Monkwise

columns verhalen fotografie

STENEN VAN DE VESTING

HOOFDSTUK XI

HET FEESTVARKEN

Met dezelfde routine en vanzelfsprekendheid waarmee scholieren proefwerken in hun agenda noteren, schrijven ze op wanneer wie examen zal doen. Burgerlijke gehoorzaamheid is de ruggengraat van iedere samenleving.

Hierna volgt een welverdiende vakantie, zoals de directeur van de school een paar keer heeft gesteld. Een beetje leider houdt zijn volgelingen een worst voor de neus.
Mooie vooruitzichten vallen altijd in goede aarde. De aankomende examenklanten beginnen zich anders te gedragen: meer volwassen. Sommigen doen of ze het diploma al op zak hebben. Zij snuffelen aan de arbeidsmarkt. Deze of gene baas zal hen goed kunnen gebruiken. In het fietsenhok wordt gerookt waar tevoren nog geen kauwgom mocht worden gekauwd. Leerkrachten tonen plotseling belangstelling die ze jarenlang verborgen hielden. Scholieren uit lagere klassen mogen toekijken. Op hen blijft het oude regiem onverminderd van toepassing.

Remy beziet de veranderingen met gemengde gevoelens. Wat betekent een welverdiende vakantie voor hem anders dan dat hij bij zijn ouders aan het werk wordt gezet? De komende maanden van zon en zomer staat Vader om half zes in de morgen voor je bed om je aan de nieuwe werkelijkheid te herinneren. Wat weet een schooldirecteur ervan? De man vertoont zich nooit in de buitengebieden van weilanden en akkers met aardappelen. Hij is een stedeling die op een dag kwam aanwaaien en van lieverlee bleef plakken in zijn comfortabele woning, wakend over toegankelijke leerlingen. Ergens is Remy al met zijn hoofd bij de zomersituatie, weg van de school, op het land van Vader in vrijwillige onderwerping.

De nieuwe positie op school voert hem terug naar de dagen waarop hij als gesjeesde hbs-er werd uitgedaagd om te klooien en te vechten. In elke groep, waar ook en onder welke condities ook samengebracht, bestaat een pikorde. Er zijn een of twee zelfbenoemde leiders, een dwarsligger en hiertussen een meerderheid van zwevende volgers.
Als solist is Remy geen liefhebber van hanengedrag. Evenmin heeft hij de behoefte om per se lastig te zijn. Het ergste is, wanneer van je wordt verwacht mee te gaan met de druk van de groep. Dit maakt onzeker en afhankelijk en biedt geen garantie op beschutting. Remy dweilt niet met anderen rond in passieve afwachting. Zijn wereld bestaat uit omstandigheden waar inbreng wordt verwacht. Buurman wil dat je even helpt met het verplaatsen van koeien naar een ander weiland, opa probeert je in de hooiberg te laten werken en bij Vader is altijd werk.
Dit is soms lastig voor het indelen van je tijd, maar het verleent ook de notie van een waarde en functie. Je wordt voor vol aangezien.

In schoolgroepen moet je een positie bevechten, of ervoor kiezen je te laten doen. Leiders en dwarsliggers laten zich meestal verbaal horen, of vertonen afwijkend gedrag. Doel is, steunverwerving, grappig of interessant gevonden worden. Het komt neer op afhankelijkheid. Op een dag gooit Remy nabij de school met een kiezelsteen een spreeuw uit de lucht. Dit is niet helemaal een toevalstreffer. Hij kondigt het aan in de groep die losjes om hem heen zwiert en van kiezels gooien geen notie heeft. Thuis gooit hij geregeld met kluiten en beschadigde aardappelen. Remy is er bepaald goed in, een kwestie van oefening en motivatie om iets te raken. Het vogeltje stort neer bovenop het dak van een geparkeerde auto, schijnbaar morsdood. Al is het een beetje wrang, niemand kan dit Remy nadoen.
Belangrijker nog is het vervolg op dit incident. Remy pakt de spreeuw op en streelt hem over de veren. Niet om indruk te maken, maar omdat de afloop hem spijt. De anderen kijken toe. Er gaat een bepaalde dreiging van Remy’s optreden uit. Gelukkig blijkt de gevederde vriend slechts bewusteloos en komt snel tot leven. Even later vliegt het de vrijheid weer tegemoet. De anderen zien water branden. Het verschaft Remy een soort van magie. Hij buit dit succesje evenwel niet uit, maar trekt zich terug. Een signaal afgeven past hem beter dan populair worden.  

