Monkwise

columns verhalen fotografie

STENEN VAN DE VESTING

HOOFDSTUK II

WINNAARS EN VERLIEZERS


Op de vijfde namiddag van de maand december fietst Remy door de hoofdstraat van het oude veendorp. Het is al laat. De verlichte vensters steken allengs scherper af tegen de opkruipende duisternis. Van sommige winkels is de etalage aan de binnenkant beslagen met condens. Op straat zijn weinig mensen.
Vanavond is pakjesavond.
Het besef van een opwindende gebeurtenis roept tegenstrijdige gevoelens in hem op. Morgenochtend bezit ik allerlei dingen waarvan ik nu nog geen weet heb.
Tegelijk komt het hem voor, dat hij de avond liever zou uitstellen, dat hij zou willen weten hoe het aanvoelt wanneer een verwachting niet doorgaat zonder dat de hoop vervliegt.
Wanneer de avond voorbij is, weet ik wat ik niet heb gekregen en voorlopig evenmin zal krijgen. Of misschien wel nooit.

Op school leiden de feestdagen van december tot een verdere vermindering van schoolse bezigheden. Rekenen en foutloos spellen lijken aan belang te verliezen. De topografische kaarten hangen er werkloos bij. Remy zal het niet toegeven, maar liever zou hij wat meer inspanning opbrengen om belangwekkende dingen te leren. Helaas: de onderwijzer legt niets uit over wat in de kranten staat, op de tv is geweest, over wat dan ook. De schoolgang gaat de laatste week nergens over. Het kan om deze reden zijn, dat Remy al twee keer wegens geklier de klas is uitgestuurd. Hij verveelt zich stierlijk.

Zijn voet stoot tegen de dynamo. Deze zit aan de linkerkant van het fietswiel. De koplamp geeft evenwel geen licht, zelfs niet na het toedienen van een flinke tik. Aandrang om te stoppen en de bedrading te controleren, negeert hij. Je blijft aan de gang. In de dorpsstraat is voldoende licht om gezien te worden door andere weggebruikers. Hij gaat op de pedalen staan en voert zijn snelheid op.
Al dagen of weken liggen er cadeautjes in ons huis. Moeder smokkelt ze de trap op. Als een eekhoorn legt zij geheime voorraden aan.
De ouderlijke slaapkamer intrigeert des te meer omdat Henny en hij er het hele jaar door niet mogen komen. Desondanks heeft hij wel eens de kasten ingezien. Bij die gelegenheid valt hem een vreemde duffe geur op. Nadere inspectie leert, dat aan Vaders kant een pispot onder het bed staat. Donkergele urine bedekt de bodem.

In het dorp bereikt hij het centrum, als je hiervan mag spreken. Het is een kruispunt waar lang geleden het Raadhuis, een Kerk en winkels werden gebouwd. Een ouderwetse ophaalbrug overspant het water nabij de sluis. Er staat ook een groot café waar een biljart moet zijn en een zaal voor optredens van toneel en muziek. Remy is nooit binnen geweest. Onder de winkels bevindt zich een kruidenier. Met de feestdagen is een achterkamer ingericht als uitstalling voor lekkernijen. De winkelruit is fel verlicht. In het bezit van slechts een paar kleine muntstukken, besluit Remy desondanks af te stappen en de winkel binnen te gaan. Het helpt nogal dat hij hier vaker komt, in opdracht van Moeder. Hij kent de winkelier dus en andersom kent de man hem als de zoon van een vaste klant. Om de andere week staat de man bij Moeder voor de deur met een doos bestelde artikelen.

In de winkel zijn meerdere klanten. De meeste zijn vrouwen. Ze groepen rond de toonbank, waar ze hun beurt moeten afwachten. Aan Remy wordt geen aandacht besteed. Hij glipt achter het groepje langs naar de tijdelijke toonkamer voor chocoladeletters en taaipoppen. Hij kijkt zijn ogen uit. Met crème gevulde kikkers, speculaasfiguren, nogablokken en zelfs een marsepein varken liggen uitgestald.
Meteen ziet hij de mogelijkheden, het vooruitzicht om in het geheim te snaaien.
Onder de dekens met de zaklamp en een boek.

Dat hij op diefstal betrapt kan worden is hij zich ergens bewust, maar hij kan er geen afdoende weerstand aan bieden. Na zich met een snelle blik te hebben overtuigd dat niemand hem gadeslaat, grist hij twee gevulde muizen in kleurig cellofaan weg.  Voor de vorm hervat hij zijn rondgang en verlaat onopgemerkt de winkel, in het kielzog van een oudere man die een zware tas sjouwt.
“Zal ik even helpen?”
De man kijkt achterom, bijna verschrikt.
“Ik mankeer niets aan mijn handen”.
Afgeblaft worden, kan Remy even niets schelen. Als hij maar buiten geraakt.
Een volgende keer zet ik mijn fiets beter om de hoek.
De oude man kijkt opnieuw naar hem.
“Heb je soms wat gejat, snotneus?”
In de buitenlucht voelt Remy zich veel vrijer dan in de winkel.
Wat denkt die oude kerel eigenlijk?
“Sodemieter zelf op”.
Het ontvalt hem. Gewoonlijk zal hij het niet wagen om zo’n toon tegen een oudere aan te slaan. De man zwijgt. Mogelijk heeft hij zo’n antwoord niet zien aankomen.

De dorpsstraat voert omhoog naar een brug die de abrupte overgang vormt naar de polder. Hier maakt het knusse licht plaats voor duisternis. Er staan wat huizen bijeen waaruit kookgeuren ontsnappen, maar meteen daarna is er niets dan vlak bouwland. Remy is blij deze leegte te kunnen induiken. Spanning zakt uit hem weg. Ergens heeft hij spijt, niet eerder in de kruidenierswinkel te zijn geweest. Vanavond krijgt hij thuis immers genoeg lekkers. Het besef daalt stukje bij beetje in.
Stel je voor dat ik betrapt was. Dan had ik de avond mooi verpest. Ik moet beter opletten wat ik doe.

Thuis is de woonkamer netjes opgeruimd. Het wasgoed dat hier de afgelopen dagen hing, is weggehaald. De koperen vaas, de elektrische klok, de witte cyclamen op de vensterbank, alles straalt een sfeer uit van opgewekte vertrouwdheid. Remy laat zijn blik over het interieur glijden en voelt op een prettige manier zijn maag een beetje samentrekken. Een oud verlangen naar pakjesavond dient zich aan. De buit uit de winkel verbergt hij in zijn slaapkamer, in de wandkast, onderin een doos. Zijn euforie over de weggenomen etenswaar is eigenlijk al verdwenen. Onwillekeurig kijkt hij naar buiten.

De schuur achter het huis vormt een blok, nog donkerder dan de omgeving, bijna als een bunker. Vader is kennelijk niet aan het werk, want het kleine venster is zwart. Een beetje verloren, verlaat Remy zijn kamer, roetsjt de trap af en gaat zich in de woonkamer onledig houden met de kachel. Hij werpt een elastiekje door het luik naar binnen en kijkt nauwlettend toe tot dit begint te borrelen en te branden.
Elke vlam is weer anders, geen enkele is precies gelijk. Bestaan er eigenlijk wel twee dingen die helemaal gelijk aan elkaar zijn?

Voor de verandering komt Pa Reindert bijtijds in huis. Hij ruikt naar terpentine. In de schuur voorziet hij de spatborden van de tractor van een verse laag verf. Dit is een typisch winterklusje. De klok wijst half 8. Remy hoort zijn vader de trap oplopen en de ouderlijke slaapkamer binnengaan. Bij de toegangsdeur kraakt een vloerplank nadrukkelijk. Wat gebeurt daar allemaal?
Vader trekt verse sokken aan zonder eerst zijn voeten te wassen.
Moeder komt de woonkamer binnen, snuift diep alsof ze een geur niet kan thuisbrengen en gaat aan tafel zitten. Altijd zit zij op dezelfde plek, dezelfde stoel.
“Zal de Sint nog leuke surprises brengen?”
Remy zwijgt. Wat kan je antwoorden? In afwachting van de pakjesdoos neemt Moeder nog even een breiwerkje ter hand.
“Soms schrijft zijn Hoofdpiet een mooi gedicht”.
Remy heeft een hekel aan gedichten. Ze gaan alle kanten uit en suggereren dat de lezer een dom varken is. Liever leest hij een boek over een veldslag, of informatie over diepzeevissen.
“Als Piet dat maar uit zijn hoofd laat”.
Hij zegt dit zonder de bedoeling grappig te zijn. Het rolt eenvoudigweg uit zijn mond.
Zelfs Moeder moet lachen, maar zonder boodschap gaat het niet.
“Ik zou Hoofdpiet niet onderschatten, als ik jou was”.

Daar is Vader alweer. Zowel op het land als in huis beweegt hij zich snel en geruisloos voort, al kan je moeilijk beweren dat hij lenig is. De trap omhoog neemt hij in drie stappen. Omlaag duurt langer omdat hij de trap afdaalt als is het een ladder: met zijn gezicht omhoog gericht.
“Zo jongens, hebben jullie er een beetje zin in? Het lijkt me nog een beetje vroeg voor Sinterklaas”.
Hij trekt de krant naar zich toe en neemt plaats in een lage stoel, die als het ware altijd op hem staat te wachten. Het is een ritueel, weliswaar eens per jaar, maar van voldoende belang om over een heel jaar heen te onthouden.
Straks trekt Vader de stoel naar voren, roert in de doos pakjes en neemt er één uit, dat toevallig voor Moeder is.
Er is nog tijd. Bijvoorbeeld om naar het nieuws van 8 uur te luisteren. Remy zit de tijd lijdzaam uit. Opnieuw naar zijn kamer gaan, is geen optie. Minuten verstrijken. Henny komt ook binnen. Ze snuift, haar neus omhoog.
“Wat ruikt het hier raar”.
Dat is elastiek Henny. Het is een pittig elastiekje.

