HOOFDSTUK IV
EEN DAGJE SCHIPHOL
Pa Reindert recht zijn rug en speurt onwillekeurig de hemel af. Hij drukt zijn gespreide handen tegen zijn onderrug, de plek waar de pijn het hevigst is. Vervolgens krabt hij zich onder de rand van zijn alpinopet en maakt aanstalten zijn sigaar aan te steken. Deze hangt gedoofd en geblakerd tussen zijn lippen. De benodigde lucifers zitten in zijn broekzak. Hij werpt een blik in het oneindige en zucht.
Het dichtbegroeide veld dat Remy en Vader systematisch doorzoeken op augurken, ligt al de hele ochtend onder een aanvliegroute voor luchthaven Schiphol. De precieze koers hangt samen met de windrichting: vliegtuigen dalen en stijgen bij voorkeur tegen de wind in. Dan is er de beste luchtweerstand. Om de tien minuten nadert een vliegtuig.
Om beurten proberen zij aan het geluid af te leiden om welk type het gaat. Een aardige bezigheid die de werktijd sneller voorbij doet gaan. Remy grijpt de belangstelling van Vader aan om iets aan de orde te stellen.
“We zouden een fototoestel met telelens moeten hebben”.
In de krant heeft hij een advertentie gezien waarin deze als set wordt aangeboden. Alleen al het woord telelens vindt hij enorm interessant.
“Dan kunnen we beter zien uit welke landen de vliegtuigen komen en er foto’s van maken”.
Vader glimlacht. Hij doorziet heus wel wat zijn zoon voor elkaar wil krijgen.
“Een fototoestel met telelens, daar zeg je wat. Zo’n ding hadden we in de oorlog moeten hebben. Ik zie nog de bommenwerpers voor me, de brokken eraf geschoten, als ze van Duitsland terugkeerden. Je kon ze zowat uit de lucht grijpen! Je zag de bemanning achter de ruiten zitten, zo laag vlogen ze. En dan dat geluid! De motoren dreunden zo hevig dat de ramen in de boerderij rinkelden.”
Hij heeft de lucifers gevonden, strijkt er één af en zuigt hoorbaar aan de sigaar. Blauwe rook stijgt op en het doosje brandhout mag weer in de broekzak.
“Je hoopte maar dat de Duitsers er niet in slaagden om er één neer te halen”.
Buiten hun stemmen en de overkomende vliegtuigen is het heel stil op het land. De weidevogels houden zich rustig. Het broedseizoen is voorbij en daarmee het baltsgedrag en de strijd met kraaien en meeuwen. Vader neemt de sigaar uit zijn mond, erop lettend zijn lippen niet te beschadigen.
“Dat geluk hadden ze niet allemaal. Zonder neerstorten was het nog gevaarlijk genoeg. Uit het niets kwam eens een vleugeltank omlaag. Dat ding kwam van grote hoogte, wentelde om zijn as en sloeg in op honderd meter van de boerderij van opa”.
Dit is voor Remy oud nieuws. De brandstoftank boorde zich twee meter diep in de klei en was gehuld in ijs. In hogere luchtlagen vriest het immers. Het ijs voorkwam dat de brandstof meteen zou wegstromen. Iedereen in de buurt snelde toe om het spul uit de tank te halen. . Met als gevolg, dat in de keuken bij opa Reinaert een petroleumstel ontplofte. De brand kon bijtijds geblust worden, maar er werd nooit meer kerosine in huis gehaald.
Remy grijpt de gelegenheid aan om zelf even de rug te strekken.
“Maar destijds kon je geen fototoestel kopen, toch?”
Vandaag is het anders. Ze staan gewoon in de krant.
Pa Reindert verplaatst zijn voeten, die voor dit werk eigenlijk te groot zijn. Hij zet de mand waarin de augurken worden verzameld een eindje verder.
“Dat viel nogal mee. In het begin bleef alles bij het oude. Je merkte niet veel van oorlog. Later kon je vooral geen film meer kopen. De Moffen waren bang voor spionage”.
Hij beseft dat hij eigenlijk iets anders wil vertellen.
“In de hongerwinter kwam iemand met een hele dure camera aanzetten, een Leica. Die hadden we voor een mud aardappelen of een half varken in handen kunnen krijgen”.
Hij bukt zich met moeite en veegt met zijn handen de bladeren opzij.
“Maar het feest ging niet door. Die man ging zonder eten de poort weer uit”.
“Dat is erg”.
Remy doelt meer op de camera dan op de hongerende bezoeker die weer verder moest.
Als ze hem eten hadden gegeven, dan hadden wij nu een fototoestel gehad.
“Zo makkelijk was het niet”.
Pa Reindert heeft groot gelijk. Boeren moesten een vooraf bepaald quotum aan producten leveren aan de Duitsers en kwamen in problemen wanneer ze onderhands gingen verkopen.
“Opa was bang. Net als iedereen, ook wanneer er helemaal niets gebeurde”.
Vanuit de verte nadert een lichte, maar montere zoemtoon, het geluid van duizend naaimachines.
“Lockheed Electra”.
Remy zegt het meer om Vaders verhaal niet te onderbreken dan om zijn gelijk te halen.
“Vier motoren en een zwarte neus”.
“Hm”.
Pa Reindert maakt een paar zuigende bewegingen om de sigarenstomp smeulend te houden. Omhoogkijken laat hij achterwege. Hij hervat zijn gedachtegang.
“Denk maar niet dat die camera dan nu bij ons in de kast lag. Dan ken je opa slecht”.
De schraperigheid van grootvader is bekend. Erger is, dat hij ook schulden maakte. Vader heeft er alles aan moeten doen om zijn eigen naam bij leveranciers en winkels op orde te krijgen. Hieraan moet Remy soms denken, wanneer opa bij hen thuis een kopje theedrinkt of het gras maait van de dijkhelling.
Je zou niet zeggen dat hij mensen heeft bedonderd.
Ze drinken koffie in de keuken. Vandaag is De Baron, vaste werkman uit het veendorp, afwezig. Moeder is er blij mee. Ze heeft hem liever niet over de vloer.
Juist staan ze op om weer naar het land te gaan, wanneer een kleine rammelauto het erf oprijdt. Hieruit stapt een man met een pafferig gezicht. Het is Van Riel, die namens het Veilinggebouw de augurkenaanvoer van de afgelopen weken komt betalen.
“Daar heb je die slappe dikzak eindelijk”.
Vader kan vadsige mensen niet uitstaan. Dikte staat voor hem gelijk aan gemakzucht. En er speelt nog iets anders mee. Remy weet wat er over Van Riel wordt gezegd. Dat de man ongetrouwd is en rondhangt met andere mannen. Je kan zeggen dat Van Riel alles vertegenwoordigt waaraan Vader een hekel heeft.
“Dadelijk begint hij weer te simmeren over hoe goed het met de boeren gaat. Hij ziet alleen het geld maar niet het werk dat ervoor gedaan moet worden. En zelf lekker rondrossen in zijn communistische invalidenwagen.”
Vader schiet in de lach om zijn eigen woorden en neemt weer plaats op zijn aftandse stoel. Afrekenen gebeurt beter serieus en wie weet heeft zelfs Van Riel nog nieuws van belang.
“Nou, laat hem maar komen”.
Ook Remy gaat nog even zitten. Onwillekeurig werpt hij een blik op Moeder. Gisteravond heeft zij haar pijnlijke armen naar voren gestoken om te bewijzen dat er een nieuwe naaimachine moet komen.
“Ik krijg dat ouwe kreng niet meer in de rondte”.
Moeder is altijd bezig met naai- en verstelwerk. Zij maakt ongeveer elk kledingstuk, behalve ondergoed en overalls. Omdat ze alles in de woonkamer doet, ziet deze er geregeld uit als een atelier.
Ze moet geweten hebben, dat Van Riel vandaag komt. Met het geld op tafel maak je gemakkelijker afspraken.
Een portier klappert dicht en even later stapt Van Riel naar binnen.
“Morgen, rijkelui”.
Hij werpt een blik op de tafel met lege kopjes.
“Dag mevrouw. Ha! Een kopje koffie zou lekker zijn”.
Pa Reindert laat de koffie aan Moeder. Hij knikt naar een lege stoel.
“Hoe staat het met de Kofferboffer?”
Dat deze omschrijving niet op een Trabant, maar op een Daffodil betrekking heeft, interesseert Vader geen lor. Ook een DAF is in zijn ogen uitsluitend geschikt om bijziende bejaarden te vervoeren. Van dit autootje wordt gezegd dat het een truttenschudder is, maar Remy weet niet precies wat hij daaronder moet verstaan. Ernaar vragen, lijkt hem ongepast.
Bij de afhandeling van geldzaken wil Moeder haar zoon uit de buurt hebben. Klagen over geld doet ze vaak genoeg, maar concrete bedragen worden nooit genoemd. Met een halfslachtig gebaar biedt Remy zijn stoel aan Van Riel. Hij vangt diens ietwat hese ademhaling op en schuift achter hem langs naar de deur.
Door een man te worden gezoend. Ik moet er niet aan denken.
Voorspelbare handelingen volgen elkaar op. Moeder gaat koffiezetten. Van Riel schuift de stoel tot aan de tafelrand. Hij legt zijn vuistdikke portefeuille met gezag op tafel. Net als de chauffeur van de Melkfabriek toert hij op gezette tijden rond met duizenden guldens in zijn binnenzak. Remy denkt onwillekeurig aan een mogelijkheid.
Eén enkele klap op zijn kop, dan zijn we rijk. De Trabant dumpen we in de ringvaart. Als Vader hem van het erf krijgt.
“Ah, eindelijk iemand die interesse heeft in auto´s! Zullen we samen even kijken?”
