zwarte vliegen. Remy volgt hun bewegingen, maar kan er geen patroon in ontdekken. Wel valt hem op, dat de vliegen nooit meer dan een meter van de lamp geraken en evenmin ergens neerstrijken. Buiten flitst wit licht. Een bescheiden donderslag volgt na een halve minuut. Pa Reindert gaat erbij zitten.
“Hoor! Daar zal je hem hebben”.
Het valt Remy op, dat Vader over een onweersbui praat als over een mens of een dier. Toon respect of het zal slecht met je aflopen.
Tegenover ons huis is ooit iemand op zijn land door bliksem doodgeslagen. Die man probeerde nog juist een kist met aardappelen vol te krijgen. Maar hij vulde alleen zijn eigen kist.
“Wat sta je nou te grijnzen?”
“Niets. Ik ga even voetballen nu het nog droog is”.
Remy probeert weg te komen. De onbedoelde grap in zijn gedachten doet hem bijna in lachen uitbarsten.
“Doe het dan in de schuur, want onweer is niet om te lachen”.
Ongezien neemt Remy een doosje lucifers weg dat bij het kooktoestel ligt. In de schuur voelt hij zich voldoende veilig om de sigaret van Pieter aan te steken. Het voelt vreemd aan, hier te roken: een beetje verweesd. Zin om wat te voetballen, ontbreekt. De sigaret bevalt hem evenmin en na twee trekken gooit hij de rookwaar op de grond. Buiten is het aangenamer.
Een windvlaag veegt over het erf. Bliksem scheurt de hemel als oud behang in repen. Remy voelt geen vrees. Hier wil hij wachten tot de eerste druppels vallen. Plotseling verschijnt Moeder op het erf. Als mankeert haar niets aan de armen, rukt ze de achterdeur van het huis open en drijft haar fiets naar binnen. Haar thuiskomst wordt begeleid door een scherpe donderslag. Een felle flits zette de keuken in merkwaardig koud licht.
“Vlug, de stekkers en de antenne eruit, straks breekt er brand uit!”
Moeder is terug en neemt onmiddellijk de leiding op zich.
Omdat Remy werkeloos blijft staan, dringt zij nog eens aan.
“Nou, komt er nog wat van, of moet ik alles weer alleen doen?”
Terwijl Pa Reindert zich naar de bovenverdieping begeeft om de belangrijkste bezittingen veilig te stellen, voert Moeder haar eigen opdracht uit. Snel trekt ze een paar stekkers uit contactdozen.
“Als we maar geen gedonder krijgen met de antenne die je oom op het dak heeft gemonteerd!”
Een lawine van donderslagen maakt een einde aan dagen van veel te warm weer. Regen slaat zo straf neer, dat er beekjes tegen het glas van de ruiten worden gevormd. Lichtflitsen volgen elkaar in hoog tempo op. Remy denkt aan de uien die bijtijds zijn binnengehaald. De kisten staan nog op de aanhangwagen in de schuur.
Vader had gelijk ons in te schakelen. Wij hingen toch maar doelloos rond.
Pa Reindert zet twee kistjes op de keukentafel: een houten met gegevens van de boekhouding en een metalen voor het geld. Niet wetend wat verder te doen, pakt hij een krant, zet zich aan tafel en legt de krant weer weg.
“Tot de avond overal droog, laat me niet lachen”.
De ruiten worden snel ondoorzichtig, aan de binnenkant raakt het glas beslagen. Hieraan kan je zien dat het buiten afkoelt. Remy veegt met z’n mouw een opening in het condens om de elkaar opvolgde lichtflitsen beter te kunnen waarnemen. Dit bevalt Moeder niets.
“Weg bij die ramen! Stomme ezel!”
Ze wordt onderbroken door een donderslag, die het huis doet trillen en Remy naar het midden van de keuken jaagt. Moeder werpt haar zoon een nijdige blik toe.
“Zie je wel!” Kom trouwens eens hier”.
Een beetje wantrouwend voldoet hij aan haar opdracht.
“Je ruikt naar sigaretten. Heb je gerookt?”
Moeder moet haar stem flink verheffen om boven het onweerslawaai uit te komen.