Het is aan Moeder om het startsein te geven. Na het nieuws staat zij op en bergt haar breiwerk op in de kast achter haar rug.
“We kunnen de Sint een beetje helpen! Vooruit jongens, laat eens horen wie er vandaag jarig is!”
Moeder pakt er een oud boekje bij, waarin wel twintig liedjes zijn opgenomen, met tekst en notenbalken waar niemand in huis iets van begrijpt. Op de kaft prijkt een blozende Sinterklaas in karmijnrood gewaad. Remy sluit zijn ogen. Hij voelt de hitte van de kolenkachel aan zijn rechterzijde, hoort hoe Moeder de melodie over de Stoomboot uit Spanje aanheft. Henny en zelfs Pa Reindert vallen haar bij. Alles in Remy verzet zich tegen het zingen. Op school heeft hij deze ongein al moeten ondergaan en ook in de kerk doet hij er alles aan om geluidloos de schijn op te houden. Toch gaat ook zijn mond open om mee te zingen. De teksten zijn eenvoudig en aan zijn geheugen mankeert weinig.  

Na het zingen wordt het ritueel voortgezet: Pa Reindert merkt op, dat hij iets heeft gehoord in de bijkeuken. Samen met Henny beent hij erheen, terugkerend met een grote kartonnen doos vol pakjes in sinterklaaspapier. Bovendien is er een aparte doos, die als eerste mag worden geopend. Een elektrisch oventje voor Moeder! Een lang uitgestelde wens gaat hiermee in vervulling. Het is bovendien een verstandige gezinsaankoop. De technische noviteit wordt uitgebreid bestudeerd, de mogelijkheden voorgelezen uit de bijgeleverde folder. Zelfs het stroomverbruik staat erbij. Er moet maar niet te dikwijls cake worden gebakken.
Verwonderd ziet Remy hoe Vader en Henny een blik van verstandhouding wisselen. Na een paar seconden valt bij hem het kwartje:
Vader heeft het apparaat betaald, maar het idee komt van Henny.
Een ogenblik voelt hij zich buitengesloten, een beetje overbodig.
Onhoorbaar zucht hij. Het is alsof hij zijn ademhaling onder toezicht stelt. Hij werpt een steelse blik op de pakjes in de doos.
Verschillende verpakkingen, verschillende winkels.
Alleen Vader mag hier aankomen. Er zit niets anders op dan te wachten.

Pannenlappen komen tevoorschijn, een plakboek voor recepten, een nieuwe alpinopet voor Pa Reindert, chocoladeletters en speculaas voor ieder, plus enkele pakjes die gesloten blijven omdat ze bestemd zijn voor de grootouders. Henny krijgt kunstschaatsen! Vooral onder meisjes is de sport populair. Dit komt door internationale successen van Sjoukje Dijkstra en de in Canada wonende Petra Burka. Zij heeft Nederlandse voorouders. Remy is een keer met zijn zus meegelopen naar de buren om het zwieren op tv te zien, maar hij heeft meer belangstelling voor het hardrijden.
Remy ervaart bepaald jaloezie. Gewoonlijk leven Henny en hij in deels afzonderlijke werelden, maar de brandnieuwe schaatsen in hun kartonnen doos liggen op haar schoot en niet op de zijne.
Ik moet maar hopen dat er geen vorst komt, dat ik niet het ijs op moet met die houten klungelschaatsen.
Het is een redenering, het inzien van een gevolg. Aan het gevoel van gemis of jaloezie doet dit weinig af. Mogelijk is dit de reden van zelfverwijt.
Ik had nadrukkelijker schaatsen moeten vragen en voor de rest niets op mijn verlanglijstje schrijven. De kwestie is, dat ik zoveel wil: boeken, een voetbal, een elektrische claxon op mijn fiets, een witte schaatsmuts, plakboeken, een blikken vliegtuig met verlichte motoren.
Vermoeidheid begint in Remy op te komen, de wens dat de avond maar voorbij mag zijn, de chocolademelk op tafel komt. Er is zoveel om over na te denken.

De doos raakt leger en leger. Vader begint aan zijn chocoladeletter. Zij sterke handen breken een flink brok af en brengen het naar zijn mond. De spanning zakt een beetje weg nu de belangrijkste geschenken bekend zijn. Remy bekijkt de kaft van het boek dat hij heeft gekregen. Deze toont een smid met een verbeten gezicht en hooggeheven armen. Een zware moker voorspelt weinig goeds. De man is de held van een verhaal over een groepje eenvoudige protestantse mensen die zich willen handhaven in een Rooms Katholieke omgeving.
De 80-jarige oorlog. De Prins van Oranje. Gouden dukaten. Wie heeft dit in vredesnaam gekocht?
Moeder let goed op. Ze raadt zijn gedachten.
“Sinterklaas is ook bij oma langs geweest. Het kan geruild worden, want de bon zat erbij”. 
Een geruststellende gedachte. Remy’s gedachten reizen door de gordijnen heen naar buiten.
Waarom heeft oma het boek aan Moeder meegegeven? We kunnen toch ook even langsgaan?  
Een huivering glijdt langs zijn ruggengraat.

Opa en oma. Of eigenlijk nep-oma, zoals Moeder wel eens zegt en Remy zelf onderhand ook denkt. Zij is opa’s tweede vrouw, de eerste is allang dood. De geschiedenis is problematisch. Je kan een boek volschrijven over geldgebrek en klappen, jaloezie en venijnig gedrag, getreiter en tranen, kinderen die het huis ontvluchten, de routine van tweemaal daags een vrachtwagen van de fabriek om de koeienmelk op te halen: 4 bussen van 30 liter. De keuken in de boerderij: het granieten aanrechtblad, de gootsteen van verbrokkelde siersteentjes, het aquarium in de hoek, vier blauwe visjes die doelloos heen en weer zwemmen, steeds maar heen en weer, de zware ademhaling van opa, oma’s been omzwachteld wegens wonden omdat ze huidkanker heeft.

“Hallo, ben je er nog?”
Pa Reindert overhandigt zijn zoon een vederlicht geschenk.
“Een slaapmuts, denk ik”.
Vader probeert grappig te zijn. Hij weet van niets en raadt maar wat.
Remy glimlacht, trekt het papier ordeloos kapot, onderschept een opgevouwen vel papier dat bijna op de grond valt.
“Een gedicht! Er zit een gedicht bij!”
Dit moet natuurlijk eerst worden voorgelezen. Remy vouwt het papier open, strijkt het glad op zijn knie en leest de tekst voor.

Het kwam Sint onlangs ter ore,
dat zindelijkheid bij onze Reini
helaas niet is aangeboren.

Remy stopt een ogenblik en aarzelt.
Hoezo word ik nu ineens weer Reini genoemd?

Henny onderbreekt zijn aarzeling. Het zal zijn omdat zij opgewonden is wegens de gekregen schaatsen. Vanavond is alles leuk.
“Verder!”
Moeder vult haar dochter aan.
“Ja, want er staat nog meer”.
Remy hervat het voorlezen, maar van harte gaat het niet.

Van achter bruin, van voren geel!
Sint vroeg aan Piet:
Hoe oud is die jongen, int geheel?

Verward en met een slecht voorgevoel trekt Remy het cadeaupapier verder los. Dat hij op slordigheid wordt aangesproken, staat hem gewoonlijk al tegen. Op zijn schoot ligt een witte onderbroek, waaraan een brede strook roze dameskant is vastgenaaid.
Ze treiteren me, godverdomme!
In woeste drift veegt hij alles van zich af. Hij rent de woonkamer uit, de trap op naar zijn kamer, de deuren met geweld achter zich dichtslaand. Voorover valt hij op zijn bed en begint te huilen. Voorlopig zal niemand hem opzoeken, want in zijn razernij is hij onvoorspelbaar gevaarlijk.

De Kerstdagen passeren in een betere sfeer. Gewoonlijk zijn er geen echte cadeautjes (we blijven niet aan de gang), maar bij wijze van uitzondering is er voor Remy deze keer weldegelijk een pakje. Na de verpeste Sinterklaasavond is hij meer dan ooit op zijn hoede. Het pakje weegt nogal en nieuwsgierigheid wint het van angst.
Eigenlijk zijn het twee cadeautjes inéén, gekocht in dezelfde winkel, te weten de lokale fietsenhandel. Hiervan is een reclameplaatje bijgevoegd. Remy kan zijn ogen niet geloven. Voor hem ligt een claxon van glimmend metaal om op het stuur van zijn fiets te monteren. Er past een platte batterij in. Het tweede geschenk is een heuse kilometerteller, een rond klokje met cijfers en in het midden een witte naald. Een kabel moet aan het voorwiel worden bevestigd, een precies klusje voor Vader, van wie duidelijk is dat hij de aankoop heeft gedaan. Hoe sneller je fietst, hoe hoger de naald in het klokje zal klimmen. Bovendien wordt het aantal afgelegde kilometers opgeslagen.
Het is nu aan Henny om een beetje jaloers te zijn. Remy kan het niet laten.
“Zie je wel dat God bestaat?”