Van Riel veert omhoog. Hij is trots als een pauw. In vroeger dagen moest hij op de brommer door de polder. Met z’n drieën lopen ze naar buiten. Remy ziet dat de veilingman zijn portefeuille meeneemt. De Trabant ziet er allesbehalve modern uit en heeft een vaalgele kleur.
“Gemaakt in de DDR, zeg maar Oost-Duitsland. Daar noemen ze hem liefkozend Trabbi. Toch een Duitse auto!”
Pa Reindert neemt de tijd. Op z’n gemak loopt hij rond het tweedeurs wagentje, tuurt naar binnen en voelt eens aan een portier. Tenslotte kijkt hij op.
“Zeg eens, Van Riel, is dat ding van plastic?”
Remy schiet in de lach. Hij gaat op de rand van de betonnen waterput zitten. Doorheen zijn oogharen bestudeert hij de vormgeving van dit vreemde voertuig.
“Kunststof zal u bedoelen! Daarom kan hij niet roesten”.
Geen slecht antwoord. Roest is bij alle auto’s een groot probleem, vooral aan de onderkant. Italiaanse voertuigen roesten naar verluid al in de folder.
“Ik heb iets anders gelezen. Ze gebruiken plastic omdat de Russen al het staal in beslag nemen”.
Vader zegt dit op droge toon. Zelf heeft hij geen auto, maar het staat op voorhand vast dat hij nimmer een Trabant zal aanschaffen. Een blad voor de mond nemen, is hem niet gegeven. Eigen meester, niemands knecht, recht of slecht.
“Dit ding lijkt gemaakt door mensen met een hekel aan auto’s”.
Remy vindt dat het tijd wordt op te stappen. Hij springt van de waterput en loopt om het huis heen. Een beetje beweging is het beste tegen een pijnlijke onderrug.
Wanneer Van Riel zijn portefeuille eindelijk opent, word ik toch weggestuurd.
Het gras tegen de dijkhelling is lang en zeer groen. Remy gaat er op zijn rug in liggen. Zijn ogen kijken oneindig diep in het Niets. Zijn gedachten gaan naar het fototoestel. Dat hijzelf foto’s zou mogen maken, staat desondanks zo ver af van zijn wereldbeeld dat dit niet eens bij hem opkomt.
De eerste week moeten we allemaal op de foto: in de tuin, aan tafel, als we natgeregend van school komen. Er worden twee opnamen van het huis gemaakt en één van een overkomend vliegtuig. Dan is het rolletje vol en wordt duidelijk dat afdrukken geld kost. Zo belandt de camera in de kast.
Zijn ogen zoeken de hemel af, systematisch en in denkbeeldige blokken. Het is of Remy de hemel ervaart als het spiegelbeeld van de polder die immers op deze wijze is ingedeeld.
We moeten een keer naar Schiphol.
De gedachte verrast hem. Natuurlijk, vliegtuigen staan geregeld gewoon op een luchthaven. Misschien zelfs vaker dan dat ze vliegen. In zijn fantasie ontrolt zich een enorm betonnen platform met vliegmachines uit verre landen: een DC 8 van de KLM, een Constellation uit Athene, de geheimzinnige Tupolev van Aeroflot.
Hij glimlacht bij de herinnering aan een losse werknemer, die bij Pa Reindert op het land bijverdiende. De man zei een keer: “De Tupolev is een Arbeidersvliegtuig”.
Vader verslikte zich in z’n brood. Hij vroeg hoeveel arbeiders er in dat vliegtuig zouden zitten.
Hij voelt zich licht worden in zijn hoofd.
Vliegen! In een echt vliegtuig zitten en opstijgen!
Tegelijk aanvaardt hij, dat dit voor hem noch iemand in zijn omgeving is weggelegd. Generaals in en diplomaten vliegen, net als rijke zakenlui en vervelende prinsesjes.
Alleen als er oorlog komt, dan stappen gewone soldaten naar binnen. Een vliegtuig is het snelste vervoermiddel naar de dood.
Hij opent zijn ogen en ziet, duizelingwekkend hoog en loodrecht boven zijn hoofd, een stip bewegen. De stip maakt vreemde kapriolen, verdwijnt af en toe, duikt weer op en buigt scherp af, spiegelend in de zon.
Kijk nou, een straaljager. Ze zijn aan het oefenen. Voor als de Russen komen. Dan wordt de communist Van Riel opgepakt en geliquideerd. Nederland heeft een hekel aan communisten.
Hij probeert de vorm van het vliegtuig te onderscheiden, maar het beweegt zich met hoge snelheid en het zonlicht is dermate scherp dat hij zijn ogen geregeld hard moet dichtknijpen. Een regen van rode en groene vlekken schiet over zijn netvlies.
Misschien is een verrekijker een beter idee. Kijken kost niks en je kunt op papier noteren welke maatschappij overvliegt.
De gedachte geeft hem een triomfantelijk gevoel. Hij ziet zich er al mee rondlopen, turend naar de registratietekens onder de vleugels, maar ook naar de maan. Of naar De Baron als deze op het land zijn behoefte doet.
Je verlengt je ogen ermee, als het ware.
Zijn prettige overpeinzingen zinken weg in een soort luchtledigheid van doezelige warmte. Na enige tijd onderscheidt hij een merkwaardig gepruttel. Het doet denken aan een brommer of scooter. Plotseling weerklinkt een geluid van al te krachtig remmen. Het gepruttel valt weg.
Verschrikt opent Remy zijn ogen en komt half overeind. Op de dijk staan twee auto’s, waarvan één dwars over de weg. Kennelijk heeft Van Riel zijn Oost Duitse bolide vanaf de dijkhelling de weg opgereden zonder voldoende op te letten. Een botsing is nog juist voorkomen.
Goed dat Vader zijn geld al heeft gekregen.
Hij komt overeind. Beneden hem, op het land, ziet hij Vader stilstaan. Pa Reindert heeft het geluid ook opgevangen en schudt afkeurend zijn hoofd. Hij wenkt Remy te komen helpen. Landwerk is niet vrijblijvend.
Zondagmorgen. De voorgaande week ging voorbij in eenvormigheid en routine. Alhoewel: Vader kan alleen in de morgen werken. Langer houdt zijn gepijnigde onderrug het niet vol. De hulp van Remy is hard nodig. Elke dag na schooltijd moet hij aan de bak. Hij ondergaat dit met een zekere trots. Evengoed is hij druk bezig met zijn verse enthousiasme over verrekijkers.
Wat is een geschikt moment om dit aan de orde te stellen? En wat kost zo’n ding eigenlijk?
Het vinden van een geschikt moment is niet gemakkelijk. De ene keer zijn de aardappels aangebrand, een dag later is er iets met een lekke dakgoot. Uitstel van behoeften is een vast gegeven waarmee het hele gezin te maken heeft. Ergens over beginnen, is altijd riskant omdat het voorstel definitief afgeschoten kan worden.
Zoals gewoonlijk gaat Remy deze morgen naar de zondagsschool. Gewoonlijk gaat hij samen met Henny, maar vandaag niet. Moeder zegt dat Henny ziek is, waar Remy niets begrijpt. Henny eet namelijk gewoon mee met het ontbijt. Wie in dit huis ziek is, ligt de hele dag in bed met de deur dicht.
Na een half uur klieren, wordt Remy buitengezet. Reden: niet willen meedoen met het zingen. Dit klopt wel. Remy heeft hier een geweldige hekel aan. Hij vindt de teksten raar, maar vooral ergert hem de traagheid van de anderen. Het komt hem voor, dat de anderen aan een touw meegesleurd moeten worden. De leidster van het klasje, een oudere vrouw met een rood gezicht, voegt Remy bij de deur toe: je moet maar eens nadenken over de Here Jezus. Eerder dan Remy zelf ziet ze bij hem het ongeloof, de tegenzin bovendien om met de goegemeente mee te draaien.
Om de resterende tijd vol te maken, vertrekt hij naar de lokale vuilnisbelt. Op zondag wordt geen vuilnis gereden door de gemeente, dus van storing door gemeentepersoneel zal hij geen last hebben. De tocht is evenwel vergeefs: er staat een hek om de stortplek en de poort is afgesloten met een hangslot. In zijn zondagse kleding hier overheen klimmen, is riskant. Er zit niets anders op dan rechtsomkeert te maken. Zijn vrees, dat zijn ouders worden ingelicht over de uitsluiting, blijkt ongegrond. Eenmaal thuis, vraagt Moeder waarom hij zo snel alweer thuis is. Remy antwoordt, dat hij geen flauw idee heeft.
“Je bent een onverbeterlijke dagdromer”.
Een half uur later verschijnt De Baron. De Sparta van de werkman komt vlak voor het keukenraam tot stilstand. De stank van uitlaatgassen dringt door tot in huis. Moeder knijpt demonstratief haar neus dicht, maar het raam openzetten is nogal een onderneming. De werkman heeft een verrassing. In een clandestien uitgezette fuik heeft hij paling gevangen. Vader heeft aan de fuik meebetaald, tot ongenoegen van Moeder. Na zijn deel te hebben genomen, komt De Baron de rest brengen. Met tegenzin stelt Moeder een zinken emmer ter beschikking. Iedereen in het gezin lust vis, maar het feit dat De Baron onaangekondigd voor haar neus staat, bevalt Moeder niet. De vangst doorkruist bovendien de maaltijd die zij in gedachten heeft.
Remy is gefascineerd door de kronkelende kluwen waterslangen op de bodem.
Heerlijk! Wat een verrassing! En verser dan vers!
Moeder werpt eveneens een blik in de emmer. Haar tegenzin is onmiskenbaar, zelfs nadat de werkman heeft aangeboden de vis schoon te maken.
Gewoon koppie eraf en de binnenvering eruit.
Bedoeld worden de ingewanden.
“Voor vandaag heb ik al vlees in de pan en dode vis kan je moeilijk bewaren”.
