HOOFDSTUK XIII
REGINA CHRISTINA
Voor de derde week van oktober Is het buitengewoon mooi weer. Herfstvakantie! De hoogste tijd om schoolboeken even in een hoek te smijten. De agenda toont prettig witte vlakken. In het veendorp treedt een bandje uit Volendam op. Dit vormt het begin van een week vol kermis. Waar een mens zich op kan verheugen.
In de stad van zijn school komt Remy nog niet tot uitgaan. De eerste maanden heeft hij alle beschikbare energie nodig om zich staande te houden: nieuwe leraren en vakken, klasgenoten en een nieuwe fysieke omgeving. In de stad kwam hij voordien sporadisch: alleen wanneer Moeder hem meenam om kleding te kopen die haar naaimachine niet aankon. Alle straten en winkels zijn onbekend voor hem.
Het veendorp is nabij en Remy heeft er afgesproken met Gerben, de zoon van de politieman. Gerben heeft de meest verstandige keuze gemaakt die na de mulo mogelijk is. Hij is overgestapt naar de HAVO, onderdeel van een grote onderwijshervorming, genaamd de Mammoetwet. De HAVO werkt met een beperkt aantal examenvakken, waarna je kan doorstromen naar hoger beroepsonderwijs. het HBO. De gang naar een Universiteit daarentegen is niet toegankelijk. Wijsheid is, wat met de werkelijkheid rekening houdt.
Vage hoop in het veendorp iemand van zijn vorige school te treffen, te vernemen hoe het anderen is vergaan na het afscheid van de mulo, speelt een rol bij Remy’s voornemen de kermis te bezoeken. Sinds zijn nieuwe schoolgang doet hij nauwelijks nog boodschappen voor Moeder, dus spreekt hij niemand meer van de oude wereld. Maar Gerben belt af: het gezin is bezig met verhuizen. Aan de politieman is een andere standplaats toegewezen. Ze zijn blij het dorp te kunnen verlaten. Desondanks stapt Remy op zijn brommer. Bij de ingang van de dorpsdancing is het druk, maar hij ziet geen bekende. Bij nader inzien heeft hij geen zin naar binnen te gaan. Er wordt ruw gescholden en hij vreest dat zijn kostbare tweewieler gestolen wordt. Waar je maanden voor werkt, is in een luttele minuut verdwenen. Een kwartier later is hij weer thuis.
In zijn kamer kan hij ongestoord nadenken, bijvoorbeeld over de nieuwe school. Allereerst is er het stevig veranderde takenpakket. Zijn talenkennis was altijd al naar behoren, net als van aardrijkskunde en geschiedenis. Nieuw is scheikunde, maar geen probleem. In het mulo pakket zat wiskunde en dat helpt nogal. Lastiger vindt hij de vakken boekhouden en handelsrekenen. Instinctief heeft hij aan beide een hekel. Ze doen hem denken aan ratelende telmachines, suffe kantoren, onzinnige problemen en ondoorzichtige balansen.
Boekhouding kan je beter uitbesteden. Onkunde gaat over van vader op zoon.
Op school wordt hij regelmatig herinnerd aan zijn afkomst en daarmee aan zijn positie. Onder de klasgenoten bestaan ongeschreven codes om uit te maken wie waarbij wordt ingedeeld. Het gaat om muziek en kleding, belangstelling, gevoel voor humor, taalgebruik en politieke opvattingen. Waar Remy internationale ontwikkelingen slechts kent uit de krant, blijken ze onder de stedelijke jeugd gespreksonderwerp van alledag te zijn. Wie niet links is, moet welhaast achterlijk zijn. De Amerikanen in Vietnam zijn regelrechte criminelen! Het zijn niet de schoolmeesters die met succes opvoeden. Het zijn klasgenoten en soms geliefden.
Nu het vakantie is, belandt Remy snel in het landwerk bij Vader. Je hebt niet zomaar een bedrijf – je bent het bedrijf. De tijd is aangebroken om tulpenbollen te planten. Zij overwinteren ondergrond, waarna ze in het voorjaar langzaam opkomen. Ondanks de afwijzing voor bedrijfsopvolging, wil Remy laten merken dat hij deze richting nog niet definitief opgeeft. In zekere zin houdt hij ook van het werk: je ziet wat je doet en je weet zelf wel of dit volstaat. Conservatisme is de moeder van de cultuur. Bij Remy komt het bij vlagen eerder neer op regressie, wegkruipen in een schulp die vervelend mag zijn, maar wel gekend. Dat nu ook nog Gerben uit zijn wereld vertrekt, draagt hieraan zeker bij. Verloren is de zaak nog niet, alleen kan Remy dit onmogelijk weten. Er is alleen tijd nodig, tijd en een geleidelijke overgang.
Vandaag bestaat het werkgroepje uit Vader, Remy, De Baron, diens zoon Peter en drie halfwassen broers met stijl blond haar uit het veendorp. De broers hebben gefeest op de lokale kermis en zitten op zwart zaad. Wel hebben ze het geweldig naar hun zin gehad. BZN speelde de pannen van het dak en naderhand werd op straat een robbertje gevochten met gereformeerden uit een dorp verderop. De bandleden van BZN kijken er al helemaal niet van op. In hun thuisdorp Volendam wordt bij kermissen zo vreselijk gezopen dat sommigen op straat in elkaar zakken. De jongens vertellen erover met glanzende ogen.
Om te beginnen worden steigerplanken uitgelegd op het land. Dit is een nauwkeurig klusje omdat het kaarsrecht moet gebeuren. Een instrument wordt niet gebruikt. Je moet gewoon een zuiver timmermansoog hebben. Nalatigheid wordt naderhand afgestraft, omdat er dan geen machine overheen kan rijden zonder schade te veroorzaken. Vervolgens moet over de hele lengte langszij de planken een gleuf in de aarde worden gestoken. Hierin komen de bloembollen. Vader heeft een nieuwe machine, een zogenaamde Koningsplanter. Feitelijk is het een metalen stortbak op een enkel wiel. Onderin zit een gat om het zaaigoed gedoseerd te lozen. Je moet het apparaat met twee man over de planken voortbewegen. Hierna worden de planken een halve slag gekeerd en de gleuf gedicht met aarde. Zo gaat het de hele dag door. Een kind kan de was doen, maar arbeidsintensief is het wel.
Achter de voormalige boerderij van Opa Reinaert vormen ze een kring alsof er krijgsraad wordt gehouden. De uitgebluste oude baas zelf komt niet meer. De boerderij is immers overgedaan aan de Kerk. Op een regenachtige dag is grootvader met oma vertrokken naar een aanleunwoning in het polderdorp. Het is een type woning waarover Vader opmerkt dat hij er nog niet dood gevonden wil worden. Nadat de woonvertrekken zijn leeggehaald, is de vrachtwagen met inboedel langs de weg gestrand met motorpech. De boerderij is alweer doorverkocht, naar het schijnt aan een Amsterdamse slager. Vooralsnog is de man op weekdagen afwezig.
“Als ik hem in mijn handen krijg, maak ik er leverworst van”.