December verdrinkt in bruine drab, maar direct na de jaarwisseling gaat het flink vriezen. Elke dag schijnt de zon. De slaapkamers op de bovenverdieping zijn onverwarmd; die van Remy staat vol op de oostenwind. Voor hij onder de extra deken schuift, staat hij vaak een paar minuten te kijken naar de onmetelijke diepte van de sterrenhemel. Hij heeft ergens gelezen dat sterren niets anders zijn dan zonnen, waaromheen mogelijk ook planeten draaien.
Zou de maan kunnen neerstorten?

Januari begint met vrije dagen van school.
“Weg met die rotzooi!”
Moeder commandeert zonder terughoudendheid.
“Waarheen dan?”
“Wat kan mij dat schelen. Het is hier geen uitdragerij”.
Uit de bevroren dijksloot heeft Remy een in de lengte doorgezaagd stuk hout gebikt.  Aan één der uiteinden zit een scherpe punt. Hij heeft er dadelijk de grondslag in gezien voor het maken van een schip. Met de jaarwisseling nog in gedachten, fantaseert hij over onderdekse opslag van vuurwerk. Niet dat er ooit vuurwerk op het erf is geweest, maar het idee is aansprekend.
Met tegenzin voldoe hij aan Moeders opdracht en tilt het vrachtje met beide armen op. De schuur biedt uitkomst. Met een opgetrokken knie opent hij de deur. Binnen hangt een vochtige, bijna mistige atmosfeer. De geur is verstikkend, als is Pa Reindert een gaarkeuken begonnen. Met de zool van zijn laars duwt Remy de deur krachtig achter zich dicht. Uit de stilte die volgt, mag worden opgemaakt dat hij alleen is. Er brandt een grote kachel. Het is een soort olievat waarop een geperforeerde pijp van anderhalve meter hoog is gelast. De pijp wordt afgedekt met een plat hoedje, bedoeld om vonken tegen te houden. Hiernaast staat de landbouwwagen, beladen met bevroren spruitkoolstammetjes. Op de bodem eronder ligt een plas dooiwater.

Remy zet het meegebrachte hout overeind tegen de kachel en schuiert zijn kleding af. Ergens is hij blij te zijn weggestuurd. Hier heeft hij meer vrijheid. Hij loopt naar de kachel, spuugt tegen de brandpijp en luistert naar het sissen dat hierop volgt.
Goed gedroogd hout is gemakkelijker te bewerken.
Een volle minuut blijft hij kijken naar dit tafereel. Dan zoekt hij zijn voetbal en wil naar buiten. Vlak voor zijn neus wordt de deur evenwel opengetrokken. In de opening verschijnt Vader, gevolgd door De Baron, de vaste werkman. De begroeting is kort. Ieder behoort immers als het ware tot het meubilair.
“Wat doe je nou! Je zet een houten paal tegen een brandende kachel?!”
Pa Reindert stoot zijn zoon aan de kant en schopt het hout tegen de grond.
“Moet er brand van komen? Idioot!”
De Baron stapt eveneens naar binnen.
“Dat is inderdaad niet bijzonder slim”.
Na een korte preek mag Remy opkrassen.
“Of anders trek je je overall maar aan. Kan je ons helpen”.

Een week later is het gevonden hout alsnog droog. Dit komt goed uit, want in de schuur is de oliekachel inmiddels gedoofd. Alle spruitjes van de wagen zijn geplukt en afgevoerd naar het Veilinggebouw, waar ze goed geld opleveren.
Tijd om te klussen, heeft Remy evenwel niet. De school is weer begonnen. Zes dagen in de week fietst hij op en neer naar het dorp. Nu de claxon en de kilometerteller gemonteerd zijn, is dit geen straf. Af en toe probeert hij zijn persoonlijk record te verbeteren door zo hard mogelijk te fietsen. Vooralsnog staat dit op 32 km/u, maar langer dan de afstand tussen 4 bomen langs de weg kan hij deze snelheid niet volhouden. Met de claxon is hij minder ingenomen. Niet alleen blijkt de batterij binnen de kortste keren leeg te raken, de randen van het klapdeksel tonen al snel roest. Klagen hierover heeft geen zin. Met een schuurmiddel uit de keuken verergert hij het probleem. Moeder ziet hem bezig, maar zegt niets.  Het is gemakkelijk aan haar af te lezen hoe ze over de aankoop denkt.
Vader is speciaal voor mij naar de fietshandel gegaan om dit te kopen.

De buitentemperatuur stijgt flink, de regen keert terug en De Baron, bij uitzondering meegebracht naar de keukentafel, verklaart dat hij voorjaarskriebels voelt. Zodra de werkman de deur uit is, schampert Moeder uitvoerig over deze onbevangen opmerking.
“Ja, ja, voorjaarskriebels. Daar zal wel weer een klein Baronnetje van komen. Die roomsen fokken maar raak! Ze slaan geen jaar over! Want anders staat meneer pastoor op de stoep. Wil met z’n uitgestreken smoel weten wanneer de Kerk zich weer eens in een nieuw kindje mag verheugen”.
Wat valt er tegenin te brengen? Het is inderdaad bekend dat katholieke gezinnen worden bezocht door een geestelijke en het is niet alleen om algemene gezinsproblematiek aan te horen. Remy hoort met een zekere tevredenheid deze hem welbekende klanken aan. Ze doen hem denken aan muziek, wanneer Moeder zo tekeergaat. Zijn eigen opvattingen wijzen in dezelfde richting van kritiek.
Met dat gejengel en geschreeuw om je heen kom je helemaal nergens meer toe.
In de middag, in zijn kamer met de albums vol voetbalfoto’s uit de krant, denkt hij hierover wat langer na.
In een groot gezin praat iedereen door elkaar. En hoeveel aardappelen zou ik elke dag moeten schillen?
Erg diepgaand is het allemaal niet, deze aangeleerde afkeer. De bekritiseerde gezinnen zijn op afstand, figuurlijk en letterlijk – minstens een kilometer van het ouderlijk huis. Het eens zijn met Moeder of Vader verschaft een paar spanningsvrije uren, vrij van het gevoel dat je beter op je hoede bent.
Als er een broertje bij komt, moet ik mijn kamer delen!
Dit is een gedachte om van te gruwen. Remy laat de albums liggen om buiten te voetballen, een oeverloos knallen van de bal tegen de muur van de schuur.
Abe Lenstra: buitenkantje rechtervoet.
Lenstra is als voetballer over zijn hoogtepunt heen. Van zijn hand is een boekje verschenen onder de titel: “Voetballen doe je zó!” Remy kan de aanwijzingen niet in de praktijk brengen. Je hebt er een veld en andere spelers voor nodig. Hij blijft gewoon doorgaan met wat hij altijd al deed.

Oefening baart kunst. Waar Henny huiselijke verplichtingen ontvlucht door bij vriendinnen rond te hangen, ontwikkelt Remy een bijzonder vermogen om in het niets op te lossen. Het ene moment is hij in huis, het volgende zoekt Moeder hem vergeefs. Antwoord op haar roepen in het trapgat, geeft hij niet.
De keerzijde hiervan is stiekem gedrag. Zodra Moeder haar hielen licht om eens naar het dorp te fietsen voor de aankoop als een specifieke rits, knotten wol of een nieuwe pan, slaat hij onmiddellijk toe. De radio gaat aan, de etenskast worden afgeschuimd, een kast doorgelicht, zelfs de zolder onderzocht. Bij gelegenheid haalt hij een paar muntstukjes uit Moeders spaarvarken en koopt er snoepgoed van.
Nauwelijks is Moeder op haar fiets vertrokken, of Remy besluit zijn werk aan het schip te hervatten. Het hout is flink gedroogd en in bed heeft hij het plan opgevat er een bewapend vrachtschip van te maken. Hierover heeft hij gelezen in een tijdschrift over oorlogstransporten door de IJszee naar Rusland. Onder de schepen bevond zich onder meer de Nederlandse vrachtvaarder Paulus Potter. Uit een tijdschrift van een klasgenoot maakt Remy een tekening van dit schip om een voorbeeld te hebben. Schepen zijn nu eenmaal niet te zien in de polder.

Hij sleept het hout naar de werkbank in de bijkeuken en verzamelt spullen die hij denkt te kunnen gebruiken: een zaag, beitels, hamer, blikschaar. Plattelanders hebben van alles in huis omdat zij zichzelf moeten redden. Je kan moeilijk voor elk wissewasje naar een winkel stappen.
De oogst valt een beetje tegen. Het meeste gereedschap is oud en bot. Gelukkig vindt hij een flinke voorraad metalen krammen.
Hiermee kan ik het dek vastmaken. Op de vuilnisbelt vind ik wel geschikt blik van een weggegooide koektrommel of oliedrum.
Hij prikt de tekening tegen de wand, zet het hout in de bankschroef en gaat aan de slag.

De zon gaat op, de zon gaat onder, jaar na jaar, eeuw na eeuw. Nergens in het heelal hangen klokken of kalenders om de stand van zaken bij te houden. Remy vergeet de tijd, of beter: de stand van de klok, het ellendige ding dat dient om menselijk gedrag te reguleren, hen een gevoel van natuurlijke orde aan te smeren.