De gelijkmoedige Baron rookt een sjekkie, drinkt koffie omdat Pa Reindert hem dit aanbiedt. Hij kijkt wel uit om de vrouw van zijn baas tegen te spreken, maar Remy wordt nog eens bevestigd in zijn indruk dat Moeder iedereen tegen zich weet in te nemen. Teleurgesteld over het uitstel beklimt hij de dijk en gaat rondscharrelen in de rietschoot.
Morgen pas vis! Waarom kan het vlees niet een dag wachten? Het is toch al gebraden.
Hij smijt een stuk hout in het water, bekijkt het etiket van een weggeworpen medicijnflesje en doet een klaterende plas.
Na het middagmaal (stukje stoofvlees) hangt hij een half uurtje rond in de woonkamer. Tersluiks bekijkt hij zijn zus Henny. Zij onderneemt pogingen om de vervoeging van Franse werkwoorden in haar geheugen te stampen. Dit gaat gepaard met monotoon gemompel.
Je dors, tu dors, il dort, nous dormons, vous dormez, ils dorment.
Een geluid om bij in slaap te vallen. Hij zet zich voor het raam en drukt met zijn vingers de knoppen van een fuchsia open. Vervolgens bijt hij een vingernagel kort, ziet in de spiegeling van het raam dat Moeder op hem let en gaat aan tafel zitten met de laatste krant. Even iets voorlezen.
“Negers in Detroit schieten op de politie”.
Hij kijkt naar Moeder.
“Zijn er bij ons ook negers?”
Nooit heeft hij er een in het echt gezien. De belangrijkste bezienswaardigheid in de polder is een Indonesische man die in het dorp schijnt te wonen. Hij spreekt gewoon Nederlands en ziet er niet uit als een losgeslagen opstandeling.
“Ga jij maar lezen tegen welke club Ajax speelt”.
“Dat is geen antwoord”.
“Ik ben niet verplicht jou te antwoorden”.
Remy gaat gewoon verder. Zijn antenne zal aangeven wanneer hij te ver gaat.
“Wat zijn rebellen?”
Omdat Moeder zwijgt, leest hij de hele zin uit de krant voor.
“Nigeriaanse rebellen hebben in het oerwoud een dorp uitgemoord”.
Moeder volhardt in zwijgen. Remy verzint de rest er zelf maar bij. In zijn fantasie ziet de situatie er hectisch uit. Gewapende kerels stormen het dorp binnen, gaan van huis tot huis en ruimen de bewoners op die moord en brand schreeuwen. Tijd om Moeder verder te porren.
“Na afloop belden de strijders de krant en zeiden dat de regering het zelf heeft gedaan”.
Moeder strekt haar hand uit. Ze is bepaald verbaasd.
“Staat dat daar echt?”
Remy trekt de krant dichter naar zich toe.
“Natuurlijk niet. Er is toch geen telefoon in een oerwoud? Maar wat zijn nou rebellen?”
Door de nevel van de jonge maandagmorgen fietst hij naar school. Met klasgenoot Arjan bestaat de ongeschreven afspraak, dat Remy hem van huis zal ophalen om samen verder naar school te rijden. De boomgaard van Arjans vader staat te midden van weilanden en akkers. Het is een ongunstige plaats, zo vol op de wind. Daarom worden de fruitbomen afgeschermd door een haag populieren.
Wanneer hij het huis van zijn schoolmakker in zicht krijgt, nadert vanuit tegengestelde richting een groep fietsers.
Die stomme rotpapen van de huishoudschool.
Dit is een opleiding, verzorgd door nonnen die aan het klooster van de roomse enclave zijn verbonden. Het is nogal bijzonder dat in de polder zo’n mooi gebouw is neergezet, maar ja, de vrouwen hier werken om niet. Remy schat de afstand en daarmee de mogelijkheid bijtijds Arjans erf te bereiken. De groep vordert slechts langzaam, dus is er voldoende tijd. De meisjes komen uit het veendorp waar Remy vaak boodschappen haalt. Zij zijn enkele jaren ouder dan hij en ze zijn met velen.
Als ze me in de gaten krijgen, rijden ze mij de berm in.
Zijn vrees is niet ongegrond. Sinds jaar en dag wordt bij gelegenheid langs de openbare weg gevochten tussen kinderen van verschillende scholen. Katholiek tegen protestants, papen tegen ketters. In de Lage Landen is de 80-jarige oorlog nooit helemaal ten einde gekomen. Remy zit op een openbare school, maar voor een katholiek ruikt dat naar protestanten, naar antikatholiek.
Hij verhoogt zijn snelheid. De fietstas ratelt onrustbarend tegen de spaken van het achterwiel. Het kartonnen plankje onderin is door regenval allang verrot. Liever had Remy helemaal geen fietstas, maar geregeld wordt hij om een boodschap gestuurd en Moeder vindt om die reden dat de tas moet blijven.
Bijtijds bereikt hij de betonnen brug die toegang geeft tot Arjans huis. Om tot stilstand te komen, moet hij sterk afremmen. Het is leuk om een spoor in grind te trekken. Hij haalt diep adem en trekt alvast een opgeruimd gezicht. De ouders van Arjan zijn opgewekte mensen. Zij zitten niet te wachten op een neerslachtige zenuwlijder.
“Hoi!”.
Naar goed plattelandsgebruik stampt hij zonder aan te kloppen de woonkeuken binnen. Opzichtig veegt hij zijn voeten, al is het erf van een fruitteler onvergelijkbaar schoner dan dat bij veeboeren. Moeder moest dit eens zien. Ze zou haar ogen uitwrijven. Arjan, zijn ouders en een jong broertje zitten aan het ontbijt. Het gezin luistert ontspannen naar muziek uit een transistorradio die midden op tafel staat. Een blikkerig geluid vult de keuken met een melodie die nogal in de smaak valt, een gemakkelijke meezinger bovendien.
Zeg niet nee, hee hee hee, als ik vraag ga je mee, zeg dan niet nee hee hee, maar zeg Ja!
De ouders wiegen hun hoofd heen en weer en Arjan tikt de maat met zijn mes op een doosje hagelslag. Broertje staart langdurig naar Remy en lijkt te overwegen te gaan huilen. Kleine kinderen hebben een radarsysteem voor gevaar. Het lied gaat verder.
Jij bent steeds in mijn gedachten, van’t moment dat ik je ken. En ik wil beslist niet wachten tot ik vijf en tachtig ben!
Er kleppert een merkwaardig klopgeluid door de muziek. Alsof iemand op een hol bot slaat. Een dronken neef zal zich bij de band hebben gevoegd. Arjans moeder draait de geluidsknop iets terug. Haar stem is vriendelijk.
“Dag Remy. Arjan is zo klaar, hoor”.
Inderdaad staat zijn schoolmakker van het eerste uur meteen op om zijn jas te zoeken. Net als Remy smijt hij zijn kleding geregeld ergens neer en ook hier in huis wordt geprobeerd hem die gewoonte af te leren.
“Denk maar eens goed na waar je hem hebt uitgetrokken”.
Arjans vader is klaar met eten. Hij schuift zijn bord een stukje van zich af en klopt een sigaret uit het pakje Caballero.
“Je hijgt nogal jongen. Is er iets?”
Remy glimlacht. Het antwoord klinkt cryptisch.
“Net op tijd binnen”.
Hij knikt naar het venster in de keuken, of meer naar de wereld daarachter.
Door het zijraam nadert traag het groepje meiden. Kennelijk hebben ze ergens stilgestaan, want ze hadden allang bij het huis kunnen zijn. Achterop hun fietsen staan rieten manden met een hengsel alsof ze gaan picknicken.
“Die grieten hebben mijn zus Henny een keer in elkaar geslagen”.
Hij overdrijft een beetje, al is het waar dat de ontmoeting tot een handgemeen leidde.
“O, dat zijn meisjes van de huishoudschool. Daar ben jij nog een beetje jong voor, maar over een paar jaar willen ze bij je op schoot”.
Arjans vader schiet in de lach om zijn eigen woorden. Remy schrikt een beetje.
Ik moet er niet aan denken.
De meisjes hebben alleen aandacht voor elkaar en glijden als een zwerm vogels uit beeld.
Arjans vader kijkt hen achterna.
“Ik zou van die lekkertjes best een pak voor mijn billen willen!”
Arjans moeder reageert door haar man onder de tafel een schop te geven. Het doet geen pijn; het is een liefkozing. Remy ziet het. Hij voelt iets van blijdschap en schaamte. Het lijkt waarachtig, of hij een ogenblik deel uitmaakt van dit gezin.
Uit de radio volgt nu een merkwaardig opdringerig riedeltje zonder kop of staart. Een jachtige mannenstem spreekt over de noodzaak om een Drum voor elkaar te draaien. Arjens vader steekt zijn sigaret aan. Hij ziet wel, dat Remy niet gewend is aan Radio Veronica.
“Zoiets heet een commercial. Ze laten het veertig keer per dag horen, net zolang tot je denkt dat je Drum wilt kopen. Ik heb liever sigaretten die kant en klaar in de fabriek gemaakt zijn”.
Zijn vrouw onderbreekt hem, maar dit gaat op luchtige toon.
“Je zou beter helemaal niet roken. Je geeft het verkeerde voorbeeld en mensen krijgen er kanker van”.
De discussie zal vaker zijn gevoerd. Arjans vader reageert soepel.
“Ik stop wel als ik er tabak van krijg”.
De riedel wordt weggedrukt door een volgend lied. Deze keer gaat het over ruzie in een stoffige havenstad. Je voelt de deining van de zee er als het ware doorheen, net als het naderen van de dood. Arjan keert terug. Hij heeft een blauw zomerjack aangetrokken.
“Ik kon mijn gewone jas niet vinden. Ik heb geen idee waar dat ding is gebleven”.
Directe gevolgen heeft de mededeling niet. Niemand is van plan op te staan om te helpen zoeken en een reprimande blijft uit. Wel begint Broertje alsnog te jammeren.