Aanleiding tot de ergernis van Pa Reindert is een dalmatiër. Deze behoort aan de slager. Hij loopt los en mag alvast wennen aan zijn nieuwe omgeving. Stadsmensen schijnen te denken dat alles buiten het eigen erf van iedereen is. Daar kan je doen wat je wilt.
Het is een vrolijk beest dat, op zoek naar gezelschap, geregeld rondjes om de landwerkers draaft. Met de hond verschijnen drollen. Pa Reindert spreekt de slager eropaan, maar deze is van mening dat hij het dier nu eenmaal niet de vrijheid kan ontnemen.
“Anders had ik net zo goed in de stad kunnen blijven wonen”.
Vader moet rechtsomkeert maken en afdruipen. Ruzie gaat hij uit de weg zolang hij afhankelijk is van het recht van overpad. Het land behoorde tot voor kort bij de boerderij en dus is er slechts een enkele toegang vanaf de weg. Een nieuwe oprit betekent een dam over de sloot en die is niet zomaar gelegd. Een paar keer probeert Vader de hond met zijn tractor aan te rijden, maar dit mislukt. Bij zo´n actie sneuvelen wel twee thermosflessen. De koffie is gelukkig al opgedronken.
“Wat is het eigenlijk voor een soort?”
De Baron is, ondanks het vrij warme weer, gekleed in massief manchester. Hij ziet eruit als iemand die plantsoenen aanharkt voor de gemeente. Zo’n witte hond met zwarte vlekken komt in de streek weinig voor.
“We hebben hier te maken met de rijst met krenten soort”.
Vader antwoordt een beetje korzelig. Hij raapt een kluit op, maar laat deze weer vallen wanneer hij ziet dat het dier nabij zijn tractor staat. Voor je het weet, gooi je eigen glazen in.
“In Indonesië schoten we een lastige hond simpelweg overhoop. Richten, doorladen en afdrukken. Inlanders stuurden soms een vechthond op ons af, maar daar kwamen ze snel van terug. Ha! Ha!”
De Baron spreekt over zijn verleden als dienstplichtig soldaat in Indonesië. Nederland probeerde na de oorlog haar koloniale rechten te herpakken. Vrijwillige medewerking van de lokale bevolking bleef uit en dan stuur je het leger. De uitslag viel tegen, maar De Baron bleef tenminste niet daarginder onder een steen.
Pa Reindert zwijgt. Hij is ternauwernood ontsnapt aan uitzending en heeft niets met oude koloniën, regenten of politici die gewone mensen de dood insturen voor de schatkist en bedrijven als Shell.
De dorpsjongens zien in de bedekte afkeer van hun baas een vrijbrief om hun gang te gaan. Al snel daalt een regen van kluiten aarde neer rond de hond. Deze denkt aan een spelletje, maar een treffer doet hem op de vlucht slaan. Remy ziet het aan. Hij geeft niets om honden, hoe grappig ze ook kunnen zijn.
Zo komt er natuurlijk nooit een einde aan die strontboel.
Uit zijn broekzak haalt hij een zware metalen bout. Op het land vind je nog eens wat. Hij wacht tot de jongens hun baldadigheid een ogenblik staken en concentreert zich op de dalmatiër, die op afstand is gaan liggen.
“Je moet je concentreren en de rest vergeten”.
Hij doceert met luide stem.
“Net als een roofdier”.
Met een explosieve beweging slingert hij de staaf van zich af. Remy heeft in zijn leven duizend keer gegooid met stenen, kluiten en aardappelen. Het zit in de familie: oom Anton kan ook heel ver en raak gooien. Lantaarnpalen en verkeersborden moeten het ontgelden, maar ook een stier in een weiland is een gewild doelwit. Het ziet er naar uit dat het tot een voltreffer komt, dat de metalen bout dwars door de hond zal slaan. De dorpsjongens brullen van opwinding, maar Remy voelt vrees. Hij wil laten zien wat hij kan, maar begrijpt goed dat niemand op een lelijk verwond dier zit te wachten. Een kleine stofwolk op minder dan een halve meter geeft een lachwekkend effect. De hond gilt van schrik en maakt een sprong die in een circus niet had misstaan.
In deze minuten van vermaak ervaart Remy afstand tot de anderen. De jongens mogen zijn optreden waarderen, in geval de hond echt geraakt wordt, kan de stemming zomaar omslaan. Ook Vader is deze mening toegedaan.
“Houd ermee op. Straks is die teef gewond en kan ik betalen”.
De Baron schudt zijn hoofd.
“Welnee, dan begraven we hem gewoon en zwijgen erover”.
Remy zet zich naast de werkman en steekt een boterham tussen zijn tanden.
“Loop even mee. Ik wil niet alleen in de boerderij gezien worden”.
Vader heeft nagedacht en wil nagaan of hij de hond in de boerderij kan opsluiten.
Eigenlijk heeft hij er niets meer te zoeken, vandaar zijn verzoek aan Remy. Samen verlaten ze het bollenveld. Ook zonder de baas kan het werk wel even doorgaan. De achterdeur van de boerderij is los. Er is toch niets te halen. Ze doorkruisen de lege dorsruimte, gaan door een deur en staan in de gang. Deze loopt over de hele breedte van de stolp en dient als scheiding tussen bedrijf en privé. Vader roept een paar keer om zijn aanwezigheid kenbaar te maken. Antwoord blijft uit. De dalmatiër volgt nieuwsgierig, maar is wel op haar hoede.
“Eens even binnen kijken”.
Remy heeft de stellige indruk dat Vader precies weet waarmee hij bezig is: een laatste rondgang door de lege boerderij. Je groeit er op, kan jarenlang vrij rondlopen. Niemand mag daar komen, behalve jij. Maar de klok tikt, kalenderbladen worden omgeslagen. In ruil voor waardevolle maar zielloze bankbiljetten die bij een Bank worden ondergebracht, ben je eigenaar-af. Dan komt de volgende bewoner. Hij draait een sleutel om en vanaf dat moment ben je aangewezen op herinneringen en waarneming op afstand. Met zoiets valt goed om te gaan wanneer je in de toekomst leeft. Maar een boer hecht aan zijn wortels, aan huis en haard. Hij woont er immers niet alleen, het is zijn leven. Verlies van identiteit is met geld nauwelijks te repareren.
Zijn grootouders laten een verwaarloosd woongedeelte achter. In de keuken hangt de kraan uit de vooroorlogse crisistijd boven een gootsteen waaraan steentjes ontbreken. Je ziet nog waar het aquarium heeft gestaan. Langs de schouw is een dunne bies rode verf aangebracht, naar een gril van oma. Uit de woonkamer is alle meubilair verwijderd. Desondanks hangt er een naargeestige sfeer.
“In de slaapkamer ga ik niet kijken”.
Vader heeft zo zijn grenzen. Liever wil hij nog eens over de hooizolder gaan. Remy vindt dit een slecht idee.
“Doe maar niet. De slager heeft een auto en kan zomaar voor de deur staan”.
Hij betrapt Vader op een hele rare plek.
Waarschuwen voor gezichtsverlies is een sterk wapen. Vader laat het beklimmen van de ladder in de bedrijfsruimte achterwege. Hij kijkt nog eens rond en haalt bokkig zijn schouders op.