Moeder is eerder terug op het nest dan Remy heeft gedacht. Onverwacht trekt zij de buitendeur van de bijkeuken open. Hij staat aan de werkbank, plotseling in het volle licht, betrapt als een kever onder een opgelichte stoeptegel. Moeder heeft evenwel andere zaken aan het hoofd. Onder het nodige gekreun en gefoeter maakt ze de tas van de bagagedrager los. Uit eigen beweging draagt Remy de tas de keuken in. Commentaar op zijn bezigheden wordt opgeschort. Moeder probeert haar fiets het huis in te krijgen. In tegenstelling tot alle andere fietsen heeft de hare een eigen stalling in de zijkamer achter de keuken. Hier staan ook een strijkplank en een lelijk rotan tafeltje. De trapper van de fiets raakt de deursponning. Remy blijft in de bijkeuken en overziet zijn werk.  
Het vrachtschip Paulus Potter, op 5 juli 1942. Door Duitse bommenwerpers naar de kelder gejaagd. Geen hond die het nog boeit.
Daar is Moeder alweer. Ze controleert de schade die zij daarnet heeft veroorzaakt. Wrokkig slaat zij haar armen over elkaar.
“Ben je weer bezig?”
“U heeft daarnet de deurpost geraakt”.
Moeder negeert de opmerking, maar zal weten dat het niet ongezien is gebleven.
“Ik had je toch gezegd op te hoepelen met die rommel?”
“Het is geen rommel, maar een vrachtschip. Er komen ook kanonnen op. Zoiets heet luchtafweergeschut”.
Moeder schraapt haar keel en onderbreekt haar zoon droogjes.
“Ik vond in je kamer stripboekjes over oorlogsschepen. Die ken ik niet. Waar komen ze vandaan?”
Uitvoerig wrikt Remy een beitel in het hout. Het is al zeker een maand geleden, dat hij een winkeltje in pennen en potloden, schoolcahiers en kaftpapier binnenging en met twee onbetaalde stripverhalen buiten kwam: War Classics staat op de kaft, ter verduidelijking van de gevechtsscenes op de kaft. De winkel staat op steenworp afstand van zijn school. Ze wordt gedreven door een ouder echtpaar, waardoor het soms even duurt voor iemand in de winkel verschijnt. Tegen die tijd heeft Remy de buit al binnen.
“Geruild tegen lucifermerken”.
Moeder neemt de tijd om dit schaakspel voort te zetten.
“Tegen hoeveel merken dan wel?”
“Een flinke stapel. Gevonden op de vuilnisbelt”.
Waar haalt hij de onzin vandaan. Niets heeft hij voorbereid op ontdekking en evengoed schudt hij gemakkelijk een verklaring uit de mouw.
“Met wie heb je dan geruild?”
“Met wie wat?”
“Dat zogenaamde ruilen. Uil die je bent”.
“Met Hessel. Die kent u niet. Hij is nieuw”.
Hessel!
Remy kan wel schreeuwen van opwinding over zijn vondst. Want Hessel bestaat echt. Hij is in de klas komen aanwaaien, afkomstig van een woonwagenkamp dat tijdelijk in de polder is neergestreken. Met de jongen was geen land te bezeilen en na een paar weken was zijn plek in de klas alweer leeg.
“En hij wilde wel van de boekjes af?”
“Dat zal wel. Anders had hij het niet gedaan”.
“Bewaar die spitsvondigheden maar voor je vriendjes”.
“Hij is geen vriend. Alleen maar iemand met wie ik geruild heb”.
Moeder lijkt te overwegen nieuwe vragen te stellen, de strik aan te halen. Van haar gezicht is af te lezen dat ze geen waarde aan het verhaal hecht. Remy voelt dit feilloos. Hij trekt de beitel los en neemt de hamer ter hand.
Gewoon doen of de zaak is afgehandeld.
Energiek begint hij op het hout in te slaan.
Moeder heeft een hekel aan lawaai. Ze zal haar oren afdekken met de handen.
Bij het neerkomen van de eerste hamerslag draait Moeder zich om. Ze sluit de keukendeur achter zich.

De middag smelt weg onder het werk. Alleen voor de thee slipt Remy even het huis in. En om naar de wc te gaan wanneer het hem duidelijk wordt dat dit geen uitstel meer duldt. Zittend op de koude bril van de toiletpot bedenkt hij of er nog aanvullende materialen nodig zijn en hoe hieraan te komen.
Moeder zegt: een vliegende kraai vindt altijd wel iets.
Zijn gedachtegang wordt onderbroken. Tegen de buitenkant van het toiletraampje tikken regendruppels.
Daarom was ze zo snel terug. Ze wist dat er regen zou komen.

Tegen dat het tijd wordt elektrisch licht te ontsteken, komt Moeder weer opdagen.
“Ik wou dat je je voor ons ook zo uitsloofde”.
Remy zegt niets. Hij begrijpt dat het tijd wordt te stoppen en het gereedschap op te ruimen. Voor het maken van kanonnen heeft hij niet de hele werkbank nodig en bovendien moeten de geschutskoepels eerst ontworpen worden.
“Hemel en aarde moet ik bewegen om je een paar schoenen te laten poetsen, of een pannetje aardappels te schillen”.
Hoofdschuddend bekijkt ze het schip in wording. Het staat met z’n kiel omhoog geklemd tussen de bankschroef.
“Ik doe wat ik kan”.
Het klinkt zelfs in zijn eigen oren een beetje pathetisch. Vader kan ook dingen op deze manier zeggen: alsof er lang over is nagedacht en er een diepere wijsheid in schuilt.
Moeder draait zich half om. Ze heeft er genoeg van.
“Jij schijnt te denken dat je ouders er speciaal voor jou zijn”.
Ze laat een korte pauze vallen.
“Maar wij zijn jouw bedienden niet, onthoudt dat goed. En kom nou maar in huis, want ik ben dat getimmer onderhand meer dan zat”.

Met tegenzin legt Remy zijn gereedschap neer en begint de ergste rommel op te ruimen. Zodra hij de werkbank toonbaar acht, schopt hij zijn laarzen uit en loopt de keuken in. De klus valt hem bepaald tegen. Er komt meer bij kijken dan je zou denken. Hij controleert zijn handpalmen op splinters en brengt ze naar zijn neus om eraan te ruiken. Er hangt een onaangename geur om hem heen, anders dan van lang gedragen sokken.
Niet te dicht bij Moeder komen.
Een beetje onzeker schuifelt Remy rond. Tersluiks kijkt hij hoe Moeders boodschappentas wordt leeggehaald. Er is een in plastic verpakt schellenkoord dat weken borduurwerk zal vergen, een paar sloffen voor Vader, schoenpoets in drie kleuren.
“Denken zeker dat het hier een hotel is”, vangt hij op. Deze uitspraak is hem zo vertrouwd, dat hij de moeite van het luisteren opgeeft. Moeder is net als de radio: na een paar woorden weet je al ongeveer hoe het verder gaat. Ineens weet hij het.
Ik ruik stront!
Meteen gaan in hem alarmbellen af. In een flits overziet hij oorzaak en gevolg. Bliksemsnel verlaat hij de keuken om zich naar de wc te begeven. Met tegenzin werpt hij een blik in zijn afgestroopte onderbroek. Hier prijkt een dikke bruine vlek van verse poep.
Godverdomme!
Voor de zekerheid veegt hij zijn achterste opnieuw af, hiermee de bevestiging verwervend van wat hij eigenlijk al weet.
Ik heb daarstraks niet de tijd genomen goed af te vegen. Wat nu?
Onmiddellijk staat hem de situatie van de afgelopen Sinterklaasavond voor de geest. Moeder heeft de aangenaaide roze strook kant alsnog van het ondergoed losgetornd en verwijderd. Haar zogenaamd grappige gedicht heeft Remy in stukken gescheurd. Hij beseft dat hij niet eindeloos het toilet kan bezetten.
Wanneer je in een concentratiekamp van de Duitsers te lang bleef zitten, schoten ze je dood, desnoods dwars door de deur.
Alsof de situatie niet echt tot hem doordringt, kijkt hij nogmaals in zijn ondergoed.
Dit kan ik onmogelijk herstellen. Er komt ellende van.
Een gevaarlijk voornemen rijst op uit de nevel van zijn hersenpan.
De onderbroek moet verdwijnen. Maar eerst moet ik van die rotlucht af.

Plichtmatig trekt hij door en snelt, onder dekking van het razen van de stortbak, de trap op, de badcel in. Dit is een kale, betegelde ruimte met een eenvoudige wasbak met slechts één kraan. Hierop zit een blauwe dop. Bij gebrek aan een geiser of boiler is hier nooit warm water aangesloten en evenmin een tweede kraan gemonteerd. Remy boent zich met koud water en handzeep. Het gaat grondig, om niet te zeggen hardhandig. Zorgvuldig spoelt hij de washand uit en ruikt eraan om van alle sporen verlost te zijn. Zelfbeklag en woede vullen zijn hoofd en hart.
Moeder had gelijk met sinterklaas. Ik ben net een oude auto waar altijd een plas olie onder ligt.
De deur van de keuken naar de hal gaat open. Moeder roept in het trapgat.
“Eten! Kom je nou nog beneden!?”
Snel kleedt Remy zich opnieuw aan. De bevuilde onderbroek verbergt hij zolang onder het matras in zijn slaapkamer. In twee enorme sprongen, zijn handen links en rechts aan de reling, daalt hij de trap af.
“Heb je me daarnet niet gehoord?”
Moeder snauwt hem toe terwijl ze de borden op tafel zet. Bestek ligt er al.
“Eten we niet in de woonkamer?”
Dit is wel de gewoonte in dit seizoen. Moeder zal dit ook hebben overwogen.
“Vandaag niet. Ik zei dus: Ga je vader roepen, het eten is klaar. En waar is Henny?”
Remy heeft moeite orde in deze chaos te scheppen. Hij bijt terug.
“Wat een gedoe allemaal! Henny zit gewoon in haar eigen kamer. Ze zei net, dat ze geen zin heeft om hier te helpen”.
Zonder de uitwerking van zijn woorden af te wachten, loopt hij zich naar de bijkeuken, steekt zijn voeten in de klompen van zijn zus en sloft naar de schuur om Vader te informeren.