Remy geeft toe. Ontkennen heeft geen zin.
“Pieter had sigaretten bij zich”.
“Hoe vaak heb ik je niet gezegd…”
Wat Moeder verder nog wil zeggen, valt weg in een nieuw geluid, een heftig bonzen: eerst op het raam vanwaar Remy juist is gevlucht, kort daarna tegen de achterdeur van de bijkeuken.
“Om je een beroerte te schrikken!”
Pa Reindert verheft zich uit zijn stoel en loopt naar de bijkeuken. Remy spreekt half tegen zichzelf, half tegen Moeder.
“Hij is het”.
Moeder begrijpt het niet.
“Wat is dat voor onzin. Wie dan?”
Bijna gelijktijdig weerklinkt Vaders stem in de bijkeuken.
“Hallo, wie is daar?”
De ijzeren kling van de achterdeur gaat enkele malen op en neer. Remy spreekt opnieuw heel zacht.
“Het is de Baarlijke Duivel”.
Hernieuwd onweersgeroffel overspoelt elk ander geluid. Het licht boven de tafel valt uit.
“Ook dat nog. Ik dacht dat Papa de stoppen zou losdraaien”.
“Dan hadden we toch al meteen geen stroom meer gehad?”
De achterdeur gaat dicht met een slag.
“Dat is de wind. We zijn er gloeiend bij”.
Moeder drukt haar handen tegen de oren.
“Houdt toch eindelijk je waffel”.
Zij staat op, begint heen en weer te lopen in de kleine keuken. Vervolgens blijft ze besluiteloos staan.
“Ik moest me een ongeluk fietsen om bijtijds thuis te zijn”.
Remy voelt een merkwaardige kracht in zich opkomen, een aandrang die kan voortkomen uit zijn eigen vrees.
“Aan de deur staat een moordenaar. Dat weet ik wel zeker”.
Voor hij verder kan gaan, komt Vader weer binnen, met een stoïcijns gezicht.
“Je raadt het nooit. We hebben een Duitser aan de deur, een man van een jaar of vijftig met een bromfiets. Ik heb hem doorgestuurd naar de schuur”.
Remy weet niet wat te zeggen. Hij bestudeert het gezicht van Vader en daarna dat van Moeder. Een glimlach breekt door rond zijn lippen.
Vader spreekt drie woorden Duits: Jawohl, Ausweiss en Befehl. Die Mof stond in de stromende regen. Hij kon ieder moment een bliksem in zijn hersenpan krijgen en holde natuurlijk uit eigen beweging naar de schuur.
“Jammer dat Pieter weg is”.
Hij zegt het plompverloren.
“Bij hem thuis wordt nog altijd Duits gesproken. Pieter had als tolk kunnen optreden”.
Het komt hem voor dat hij, door dit te zeggen, alsnog wraak neemt op het vroegtijdig vertrek van zijn vrienden. Bovendien bevalt de uitdrukking als tolk optreden hem buitengewoon.
“Wat zeg je, spreken ze daar Duits?!”
Moeder kijkt geschrokken, alsof ze een ogenblik denkt: die man aan de deur, dat is natuurlijk Pieters vader. Hij komt kijken waar zijn zoon uithangt.
Remy wacht even tot het onweerslawaai een ogenblik weg is. Hij geeft een droog antwoord.
“Dat zegt u zelf, dat ze bij Pieter Duits spreken. Dat doen wel meer NSB-ers”.
Moeder schudt haar hoofd. Haar zoon moet wel gek zijn.
“De vader van Pieter verkocht alleen maar kranten in de oorlog: Volk en Vaderland. En dan ging hij weer naar huis om koeien te melken”.
Zodra de bui afzakt, maakt Pa Reindert aanstalten zijn ongenode gast te bekijken.
“Eens kijken wat hij in de schuur uitspookt”.
“Ik heb thee voor hem”.
Remy is even verwonderd als Vader.
Thee voor een Mof?
“Wij hoeven niet zo te worden als dat volk, vind je wel?”
Moeder toont een onverwachte kant van mededogen.