Het werk gaat verder. Voor Vader kent dit land geen geheimen. Met 14 jaar werkt hij er al dagelijks. In den beginne is opa akkerbouwer. Zijn vrouw is ernstig ziek en moet geregeld naar het ziekenhuis. Opa bezoekt haar dagelijks: een mooi gebaar, maar wie runt het bedrijf? Erg diep denkt Remy er niet over na. Hij vindt het vooral vervelend dat de boerderij in andere handen is gevallen, hiermee zijn wereldbeeld weer een stuk verschuift in een onzekere richting.
Zonder zich bijzonder in te spannen, werkt hij voort. Waar de dorpsjongens de hele dag hetzelfde doen, pakt hij elke gelegenheid tot afwisselende klusjes: kratten met tulpenbollen naar het land brengen, een kapotte steigerplank verwisselen, de Koningsplanter bijvullen. Als zoon van de baas heb je bepaalde voorrechten.
Ze zien eruit als jonge buffels, maar binnen een paar dagen vergaan ze van de rugpijn. Dat zal hen bescheidenheid bijbrengen.
Zijn oog valt op iets dat boven de aarde uitkomt. Het komt vaker voor, dat je een oud bot vindt, de kies van een koe of een antieke vierkante spijker. Remy raapt het ronde platte voorwerp op en steekt het in zijn zak. Bekijken komt later wel. Hij bemerkt dat de wind een slag draait. Weeë stank van de vuilnisbelt aan de overzijde van het afwateringskanaal, waaiert over de werkers.
Vuilstort trekt niet alleen meeuwen, maar ook ratten. En die zijn dol op tulpenbollen.
Met de jongens spreekt hij nauwelijks. Het komt hem voor dat hij alles al eens heeft gehoord. Ze voldoen precies aan wat hij aantrof bij de ingang van de dancing – een ruw en ongeschoold kliekje.
Af en toe kijkt hij op om het werkveld te overzien. Vlekken zonlicht worden afgewisseld door schaduw wanneer een wolk langs trekt. Lichte wind strijkt over het land. Zo de dagen door te brengen, is misschien als slapen, dromen, als de dood. Het is geen onprettig gevoel. Het roept geen gedachten op aan de nutteloosheid die hij vaak voelt op school en in bijzijn van anderen. Hier te zijn, is als een willekeurig moment in een tijdloze eeuwigheid.
Aan de overzijde van de vaart langszij de akker kringelt inmiddels geelwitte rook uit het afval. Er is niet precies brand, maar er smeult wel van alles. De stort is zomaar verschenen. Op een dag kwamen machines de grond uitgraven. Een week later arriveerden de eerste vrachtwagens van de gemeente met hun troep. Bestuurlijk is gekozen voor de goedkoopste oplossing. Het kost minder om een stukje land te kopen en dit jarenlang vol te plempen, dan om het afval met vrachtwagens af te voeren naar een verbrandingsoven in de stad. Ergens ook bestaat het idee of algemene overtuiging, dat afval vanzelf oplost en verdwijnt, gesteld dat het er maar lang genoeg ligt. Storten is kortom nauwelijks een probleem.
Meeuwen hebben hun gebruikelijke gekrijs opgegeven en rusten op de palen van het hek dat rond de plek is aangebracht om het wegwaaien van papier en plastic tegen te gaan. Ze nodigen uit om hun alertheid te testen. Remy kijkt er een ogenblik naar en overweegt zijn gedachte ten uitvoer te brengen. Wat is geschikt om mee te gooien? Hij voelt aan het onbekende voorwerp in zijn broekzak. Het heeft een goede vorm en het juiste gewicht.
Zijn aandacht wordt evenwel getrokken door iets anders. Vanachter de boerderij komt iemand het land oplopen. Hij is niet de enige die dit ziet. Aanstonds verandert de werkploeg in een kolonie gealarmeerde stokstaartjes. De bezoeker lijkt verdacht veel op een meisje.
Het is niet Henny. Haar herken ik vanaf een kilometer.
Pa Reindert loopt de bezoekster tegemoet. Remy kijkt naar zijn kwieke, doelgerichte stappen.
Nooit is Vader ziek. Zelfs niet verkouden. Toch komt er een dag waarop hij moet zitten en geen been meer kan verzetten. Dan zal hij zeggen: het gaat niet meer.
Net als de anderen staakt hij de werkzaamheden. Zijn ogen stellen het signalement vast: gedrongen, stevige gestalte, zwart haar, spijkerbroek en gymschoenen.
Het zal Petra zijn.
Vader heeft thuis al iets over haar gezegd.
“Ze is de zus van die nieuwe vrouw. Ja, die kanker heeft”.
Overdracht van informatie vindt dikwijls plaats in kreupele zinnen. Wat ontbreekt, wordt aangevuld in een warrig taalpakket, al dan niet voorzien van gebaren, klanken, houdingen en intonaties. Het gesprek over de zieke buurvrouw staat Remy helder voor de geest. Moeder spreekt in bevende bewoordingen. “Vreselijk, maar niets aan te doen. Laten we maar hopen dat het gauw afgelopen is”.
Moeder kent de buurvrouw helemaal niet.
En daar is Petra. Ze verveelt zich bij haar zieke zus en wil graag weten wat er op het land gebeurt. Je kan moeilijk een ommetje maken in de polder met zijn rechte wegen van een kilometer lang tot de volgende kruising. Dus loop je eens bij de buren aan. Anders dan De Baron, zijn zoon en de jongens uit het veendorp kan Remy er gewoon bij komen staan.
“Hoi”.
Aan handen geven doen ze hier niet.
Vader voert het woord. Petra geeft antwoord en Remy kijkt zwijgend toe.
Petra wil graag een handje toesteken, iets anders doen dan de hele dag babysitten. Met haar zus gaat het slecht. Ze zou naar het ziekenhuis kunnen, maar wil niet.
Een handje toesteken? Wat wij doen, is geen werk voor meisjes. Afgezien van Henny.
Vader doet er minstens acht zinnen over om Petra hetzelfde duidelijk te maken.
Vanaf de vuilnisbelt klinkt lawaai. Een vrachtwagen kiept zijn hele lading achterover. De meeuwenbende gaat krijsend op de wieken. Petra kijkt nieuwsgierig naar Remy, die terugkijkt. Hier is hij op eigen terrein.
De rest van de ochtend verloopt in eenvoudige, zich almaar herhalende handelingen. Langzaam groeit het deel waar bollen onder de grond zijn gestopt. Op vastgestelde tijden is er koffie of thee, een boterham, een sigaret. Dit laatste is de meest opvallende verandering met voorgaande jaren: Remy kan zonder commentaar een sigaretje roken. In de stad van zijn school heeft hij een winkeltje ontdekt, waar goedkope sigaretten worden verkocht. Ze zijn van het merk Gold Coast, gestoken in rood-witte pakjes.
Eten gebeurt als vanouds tussen 12 en 13 uur, thuis aan de keukentafel. Naar wens van Vader kookt Moeder een warme hap. Omdat Henny vandaag op school is, krijgt zij in de avond het opgewarmde restant voorgezet .De anderen eten dan een broodmaaltijd. Zo gaat het al jaren en er is geen reden te denken dat het ooit zal veranderen.