Het schriftelijk examen duurt twee dagen en wordt afgenomen in de gymzaal van het gebouw waarin Remy de eerste zes jaren van schoolgang doorbracht. Aanstonds herkent hij de geur in deze ruimte en speelt mede hierdoor een thuiswedstrijd. Zijn klasgenoten komen deels uit omringende dorpen en zijn op vreemd terrein. Examenvrees ontbreekt hem nagenoeg. Hij vult papieren in zoals hij werkt op het land: snel en nauwkeurig, met de inzet van iemand die een trein te halen heeft.

Onrustige tijden breken aan. Er wordt klassikaal geoefend op examenstof voor de mondelinge beoordeling. Deze zal enkele weken later plaatsvinden in de stad, 20 kilometer verderop. Leerlingen die zich jarenlang gezellig verborgen in de groep, komen er gaandeweg achter dat een examen een individuele aangelegenheid is. Kaf wordt van koren gescheiden. Je moet gedichten uit het hoofd kennen, kennis aantonen van de vaderlandse geschiedenis, ruimtelijk inzicht bewijzen en wat niet al. Onder deze druk kraken oude bondgenootschappen en worden nieuwe gesmeed. Ieder wil zich schurken aan succes en weert instinctief mogelijk verlies.
Er is zelfs ooit een lied voor gecomponeerd, dat tijdens een schooluitvoering wordt gepresenteerd.
En ik maar leren leren leren, heel de lieve lange dag
Ik leer van ’s morgen vroeg tot ’s avonds laat
Ik moet leren alle dingen die je niet vergeten mag
En alles wat je anders overslaat.

Lessen duren kort, maar staan wel onder spanning. Leerkrachten zeggen het natuurlijk niet, maar ze willen graag dat hun vak er op het examen goed vanaf komt. Zij wijzen op knooppunten en strikvragen, bemoedigen hun pupillen en knopen soms een privégesprek aan om het vertrouwen in de afloop te bevorderen. Dagen gaan voorbij in sneltreinvaart. En dan begint het.

Om de paar dagen worden enkele klasgenoten opgeroepen om naar het examenlokaal te komen. Hier mogen ze hun kunsten vertonen. Nog dezelfde dag valt de beslissing.  Gewoonlijk slagen zij in dezelfde middelmatigheid die zij door de jaren heen in de klas hebben getoond: een 6 is voldoende, een 7 ruim voldoende. Een 5 wordt met een 7 gecompenseerd.
Onderlinge saamhorigheid is even groot als diffuus. Het is solidariteit op basis van angst. Sommige leerlingen bezoeken ter plekke de examenuitslagen van klasgenoten, om hen te steunen. De directeur moedigt dit gedrag aan. Zo kan je alvast wennen aan de examen locatie en het sfeertje. Remy blijft gewoon thuis. Geld om te reizen heeft hij niet en evenmin ziet hij de zin van dergelijke exercities in.  
Waar iemand is geslaagd, wordt in de avonduren een feestje gebouwd. Dan is er voldoende gelegenheid om te feliciteren en bier te drinken.

Er zijn ook donkere dagen. Zo zakken twee leerlingen toevallig beiden op dezelfde dag. Je zou er bijgelovig van worden. In de navolgende avond valt er heel wat na te praten, maar dit gebeurt niet ten huize van de gezakte leerlingen. Zij zijn al losgelaten en staan er alleen voor.
Het scheelt weinig of Remy wordt nog de beste maatjes met klasgenoten die hem eerder hebben uitgesloten. Het duurt nogal voor hij inziet wat hiervan de oorzaak is: hun examenvrees en de eraan verbonden teleurstelling en verstoting. Zijn bijna op minachting neerkomende zelfverzekerdheid omtrent de afloop wordt door de anderen ten onrechte aangezien voor moed.
Ik had examen voor de hbs moeten doen, niet voor de mulo.
Dit is een diepgewortelde overtuiging in Remy. Thuis is de stelling hem geregeld voorgehouden, maar de overtuiging ligt allang in hemzelf besloten. Het lot bepaalt, dat hij juist met deze vroegere pestkoppen naar de dag van het examen zal afreizen.