“Ach manneke, wat is er met jou?”
Moeder heeft het beste voor met haar spruit. Ze kijkt om zich heen of er een stukje speelgoed beschikbaar is, maar Broertje begint te krijsen. Hij haalt beurtelings diep adem, gevolgd door een langgerekte gil. Niet gewend aan harde geluiden, grijpt Remy naar zijn oren. Verstoord werpt hij het kind een blik toe. Dit heeft een onverwacht gevolg. Broertje is op slag stil en slaat de handjes voor zijn gezicht.
“Allemachtig! Hoe krijg je dat voor elkaar?”
Arjans moeder is onder de indruk. Gewoonlijk duurt het minstens vijf minuten voor een huilbui voorbij is. Haar man kucht, probeert hoesten te onderdrukken.
“Ik denk dat Remy het Boze Oog heeft! Het is een machtig wapen, dat alleen bij natuurvolkeren voorkomt. Respect hoor!”
Ze lachen gezamenlijk, maar Remy werpt voor de zekerheid Broertje nog eens een doordringende blik toe.
Naast elkaar fietsen ze de weg op. Zo vroeg in de morgen behoef je niet erg op verkeer te letten. De weg is leeg. De meisjes van de huishoudschool zijn allang verdwenen. Arjan heeft een mededeling, tevens uitnodiging.
“Zondag gaan we een eindje toeren met de auto. En ook zwemmen in het IJsselmeer. Heb je zin om mee te gaan?”
Remy schrikt op uit overpeinzingen waarin de transistorradio op Arjans ontbijttafel een centrale plaats inneemt. Altijd weer heeft hij moeite met plotselinge voorstellen. Liever wil hij eerst eens rustig nadenken, een idee als het ware inpassen in zijn gedachtegang.
Ik heb helemaal geen zwembroek.
“Wat? Aanstaande zondag?”
In enige paniek herinnert hij zich de vorige keer dat hij met Arjan is mee geweest. Naar een dierentuin was het. De dieren waren wel leuk, maar het voortdurend samenzijn benauwde hem. Het kwam hem voor, aan een onzichtbaar touw vast te zitten. Alsof hij steeds moest laten blijken blij en verwonderd te zijn, of meer nog: dankbaar. Bovendien had hij onderweg op een terras met mes en vork moeten eten, wat niet meevalt wanneer je gewend bent alleen een vork te gebruiken. Wetende, dat Arjan niets geeft om vliegtuigen, vindt hij snel een passend excuus.
“Vader en ik gaan waarschijnlijk naar Schiphol”.
Wij hebben geen auto. Je kan niet met 3 op een brommer.
Toch geeft het liegen hem een vervelend gevoel.
Arjen geeft niets om vliegtuigen. Ik wil hem er niet bij hebben.
Zijn schoolmakker schakelt over naar een onderwerp waarop hij kennelijk een tijdje heeft zitten broeden.
“Moet je horen. Ik heb een plan om aan geld te komen”.
Remy zwijgt. Arjan heeft elke dag plannen, maar wat komt ervan terecht?
“Een stukje verderop woont een kruidenier die statiegeld geeft voor lege flessen”.
Onze flessen komen uit een andere winkel. Moeder zal het merken wanneer een lege fles ontbreekt.
Voor het vraagstuk, hoe aan lege flessen te komen, heeft Arjan geen panklare oplossing. Veel verder dan de suggestie, dat je bij vreemde mensen achterom moet gaan om te zien of er wat te halen valt, komt hij niet. Wel tovert hij een reep chocolade tevoorschijn, die hij in twee stukken breekt om broederlijk te delen.
Ze vervolgen hun weg naar school. Bij de eerstvolgende kruising slaan ze linksaf. Hier moet je oppassen, weet Remy uit ervaring. Een kermisgast op de brommer is op deze kruising geschept door een auto en met zijn hoofd tegen een boom beland. Op slag dood, maar pas echt intrigerend vond Remy een detail dat rondzingt.
Zijn tanden zaten in de boom.
De straat waarop ze terechtkomen, is drukker. Ze verbindt twee dorpen met elkaar. Ook rijdt er een busdienst. Waar Arjan allang aan andere zaken denkt, kauwt Remy door op de kwestie van de lege flessen. Hij stelt zich voor wat er precies gebeurt wanneer je bij een kruidenier of melkboer aankomt met gebruikt glaswerk.
Om te beginnen neemt zo iemand alleen flessen in die hij zelf ook verkoopt.
Hij onderbreekt Arjan plompverloren.
“Winkeliers zijn gewend om geld in de kassa te doen, niet om het weg te geven”.
Een waarheid als een koe, Moeder had het niet beter kunnen formuleren.
“Wat? O, dat was maar een idee.”
Arjan is zijn wilde voorstel al bijna vergeten, maar in Remy’s hoofd groeit razendsnel een brutaal uitvoeringsplan.
Soms staan er kratten met lege flessen buiten, tegen de muur. Je fietst erheen, pakt het bovenste krat en draagt het de winkel in. Ja meneer, wij houden thuis wel van een bordje yoghurt.
“Statiegeld levert weinig op. We kunnen beter de kassa leeghalen”.
Remy is grof omdat het vluchtige van Arjan hem irriteert. Waarom kom je met een idee als het niet de bedoeling is er iets mee te doen?
“Een overval! Daarmee zijn we in één keer klaar”.
Wat Remy ontgaat, is dat het Arjan niet om geld te doen is, maar om fantasie en spanning. Tegelijk weegt hij de gevolgen.
Arjan zal vroeger of later zijn mond niet kunnen houden.
Zijn klasgenoot lacht het voorstel dat helemaal geen voorstel is weg. Die dingen gebeuren alleen in de stripverhalen die hij van zijn oma krijgt. Toch wil hij de oorsprong van zijn idee laten zien.
“Daarginder is het, bij die rijtjeshuizen”.
Langzaam passeren ze een blokje van vier woningen, waaraan al jaren niets is gedaan. Zelfs een lik verf kon er kennelijk niet vanaf. Een tweede woningblok volgt. Dit ziet er nagenoeg eender uit. Het hoekhuis is evenwel uitgebouwd, het raam aan de voorzijde vergroot tot etalage. Er hangt een lichtreclame in van Velasquez, de tot sigaar verworden Spaanse kolonisator van Cuba. Remy kent de afbeelding van sigarenbandjes.
“Verdomd, het is me nooit opgevallen dat daar een winkel is”.
Uitgebreid kijkt hij achterom en ziet dat tegen de blinde zijmuur inderdaad kratten met lege flessen staan opgestapeld.
Zie je wel, gewoon de boel naar binnen dragen.
Hij laat niets merken, maar de situatie windt hem weldegelijk op. Gewend aan wachten en toeslaan, is het roofdier in hem ontwaakt, een kat die in termen van prooi denkt.
Arjan praat verder: dat de winkel is heropend, dat je er kauwgom met plaatjes van filmsterren kan kopen. Remy ziet dat de banden van Arjans fiets slecht zijn opgepompt. Dit zal zwaarder fietsen dan nodig is. Hij overweegt dit aan te geven, maar zwijgt alsnog. Zijn vriend moet er zelf maar achterkomen.
“En ze hebben flessen Exota, die geweldig spuiten.”
Remy kent geen frisdranken. Thuis drinken ze koffie, thee, melk en water. Een enkele keer op zondag een glas Ranja van CP. Dit merk kan hij onthouden omdat CP ook staat voor communistische partij.
In Zaandam wonen veel communisten. Dat is omdat er fabrieken staan waar slecht geschoold personeel werkt. Ze sjouwen de hele dag met zakken cacaobonen en tonnen warme beenderlijm.
Zo bereiken ze het schoolplein, waar als altijd anarchie heerst: met veel gelach en wilde bewegingen.
In de klas is het warm. Dertig kinderen verdampen hun zweet in het lokaal. Remy is een goede leerling, reden om je snel te vervelen. De onderwijzer heeft geen andere keuze dan het pad van de middelmaat te bewandelen. Waar de een reeds ingewikkelde berekeningen kan maken, heeft een ander nog moeite met klokkijken. De kinderen hebben hun eigen vriendenkring: dorpers bij dorpers. Omdat ze dicht bijeen wonen, vormen ze een tamelijk hechte groep, Losser zijn de verbanden tussen buitenkinderen die vaak in een boerderij wonen. Zij worden weggers en dijkers genoemd. Tot de laatste categorie behoort Remy. Dorpers zouden neerkijken op boerenkinderen, maar Remy merkt er weinig van. In de klas haalt hij betere cijfers dan de meesten, wat bewezen wordt op scoreborden tegen de zijwand van het lokaal. Hiervan zijn er vier: dictee, hoofdrekenen, aardrijkskunde en geschiedenis. Eenmaal in de top-3 van een lijst wil je niet afzakken en doe je extra je best. Ook helpt dat Remy thuis vaak de atlas pakt. Je hoeft hem niet te vertellen waar Trondheim ligt of welke landen achter het IJzeren Gordijn schuilgaan.
Kort na drie uur mogen de kinderen naar huis. De klassen stromen leeg, het schoolplein vult zich met klaterend lawaai, een rondvliegende voetbal en rennende kinderen. Remy heeft geen haast vandaag. Hij hangt nog wat rond met klasgenoten die in de nabijheid van de school wonen, in huizen met een kleine voortuin en een schuurtje achter het huis. Bij oudere huizen is soms een aardige tuin. In een daarvan is zelfs een volière gebouwd, waarin wel 20 gekleurde vogeltjes rondfladderen. Daar woont klasgenoot Jim. Zijn vader heeft een bedrijf als glazenzetter. Remy weet niets van tropische vogels. Plaatjes van de sigarettenvloei tonen alleen inheemse soorten. De vogels zijn vlug als kwik en veelkleurig. Na een uurtje weet Remy dat hij liever kieviten en zwaluwen ziet.