Na de middagpauze grijpt hij in het doorgerotte kadaver van een meeuw. De ribben steken al door het verenpak naar buiten. Het is een smerige ervaring, maar ook het aantreffen van een dood dier behoort tot de dingen die hier kunnen gebeuren. Je schreeuwt niet moord en brand, maar wast je handen aan de kant van de sloot en gaat verder. Petra laat zich niet zien. Remy wil Vader er niet naar vragen: dit zou tot vervelende insinuaties kunnen leiden.
In de avond leest hij een boek, meegebracht van een klasgenoot. Het heet Het Behouden Huis. Een vergelijkbaar verhaal heeft hij niet eerder in handen gehad. Het verontrust en tegelijk brengt het een vorm van herkenning. Een verhaal over een soldaat in een huis waar hij niets te zoeken heeft. Anders dan in de boeken van K. Norel heeft de soldaat niets met loyaliteit aan volk en vaderland. Van dag tot dag probeert hij zijn leven op te rekken. Deze vaststelling is nieuw en opwindend voor Remy.
Tegelijk is hij te vermoeid om te iets ingewikkelds te lezen. Eigenlijk zou een nieuwe Inspecteur Arglistig handiger zijn.
Literatuur gaat altijd over ellende en rare mensen.
Moeder luistert naar een bombastische uitvoering van Wagner. In de krant heeft gestaan, dat de opera eigenlijk drie volle dagen duurt. Zo lang behoeft hij er in ieder geval niet naar te luisteren. Moeder volgt het verhaal intensief, voorzien van vellen tekst, het zogeheten libretto. Haar aandacht betekent, dat ze zich eens niet met anderen bemoeit.
Tegen half 10 verlaat hij de woonkamer om naar bed te gaan. Nog een uurtje radio luisteren. Er is een programma dat de B-Sides van singles laat horen. Bij het uitkleden valt de metalen vondst van de afgelopen morgen uit zijn broekzak. Remy spoelt de ergste aanslag van het voorwerp onder de kraan in de badkamer weg.
Het is een penning of een muntstuk, een oorkonde, wie zal dit weten?
Het kraanwater is prettig warm. Onlangs is in de keuken een boiler geplaatst: een witte cilinder waarin water elektrisch wordt verwarmd. Het vergemakkelijkt het afwassen van de vaat, maar je kunt jezelf ook eindelijk een beetje aangenaam wassen en tandenpoetsen. De metalen schijf legt hij op zijn bureau.
Het is nog vroeg in de morgen. Remy laat zijn blik over de omgeving gaan. De boerderijen liggen als besloten stenen hutten op de vlakke bodem van klei. Het zijn evenzovele burchten waar de mensen stug doorwerken, verjaardagen vieren en problemen bespreken. Je komt er niet gemakkelijk in.
Op het land verzamelt zich het ploegje van de vorige dag. Niemand van de vorige dag ontbreekt. Zelfs Petra is aanwezig. Een beetje verwonderd groet Remy haar. Pa Reindert heeft alsnog lichte klusjes voor haar bedacht, dingen met lege kratten en het nalopen van ingezaaide regels om hier en daar een tulpenbol goed te leggen. Vader vindt het wel leuk om haar iets te doen te geven. Remy is er minder blij mee: hij zit nu vast aan zwaarder en eentoniger werk. Wel is prettig dat Petra geregeld over de planken loopt. Hierdoor kan je soms even praten zonder dat anderen meeluisteren. Zo verneemt hij dat ze in Waterland woont, maar op school zit in dezelfde stad als Remy. Het is een school voor verpleegsters of iets van dien aard. Vandaar dat ze haar zus van dienst kan zijn.
Voor de derde keer ziet hij haar aankomen. Ze zegt niets, maar komt vlak bij hem staan. Om elkaar te laten passeren, zal een van hen opzij moeten.
“Sigaret?”
Remy aarzelt. Zijn rookgedrag wordt op het land getolereerd, maar je kan niet naar eigen inzicht pauzes invoeren en maar eens opsteken.
“Nee”.
Ze steekt haar sigaretten weer weg.
“Het is nogal stil hier”.
Een bekende klacht van mensen uit een dorp of uit de stad. Remy vindt de stilte niet storend, maar juist prettig. Op school wordt naar zijn smaak te veel gekwekt en te weinig nagedacht. Zelfs is hij zich gaan afvragen of praten en denken in de stad niet op hetzelfde neerkomen. Daarom heeft hij een nieuw woord bedacht: praatdenken. Hij probeert grappig te zijn, te laten merken dat hij de moderne muziekwereld kent.
“Even doorbijten. Morgen treden de Rolling Stones op”.
Nog steeds wijkt geen van beiden een centimeter.
“Hoe jullie het volhouden”.
“Volhouden? Er ligt werk en iemand moet het doen”.
“Dat zal wel. Toch snap ik het niet”.
Remy kucht een beetje nerveus.
“Jij loopt toch ook niet weg van een ziekbed?”
Of wel. Daarom loop je vandaag hier rond.
Over Petra heen kijkt hij naar de kale akker, de kratten op de wagen. Hoog boven hun hoofden ploegt een vliegtuig geluidloos door de lucht, om ineens achter een wolk te verdwijnen.
“Het bedrijf is van mijn vader. Ik kan niet zomaar wegblijven”.
Petra veegt haar voorhoofd af. Remy ziet dat ze te dik gekleed is.
“Je kan beter iets luchtigs aantrekken”.
Hij bedoelt er niets mee, maar Petra is kennelijk anders gewend.
“Dat zouden jullie wel willen”.
Het duurt even voor het verschil in betekenis tot hem doordringt. Remy vindt de reactie een beetje kinderachtig.
“Wie weet. Maar waarom ben je hier gekomen als je het verschrikkelijk vindt?”
“Mijn zus is ziek. Daarom ben ik hier een paar dagen”.
Remy knikt. In zijn omgeving is niemand ziek, laat staan terminaal.
“Dat is erg. Al ken ik je zuster niet”.
We staan te ouwehoeren. Dit kan zo niet doorgaan.
“Neem je me mee naar de kermis?”
De vraag slaat hem in het gezicht. Kermis kan Remy weinig bekoren: herrie, te veel mensen, dronkenschap. Petra kijkt hem strak aan met haar bruine ogen, bijna brutaal. Hij voelt de greep op de situatie te verliezen en toezeggingen te willen doen die hij niet kan waarmaken.
“Ik zal erover denken. Zo geweldig is een dorpskermis niet”.
Dat het meisje heel andere redenen kan hebben, komt niet bij hem op. Petra lijkt de vraag terloops te hebben gesteld. Dit misverstand overkomt Remy wel vaker. Dan denkt hij dat een vraag of opmerking serieus bedoeld is terwijl ze even later blijkt weinig te betekenen. Ze staat dicht bij hem, veel te dicht. Onwillekeurig kijkt hij naar de verborgen zwellingen onder haar kleding. Hierdoor ontgaan hem delen van haar uiteenzetting.
“Mijn zus heeft longkanker, als je het precies wilt weten. Ik steek er toch maar een op. We staan uiteindelijk allemaal op de lijst”.