Na de maaltijd blijft het gezin nog wat in de keuken. De radio staat aan en Vader wil horen wat het ANP te melden heeft. Op Ameland is een windhoos geweest en Griekenland wil uit de NAVO. Altijd brengt de radionieuwsdienst onheilstijdingen.
“Als er maar weer geen oorlog van komt. Eerst de Moffen en nu de Russen”.
Remy sluipt alsnog weg, de trap omhoog naar zijn kamer. Henny komt hem achterna.
“Wat heb jij een haast?”
“Jij loopt anders vlak achter me”.
Het valt niet mee om onopgemerkt te blijven. Remy steekt ervan op, dat hij straks goed buiten zicht van de ramen moet blijven. Argwanend luistert hij naar geluiden in het huis.
Ik zou de vuile onderbroek alvast uit het raam kunnen gooien. Dan hoef ik er dadelijk niet mee door de keuken.
Een slecht plan, dat hij meteen verwerpt. De onderbroek onder zijn kleding verbergen en quasi toevallig door de keuken naar buiten gaan, lijkt toch handiger.

Uit de schuur haalt hij een spade en zoekt een plek waar hij door niemand kan worden opgemerkt. Aarzelend steekt hij een graszode weg.
Als dat maar goed afloopt.
Aangespoord door deze gedachte, graaf hij snel een ondiep gat en werpt er de onderbroek in. Het komt op een of andere manier over als heiligschennis, een ongehoorde daad. Tegelijk verwondert het hem, binnen hoe weinig tijd je een vervelend probleem kan oplossen, letterlijk in de aarde kan laten verdwijnen. Hij dicht het gat en brengt de spade terug naar de schuur.
Nu even lekker voetballen.
Het trappen tegen de bal, die vervolgens terugkaatst van de schuurdeur of de muur, heeft een kalmerende invloed op hem. Het werkt als een rite, de bezwering van oplopende spanning.
Abe Lenstra. Gewoon hard schieten, maar wel tussen de palen.

Naar gewoonte sluit de school op woensdagmiddag om twaalf uur de deuren. Dit gaat al zo sinds Pa Reindert nog moest leren lezen. Het is omdat werktijden in fabrieken en kantoren zo zijn geregeld. Zelfs op het land wordt klokke 12 het werk neergelegd. Huisvrouwen weten waar ze aan toe zijn met het bereiden van maaltijden. Dus waarom zouden de kinderen anders worden behandeld?
Vandaag is het woensdag en hebben kinderen in de middag vrij van school. Remy fietst naar huis. Erg snel gaat het niet. De naald van de kilometerteller op zijn stuur wijst tegen de 15 kilometer in het uur. Tegen de tijd dat hij het huis binnenkomt, zitten de anderen al aan tafel.

Meteen na het verstouwen van de rode bietenprak met halve gehaktbal, gevolgd door gele vla met bessensap, wordt hem een boodschappenbriefje voorgelegd.
Moeder dicteert.
“De groenteboer en de kruidenier. Alles staat op de lijst. Yoghurt en gortepap bij de melkhandel en een doos Agio voor je vader”.
“Wat staat hier?”
“Een dubbeltje gist bij de bakker”.  
“Heeft de bakker dat niet zelf nodig om brood te bakken?”
“Houd je brutale mond liever”.
Hij staat erbij als een horige bij zijn harde baas, de pet in de hand. Desondanks kan Moeder hem nergens raken, vandaag noch morgen. Remy hecht aan zijn eigen universum.
Onderweg denk ik na hoe het verder moet met het schip.
“Probeer een beetje bijtijds terug te zijn, want er liggen nog meer klusjes”.
“Maar ik wil aan mijn schip werken. Zo komt het nooit af”.
Ze bevinden zich in de keuken. De tijd is kwart voor één. Pa Reindert zit aan tafel, rekt zich uit, kijkt op zijn horloge en vervolgens naar buiten. Daar wacht zijn werk, daar is zijn eigenlijke leven. Met boodschappen halen, bemoeit hij zich niet of hij behoeft dringend hulp op het land. Kennelijk is dat vandaag niet het geval.
Zuchtend steekt Remy het briefje in zijn zak en neemt ook de bijbehorende portemonnee in ontvangst. Eigenlijk is het geen echte beurs, maar een door Moeder genaaid zakje met een ritssluiting.
“Denk erom dat je bonnetjes vraagt, anders moet ik raden naar de prijs”.
Na een seconde van stilte vervolgt ze.
“En dan nog wat”.
Moeders stem klinkt achteloos, maar haar bedoeling is glashelder. Ze wil dat Vader meeluistert en zij niet het gevoel heeft overal alleen voor te staan.
“Het lijkt erop, dat er een onderbroek van jou uit de kast is verdwenen. Ik ga niet vragen wat jij daarvan weet, want dat zal me weinig helpen. In de portemonnee zit geld voor nieuw ondergoed en een briefje waarop het merk staat en de maat. Je kent de winkel wel”.

Remy schrikt. De begraven onderbroek is juist zo’n beetje uit zijn gedachten verdwenen, samen met de vrees voor ontdekking. Hij kijkt een ogenblik naar de vloer en tracht uit alle macht te voorkomen dat hij alsnog door het ijs zal zakken. Dat is niet zo eenvoudig. Moet hij werkelijk een nieuwe onderbroek voor zichzelf kopen? Het is niet moeilijk de oudewijven winkel van Jansen en Tilanus voor zich te zien. Het is een haveloos pand. Daarbij jagen de uitgestalde rekken met nylonkousen en bh’s hem bij voorbaat angst aan. Wat zullen ze in de winkel wel van hem denken? Daar komen immers alleen vrouwen. Er moet wel iets heel raars aan de hand zijn met een jongen die ondergoed komt kopen.
“Dat kan een andere keer ook wel”.
Hij hoort zichzelf woorden uitspreken alsof hij er niets mee te maken heeft.
“Ik heb er geen tijd voor”.
Ze heeft geen bewijs. Er is niets gezien of gevonden.
Moeder heft haar hand, als een agent die het verkeer stillegt.
“Jij gaat helemaal niet over tijd. Je gaat gewoon naar die winkel en geen gezanik”.
“Nee”.
Remy heeft een besluit genomen. Met geen drie paarden zullen ze hem de winkel in krijgen.
“Jij gaat wel, al moet ik je er naartoe slaan”.
“Nee”.
“Jij hebt een onderbroek zoekgemaakt. Wie raakt er in godsnaam een onderbroek kwijt?”
“Hij zal nog in de wasmand liggen. Of in de wasmachine, weet ik veel”.
“Gaan we bijdehand doen?”
Vader begint zich te ergeren. Hoe vaak moet hij dergelijk gezanik aanhoren tussen twee werkblokken op het land?
“Laat hem nou maar”.
Hier kan bij Moeder geen sprake van zijn, maar het strijdperk verplaatst zich wel. Moeder bijt zich vast in haar drang om haar zin te krijgen. Remy ziet dat ze vlekken in haar hals krijgt, een slecht voorteken.
“Hij moet leren gehoorzamen”.
Als ze mij probeert te slaan, zal ik bukken.
Tegelijk schat hij de afstand tot de deur naar de bijkeuken, de weg naar buiten.
Zich van haar man afwendend, hervat zij de strijd tegen Remy.
“Ik zou met jou naar de dokter moeten. Jij liegt alsof het gedrukt staat”.
Vader vindt het onderhand wel mooi genoeg.
“Ja, nu weten we het wel!”
Hij komt overeind en gaat tussen zijn vrouw en zoon staan.
“Waarom moet ik tussen de middag altijd dit gesodemieter aanhoren?!”
Moeder mag zich afvragen of het handig is door te drukken, want ze weet dat er een grens ia aan Vaders geduld. Buiten passeert de ratelende brommer van De Baron. Het motortje slaat af als blaast het zijn laatste adem uit. De tijd is op, de zandloper leeg. Vader neemt besluiten.
“Haal die boodschappen en kom meteen terug.”
“Ik koop geen onderbroeken. Ik weet er niets van”.
Hij denkt onderhand niets meer. Er is alleen nog de verbeten wil overeind te blijven, zich desnoods verrot te laten slaan. Vader vat zijn uitspraak evenwel anders op dan Remy bedoelt.
“Ondergoed kopen is vrouwenwerk. En nu wegwezen”.