Vanwege de dikke vorstvrije muren, is de stilte in de schuur bijna absoluut. De zinken emmer waarin de paling van De Baron is gestort, staat onaangeroerd in een hoek. Remy is gehecht aan deze plek. Hier kan hij staan zolang hij wil zonder te worden gestoord: kijken naar het dwarrelend stof in het schaarse daglicht dat door de kleine in beton gevatte vensters binnenvalt. Hij bukt zich om een door Vader weggegooid sigarenbandje op te rapen en kijkt nog eens naar de emmer.
Vanavond stoof aal! Maar wie maakt die kronkelbeesten schoon?
Onwillekeurig werpt hij een blik in de emmer. Hierin staat alleen een laagje water. Daaronder is de bodem. Van vis geen spoor te bekennen.
Ze zitten natuurlijk al in de pan.
Hij tikt tegen de emmer, ziet hoe het water cirkels naar het midden trekt en herhaalt deze handeling een paar keer. Zin om het huis binnen te gaan, heeft hij niet. Evenmin wil hij zich in volle openheid op het erf tonen, uit vrees door Vader te worden ingelijfd om te helpen op het land. Hij strijkt de kreukels uit het geredde sigarenbandje en zoekt zijn voetbal op. Een half uur balletje trappen kan onopgemerkt blijven.
In huis wacht hem een vervelende mededeling. Op nonchalante toon vertelt Moeder dat de paling zich uit de emmer zal hebben gewerkt. Allemaal op één na zijn ze spoorloos verdwenen. Deze laatste heeft Moeder teruggevonden, vastgelopen en gestikt in het droge stof op de vloer.
“Daar ga ik geen heisa voor maken”.
Moeder bedoelt dat ze deze ene paling niet wil bereiden.
“Ik heb hem in de sloot gegooid”.
Remy is sprakeloos. Geen vis. Geen paling. Niets.
“Er lag geen deksel op de emmer. Ze trekken zich aan hun staart over de rand. Misschien kan jij straks de emmer schoonmaken, want die beesten scheiden vieze slijm af”.
Zijn ontzetting begint om te slaan in wantrouwen en woede.
Het komt haar wel goed uit. Of een ander graag paling eet, zal haar een zorg zijn. Godverdomme.
Onmachtig iets aan de situatie te veranderen, trekt hij zich terug in zijn kamer. Voor de opdracht de emmer schoon te maken, houdt hij zich doof. Hij haalt het sigarenbandje uit zijn zak, pakt een album uit de kast en controleert of hij de afbeelding al heeft. Dit is het geval, dus het album mag terug. Besluiteloos gaat hij op zijn bed liggen en wacht tot hij geroepen wordt om aardappelen te schillen.
De warmte houdt aan. Zelfs een dunne zomerjas is overbodig. Op school daalt het leertempo met de dag. Het komt Remy voor dat mensen bij warmte alsmaar dommer worden. Uit hete landen komt immers ook niets van belang? Vandaag is het woensdag, de dag waarop de school al om 12 uur sluit. Ergens in de loop van deze saaie morgen neemt hij een besluit.
Met het laatste belgerinkel in de rug stormt hij voor alle anderen het schoolgebouw uit. Hij sleurt zijn tweewieler uit het fietsenrek en spurt de rijweg op. Deze is verlaten zover het oog reikt. Een kerkklok slaat 12 maal. Er komt geen einde aan. Alsof de klok iets wil zeggen.
Ik zou er niet aan beginnen.
Zonder achterom te kijken rijdt hij in straf tempo tot aan de eerste wegkruising en slaat rechtsaf. Honderd meter, nog vijftig. Daar is de kruidenierswinkel die Arjan aanwees. Op het erf is niemand te bekennen.
Ze zitten te eten. Wanneer de kerkklok 12 uur luidt, gaan alle mensen aan tafel.
In eerdere situaties ging er geruststelling en zelfs ontroering van dit fenomeen uit. Vaste tijden houden het leven overzichtelijk. Vandaag irriteert het eindeloze geklepper hem.
Geruisloos gat hij over de brug en stapt af bij de zijmuur. Met Melk Meer Mans staat op een reclamebord dat tegen de muur is geschroefd. De kerkklok houdt er eindelijk mee op.
Zweetdruppels van het snelle fietsen lopen langs zijn rug. Nu hij goed luistert, valt hem op dat stilte in de polder minder volkomen is dan hij heeft gedacht. Vanuit de struiken op het erf stijgt intensief getsjirp van mussen en in de verte weerklinkt mechanisch lawaai, mogelijk het janken van een kettingzaag. Remy inspecteert de kratten langszij de muur.
Flessen, overal flessen.
Het kost geen moeite je voor te stellen wat voor een gedonder het geeft ingeval hij betrapt wordt. Een weg terug is voor Remy evenwel geen optie. Eenmaal besloten, moet en zal de taak worden uitgevoerd. Geld om gewoon iets te kopen, heeft hij niet en je kan bezwaarlijk zomaar wegfietsen. Argumenten zijn altijd voorradig, de lucht is er vol van. Waar het om gaat, is Remy’s dwangmatig handelen. Het is een aandrang die hem nog eens duur te staan kan komen.
Omzichtig en nauwkeurig zet hij zijn fiets neer en doet aanstonds een greep in de meest nabije krat. Vier flessen kan hij met enige moeite hanteren door zijn vingers in de opening te steken.
Meer passen er ook niet in mijn fietstas.
De lege gaten in het krat zijn als ogen die hem beschuldigend aankijken. Op voorhand begrijpt Remy dat hij hier geen tweede keer kan komen. Om zijn zenuwen in bedwang te houden, geeft hij zichzelf orders.
En nu naar binnen!
Bij de winkeldeur aangekomen, scheelt het weinig of van schrik laat hij alles vallen. De deur staat roerloos en bijna dreigend op een brede kier. Paniek rijst in hem op. Elk moment verwacht hij, dat de deur wordt opengestoten.
Wat voer jij daar uit, kleine rotzak? Zal ik jou eens manieren bijbrengen?!
Toch loopt hij verder, met het gevoel dat hij niet beter verdient dan een pak slaag.
Er rinkelt geen bel. Niemand staat achter de toonbank. Met bonkend hart wacht Remy af tot uit het achterhuis eindelijk iemand komt opdagen. Het is een kleine man, een uit z’n krachten gegroeide dwerg. Zijn hoofd is grotendeels kaal en toont rode vlekken. Hij draagt een beige stofjas, die met een leren riem op zijn plaats wordt gehouden. Het mannetje spreekt toonloos, als doet hij liever zaken zonder te praten.
“Zet maar neer jongen. Het zijn er nogal wat”.
Hij veegt een beetje ruimte op de toonbank.
Remy buigt zich werktuigelijk naar voren, beide armen geklemd rond de flessen. Het zweet breekt hem aan alle kanten uit. Elk moment vreest hij te worden vastgegrepen. Zijn neus registreert de adem van de ander, een bedorven kelderlucht.
Geduldig wacht de winkelier tot Remy zijn evenwicht hervindt en de flessen heeft rechtgezet.
“Moet je nog wat meebrengen voor je moeder?”
Met deze vraag heeft Remy geen rekening gehouden. Zijn ogen vallen op een slof Rizla, vloeipapier waarbij vogelplaatjes worden geleverd.
“Drie pakjes sigarettenpapier voor Vader”.
Zijn keel voelt alsof er kalk in zit. Desondanks zou hij het liefst de pakjes openen om te zien of hij de plaatjes al heeft. Ingeval het tegenzit, staat hij straks buiten zonder aanwinst.
“In dat geval ben ik je nog 90 cent schuldig. Heb je terug van een gulden?”
Remy heeft geen geld. Daarvoor komt hij immers. De man bukt zich, daarbij geheel achter de toonbank verdwijnend. Seconden blijft hij onzichtbaar. Het lijken minuten. Remy veegt zijn voorhoofd af. Er keert al kracht terug in zijn ledematen. In geval van nood zal hij de winkel heel snel kunnen verlaten.
Ik had mijn fiets andersom moeten zetten. Met het voorwiel naar de straat.
De kruidenier plaatst een plat houten kistje op de toonbank. Hierin liggen, gesorteerd in vakjes, muntstukken van alle gangbare waarden: centen en stuivers links, dubbeltjes en kwartjes te rechterzijde, guldens en rijksdaalders in het midden.
“Ik kan er moeilijk bij. Pak het zelf even, als je wilt”.
De stem van de man klinkt bedaard, alsof het de gewoonste zaak is dat klanten zelf hun wisselgeld uitzoeken. Op dat moment ziet Remy de reden van dit bijzondere gedrag. Aan weerszijden van het kistje bevinden zich geen handen met vingers, maar twee roerloze rollades, roze stompen die een abrupt einde vormen van harige onderarmen.
Buiten is het feitelijk warmer dan in de winkel, maar het komt Remy voor als een verfrissing. Onmiddellijk loopt hij naar de zijkant van het huis om zijn fiets te pakken. In zijn ooghoeken ziet hij de lege gaten die zijn diefstal in het krat hebben achtergelaten. Even is er de aarzeling, om er een vijfde fles uit te trekken. Niet om deze te verzilveren of mee te nemen naar een ander inleveradres, maar om de winkelier in verwarring te brengen.
Het aantal gaten komt beter niet overeen met het aantal flessen dat ik inleverde.
Vrees dat de dwerg naar buiten zal komen, weerhoudt hem. Ook stelen moet je leren.
Allemachtig! Daar hebben we Arjan.