“Zelfs de laatste uren kunnen belangrijk zijn”.
De directeur spreekt het uitgedunde klasje toe.
“Zorg dat je fit bent. Vraag bijtijds wat je niet begrijpt. Geef op het examen in ieder geval antwoord. Laat geen gaten van stilte vallen”.
Gaten van stilte.
Remy voelt vertedering. De directeur met zijn harde gezicht en zijn vuist op tafel. Soms denk je dat hij niet helemaal wijs is. In de merkwaardige combinatie van leraar Duits en Geschiedenis heeft hij verteld over het bombardement op Rotterdam. Hoe het is wanneer een vliegtuigbom zich in een huis boort en ontploft, de voorgevel bol doet staan, de vlammen uit de ramen jaagt.
Ja, de directeur weet hoe gaten van stilte eruitzien.

Van het stellen van vragen komt overigens weinig terecht. Niet alleen Remy is afgericht op het verstrekken van antwoorden. Voor sommigen is het ontwijken van vragen bijna een obsessie geworden, alsof hiermee naderend onheil geweerd kan worden. Zij klitten bij de leraren bijeen en praten of hun leven ervan afhangt. Maar gaan die gesprekken ook over de leerstof?
Remy ziet het fenomeen vanaf afstand aan. Dat de klas definitief uiteenvalt, is voor hem moeilijk te bevatten. Waar gaat iedereen dan ineens naartoe? Dat je voortaan naar een baas zou moeten fietsen, komt hem voor als onvoorstelbaar. Zo is er een klasgenoot met wie Remy nooit heeft opgetrokken. Hij heet Ronald en het schijnt dat hem een baan is aangeboden als controleur van kazen. Remy is wel eens in de kaasfabriek geweest en weet dat het in de opslag altijd koud is. Daglicht dringt er niet binnen, want daar houden kazen niet van. Hier te worden begraven!

Op de ochtend van zijn examen fietst hij van huis in tegenovergestelde richting van wat hij sinds jaar en dag gewoon is. Op dit deel van de dijk komt hij zelden. Waarom zou je ergens heengaan waar je niets te zoeken hebt? Vandaag mag hij van Moeder met de bus! De halte is niet veel meer dan een paal langs de weg nabij een dorp waar hij evenmin ooit kwam. Remy zet zijn fiets op slot tegen een verkeersbord en wacht geduldig op de komst van de bus.
Deze is tamelijk vol met mensen die in een kantoor of winkel werken. Ze dragen nette kleding en hebben een hand- of aktentas bij zich. Remy schuifelt naar achteren en voegt zich bij zijn eerder ingestapte lotgenoten. Ze hebben een plaatsje voor hem vrijgehouden.
Natuurlijk hangt er een lacherige, want gespannen sfeer in het gelegenheidsclubje. Kleine Kees Spaanhout heeft godbetert alvast een baan bij een bankfiliaal gevonden. Op voorwaarde dat hij slaagt. Zijn schoot ligt bezaaid met beduimelde vellen papier waarin hij bladert zonder dat duidelijk is wat hij zoekt. Kees ziet er opmerkelijk beroerd uit en toont zelfs geen belangstelling voor Hannelore. Zij is het mooiste meisje van de klas en Kees loopt al een jaar achter de feiten aan. Die komen erop neer, dat Kees gewoon te klein van stuk is voor zo’n schoonheid.