Remy knikt halfslachtig. Aan een dood denkt hij geregeld, maar niet aan een lijst voor dat doel.
“Iedereen vraagt zeker naar haar, maar niet naar jou?”
Antwoord wacht hij niet af. Hij ziet Vader kijken. Het wordt de hoogste tijd het werk te hervatten.
“We moeten verder. Ik in ieder geval”.
Het is Remy die opzij stapt om Petra door te laten.
Om 12 uur gaat ieder zijn eigen gang. De klokken van de roomse kerk uit het nabije buurtschap galmen over het land. Zo gaat het al een eeuw en langer. De Baron en zijn zoon Peter lopen naar hun Sparta en tuffen over het erf van de slager naar de weg. Zij eten thuis. De 3 veendorpers blijven achter, na door Vader te zijn gemaand de dalmatiër met rust te laten. Het meisje slentert naar het huis van haar zus, Vader stapt in de auto en Remy rijdt op zijn vorstelijke brommer naar huis.
Thuis wacht hem een onaangename verrassing. Zodra hij de bijkeuken binnenstapt, ziet hij in de open vuilnisbak een bekend voorwerp.
De penning of munt die ik eerder op het land van opa vond!
Drift slaat hem om het hart.
Moeder natuurlijk weer. Ze heeft in mijn kamer gesnuffeld, iets gevonden dat haar niet aanstaat en dit achter mijn rug om weggegooid, Jezus Christus!
Meteen stampt hij de keuken binnen. Hier is de tafel gedekt. Henny zit al aan tafel, maar Vader is nog niet in huis.
“Zo, daar zijn jullie eindelijk! Het eten staat koud te worden!”
Moeder opent de aanval, alsof Remy op een onmogelijk tijdstip binnenkomt. Hij negeert haar geklaag. In plaats daarvan zoekt hij de confrontatie.
“Waarom ligt dit verdomme in de vuilnisbak? Weet u eigenlijk wel wat het is?”
Moeder lijkt niet verrast, al mag je denken dat ze liever geen ruchtbaarheid had gegeven. Ze doet gewoon wat ze altijd doet: alles in huis onder controle houden. Hierop maakt de kamer van snotneus Remy geen uitzondering.
“O, dat? Die troep lag op je schrijftafel. Bij het huiswerk dat je nog moet maken”.
“U moet er gewoon met uw vingers vanaf blijven!”
Ergens voelt Moeder wel, dat ze iets doms heeft gedaan. Reden om met een argument te komen.
“Het is een of ander stuk ijzer van de Roomse Kerk, zo te zien. En oud, want je kan de tekst niet goed meer lezen. Wat moeten we met die troep in huis?”
Vader komt binnen, als laatste. Hij zal de woordenwisseling al van buitenaf hebben opgevangen.
“Wat is hier nou weer aan de hand? Kan het ooit normaal aan de eettafel?”
Remy is niet van plan in te binden.
“Ik heb iets op het land gevonden. Moeder heeft het van mijn bureau weggepakt en achter mijn rug om in de vuilbak gegooid. Waar bemoeit zij zich mee!”
Vader weet het even niet. Hij overziet de etenstafel en gaat zitten.
“Eerst maar eten. Dan kunnen we kalmeren”.
Pa Reindert wil het vreemde voorwerp zien. Hij neemt zelfs de moeite om uit de auto een loep te halen, door Moeder gebruikt bij het kaartlezen. Haar gewone bril is hiertoe ontoereikend.
“Er staat iets van Christina aan de rand”.
Moeder springt als een bok op de haverkist.
“Zei ik het niet! Zo’n rooms ding natuurlijk!”
Er schiet Remy een handige opmerking te binnen, onthouden van een klasgenoot.
“En wat dan nog? Moet het dan maar meteen bij het vuilnis?”
Vader onthoudt zich van inmenging en kijkt aan aan de achterkant van het voorwerp.
“MDCXLV. Zijn dat geen Romeinse cijfers? Ze staan ook op de gevels van Amsterdamse grachtenpanden, om het bouwjaar aan te geven”.
Deze aanvulling verandert de kwestie al een beetje. Moeder houdt haar snavel voor de verandering. Remy dicteert: M staat voor 1000, M voor 500, C betekent 100. Er staat dus dat dit voorwerp uit 1645 komt. Misschien is het wel heel kostbaar”.
Dit laatste voegt hij eraan toe om Moeder te fokken met feiten. Liever zou hij haar in het gezicht slaan, zich eens helemaal uitleven.
“Hoe weet jij dat allemaal?”
De wending bevalt Moeder allerminst. Remy zet zijn meest arrogante gezicht op.
“Regina verwijst naar een vorstin. Koningin Christina!”
Een mogelijkheid dit laatste snel te achterhalen, is er niet. Er is geen encyclopedie of geschiedenisboek in huis. Remy haalt zijn kennis van de geschiedenis bovenwater.
“In dat geval komt dit uit de 80-jarige oorlog! Die duurde van 1568 tot 1648”.
“Ja, nu weten we het wel, professor”.
Remy krijgt de kennelijke munt terug van Vader. Met opzet laat hij deze de hele maaltijd naast zijn bord liggen, Moeder geen blik waardig gunnende. Na afloop steekt hij de schijf in zijn broekzak.
Direct na het middageten rijdt hij terug naar het werk. Bovenal wil hij weg van huis. De afstand tot de boerderij bedraagt niet meer dan 2 kilometer, maar geeft toch gelegenheid even de gashandel helemaal uit te draaien en lekker uit te waaien.
Het blijkt een zeer zeldzame en kostbare vondst. Van het geld koop ik het bedrijf van Vader en ontsla Moeder op staande voet. In de schuur kan ze dagelijks een bakje eten ophalen.
Al van verre ziet hij de drie broers. Ze zitten in de luwte van een stapel kratten.
Waar moet ik het met hen in vredesnaam over hebben?
Hij rijdt de poort voorbij, passeert de brug over de vaart en slaat af naar het terrein van de vuilstort. Er hoort een gesloten hek voor te staan, maar dit ligt gewoon op de grond.
De mannen hebben pauze. Ze komen pas later met hun vrachtwagen.
Zonder opzij te kijken, rijdt hij vlak langs het huis waar Petra logeert. De strook land met onverharde weg hoorde eerst bij dit huis. Brede metalen rijplaten golven onder de brommer door. Brandnetels van een meter hoog vormden een haag die hem aan het zicht vanaf de weg onttrekt. De plek is desolaat genoeg om een lichaam te dumpen. Remy probeert in dit verband aan Moeder te denken, maar komt er niet uit.
Aangekomen bij de feitelijke stort, zet hij de motor uit en stapt af.
Het ruikt hier naar kool die te lang op het vuur heeft gestaan. Remy kijkt onderzoekend om zich heen. Hier is niemand en evengoed voelt de plek als vertrouwd. Het zal de sfeer zijn van afval en armoede, die hem vanuit zijn vroegste jaren in het veendorp onder de huid zit.