Over de straatweg ziet hij zijn klasgenoot naderen. Arjans hoofd met de witte stekelharen blinkt in het zonlicht. Hij lijkt in zichzelf verzonken. Remy staat strak als een roerdomp en wacht gespannen af. In een gesprek of aan uitleg heeft hij geen behoefte. Seconden verstrijken. Arjan kijkt op noch om. Zijn gestalte schuift voorbij de winkel als de schaduw van een kleine wolk. Remy besluit om een stukje terug te fietsen en een andere afslag te nemen. Dit is de stille weg waar de boerderij van Opa Reinaert staat. De stolp dateert van het crisisjaar 1929. Iemand heeft ooit de bouwdatum in een hanenbalk gebrand.
Hij fietst snel, zwenkt de stille weg op en stopt. Hijgend luistert hij naar de polder die hier stiller is. Hij haalt het gekochte vloeipapier tevoorschijn. In elk pakje zit, met een herstelbare vouw in de breedte, een plaatje verscholen. Op het eerste is een koppel wilde eenden te zien, het tweede toont een bonte kraai en vanaf het derde kijkt een uil hem aan.
Wat een mazzel! Ik heb er drie nieuwe plaatjes bij!
Hij steekt vloei en plaatjes weer in zijn zak, buigt zich over het stuur en begint aan de laatste etappe. Hij peddelt de boerderij van opa voorbij zonder op te kijken.
Zijn verwachting, dat de anderen het middageten achter de kiezen hebben en hij zal moeten uitleggen waarom hij minstens een kwartier later is dan gewoonlijk, blijkt ongegrond. Er staat nog helemaal geen eten op tafel en zijn ouders, Henny en De Baron hebben zich in de bijkeuken verzameld rond een nieuwe wasmachine! De oude houten tobbe met z’n schoepenrad staat wereldvreemd buiten, bij de waterput.
Met z’n vingers geklemd om het kleingeld in zijn broekzak, kijkt Remy van een afstandje toe. Boven alles uit is de opgetogen stem van Moeder te horen. Zij geeft Vader een dikke zoen, zomaar waar De Baron bij is.
Ik dacht dat Moeder om een nieuwe stofzuiger had gevraagd. Of was het een naaimachine?
Vanwege de warmte heeft de werkman zijn onafscheidelijke corduroy jasje uitgetrokken. Het hangt over de waterput. Remy herinnert zich de pakjes vloeipapier in zijn broekzak. Voorzichtig diept hij ze op en steekt ze in een zak van het corduroy jasje.
Ik ben ervan af en De Baron zal zich afvragen hoe hij toch ineens aan drie pakjes sigarettenvloei komt.
De gedachte dat de werkman thuis aan zijn vrouw zal vragen of zij hier iets van weet, maakt hem een beetje lacherig.
“Kijk, onze Remy vindt het ook geweldig!”
Henny heeft haar broer opgemerkt. De anderen kijken om. Remy steekt plichtmatig zijn hand op. Zijn gedachten zijn alweer ergens anders.
Vanavond vragen wanneer we naar Schiphol gaan.
Mogelijk kan hij en passant de voordelen van een verrekijker toelichten. Hij werpt een blik op de oude waskuip. Een beetje triest is het, de machine hier te zien staan, weggehaald van de functionele plek in huis. Nu ze wordt afgedankt, zou hij haar het liefste terugplaatsen. De nieuwe blinkende witwasser geeft hem een ongemakkelijk gevoel. Het ding is wit en hoekig, bijna agressief. Van Remy hoeft er aan de dingen om hem heen weinig te veranderen en zo plotseling en onaangekondigd al helemaal niet.
Zou ik met de oude tobbe de ringvaart kunnen oversteken?
De hele week blijft Arjans plek in de klas leeg. Remy heeft weinig zin om de reden hiervan te achterhalen. Na afloop van de schooltijd moet hij snel naar huis om Vader te helpen. Deze keer behoeven er geen augurken te worden geplukt. Van een buurman die eveneens in de akkerbouw zit, is een complete beregeningsinstallatie geleend. Het stelsel van lange aluminium buizen moet over het land uitgelegd en aan elkaar gekoppeld worden. Een pomp, aangedreven door de tractor, stuwt slootwater door een 10-tal sproeiers. Als God geen regen geeft, zal de boer er zelf voor zorgen.
Bezoek aan de luchthaven komt niet aan de orde. Remy’s behoefte hieraan neemt trouwens iets af. De tijd vijlt de scherpe kantjes van verlangens af. Zijn aandacht verplaatst zich naar de vraag hoe aan de nog ontbrekende vogelplaatjes te komen. Met de drie nieuwe erbij, begint het op een verzameling te lijken. Van statiegeld heeft hij zijn bekomst. Er kleven te veel risico’s aan. Eigenlijk komt het goed uit dat Vader hem nodig heeft voor het sjouwen met de metalen buizen. Je gedachten ordenen gaat uitstekend samen met eentonige arbeid.
Na deze klus belandt hij alsnog in het augurkenveld. Pa Reindert doet opnieuw niet mee. De pijn in zijn onderrug is te hevig. Vader sjokt over het erf als een man, ouder nog dan opa.
Samen met Henny werkt Remy de hele zaterdag op het land. Bij onveranderd warm weer zijn vooral de horzels vervelend. Ze kunnen gemeen steken. Het enige positieve dat je over hen kan zeggen, is dat ze traag zijn. Remy wordt vaak door insecten belaagd, maar hij is ook bedreven in het doodslaan. Henny schijnt minder last te ondervinden. In het veld stuiten ze tweemaal op een hoop ontlasting van De Baron. De werkman is een beetje grof gebouwd voor de fijne tuinderij. Daarom plukt hij niet met de anderen. Hij komt hier kennelijk alleen om te poepen. In opdracht van Vader houdt hij zich vandaag bezig met het graven van sluiven in het land waarin afwateringsbuizen worden gelegd. Wat je er aan de bovenkant overheen sproeit, moet aan de onderkant weg kunnen.
“We werken wel, maar geld zien we nooit. Wil jij nooit iets kopen?”
Remy probeert uit te zoeken hoe Henny erover denkt. Zijn zus schijnt zelden iets te verlangen.
“Eigenlijk niet. Ik heb niets nodig”.
Hoe anders is dit bij Remy. Zijn verlanglijstje mag grillig zijn, lang is ze altijd.
“Ik wil een verrekijker of een camera, een mooie dikke Bos Atlas, plakboeken, voetbalschoenen, een roeiboot, drop en chocolade”.
Dat hij ook nog beeldverhalen over de oorlog begeert, een klapperpistool en een zakmes, laat hij achterwege. Henny schiet in de lach.
“Dan woon je in het verkeerde huis, bij de verkeerde ouders”.
“Die heb ik niet voor het uitkiezen”.
“Wees blij dat je niet bij De Baron moet wonen”.
“Bekijk jij het op die manier?”
“Ik ga gewoon vaak naar vriendinnen”.
Remy denkt erover na. Hij kan toch bezwaarlijk om de haverklap bij Arjan op de stoep staan. Of bij Pieter of Jan. Ergens voelt hij, geen vrienden te hebben met wie hij het over onderwerpen kan hebben die hem echt bezighouden. Henny ziet de worsteling in hem.
“Je moet niet alles willen afdwingen”.
Een waar woord, maar wat koop je ervoor?
“Als je niets afdwingt, blijft alles eeuwig hetzelfde”.
Het is duidelijk dat ze er niet uitkomen.
“Het is tijd voor pauze. We gaan maar thuis theedrinken, want Mama komt het niet brengen”.
Mama. Henny Zegt Mama. Daar ben ik allang mee gestopt. Ik draai er omheen met U en met kromme zinsconstructies, zolang ik maar geen Mama hoef te zeggen.
Zo gaat er weer een dag voorbij; een dag als andere maar evengoed eenmalig.
In de deurpost tussen keuken en aanbouw staat Moeder toe te kijken hoe Remy zijn fiets achter die van Henny weghaalt en naar buiten schuifelt zonder de nieuwe wasmachine een kras of deuk te bezorgen. Aan tafel heeft hij uitgelegd dat Arjan ziek is en het tijd wordt hem te bezoeken. De aankondiging wekt tegenstrijdige reacties op. Moeder is als de dood voor griep.
“Dat is toch alleen in de winter”.
“Misschien is het iets anders dan griep, maar evengoed besmettelijk”.
“Dus moet ik maar niets van me laten horen?”
Vader komt te hulp. Hij vindt dat je vriendschap moet onderhouden.
“Daarom ben ik die van mij allang kwijtgeraakt: afstand, geen tijd, andere levens”.
Hij knikt Remy bemoedigend toe.
“Pas een beetje op als de hele familie zit te snotteren”.
Zonder overtuiging fietst Remy weg over de kronkelige dijk. Veel zin om naar Arjan te gaan voelt hij eigenlijk niet. Het is meer dat hij van huis weg wil. Neerkijkend op het polderland ziet hij hetzelfde als op andere dagen. Soms wordt een akker groen of juist weer zwart; koeien grazen in een andere weide dan vorige week; wasgoed wappert aan de lijnen of ze zijn leeg. Hij is niet anders gewend en de ruimtelijkheid bevalt hem zeer. In een dorp zou hij niet willen wonen. Niet in het oude veendorp van de boodschappen en al helemaal niet in het dorp van zijn school, midden in de polder.
In plaats van naar zijn schoolvriend te fietsen, komt hij terecht in het veendorp. De doorgaande straat heet Rechte Straat, maar is dat allesbehalve. Dit verleent het dorp meteen een deel van zijn charme. De huizenrij is chaotisch in bouwstijl en heeft de neiging je te omsluiten, of je het prettig vindt of niet. Flauwe bochten maken, dat je sommige winkels op afstand kan zien, waar andere tot het laatste moment verscholen blijven. Hiertussen staan veel woonhuizen, sommige tamelijk groot voor de tijd waarin ze werden gebouwd, maar altijd diep. Zij hebben donkere achterhuizen, waar vocht uit de grond omhoog kruipt en knaagdieren aan de orde van de dag zijn. Remy voelt zich hier aan de ene kant thuis, maar liever is hij op de open vlakte, het weidse land van de polder met zijn ruimte tussen de boerderijen en opstallen, sloten en langgerekte akkers. In de polder lijkt alles frisser en nieuwer.