Met de rits van zijn jas nog open vlucht Remy van het erf, de dijkhelling op. Eenmaal boven kijkt hij achterom. Daarginder, in de keuken, zullen zijn ouders nog staan bekvechten. Remy zet kracht op de pedalen, als vreest hij dat hij door een enorme magneet weer naar huis te worden gezogen.
Ze weten niets. Ik kom ermee weg.
Tegelijk houdt hij het voor waarschijnlijk dat Moeder zijn hele kamer zal omkeren om het vermiste textiel alsnog tevoorschijn te halen.
Of ze heeft het al gedaan. Ze is woedend omdat ze niets kan vinden.
Mechanisch maalt hij de trappers rond tot in het dorp. Eenmaal over de brug verbetert zijn stemming langzaam, of misschien is het beter te zeggen dat zijn vermogen om nuchter over de zaak te denken, toeneemt.
Het gaat haar niet om de onderbroek, maar om mij. Maar hoe?
Voor hij winkels bezoekt, gaat hij naar de lokale vuilnisbelt. Blik voor het dek van zijn schip vindt hij niet, maar wel een opgerolde lap lood. Nooit heeft hij dit materiaal eerder in zijn handen, maar het bevalt hem aanstonds.
Zacht en buigzaam, gemakkelijk in vorm te knippen met de blikschaar.

Grijze dagen. De wereld ligt onder een stolp van windstilte en zachte nevel. Het ruikt naar rotting en stilstand. Op school blijven de ramen gesloten, wat tot grote vlekken condens leidt die het uitzicht belemmeren. Er gebeurt niets wat je zou moeten onthouden. Na schooltijd brengt Remy de tijd zoek met zijn eentonige voetbalspel. Pa Reindert maakt nooit een opmerking over het tikken van de bal tegen de schuur. Wel heeft hij de rol met plakken lood van Remy afgepakt. Je weet nooit of je het nodig hebt, bij voorbeeld ingeval er lekkage aan het dak van het huis optreedt.

Op een dag hervat Remy alsnog de werkzaamheden aan zijn schip. Aanleiding is de vondst van twee lege blikken, aangetroffen in de rietschoot van de ringvaart. In de blikken heeft landbouwgif gezeten. Met een metaalschaar knipt hij het metaal in model. Met kopspijkers timmert hij ze vast op de scheepshuid. Dit staat niet in de plannen, maar hij kan de afbeeldingen met doodskoppen niet negeren. Bij hem is de Paulus Potter geen verloren zaak, maar een gevaarlijke tegenstander. Het grootste stuk metaal bewaart hij voor het dek. Dit wacht nog op de kanonnen die hij wil maken. Twee keer haalt hij zijn hand open, maar het bloeden valt mee.

“Die boot kost me een vermogen!”
Het is geen boot, maar een schip. Boten zijn klein en onbeduidend.
Pa Reindert is voor de ochtendkoffie in huis en bekijkt het voorlopig resultaat.
“Zoiets als de Karel Doorman”.
Dit is een vliegdekschip, na de wereldoorlog aangeschaft door het kleine Nederland dat er niets mee kan aanvangen dan te pronken in een oceaan waar geen oorlog meer woedt. Landen bereiden zich altijd voor op het laatst gestreden conflict.
Te laat stelt Vader vast dat zijn hele voorraad kopspijkers ten offer is gevallen. Hij zucht nog maar eens, maar laat het erbij. Zelfs over de afbeeldingen van de doodskoppen op het blik van de bestrijdingsmiddelen zegt hij niets. Vader is ook jong geweest en was graag aan het klussen.  
“Nou, waar blijft De Baron?”
Samen lopen ze naar het smalle raam in de bijkeuken vanwaar je over de akkers kunt uitkijken. Op geruime afstand van het huis zien ze de gestalte van de werkman. Gedeeltelijk verscholen achter de spuitkool stammen zit hij in gehurkte zit voor zich uit te kijken.
“De kater doet wat des katers is”.
Het is volkomen helder wat de werkman doet.
“Heeft hij papier bij zich?”.
Remy vraagt naar de bekende weg, want hij weet hoe de zaak in elkaar zit. De Baron gebruikt gewoon een paar bladeren. Bijna satanisch drukt hij nog iets verder door.
“Hoe doet hij dat wanneer hij zijn gat moet afvegen?”
Pa Reindert verschuift de alpinopet op zijn hoofd en haalt zijn schouders op.
“Met vloeipapier voor zijn sigaretten, is het nou goed. Houd jij je eigen achterbumper nou maar schoon, dat bespaart ons een hoop gezanik in huis”.
Ze keren terug naar de werkbank. Remy ziet hoe Vader zijn schip opnieuw keurt. Snel geeft hij zijn inzicht.
“Ik ben bang dat het straks zinkt. Hij is nogal zwaar”.
“Dan moet je hem uithollen”.
Pa Reindert pakt een beitel en slijpt deze op de draaisteen. Een regen van oranje vonken spuit schuin omhoog.
Remy kijkt toe en denkt aan Moeder.
Nu is ze nergens te bekennen. Ze weet dat Vader hier staat.
“Kijk, zo moet je het hout wegslaan. In krullen”.
Vader werkt snel en efficiënt. Even later beweegt de deurkling en komt De Baron binnen.
“Morgen”.
Zijn stem klinkt opgewekt.
“Zo, lekker bezig? Het lijkt wel een schip”.
De werkman heeft een sigaret in zijn mond, een keurige fabriekssigaret. Gewoonlijk draait De Baron zelf, met vloei en donkere kruimelshag uit een blikken doosje. Remy vraagt zich af, of hij zijn handen heeft gewassen.
Overal langs de rand van het veld ligt stront. Het lijkt wel of we honden hebben.

De middag passeert in grijze eentonigheid. In gezelschap van Vader en De Baron plukt Remy spruitkool van hun stammetjes, kijkt langdurig naar een over de dijk voort schuifelende auto, stapelt volle kisten op de wagen en inspecteert omzichtig de plek waar hij ’s morgens De Baron heeft zien zitten. Er is niets te bekennen. De tijd drijft voorbij als mist. De werkdag zit erop. De mannen lopen door wielsporen naar huis. Remy sukkelt achter hen aan op de tractor. Hij is vermoeid en voelt zich leeg, zonder een enkele gedachte. Op z’n tijd is dit best prettig.

Na de maaltijd gaat hij naar de schuur. Er is juist voldoende ruimte om voorzichtig een balletje te trappen, of eigenlijk meer zijn handigheid in het koppen van de bal te oefenen. Met sport heeft dit niets te maken. Het is veeleer een uiting van verveling.
Bij de avondthee blijkt ook Moeder het vrachtschip Paulus Potter te hebben bekeken. Zelfs in haar kritische ogen is het een herkenbare schuit geworden.
“Neem hem mee naar school om te laten zien. Het levert vast een hoog cijfer op voor handenarbeid. Niet dat dit op een rapport doorslaggevend is”.
Henny let ook op. Ze grijnst gevaarlijk.
“Wie niet goed met z’n hoofd kan werken, kan het altijd nog proberen met z’n handen, nietwaar?”
Dit gekibbel heeft een bekend patroon. Het is als met het domme spelletje boter-kaas-eieren: wie het eerst begint en zijn hoofd erbij houdt, wint gegarandeerd.
“Dan staat jou nog een hoop handwerk te wachten”.

Aan tafel voor de avondthee gaat de discussie voort. Wat Remy betreft, is dit bedoeld om een beetje te jennen. Hij haalt zelfs Sinterklaas erbij.
“Vorig jaar was er een jongen op school en die had met Sinterklaas een heel mooi blikken schip gekregen. Hij bracht het mee om te laten zien. Het had vast veel geld gekost”.
Als ik zeg dat iets duur is, dan letten ze wel op.
“Het was bedrukt, met van die mannetjes achter de patrijspoorten”.
Moeder onderbreekt haar zoon. Ze denkt te weten waartoe het verhaal een inleiding vormt.
“Je gaat die boot van jou niet beschilderen. Ik wil geen geknoei met verf”.
“Daar gaat het niet om”.
Remy corrigeert Moeder. Het is vervelend wanneer iemand je verhaal doorkruist.
“Een lange slungel uit de klas van Henny beweerde dat het schip helemaal niet kon drijven. Hij zei, dat het ding alleen maar op een nachtkastje kon staan”.
“Uit mijn klas? Dat zal wel weer. Wie was het dan?”
Henny snuift. Remy heft bezwerend zijn hand.
“Zijn naam ken ik niet. Hij blijft vast zitten, dus volgend jaar zit hij bij mij in de klas.”
Meteen vervolgt hij zijn verhaal.
“Er zat niets anders op, dan het schip te water te laten. Die jongen voelde er niets voor, maar hij moest wel toegeven”.
Pa Reindert blijkt ook te luisteren.
“En, bleef hij drijven?”
Remy hoort aan Vaders stem, dat hij denkt dat het verhaal nog alle kanten uit kan. Hij knikt bedachtzaam.
“Daar leek het in het begin wel op. Het schip dreef naar het midden van de sloot”.
Als een volleerd toneelspeler zwijgt hij een ogenblik om het naderend onheil op de anderen te laten inwerken.
“Maar niemand kon er nog bij, zo vanaf de kant”.
Hij knikt Henny veelbetekenend toe, als wil hij zeggen: nou jij weer.
“Iemand riep, dat we de boot met kluiten en stenen gemakkelijk weer naar de kant konden krijgen”.
Henny maakt een onmachtig gebaar van ergernis. Toch moet ze lachen.
“Iemand, een lange slungel, een ander, wie dan precies?”
Remy zet er vaart achter.
“De jongen van wie de boot was, werd bang en begon te jammeren. Maar het was al te laat”.
“O jee!!”.
Moeder voorvoelt wat er gaat komen.
“Kinderen schijnen altijd alles te moeten vernielen. Dat krijg je, als je ze dure dingen geeft. Er kwamen zeker allemaal deuken en blutsen in?”
Ze wringt haar handen alsof haar portemonnee wordt leeggehaald.
“Natuurlijk”.
Remy is meedogenloos. Het is heerlijk Moeder op de kast te jagen, al is het verhaal minstens voor de helft verzonnen.
“Er was geen redden aan”.
Henny fluit tussen haar tanden.
“Ik heb nog nooit zulke onzin gehoord!”
“Ik probeer iets te vertellen”.
Remy krijgt zin om zijn zus onder de tafel een schop te geven.
“Wanneer horen we van jou iets dat de moeite loont?
“Tuttut”,
“Vader onderbreekt zijn zoon.
“Je zei dat er geen redden aan was”.
Remy werpt zijn zus een hooghartige blik toe.
“Twee jongens groeven een betonnen stoeptegel uit het schoolplein. Samen tilden ze die op, droegen hem naar de schoolbrug over de sloot en smeten het hele schip in één keer naar de bodem. Klatsj! Een zuil water en daarna alleen nog luchtbellen! Die jongen schreeuwde moord en brand. Hij rende huilend naar huis!”
Hun ouders wisselen een blik met elkaar. Beiden schieten in de lach.