Het eerste wat Remy doet, is een zijplaat van de brommer losmaken. Hierachter kan je een setje gereedschap opbergen. Hij haalt de munt of wat het is uit zijn broekzak en verbergt deze in de brommer. Misschien weet een antiquair in de stad wat het is en of het waarde heeft. Moeder zal in ieder geval geen tweede kans krijgen er met haar vingers aan te komen. Vluchtig controleert hij de tijd op zijn horloge: nog een klein kwartier te gaan voor het werk wordt hervat. Vanaf de stort kan hij goed zien wie op het tulpenland aanwezig zijn.
Aan de rand van de afgraving kijk je neer op een ravage van gestort puin, huisafval en een lading half verbrande planken. Misschien is ergens een schuur of huis in vlammen opgegaan. Een verkreukeld vat drijft in een plas dikke olie.
Even pissen.
Hij knoopt zijn gulp los en sluit zijn ogen. Het duurt altijd even voor de afwatering op gang komt. Het is een handeling als andere. Schaamte erover is aangeleerd. Desondanks schrikt Remy zich een ongeluk wanneer hij tijdens het plassen ineens handen om zijn middel voelt. Instinctief geeft hij een schreeuw. Warme urine stroomt over zijn hand. In afweer stoot hij een elle boog naar achteren.
“Had je niet verwacht, hè?”
Petra lacht hard. Ze heeft hem met succes beslopen. Remy is boos. Van dit soort verrassingen is hij niet gediend. Hij overweegt Petra aan te pakken en zij merkt het.
“Drie jaar judo, probeer het maar”.
Zonder zich te bedenken grijpt hij haar polsen. Hij voelt dadelijk dat hij veel sterker is dan het meisje, judo of geen judo.
“Je vernielt mijn armen”.
Zijn greep wordt heviger.
“Hou nou op. Het was maar een grapje”.
Wat hij onder gewone omstandigheden nooit had gedurfd, gaat nu gemakkelijk. Hij trekt haar langzaam naar zich toe. Ze kan geen kant op en doet evenmin een poging hiertoe. Dit denkt hij tenminste. Een seconde later ligt hij op de grond en hoort haar adem bij zijn oor. Hiermee is het niet gedaan. Judo is een spel waarbij het einde wordt aangegeven wanneer de ander is gevloerd en dit aangeeft. Remy kent de regels niet en als hij ze had gekend, zou hij zich er niet aan houden. Hij slaat zijn arm om haar hals en rolde een halve slag. Hierop is Petra niet bedacht. Hun hoofden schuiven langs elkaar. Zijn neus belandt in haar haren. Het voltrekt zich in weinig seconden.
“Je hebt daarnet over je broek gepiest”.
Remy doet een halfslachtige poging overeind te komen, maar onderschat het gewicht dat hij beetheeft. Hij voelt iets nats over zijn gezicht komen. Petra’s tong probeert zijn mond binnen te dringen. Ze smaakt een beetje bitter, als naar een onrijpe sinaasappel.
Verstijfd, of hij een week buiten westen had gelegen, richt hij zich op. Hij is duizelig en test de werking van zijn ledematen voor hij durft opstaan. Petra is verdwenen. Zijn horloge zit verdraaid om zijn pols en het duurt even voor hij kan vaststellen dat het precies één uur is. Op hetzelfde moment klinkt een enkelvoudige slag van de torenklok van de Roomse kerk. Tot zijn schrik stelt Remy vast dat hij een zaadlozing heeft gehad. Hij durft niet kijken of deze de buitenkant van zijn overall heeft gehaald, maar hij schaamt zich hoe dan ook ten diepste.
Heeft ze het gemerkt? Zat ze aan mij of heb is het spontaan gebeurd?
“Moet je zien wat mensen weggooien!”
De stem klinkt van dichtbij. Petra is afgedaald in het stortgat.
Remy onderdrukt zijn aandrang om dadelijk op z’n brommer te springen, zich naar het land van Vader te reppen, desnoods te liegen en dubbel zo hard te werken om zijn korte afwezigheid goed te maken.
Petra’s hoofd duikt op tussen de begroeiing.
“Kom eens kijken.”
Zijn eerste aandacht gaat naar het land van de tulpenbollen. Nooit is hij te laat, maar vandaag wel. Hij ziet De Baron, zoon Peter en de 3 Musketiers uit het veendorp naar hun werkplek lopen. Vader staat bij de tractor, maar wat hij uitvoert, is onzeker.
Nou vlug dan. Waar ben ik mee bezig?
Aan hun voeten liggen koelkasten, fietsframes, een vernield bankstel, een opengebarsten matras met springveren en een kinderwagen volgestouwd met uitgeklede poppen. Petra staat beneden in de kuil. Je mag je afvragen hoe weer boven te komen. Ze trekt een pop aan de haren uit het wagentje.
“Te groot voor de poppen, te klein voor de kindertjes”.
Onmachtig kijkt Remy toe. Petra is een vreemd meisje, anders dan die hij van school kent.
Ze weet het. Ze kan het tegen me gebruiken. Ik moet naar het werk.
Hij wil zich omdraaien en vertrekken, of Petra meegaat of niet.
“Mijn zus heeft geen kinderen”.
Remy aarzelt. Hij denkt dat er meer tekst gaat komen, dat Petra wellicht met de situatie van haar zieke zus in de maag zit. Behendiger dan hij voor mogelijk houdt, klimt ze weer omhoog. Ze ziet zijn vragende blik.
“Zo gaat dat, wanneer je te lang wacht”.
Het klinkt suggestief. Alsof hij iets zou moeten doen. Vanaf het bollenveld wordt op een claxon gedrukt.
“We moeten gaan”.
“Ik moet helemaal niets.”
Wat te antwoorden? Dat ze gemakkelijk praten heeft, maar voor hem andere regels gelden?
“Ik wel. Ik moet de hele dag door van alles”.
“Dat denk je maar”.
“Jij hebt makkelijk praten”.
“Je bent bang voor je vader”.
Bang voor Vader? Vader is mijn bondgenoot tegen Moeder. Soms.
“Ik woon in hun huis. Moeder herinnert me er geregeld aan. Ze zegt: het is hier geen hotel”.
“Zie je wel. Angsthaas. Ze kunnen je moeilijk buiten de deur zetten”.
Remy voelt zich een kleuter. Het claxonneren wordt herhaald en hij weet wel zeker dat ze gezien zijn op de vuilstort. Het ergert hem dat hij wordt geroepen, maar weet dat er geen andere oplossing is dan gevolg te geven.
Eigenlijk is het geen gehoorzamen. Het is nog erger. Ik vind zelf dat ik dit moet doen.
Petra lacht hem toe. Ook dat nog.
“Ik zal heus niets over ons zeggen”.
Hoeveel meer volwassen is zij dan hij. Het steekt hem.
“Wat is er dan met ons?”
Hij loopt naar zijn brommer, zich hiermee bewust tonend voor de anderen op het bollenveld.
“Meerijden?”
“Naar dat rotwerk? Geen denken aan”.
Ze wendt zich van hem af en hervat haar zwerftocht over de vuilstort. Toch verpest ze het een beetje, door een grens te passeren.
“Ik ga wel met een ander naar de kermis”.