Remy wenst vurig dat deze schoothond een zware dag krijgt. Hij probeert zich te onttrekken aan het uitputtende gepraat van de anderen door naar buiten te kijken. De bus maakt een tamelijk zwaar geluid, net te rusteloos om ontspannen van te worden.
Moeder loopt nu in de keuken rond en Vader krabt zich in de schuur achter zijn oren.  
Hij werpt tersluiks een blik op Hannelore.  Zijn stille oordeel kent geen genade.
Ze is lui als een varken.
“Zeg Kees. Welk gedicht ga je voordragen?”
Hij moet toch even sarren en fokken. Liever zou hij Kees de bus uitzetten tussen de weilanden.
Hij heeft het hele jaar voorin de klas gezeten. Toch wil ik er wat onder verwedden dat hij geen hoge cijfers zal halen. Hij is net een kleine fluitketel die je heel lang onder de kraan houdt: het water stroomt en stroomt, maar de ketel is vol en blijft evengoed klein.
“Toch niet dat verhaal over wuivend riet in de winter?”
Hij heeft allang gezien dat juist dit gedicht tussen de papieren van Kees steekt.
“Wat is daar mis mee? Het is gemakkelijk te onthouden”.
“Dat zou je denken, ja. Maar het gaat om de onderliggende betekenis. Heb je daar wel aan gedacht?”
Kees kijkt wezenloos. Hij heeft te veel gehoord en zijn hersenpan zit bomvol.
Remy buigt zich voorover. Het is of hij Kees in vertrouwen neemt, maar in werkelijkheid probeert hij aan Hannelore te snuffelen.
“Ik plaag maar wat hoor, want uiteindelijk kunnen we allemaal zakken. Je weet maar nooit”.
Hannelore ruikt weldegelijk naar iets lekkers. Ze heeft vast een beetje parfum opgedaan.
Remy kijkt naar haar en Hannelore kijkt terug. Hij zegt iets wat hij voordien beslist niet had gewaagd.
“Behalve jij natuurlijk. Jij gaat gewoon je diploma ophalen”.

Op school heeft Remy zelden geprobeerd een meisje te behagen, laat staan te versieren. Wat moet je ermee zonder tenminste een beetje geld en gelegenheid om uit te gaan? Waarheen hadden ze kunnen gaan? Remy kent geen cafés van de binnenkant en in de bioscoop is hij welgeteld één keer geweest. Hij bezoekt geen danslessen en wil hier evenmin naartoe. Dat is wegens de vreselijke muziek en de plichtplegingen die worden aangeleerd. Foxtrot Varié! Henny zit op dansles. Remy luistert liever in het naar Eric Clapton van The Cream, al moet dit thuis in het verborgene.
Hannelore lacht onzeker, maar is wel gevleid.
“En jij dan?”
Remy lacht schamper. Romantisch is dit allerminst, maar het is niet anders. Hij kijkt alweer uit het raam, langs het hoofd van Kees.
Ik zakken? Onmogelijk!
Hij opent zijn mond om Hannelore antwoord te geven, maar merkt dat het geschikte moment voorbij is. Er wordt alweer een ander grapje gemaakt en bovendien zwenkt de bus door een scherpe bocht waardoor hij bijna van zijn stoel valt. Zijn gedachten zijn zonder vreugde.
Mijn diploma ligt klaar. Moeder heeft gelijk als ze zegt dat ik het alleen nog behoef op te halen. Anderen hebben er duizend gulden voor over om die zekerheid te hebben.  
Hij sluit zijn ogen en ondergaat het gekwek van de anderen. Hij lacht mee zonder zelfs te hebben gehoord waarover het gaat en peilt Hannelore opnieuw. Haar uitkleden in een huis aan zee….
Als ze voldoende haar best heeft gedaan, pak ik minzaam mijn vulpen en onderteken haar diploma.
“Zeg Hannelore”.
Hij wacht tot ze luistert en voelt zich overmoedig worden.
Kees moet niet denken dat hij haar kan krijgen.
“Als ik vier achten op mijn cijferlijst haal, gaan we dan vanavond zoenen?”
Het gelach klinkt ook van andere plaatsen in de bus. Remy heeft nogal luid gesproken. Misschien komt het hierdoor dat Hannelore zich verplicht voelt te reageren.
“Misschien, als je vijf achten hebt”.
“Nou, dan zal ik mijn aantekeningen er ook maar eens bij pakken”.