Moeder blijkt iets te hebben gebakken in haar nieuwe oventje: een hele mooie cake, aan de bovenkant versierd met een korst gesmolten poedersuiker. Zo zit het gezin een kwartier bijeen aan tafel: thee en cake, wat wil je nog meer?
Remy probeert zijn ouders een beetje te vlooien.
“Sinterklaas had met de oven maar een mooi cadeau. De spruiten hebben zeker goed opgeleverd, dit seizoen?”
Tot zijn verwondering betrekt Moeders gezicht. Remy begrijpt er niets van. Heeft hij iets verkeerds gezegd? Henny ziet haar kans schoon. Zij weet van de hoed en de rand.
“Vlak voor Sinterklaas heeft Mama een prijs gewonnen met een kruiswoordraadsel. Van dat geld kon het oventje worden aangeschaft”.
Na zoveel gezelligheid heeft Remy zin om bijtijds onder de wol te kruipen.
Nog een uurtje lekker in bed lezen met de zaklamp die ik uit de slaapkamer van Henny heb gehaald. 
Lezen bij gewoon lamplicht is niet toegestaan. Dit is zonde van de elektrische stroom. Meer nog, zijn er vaste bedtijden en die zijn niet bedoeld om dan te gaan liggen lezen.
Juist wil hij de trap oplopen, als de woonkamerdeur opengaat.
“Heb je je kleren opgeruimd? En wens je ons geen welterusten?”
Moeder draait haar grammofoonplaat af. Het zaterdagse wassen gebeurt in de keuken, waar de temperatuur aangenaam is. Bovendien mag dan een fluitketel heet water worden gebruikt. Remy is nogal slordig waar het zijn kleding betreft: geregeld laat hij gedragen sokken of andere kledingstukken slingeren. Hij zucht en loopt met tegenzin terug.
“Laten we maar eens even kijken”.
Moeder maakt een korte inspectieronde. Ook de inhoud van de wasmand ontkomt niet aan haar aandacht.
Daar gaan we weer.
Gelaten volgt hij haar graaiende handen. Moeder zit op haar knieën alsof ze aardappelen rooit. Daar heb je het.
Moeder houdt de onderbroek van haar zoon omhoog aan een uitgestoken vinger.
“Het ondergoed dat jij durft in te leveren, is te smerig om met een tang aan te pakken. Jij denkt zeker: dat ruimt Moeder wel op, daar heb ik Moeder voor.”
Ze komt half overeind en laat de onderbroek vallen.
“Oprapen”.
Remy zwijgt en bukt behoedzaam om het broekje van de vloer te vissen. Een gevoel van vrees en onbehagen maakt zich van hem meester.
Ik heb niets bijzonders gezien.
“Je denkt zeker dat ik vergeetachtig ben. Eerst een onderbroek zoekmaken en dan gewoon weer doorgaan alsof er niets is gebeurd. Laat in de bijkeuken maar een emmer vollopen en zet je onderbroek te weken. Morgenochtend vroeg zorg je dat die schoon wordt, want zulke vuiligheid kan ik in de wasmachine niet gebruiken”.

Na de preek verlaat Remy de keuken en knipt het licht aan in de koude bijkeuken. Fietsen en laarzen lijken hem aan te staren. Hij plaatst de emmer onder de kraan. Op de werkbank prijkt zijn schip, nog steeds zonder bewapening.
Kanonnen hebben de Paulus Potter niet geholpen. Het schip is gewoon te traag om te kunnen ontsnappen. Toch overleeft de bemanning, door in roeiboten koers te zetten naar de Russische kust.
Bij nader inzien begint het schip Remy een beetje tegen te staan. De bouw duurt te lang, er is allerhande tegenslag en commentaar.
Moeder komt haar zoon opnieuw achterna. In de deuropening plaatst ze haar handen in de zijde.
“Schiet het op? Henny moet in bad en dan ben jij naar boven”.
Remy wijst op de kraan waar water uitloopt. Dit lijkt hem wel voldoende uitleg.
“Schaam je je niet? Als het zo doorgaat, zal ik je onderwijzer op school eens inlichten. Misschien zal het helpen wanneer hij je in de klas voor gek zet”.

Uit een waaier van bewegingen ontwikkelen zich droombeelden. Remy ligt in bed en is verlamd. Zijn lichaam is met geen mogelijkheid in beweging te krijgen. Moeder verschijnt in beeld. Zij draagt een mand vol witte anjers en een enkele rode bloem. Zij ziet er jonger uit dan Remy gewend is.
“Kies er maar één”.
Uitnodigend houdt zij hem de mand voor.
Hij wil de rode bloem pakken, maar zijn armen zijn onmachtig.
Toch lijkt Moeder te begrijpen wat hij wil.
“Denk goed na, je moet verstandig zijn en een witte nemen”.
Remy maakt een woest schoppende beweging en opent zijn ogen. Hij zweet en hijgt alsof hem minutenlang de adem is benomen. Het duurt even voor de omtrekken van de slaapkamer zichtbaar worden. Door een kier tussen de gordijnen valt rossig licht op de vloer. Zijn horloge geeft aan dat het half 8 is. In huis is het doodstil. Remy besluit te blijven liggen. Hij drukt het horloge tegen zijn oor. Het zachte tikken brengt zijn hartslag terug naar normaal. Een zware hand drukt zijn ogen dicht. De droom wordt hervat.

In de verte klinkt een vaag bonzen, alsof iemand met z’n vuist op een stalen deur slaat. Remy ziet zichzelf met een blik benzine langs het huis zeulen.
Iedereen ligt nog te slapen. Ik moet het nu doen.
Vooral bij de deuren en ramen laat hij flink wat brandstof weglopen. In het gras vindt hij een fototoestel, als is het van belang de aanstaande brand nauwkeurig vast te leggen. Maar hoe hij ook prutst en wrikt, in de camera is geen beweging te krijgen.

Een klap onder het bed wekt hem opnieuw. Een minuut lang blijft hij liggen met bonzend hart, in afwachting van verder onheil. 
Wat nou weer?
De werkelijkheid diende zich onmiskenbaar aan.
Het is maar een boekje, een boekje over oorlogsschepen.
Voorzichtig voelt hij onder het kussen. Hier ligt niets.
Ik ga vast heel jong dood.
Hij concentreert zich op de gordijnkier, waar sterker opdringt. Geluiden zijn er nog steeds niet, noch van buiten, noch uit het huis. Een zondagmorgen aan het einde van de winter. De wereld is tot stilstand gekomen.
Remy probeert wakker te blijven, maar na verloop van tijd kijkt hij neer op een landschap van sneeuw. Er moet veel wind hebben gestaan: de bomen zijn aan één zijde helemaal wit. Zijn horloge wijst 10 voor 8. Hij moet nu heel nodig plassen.
De verdomde onderbroek!
Hij glijdt uit bed en trekt zijn kleren aan.
Moeder verbiedt haar kinderen om in de nachtelijke uren de trap af te dalen, hier naar de wc te gaan. Doortrekken is helemaal uit den boze. Om hoge nood op te vangen, heeft zij haar kinderen voorzien van een witte po, die na gebruik onder het bed staat te meuren. Dit is een vooroorlogse gewoonte van plattelanders. Ook Vader maakt gebruik van een pispot. De enige die op elk uur zonder commentaar naar de gewone wc mag, is Moeder.
Remy sluipt de trap af en plast in de wc zonder daarna door te trekken.

Op de betonnen vloer van de bijkeuken staat nog altijd de emmer, voor driekwart gevuld met steenkoud water. Hij rolt zijn mouwen op, haalt diep adem en steekt zijn handen en onderarmen in de emmer. Het water grijpt hem bij zijn polsen. De onderbroek zal op de bodem liggen, want hij laat zich moeilijk vinden. Het komt Remy voor als is hij bezig met iets schunnigs, waarop hij ieder moment betrapt kan worden. Een gevoel van machteloze woede welt in hem op. En tegelijk is er de onverbiddelijke aandrang om te volbrengen.
Op een dag komt hier een ziekenwagen het erf op om mij af te voeren in een dwangbuis. Dan beland ik in een gebouw met schuimbekkende idioten. Niemand komt me ooit nog opzoeken.
Hij komt overeind en begint de emmer langzaam leeg te gieten boven het putje. Juist krijgt hij in de gaten dat er helemaal geen onderbroek meer in zit, of Moeder verschijnt voor zijn neus.
“Bespaar je de moeite. Alles zit al in de machine”.