De snackbar is een pas geopende gelegenheid op de plek waar eerder een warme bakker zijn bedrijf had. Bakkerijen hebben het moeilijk. Dit komt door de opkomst van zogenaamd fabrieksbrood, meer precies van Bakkerij De Halm. Kruideniers verkopen het nog niet, maar ze willen het wel. Het brood is goedkoper dan van de echte bakkers en is verpakt, dus beter te bewaren.
Het is druk voor de snackbar. Tot drie huizen verder staan fietsen en brommers. De bezitters klitten bijeen om te roken en maken grappen met de meisjes die eveneens bij elkaar hokken. Zij zitten op de brede vensterbank van het Postkantoor aan de overkant van de straat. Hun blote benen schijnen nogal de aandacht te trekken. Hiervan zijn de meisjes zich welbewust. Het bungelen van benen is geen toeval. Instinctief etaleren opgeschoten jongens en meiden hun aantrekkelijkheden.
Remy stuurt zijn fiets tot vlak voor de diepe etalage van een aanpalend winkelpand. Naast huishoudelijke artikelen is een hoek voor speelgoed gereserveerd. Zijn oog wordt getrokken door enkele Dinky of Corgi Toys, geplaatst bovenop hun verpakking, een leuk doosje.
Eigenlijk is hij te oud voor dit speelgoed, dat weet hij wel. Arjan heeft zijn collectie al overgedaan aan Broertje, al is deze er juist weer te jong voor. Zijn miniaturen zijn allemaal kaal gespeeld en missen soms een wiel. Het speelgoed van Remy heeft de tijd veel beter doorstaan.
Schade komt door raggen en smijten. Alles schijnt kapot te moeten.
Zijn kinderlijke begeerte om nieuwe modellen in bezit te krijgen, heeft weinig te maken met de behoefte ermee te spelen. Kijken is belangrijker. Een model neerzetten, er omheen lopen of het een stukje naar links of rechts verplaatsen voor een andere beeldhoek en zelfs snuffelen aan de bandjes en het metaal heeft allang de overhand gekregen. Zonder dat hij het beseft, gaat het bovendien om schoonheid. De modellen zijn mooi gemaakt – grotendeels van metaal en rubber. Al op jonge leeftijd heeft Remy een hekel aan plastic speelgoed ontwikkeld. Hij ervaart de Dinky zoals deze is bedoeld door de fabriek: een eigen wereld waarin alles klopt, al is het maar door de maatvoering.
Hij kijkt nog eens goed in de etalage. Er staan een houten pakhuis en een grote pop die volgens het bijschrift kan plassen. Wie zal zo’n pop willen? Zonder meteen aan zijn eigen onfrisse zindelijkheid te denken, voelt Remy aanstonds weerzin. Voor de poppen van Henny voelde hij nooit belangstelling. Waarom zou je de haren van een ding willen kammen, om iets te noemen? Achter al deze spullen ziet hij plotseling een man staan, zo te zien de winkelbaas zelf. De man ziet Remy kijken en steekt vriendelijk zijn hand op. Remy knippert met zijn ogen en zwaait onzeker terug. Het wordt tijd maar weer eens verder te gaan.
Het kabaal uit de snackbar is in overeenstemming met het interieur van de zaak. Het is een lelijk hok, de wanden betegeld, volgestouwd met afstotende voorwerpen. In de hoek tettert een jukebox in de vorm van een rechtop geplaatst strijkijzer. Het voeren van een normaal gesprek is hier praktisch onmogelijk. Afgezien van de kermis, heeft Remy nergens zoveel lawaai gehoord. Een groepje opgeschoten jongelui dringt bijeen voor een glazen toonbank. De jongens hebben hun bestelling ontvangen, maar blijven gewoon staan. Ze proberen hete kroketten naar binnen te werken en vegen hun handen af aan hun broek. Remy aarzelt. De bezoekers zijn een paar jaar ouder dan hijzelf en jagen hem een beetje vrees aan. Hun bewegingen en kreten doen hem denken aan Hessel, de jongen in zijn klas die nog altijd moeite heeft om foutloos te schrijven. Hessel, die denkt dat 1/7 deel meer is dan 1/5, hij is er niet vanaf te brengen.
Van het geld dat hij met de flessenhandel heeft opgehaald en een onvrijwillige donatie uit de portemonnee van Moeder koopt hij een pakje sigaretten. Hij krijgt er gratis een doosje lucifers bij en loopt naar buiten. Een ogenblik heeft hij de aanschaf van ijs overwogen, maar niemand eet hier ijs. Besluiteloos en een beetje gemaakt nonchalant gaat hij op de bagagedrager van zijn fiets zitten, pulkt een sigaret tevoorschijn en steekt deze aan.
Zouden hier ook meiden van de roomse huishoudschool komen?
Het veendorp staat bekend als van oudsher katholiek. De kerk in het centrale deel bij de sluis mag van de Hervormden zijn, ooit behoorde ze aan de roomsen. Stenen heiligen zijn er eeuwen geleden afgeslagen in de zogenaamde Beeldenstorm. Op het aanpalende kerkhof ligt oma, de echte van Vaders kant, in de oorlog gestorven aan kanker. Moeder spreekt er soms fluisterend over.
Hoe die vrouw geleden heeft! Haar karakter veranderde helemaal in de laatste maanden!
“Ruilen voor een sigaret?”
Remy wordt aangesproken door een opgeschoten gast met iets te lang haar dat helemaal naar de rechter kant van zijn hoofd is gekamd. Zijn hand toont een halfleeg gegeten bakje patat.
Zonder antwoord te geven, haalt Remy een sigaret tevoorschijn. De jongeman doet alsof hij de sigaret wil pakken en intussen de patat zelf houden, maar dit blijkt een grapje. Remy mag de resterende gefrituurde staafjes aardappel hebben. Hij geeft de ander zelfs een vuurtje.
“Lekkere meiden, nietwaar? Ik zie je wel kijken”.
“Is dat zo?”
Onwillekeurig kijkt Remy naar de meisjes aan de overkant van de straat. Ze dweilen tegen de muur, wippen op de vensterbank van het postkantoor en laten zich er vanaf glijden. Onderwijl werpen ze lacherig blikken naar de snackbar en schudden hun lange haren naar achteren.
De ander neemt een haal van de sigaret, blaast een trechter rook weg en lacht.
“Jij bent niet van hier, he?”
“Ik ben hier geboren, als je dat bedoelt”.
Dit antwoord verrast nogal.
“Waar dan precies?”
“Oosteinde, nummer 7”.
Het gesprek bevalt Remy maar matig. Hij steekt een lange friet in zijn mond en is eigenlijk een beetje verlegen met de sigaret in zijn andere hand. Hij stelt een brutale vraag.
“Waarom ga je niet naar hen toe? De meiden kijken de hele tijd jouw kant uit”.
Hij proeft het woord meiden. Normaal zegt hij dit nooit. Moeder zou hem snel corrigeren.
Het zijn beslist de grieten die Henny en mij van de weg hebben gesneden.
De term grieten zou hem thuis helemaal snel afgeleerd worden. Hij kijkt nauwkeuriger, als gaat het om een vreemde diersoort. De vader van Arjan heeft gelijk: voor de charmes van de meisjes is hij te jong. Daarbij valt de sigaret hem tegen. De smaak is scherp en het inhaleren benauwt hem.
“Heb je kauwgom?”
“Natuurlijk”.
Er komt een bijna compleet pakje Stimorol tevoorschijn. Ruilen is de basis van de handel.
“Mijn pakje sigaretten tegen de kauwgom”.
De jongeman van de patat begrijpt niets van het voorstel, maar gaat er wel op in.
“De lucifers?”
“Ik ben Sinterklaas niet”.
Zonder te kijken wat er met zijn sigaretten gebeurt, eet hij het bakje frieten leeg en laat het bij gebrek aan een vuilbak vallen waar hij staat. Het gaat terug door de kromme dorpsstraat. Van ergens achter de huizen klinkt gejuich. Er zal een voetbalwedstrijd zijn.
Je moet toegang betalen en mijn geld is op.
Terug in de polder valt de zondagse stilte eens te meer op. Toch is dit geen uitnodiging om zelf ook maar niets te doen. Remy voelt eerder juist de aandrang om aan het werk te gaan, als het ware een voorschot te nemen op de komende werkdag. Voor hem is de komende maandag overigens geen werkdag op het land, maar een gewone schooldag. Rond de boerderijen zijn geen activiteiten. De akkerbouwers hebben een rustdag en de veehouders gaan pas tegen een uur of 4 de wei in om te melken. Er staat nauwelijks wind en zo komt het, dat Remy alsnog naar het huis van Arjan fietst.
Het erf ziet er verlaten uit. De neergelaten luxaflex achter het grote raam van de woonkamer versterkt de indruk dat niemand aanwezig is. Remy trekt met zijn achterwiel een remspoor door de kiezelstenen. Hij heeft verwacht een zieke schoolmakker aan te treffen, maar dit pakt anders uit. Op de achterdeur prijkt een briefje, aan het hout geprikt met een punaise.
Lieve Moeder!
Wij zijn vandaag de deur uit,
met Arjan en vriendje Pieter naar Schiphol.
Karel heeft al eten gehad.
Toedeloe!
Verbijsterd neemt Remy de tekst in zich op.
Ze zijn naar Schiphol! En Pieter is mee. Is Arjan eigenlijk wel ziek?
Opnieuw bestudeert hij de regelmatige hanenpoten, keert zijn fiets en vraagt zich af wat hij hier komt doen. Tenslotte zet hij zijn fiets tegen het huis en leest de tekst op het briefje nog eens.