Ongeduldig wacht Remy bij de achterdeur op Vader De kans een echte Duitser te aanschouwen, laat hij zich niet ontgaan.
“Misschien heeft hij wel medailles. Gekregen voor het executeren van Russische krijgsgevangenen”.
Executeren is iets anders dan zomaar doodschieten.
Maar Pa Reindert is niet in de stemming voor geintjes.
“Houd jij je praatjes maar liever voor je. En als je gerookt hebt, kan je beter meteen tandenpoetsen, snap je wel?”
De bezoeker zit op een omgekeerde veilingkist. Hij verorbert een dikke boterham. Zijn lange lederen jas hangt halfopen. Tegen het achterwiel van de tractor staat zijn brommer, een fragiele NSU met zweefzadel. De man lacht vrolijk tegen Remy, maar deze steekt zijn handen in de zakken en blijft op afstand.
“Hier is thee!”
Vader spreekt onnodig hard alsof de ander hem dan beter zal begrijpen. Hij overhandigt de beker.
“Was doet u hier eigenlijk?”
De Duitser kauwt zijn mond leeg en haalt een klein fototoestel tevoorschijn.
Pa Reindert maakt een afwerend gebaar. Remy trekt een grimas.
Hij maakt foto’s van de omgeving. Ze zijn de volgende oorlog aan het voorbereiden.
De Duitser maakt een gebaar van kalmte. Hij wijst naar Vader.
“Sie waren im Flugzug, oder?”
Vader en zoon zijn verbijsterd. Wat bazelt die Mof?
“Da hinter, auf dem Lande! Amerikanischen Bomber! Notlandung! Kriegeszeit!”
Er gaat Pa Reindert een lichtje op.
“Hier op het land?”
“Ja, ja, Auf dem Feld. Ich war da. Soldat! Sie wollten rundschauen. Vergessen?”
Remy krijgt oren, groot als de etensborden in de keukenkast. Heeft Vader iets met de oorlog te maken? Waarom heeft hij nooit hierover verteld? Van de weeromstuit spreekt Vader ineens zelfs een soort van Duits.
“Soldat? Was u dat? Im Flugzeug gelaten?”
De bezoeker zet zijn thee snel op de veilingkist en slaat zich op de knieën.
“Ganz genau! Amrikanischen Bomber damals. Alles in Ordnung!”
Uit de verdere, gebrekkige, communicatie maakt Remy op, dat tijdens de oorlog een Amerikaanse bommenwerper een noodlanding maakte, vlak achter het eigen land. Vader was een jongen van een jaar of 18. Natuurlijk ging hij kijken en vroeg de wachtlopende soldaat zelfs of hij binnen mocht kijken. Dit was verboden, maar de soldaat vond een beetje aanspraak wel prettig.
Vader is in een Amerikaanse bommenwerper geweest! Ongelooflijk!
Hij neemt zich voor later een tekening van het vliegtuig te maken. Dit gaat niet voor hij precies weet wat voor toestel het was. Vragen hierover stellen, durft hij echter niet.
Even later komt de Duitser overeind. Hij is lang en tanig. Zijn tas met brood en wat er verder in zit klemt hij slordig onder snelbinders achter het zadel. De regen is opgehouden, maar het onweer houdt nog aan.
“Gewitter is Himmelmusik!”
Ditmaal glimlacht Remy toch. Hemelse muziek, zo denkt hij er zelf ook over .
“Geh mal wieder los. Danke!”
Eenmaal buiten, wil de bromfiets niet meteen aanslaan. Remy ziet, dat Moeder achter het keukenraam verschijnt. Haar brillenglazen schitteren in het licht.
Met grote stappen aan weerszijden van het zadel komt de man vooruit, het onwillige bromfietsje onder zich meesleurend.
“Hij had mij destijds ook kunnen oppakken”.
Vader toont een beetje aangeslagen.
“Zeg maar niets tegen je moeder of Henny”.
In gekromde houding maalt de Duitser de pedalen enige malen rond. Plotseling slaat de motor aan en ontstaat er rookontwikkeling. De bezoeker rijdt weg, de dijkhelling op, met zwaaiende benen en fladderende jaspanden.
—————————————————————–