In de middag is het koud maar rustig weer. De radio biedt het programma Belcanto.
De ontvangst van de Vlaamse zender is beter dan ooit, sinds oom Anton een grote antenne op het dak monteerde. Op een vrije middag is hij helemaal naar de nok van het dak geklommen om het klusje te klaren. Het hele gezin stond ernaar te kijken. Je hoorde Moeder bijna denken: beter dat hij van het dak valt, dan één van ons.
Moeder mag een hekel hebben aan de huisschilder met mulodiploma, ze is blij met de verbeterde radio-ontvangst.  
Oom Anton is een expert in antennes. Zelf heeft hij er één staan van vijftien meter hoog. Vreemde geluiden, nergens gehoord onder een hemel zonder satellieten, dringen door tot in de woonkamer van Anton, een hol van twaalf vierkante meter, weggestoken in een polderhuisje tussen de bietenvelden.

Henny is in haar eigen kamer. Remy heeft haar van buitenaf gezien. Kennelijk maakt ze huiswerk, want ze zit met één hand onder haar kin achter het raam. Lezen gaat haar moeizaam af. Het mag een wonder heten dat zij zich door al die lesstof weet heen te werken. Stalen discipline houdt haar overeind.

Na het middagmaal heeft Remy zich omgekleed. In zijn overall sleept hij zijn zelfgebouwde modelschip naar de slootkant, laat het te water en beweegt het heen en weer met een lange stok. Wat hij ziet, bevalt hem nauwelijks.
Er is niets meer gekomen van de bouw van kanonnen of zelfs maar een simpele kajuit. Het plaatijzer rond de romp toont lichte roestplekken.
Vanuit de verte hoort Remy de klok van de Roomse kerk. Het is maar een enkele slag. Het zal half zijn, half iets.
Hij concentreert zich op het water. Na enkele seconden is het alsof dit stilstaat en het land waarop hij staat, in beweging is. Zo te reizen en toch nergens terechtkomen.

Een besluit kan je maar het beste uitvoeren. Anders blijf je malen en twijfelen. Bovendien leer je ervan. Je moet voorbereidingen treffen: een plan maken, bedenken wat je nodig hebt en hoe je de boel op de gewenste plek krijgt. Remy moet bovenop de dijk zien te geraken, het schip meevoeren en brandstof in bezit krijgen. Het belangrijkste en meest geheime van de operatie ligt nog heel ergens anders.
Oppervlakkig zal iemand aan wraakneming denken, wraak op Moeder met haar paranoïde drang om hem te dwingen, te laten bekennen, te vernederen. En dat alles vanwege een verdomde onderbroek. Eerder is het een poging het machtsevenwicht te herstellen, wellicht een afzwakking van wat Remy de laatste dagen door het hoofd spookt: geweld tegen Moeder.

Het overbrengen van het schip is al lastig genoeg. Het moet een sloot oversteken, op de wal getrokken en bij de dijkhelling omhoog gesleept worden. Brandstof komt uit de tank met dieselolie, ten behoeve van de tractor opgesteld in de schuur. Lucifers liggen voldoende in de keuken. Voor het belangrijkste moet hij geduld hebben: wegvallend toezicht. Langer dan een half uur hangt hij rond in de woonkamer, verplicht luisterend naar een uitvoering van een Duitse opera. Moeder zit aan haar stoel gekluisterd en Vader heeft de krant nog lang niet uit. Remy moet wachten tot Henny uit haar kamer komt voor de thee. Zolang ze in haar kamer studeert, is de kans aanwezig dat zij haar broer met zijn gehannes opmerkt. Zodra hij haar voetstappen op de trap hoort, verlaat hij het huis.

Het riet langs op de oever van de ringvaart is witbruin en staat een meter hoog. De gemeente had het moeten maaien, maar dit is niet gebeurd. Remy denkt niet echt na over zijn bezigheden. Hij handelt als een robot. Uit zijn broekzak verschijnt een onderbroek van Moeder, afkomstig uit de linnenkast, schoon, gestreken en gevouwen. Hij propt het textiel in het scheepsruim, overgiet alles met dieselolie. De vloeistof morst over zijn handen: het bewijs tegen hem stinkt een uur in de wind. Op de dijk is geen verkeer te bekennen. Hij kijkt naar het water en wordt bijkans misselijk. Een oude film verschijnt voor zijn ogen.

Hier zit hij een half jaar eerder al eens, midden in de nacht. Het is te gek voor woorden, maar hij verlaat het huis om de kunnen plassen. Niet via de krakende trap en de gehorige wc-deur, maar via het slaapkamerraam en de nok van de achterbouw. Eenmaal op het erf, laat hij zich leeglopen. Maar terug wil hij nog niet. Omzichtig loopt hij om het huis heen, verwonderd over het donkere gebouw waaruit hij zojuist lijkt ontsnapt. Is het een trance, een desperate depressie die hem overvalt? Remy loopt van het erf weg, gewoon door de poort. Rechtstandig beklimt hij de dijk. Van hieruit staat hij op gelijke hoogte als de vensters van de ouderlijke slaapkamer en die van Henny. Even verderop is de plek, waar Pa Reindert zo nu en dan onbrandbaar afval in het water stort. Remy daalt af naar deze plek en hurkt neer. Het water nodigt uit om erin te stappen. Zwemmen kan hij nauwelijks.
Mocht ik verdrinken, dan komen de dokter en de dominee om mijn ouders en Henny te troosten. Moeder zal jammeren dat ze niets heeft zien aankomen, maar dat ik al langer moeilijk te hanteren ben. Godverdomme.

Het staat hem allemaal glashelder bij. Remy richt zich op, om na te gaan of er iemand aankomt. Geen enkel levend wezen laat zich zien.
Hij haalt de lucifers uit zijn broekzak.
Ik moet wel de juiste volgorde aanhouden.
Hij stopt de lucifers terug, laat het schip tussen de rietstengels te water en bekijkt het nog eens goed.
Je weet wat je te wachten staat. Dat was in 1943 al het geval.
Met drie lucifers steekt hij het hele doosje aan legt dit in het schip. Zonder af te wachten of het vuur aanslaat, duwt hij het met kracht van de kant.
Een weg terug is er niet. Je bent op jezelf aangewezen.
Het gevolg van zijn drieste actie dringt een beetje tot hem door. Er is niet zomaar een mogelijkheid voorhanden de Paulus Potter weer naar zich toe te halen.
Zijn schepping verliest snelheid en komt een beetje schuin op de golfslag te liggen. Zo diepliggend in het water doet het alleszins weer denken aan de doorgezaagde paal waarmee het ooit is begonnen. Zelfs de doodskop op het blik toont een beetje kinderachtig. Blauwgrijze rook kringelt op. Diesel brandt niet zo gemakkelijk. Hiermee heeft Remy geen rekening gehouden.
Henny is terug in haar kamer en kijkt toevallig uit het raam. Ze ziet de rook en haast zich onze ouders te informeren.
Het komt bij hem op om stenen, kluiten aarde of andere voorwerpen te zoeken, hiermee de fik te doven. Geen gemakkelijke taak, want de dijk is erg schuin.  Een beetje teleurgesteld volgt hij de rookontwikkeling zonder dat echte vlammen zichtbaar worden.
Zo ging het ook op de Paulus Potter. Eerst werd het schip door vliegtuigen gebombardeerd. Het vloog in brand, maar bleef drijven. Er kwam een U boot aan te pas om het onder de golven te krijgen.

In de woonkamer heerst een zo volledige stilte, dat hij twee keer moet rondkijken om na te gaan of er wel iemand aanwezig is. De opera is kennelijk ten einde, de radio afgezet. Pa Reindert zit op de vloer een krant te lezen. Zo hoeft hij deze niet vast te houden. Moeder zit ineengedoken aan tafel. Ze herstelt een wollen handschoen. Haar handen bewegen, maar de naald is zo dun dat het Remy voorkomt dat zij loze bewegingen maakt. Henny staat als een kamerplant voor het grote raam, in haar hand het dichtgeklapte boekje “Françia”. In de raamspiegeling ziet hij haar lippen bewegen. Zijn zus doet moeite om het Le en La van de dingen uiteen te houden.
De stilte ruw doorbrekend, spreekt Remy haar toe.
“Je suis le vainqueur!”
Zonder zich om te draaien, begint Henny spottend te hinniken.
“Je suis le vainqueur! Hoor eens aan. Daar heb je Lodewijk de Veertiende. Weet je wel wat je zegt?”
“Oui”.
Want al heeft Remy op school nog nauwelijks Frans, hij snuffelt geregeld in Henny’s schoolboeken. Het lijkt een goed moment zijn kennis te spuien.
“Het betekent Ik ben de winnaar. En er kan maar één winnaar zijn, nietwaar?”
Henny schampert meteen terug. Ze steekt de dictionaire omhoog.
 “Het woord suis komt van het werkwoord suivre, wat volgen betekent. Volgen!
Ik volg de winnaar, dat zeg jij. De echte winnaar, dat ben jij dus in geen geval”.

Print Friendly, PDF & Email

Reacties zijn gesloten.