De dorpsjongens hebben nieuwe posities ingenomen op het land. Ze lijken precies aan te voelen waar het werk hen het gemakkelijkst afgaat. Voor Remy zit er weinig anders op dan het beginstuk van de akker voor zijn rekening te nemen. Op dit gedeelte hebben zware landbouwmachines de aarde in een eerder stadium tot een betonplaat gereden. Remy ziet wel wat hem geflikt wordt, maar wil zich niet laten kennen. Zijn gedachten zijn bij wat hem daarnet is overkomen. Het is allemaal een beetje veel. Petra blijft bovendien inderdaad weg. Bij vlagen vraagt hij zich af of ze eigenlijk wel bestaat. Zelfs Pa Reindert maakt geen aanstalten om haar op te halen of te roepen. Het plakkerige sperma in zijn onderbroek voelt vervelend. Minuten groeien aaneen tot een uur. Het werk vordert langzaam. Zelfs de zon doet er lang over om achter hoge bewolking te verdwijnen. Af en toe voel je een windvlaag. Nu de klusjes van Petra blijven liggen, neemt Remy de vrijheid om deze over te nemen. De plankenlijn moet kaarsrecht blijven liggen, de Koningsplanter worden gevuld en afgesteld op de grootte van de bollen.
Ik zal die gasten dwingen mijn stuk over te nemen.
Om de druk te verhogen scharrelt hij achter hun ruggen, als om hun werk te controleren. Hier en daar raapt hij een vergeten tulpenbol op en legt deze zwijgend neer waar dit de bedoeling is. Dat de jongens hierdoor misschien de pest aan hem krijgen, is hem om het even. Onderwijl denkt hij na over het feit dat een verdomde slager uit de stad de boerderij van grootvader heeft verworven. Tenminste heeft Vader de dalmatiër opgesloten.
Hij zal niet kunnen wennen aan de leegte en de stilte. Binnen een jaar wil hij maar wat graag weer terug naar de winkelstraten in de stad.
Waar het Remy om gaat, is het denkbeeldig terugwinnen van de boerderij, het omgaan met zijn ontzetting dat hij een vertrouwde plek moet opgeven, onderkennen dat ook zijn grootouders uit beeld zijn verdwenen.
Oma zit aan de keukentafel. Ze is trots op het aquarium, de tetra’s die de hele dag heen en weer zwemmen. Wat heeft zij zich ingebeeld toen ze naar de boerderij kwam?
Maar oma zit niet meer aan de keukentafel met verre uitzichten. Ze woont in een kleine aanleunwoning in het dorp en haalt te voet boodschappen bij de Spar.
Tegen drie uur vallen de eerste grote spetters. Remy ziet hoe de wolkenstroom aan snelheid wint. Voor de komende uren valt niets goeds van boven te verwachten. Je wordt nat, het bouwland gaat plakken, de voorraad tulpenbollen is hoe dan ook te groot om nog voor de regen onder te spitten. Je kan kortom net zo goed meteen stoppen en met droge kleren thuis zien te geraken. Omdat duidelijk is, dat dit door Vader niet gaat gebeuren, neemt Remy zonder overleg een besluit. Hij loopt weg van het land.
Altijd tot het laatste moment doorwerken. Altijd moet die laatste anderhalve minuut de dag redden.
De deur van het schuurtje achter de boerderij is dicht, maar niet op slot. Remy stapt naar binnen. De schuur lijkt sinds de verhuizing van zijn grootouders onaangeroerd.
“Jij hier?”
Ze staat haar haren te kammen.
“De slager is immers naar zijn werk”.
“We hebben hier niets te zoeken”.
“En waarom ben jij hier dan?”
Omdat ik deze schuur nog altijd tot mijn territorium reken.
Remy zwijgt. Honderd keer en meer is hij in deze schuur geweest. Hoe kan je eraan wennen dat dit verleden tijd is en je geen enkel toegangsrecht meer hebt?
“Doe de deur dicht”.
Hij voelt de verwarring in zijn begeerte, vermengd met plichtsgevoel. Door het kleine zijvenster ziet hij dat de anderen zich haasten om de laatste richel dicht te spitten.
“Op de grendel. Anders staan ze straks hier binnen”.
Ze loopt langzaam heen en weer en posteert zich plotseling vlak voor hem.
“Ruik eens aan mijn haar”.
“Aan je haren, wat is daarmee?”
Toch buigt hij zich naar voren en snuift voorzichtig. Als onnozelaar denkt hij dat ze een oordeel verlangt.
“Je ruikt naar de zomer, het zwembad. Sinaasappels”.
“Lekker?”
Het is een vreemde, verontrustende vraag. Hij knikt halfslachtig en ziet ineens dat zijn brommer binnen staat. Petra volgt zijn verbaasde ogen.
“Goed hè?”
De regen op het dak wordt hoorbaar. Het water verandert het kleine raam in matglas.
“Krijg ik niets?”
Ze sluit haar ogen en steekt hem haar lippen toe.
“Of vind je dat wij daarstraks niets hadden?”
Remy begrijpt er helemaal niets meer van, maar haar suggesties jagen hem vrees aan.
“Dadelijk komen de anderen”.
“Die moeten maar buiten blijven. Kusje nu”.
“Daar heb je ze al”.
Op het erf klinken inderdaad stemmen. De dorpsjongens zijn van het land gevlucht. De kling van de schuurdeur gaat op en neer. Er wordt aan getrokken, maar de deur geeft niet mee.
Petra glimlacht. Je hoort haar denken.
Je ziet het. Er kan niemand in.
“Kom hier staan. Dan zien ze ons niet”.
Blindelings doet hij wat zij hem opdraagt. Tegelijk probeert hij het lot af te wenden, de gang van zaken te ontregelen.
“Waar woon jij eigenlijk?”
“In een straat, een huis”.
Een straat, een huis. Ze wil het niet zeggen.
“Wil je mij hebben?”
Remy kan alleen dom kijken.
“Ik wil jou wel”.
Het blijft hem aan geschikte woorden ontbreken. Hij voelt dat het tijd wordt. Voor iets, voor een reactie, een handeling.
“Ik weet niet wat je bedoelt. Ben je in de aanbieding of zo?”
Een snel toenemend motorgeluid dringt door tot de kleine schuur. Het is duidelijk dat de tractor eraan komt. Vader zal achter het stuur zitten. Misschien staat Peter achterop. Hier is maar plek voor één, dus De Baron zal lopen.
“Ik bedoel dat je keuzes moet maken”.
Remy’s verdediging begint op het gedrag van een stoethaspel te lijken.
“Ik zit op school. Al gaat het niet van harte”.
“Waarom ben je dan hier, op het land?”
Omdat ik vakantie heb en ik werk altijd in vakanties. Dat is altijd nog beter dan bij Moeder in huis.
Antwoord geeft hij niet. Zijn oren volgen de geluiden op het erf.
“Je ouders vinden het de gewoonste zaak dat je altijd helpt. Is dat wat je wilt?”
Hij luistert half naar haar, maar zijn oren volgen evengoed de geluiden buiten het schuurtje. De trekker stopt een ogenblik, maar niemand komt weer aan de deur voelen. Even later gaat het motorgeluid duidelijk naar de poort van de boerderij. Nu hij zijn aandacht op Petra kan richten, groeit zijn weerstand. Het lijkt er alleszins op, dat ze een soort van val heeft gezet. Is die griet wel helemaal lekker?