Arjan heeft mijn idee gejat. Heeft hij gedacht mij daarginder aan te treffen? Ik ben een idioot.
Een vervelend gevoel rijst in hem op. Net als een driest voornemen.
Bij ons ligt de sleutel altijd in de dakgoot van de bijkeuken. Eens kijken of dat hier ook zo is.
Hij verplaatst zijn fiets en klimt, steunend tegen de muur, op de bagagedrager. Zo kan hij met zijn rechterhand een gedeelte van de dakgoot aftasten. Zijn vermoeden blijkt juist. Een beetje onhandig springt hij op de grond, bekijkt de sleutel en overweegt een nare gedachte.
Naar binnen gaan, de transistorradio wegnemen. De boel weer netjes afsluiten. Sleutel in de dakgoot.
Meteen begrijpt hij het ongehoorde van dit voornemen. Inbreken in het huis van je beste vriend: gekker moet het niet worden! Net als bij het winkeltje van de lege flessen wordt Remy heen en weer getrokken door tegenstrijdige impulsen. Hij haalt diep adem, spuugt op de grond en steekt een tablet kauwgom tussen zijn tanden.
Arjan en Pieter staan nu te kijken naar een Boeing 707 van PanAm. Ik ben hier om te zien hoe het met de zieke gaat.
Boosheid komt in hem op, alsof Arjan verantwoording aan hem verplicht is. Remy loopt naar het zijraam van het huis, plaatst zijn handen tegen het glas en loert naar binnen. Daar staan stoelen, een brede wandkast met siervazen en een elektrische klok. Is het alweer half drie? Op de eettafel zit de kat Karel. Het dier kijkt de bezoeker onvervaard aan.
Remy zucht, trekt een grimas naar de kat en loopt terug.
Een kat op tafel brengt ongeluk.
Hij werpt de sleutel in de dakgoot, een flink eind van waar hij hem heeft aangetroffen.
Een beetje verloren fietst hij richting huis. Zijn verbazing blijft onverminderd groot.
Arjan is naar Schiphol, dan nog met Pieter! Geen van beiden kunnen ze een Fokker 27 onderscheiden van een Douglas DC-8. Wat hebben ze er te zoeken?
Reeds van ruime afstand ziet hij dat op het erf van zijn ouders iets aan de hand is. Er staat onmiskenbaar een donkerblauw Volkswagen busje met een wit dak: Politie. Meteen slaat zijn hart een paar slagen over.
Het is vanwege die winkelier met de flessen. Of Arjan heeft een ongeluk gehad en is dood.
Bovenop de dijk staan meerdere personenwagens. Er lopen mensen heen en weer daarginder. Niet goed wetend of hij harder zal gaan fietsen dan wel beter uit de buurt blijft, fietst Remy verder. Bij de politiewagen staat niemand.
Er is iemand in de ringvaart gereden. Het zal Vader toch niet zijn?
Hij bestijgt de dijk en ziet even later diepe wielsporen. Deze lopen van het wegdek door de berm, om haaks in de rietschoot te verdwijnen. Aan het water van de ringvaart is niets te zien. Vanaf deze plek ziet hij op het erf de achterkant van de Opel, die in de schuur staat.
Hij stapt af en loopt een beetje rond. Er zijn buren en vreemden, volwassenen en kinderen. Fietsen liggen in het gras. Terloops vangt hij flarden van gesprekken op. Op de bodem van de vaart zou een auto liggen. Op de dijk zijn geen agenten. Ze zullen bij Remy thuis zijn, een gedachte die hem tegenstaat en een beetje verwart.
Misschien kwamen ze toch voor mij en gebeurde het ongeluk toevallig op dat moment.
Tijd verstrijkt zonder dat er veel gebeurt. Niemand springt te water om te zoeken. Gesprekken gaan al snel over drank en verkeersongelukken uit het verleden. Twee boeren in overall twisten over de vraag bij wie je het beste je koeien kan laten dekken.
Daar heb je die roomsen van verderop.
Inderdaad naderen twee buurjongens. Het zijn broers. Remy herkent ze wel. Eigenlijk wonen ze vlakbij, maar hij spreekt hen zelden. Vriendschappen ontstaan vooral op school. De buurjongens groeten Remy een beetje gemelijk, misschien omdat het ongeluk voor zijn ouderlijk huis is gebeurd. Hij doet geen moeite een gesprek aan te gaan. Omdat verdere actie uitblijft, heeft hij onderhand genoeg gezien of beter: niet gezien. Hij daalt de dijkhelling af en zet zijn fiets tegen de waterput. De wastobbe is verdwenen.
Vader is betrapt bij het dumpen van de wasmachine in de ringvaart. Het ding bleef drijven en is opgemerkt door de politie.
In de keuken heerst een vreemde soort kalmte. Een agent zit aan tafel met een kopje thee, alsof hij moet bijkomen van het ongeluk. Zijn collega staat in de hal te bellen met Vaders telefoon.
“Daar ben je weer”.
Pa Reindert knikt opgelucht.
“We vreesden even dat je door die ezel was aangereden”.
De agent bemoeit zich met ermee. Hij vindt dat Pa Reindert zich mag inhouden.
“Tuttut. Het kan wel wat minder. Het is gewoon een ongeluk”.
Remy knikt zonder te begrijpen wat er precies aan de hand is. Hij heeft onderweg een toneelstukje bedacht om Moeder op te fokken, maar houdt het beter voor zich. Daarbij is hij al tevreden dat de politie niet voor hem is gekomen.
“Wat dan precies?”
De agent aan tafel legt het uit. Zoals hij het zegt, klinkt het simpel: auto van de weg geraakt, het water ingereden, gezocht maar niemand gevonden, voorruit van de auto er helemaal uit, auto is leeg, wachten op kraanwagen en bootje met duikers. Pas nu ziet Remy dat de kleding van de agent doorweekt is.
Een beetje ontheemd klautert Remy weer tegen de dijk omhoog. Er arriveert een zware kraanwagen en in de vaart drijft een rubberboot met twee duikers. Precies zoals de agent in huis heeft aangekondigd. De pakken van de duikers zijn zwart, hun helmen als van een ruimtevaarder. Over de vlakke polder dwaalt het geluid van een sirene, voorbode van een ambulance. Deze stuift zo snel de dijkhelling van Pa Reindert af dat het lijkt of ook deze wagen zal verongelukken.
Remy weet niet goed waar te kijken. Waar gebeurt nu precies wat? Hij voegt zich bij de toeschouwers die samendrommen rond een pakket dat juist in de rietschoot wordt opgestoken. Als op afspraak zwijgt iedereen. De mannen hebben moeite om het lichaam bij de dijk omhoog te krijgen. Remy doet een stap naar voren. Het is een gebaar dat het midden houdt tussen een aanbod om te helpen en de behoefte vrij zicht op de situatie te krijgen.
“Achteruit, jongen!”
Hij staat in de weg. Remy zegt niets, hij ondergaat. Hij wijkt en doet toch weer een stap naar voren.
“Een deken! Kom op. Waar is die deken?”
Het lichaam van de drenkeling belandt op een eenvoudige brancard. Een kind kan begrijpen dat het om een dode gaat. Niet langer dan een seconde heeft Remy gelegenheid goed te kijken, maar het is genoeg. Hij registreert het tafereel als een foto, een beeld dat je tot in lengte van jaren kan oproepen. Hij kijkt recht in het opgeblazen blauwgrijze gezicht van een kaalhoofdig lichaam.
Het is Van Riel, de man van het Veilinggeld!
Hij wendt zich tot de dichtstbijzijnde ambulance man om dit uit te spreken, maar er komt niets uit zijn mond. De gevraagde deken wordt aangereikt en onmiddellijk over het lichaam gespreid. Een over de rand hangende arm moet worden opgepakt en onder de deken verborgen.
Remy wendt zich af. Een onsmakelijke gedachte komt bij hem op.
Wie weet ligt zijn portefeuille in de rietschoot. Misschien kan ik er later naar zoeken.
Een tweede ambulance arriveert, net als een tweede politiewagen, een eenvoudige Volkswagen Kever.
Remy wil weglopen, maar bemerkt de buurjongens. Ze staan even verderop en zien er aangeslagen uit. Remy loopt naar hen toe, deels om duidelijk te maken dat ze op zijn terrein zijn.
“Kennen jullie die man?”
Dit is niet het geval. Tijd voor een toelichting.
“Hij heet Van Riel en werkt voor het Veilinggebouw.”
De jongens kijken er van op, een beetje toch. De oudste heeft vragen.
“Is die man getrouwd? Zit zijn vrouw nog in de auto?”
“Weet je het dan niet?”
“Wat dan?”
“Er is geen vrouw, misschien een man. Hij is van de verkeerde kant”.
Remy heeft er een hekel aan zo te praten. Het past hem niet. Dat hij dit toch doet, komt omdat hij de jongens het veronderstelde leeghalen van het uilennest toeschrijft. Hij zou hen graag nog harder aanpakken, iets over verdrinken zeggen, hoe dat werkt. Gelukkig gebeurt er van alles dat aandacht opeist. De duikers moeten riemen rond de gezonken wagen zien te krijgen, een lastig karwei. Uit hun gebaren naar mensen op de wal kan je opmaken dat ze slecht zicht hebben onder water. De takelwagen draait gevaarlijk achteruit naar het water.
Misschien is het toch beter een fototoestel aan te schaffen.
Zo recht tegenover waar hij woont, voelt hij zich sterk. Hij haalt de kauwgom tevoorschijn en biedt de buurjongens aan. Over hun hoofden snort een vliegtuig, aangedreven door propellers. Remy wijst naar de hemel.
“Dat is een Lockheed Electra. De KLM heeft er 14 in dienst, voor de middellange afstand”.