Bevestiging volgt onmiddellijk.
“Ze zijn weg. Kom eens hier”.
De bewering loopt vooruit op wat buiten gebeurt. Daar wordt een slecht lopende brommer gestart. De Baron en ongetwijfeld Peter vertrekken.
“Waarom dan? Ik moet ook naar huis”.
“Je kan niet eerst met mij zoenen en dan zomaar vertrekken”.
“Zoenen? Waar heb je het over? Ik begrijp niets van jou”.
“Maar je vindt me wel leuk”.
“Mensen worden geen vrienden omdat een van hen dat besluit”.
Remy verrast zichzelf met deze uitspraak. Vriendschappen zijn bij hem wel vaker verkeerd afgelopen, opgedroogd, weinig zinvol gebleken, te veel verwijderd van de dagelijkse praktijk. Het blijft even stil. Petra begint heen en weer te lopen.
“Goed. Ik loop wel vaker een beetje hard van stapel. Dat komt omdat ik weet wat ik wil”.
Het ergert hem bijna openlijk. Hij maakt aanstalten zijn brommer van de standaard te lichten en naar buiten te gaan. Regen of geen regen.
“Je kent mij helemaal niet. Joost mag weten wat je denkt of wilt, maar je weet niets over mij”.
Ze reageert nauwelijks, tenminste niet op zijn woorden.
“Zie ik je nog?”
Zij vraagt het hem.
“Wat denk je zelf?”
Remy wil weg. Haar aanhoudende druk valt slecht bij hem. In de verte doet ze hem denken aan Moeder. Zijn reactie is identiek.
“Het beste ermee. En met je zus. Ik vind het erg voor haar”.
Hij opent de deur en duwt zijn brommer naar buiten. Op dat moment draait een busje het erf van de boerderij op. De slager arriveert en het kan moeilijk anders, dan dat hij gezien heeft dat Remy uit zijn schuur komt.
De schoolgang wordt hervat. Vanaf het ouderlijk huis rijdt Remy elke weekdag naar de stad. Het begint met de dijkhelling. Boven aangekomen, moet hij keren en de tegenovergestelde route gaan die hij 12 jaren lang daarvoor volgde. Dit blijft een bijna tegennatuurlijke handeling. Het gaat over 2 kilometer dijk, dan linksaf over een kaarsrecht fietspad langszij de provinciale weg, helemaal tot aan de achterkant van de stad. Daar is een brug over het kanaal en sta je meteen in de binnenstad.
De eentonigheid van de weg nodigt uit tot hogere snelheden dan de brommer in de bestaande uitvoering aankan. Bij een rijwielhandel koopt Remy andere tandwielen voor zijn brommer. Dit bevordert de maximale snelheid een beetje, maar een grotere carburateur zou een echte vooruitgang zijn. Je kan dromen, maar de portemonnee bepaalt. Remy’s portemonnee is en blijft leeg.
Omreden dat een paar lessen tussentijds uitvallen, trekt hij te voet met klasgenoten de stad in. Hier stuit hij bij toeval op een winkel, waar postzegels en munten worden aangeboden. In de fietsenstalling opent hij het opberg vak voor gereedschap in zijn brommer om de geheimzinnige Regina Christina eruit te lichten. Wellicht brengt de vondst op het land iets op, genoeg om er een betere carburateur van te kopen. Ergens zit hem dit niet lekker: de munt of penning is eenmalig en op een speciale plek gevonden. Geld is alleen maar geld, onverschillig wat je ermee doet. Goede raad kost meestal minder dan we denken.
“Wat hebben we daar?”
De winkelier zet er zijn bril bij op.
“Waar heb je dit vandaan?”
“Uit de vuilnisbak”.
Remy maakt een grapje, dat desondanks ten dele de waarheid dekt.
“Wat wil je ermee?”
“Ik wil weten wat het is”.
“Een mooi antwoord, jongeman. De meeste mensen denken alleen in geld. Ze willen altijd als eerste weten wat iets waard is”.
Er komt een vergrootglas aan te pas en een dik boek waaruit mag blijken dat het om een muntstuk gaat.
“Om met dat laatste te beginnen: je hebt geen kapitaal gevonden. Daarvoor is de munt ook in een te slechte staat. Maar daar vroeg je niet naar. Het is een koperen Ore uit 1645, geslagen onder Koningin Christina van Zweden. Zij was niet alleen koningin, maar ook grootvorstin van Finland en hertogin van Estland. Dat ligt aan de overkant van de Botnische Golf, als dit je iets zegt”.
Op jonge leeftijd beginnen met het bekijken van landkaarten betaalt een enkele keer uit.
“Riga dus”.
De winkelier toont een lachje, dat is alles. Hij legt het vergrootglas neer en wrijft in zijn ogen.
“Christina was een wispelturige tante. Ze smeet met geld. Ze had een talenknobbel van jewelste en hield van boeken. Zij zou je mecenas kunnen zijn, wat denk je?”
Remy kent het woord mecenas niet, maar durft niets te vragen.
“Wie weet”.
“Die dame wilde helemaal niet regeren en feitelijk ontvluchtte ze de troon. Even kijken, hoor, ik weet niet alles uit mijn hoofd”.
Er komt een dik boek aan te pas. De wand achter de toonbank staat er vol mee.
“Hier staat het. Haar moeder had een morbide en hysterisch temperament. Ze werd jarenlang opgesloten in een kasteelkamertje, maar wist naderhand te ontsnappen”.
Het is Remy vreemd te moede. Het lijkt verdomme of dit over hemzelf gaat.
“Ik kan je nog vertellen dat ze een tijdje in Spa in de Ardennen woonde, daarna in Frankrijk en Italië. Daar werd ze katholiek”.
“Ik ben niet rooms”.
De winkelier lacht nu echt.
“Ik denk dat Christina katholiek werd omdat de poppenkast van de katholieke kerk haar trok. Er werd namelijk beweerd dat ze van twee kanten was, als je mij begrijpt”.
“Ik ben maar van een kant”.
Tot verkopen komt het natuurlijk niet. Remy voelt dat het dom zou zijn de munt af te staan. Bovendien wil hij thuis Moeder eens uitgebreid inwrijven hoezeer ze het bij het verkeerde eind heeft.
“Bijzondere vondst, of beter: de plek waar het lag, is bijzonder”.
Thuis zegt Remy niets over zijn nieuwe informatie. Het komt hem voor, dat hij een soort van band heeft met de Zweedse vorstin die al 300 jaar dood is. Alsof hij door de vondst definitief deel uitmaakt van een lang verleden. Moeder mag niet opnieuw in de gelegenheid worden gesteld hem te beroven. Hij verbergt de munt opnieuw in zijn brommer en besluit er niets meer over te zeggen.
Hij gaat aan zijn bureau zitten, bladert in een notitieblok van school tot hij een lege pagina vindt en schrijft wat hem invalt.
“Wantrouwen, stilstand, verlamming”.
Hij leest de woorden terug.
Misschien is dit het begin van een loopbaan als schrijver.