De bus nadert de stadsbrug. Ooit zijn de Spanjaarden hier vastgelopen in modder en drab. Ze kregen het koud in dat verdomde moeras rond de stad, waar ze werden belaagd door malariamuggen. Ieder jaar herdenkt men deze gebeurtenis met een helse kermis.
Remy beschouwt zijn metgezellen oppervlakkig. Hij grijnst wanneer er gegrijnsd moet worden en kijkt weer ernstig om niet voortijdig voor lolbroek of opschepper te worden aangezien. Dit gaat hem gemakkelijk af, zolang hem geen directe vraag wordt gesteld. Zo’n vraag blijft uit, want mensen praten liever dan dat ze luisteren.
Aan het komende succes van Hannelore twijfelt hij niet. Zij haalt het met gemak, al is het maar op haar uiterlijk. En Sybrand met zijn vooruitstekende tanden is goed in wiskunde. En Kees dan? Remy heeft smerige gedachten.
Kees moet ook slagen, want dan gaat hij voortaan elke dag naar kantoor. Hij krijgt een zuurpruim van een baas en een bureau met torenhoge stapels formulieren en een stempelkussen. Elke dag komt de baas nijdig informeren of het onderhand een beetje opschiet.
De bus draait een parkeerhaven in en komt sissend tot stilstand.
Ze komen overeind, Remy als laatste. Hij heeft geen idee waar het examengebouw staat. Zonder klasgenoten om hem heen zou hij omstanders moeten vragen.

Eenmaal in de stad, marcheert hij het liefste in tempo naar de locatie, legt zonder onderbreking alle examens af en vertrekt weer met de bus, diploma opgerold in zijn tas. Maar zo werkt het niet.
Op straat gaat het praten en zeveren verder. Welke beloning kan je verwachten ingeval het diploma werkelijk wordt behaald? Hierover blijken niet alleen woeste denkbeelden te bestaan, er zijn al bepaalde toezeggingen binnen. Sybrand kan rekenen op een vakantie in Zeeland! Maar voor de meesten is het afwachten. Dit leert Remy uit de ontwijkende en gefantaseerde antwoorden om hem heen. Zelf zegt hij er niets over. Er valt ook niets over te zeggen, omdat er niets is.
Voorlopig staan ze te wachten op Kees die zuchtend zijn papieren in een afgedragen schooltas probeert te bergen.
Het maakt niet uit dat de tas oud is. Kees heeft hem na vandaag nergens meer voor nodig.
Een gedicht behoeft Remy niet op te zeggen. Het oog van de examinator valt op de titel Titaantjes van Nescio.
“Heeft je leraar dit boek echt behandeld?”
Nee, natuurlijk. De aandacht ging naar Dorp aan de Rivier, Sil de Strandjutter en Oeroeg, een prettig dun boekje.
“Hoe kom je eraan? Van thuis?”
Je blijft lachen. Of niet.
“Ik kreeg het in een boekhandel omdat ik daar heb geholpen”.
Thuis vroeg Moeder: Wat is dit voor vuiligheid?
Remy kan het onmogelijk weten, maar alleen al dit antwoord helpt hem aan een dikke voldoende.

Op een landkaart mag hij de nodige landen aanwijzen en er de hoofdstad van noemen. Hij verklaart het verschil tussen hoogveen en laagveen en legt uit dat een polder vaak wordt verward met een droogmakerij. Het is allemaal gesneden koek, die hij trouwens gratis krijgt bij zijn kopje koffie in de kantine. Na de middagpauze wordt het tijd voor Napoleon en Adolf Hitler, beiden vastgelopen in de Russische steppe en teruggeschopt naar waar ze vandaan kwamen.
“Lees je wel eens een krant?”
“Zeker, mijn ouders hebben Het Parool en die lees ik dus ook”.
“Je zou de Groene Amsterdammer moeten lezen. Maar goed. Wat is je mening over de studentenopstand in Parijs?”
Remy slikt. Over het hebben van een mening is het nooit gegaan op school. Parijs is dezer dagen brandpunt van politieke strijd tussen de gevestigde orde van De Gaulle en linkse studenten. De vakbonden sluiten zich bij de laatsten aan en er wordt op grote schaal gestaakt. Remy schat zijn kansen in. De man tegenover hem heeft een streng gezicht met een baardje. Om zijn magere hals hangt een leesbril aan een zwart koord. Zo iemand ziet hij zelden en het voorspelt weinig goeds.
“Het zijn niet alleen studenten”, begint hij voorzichtig.
“Ah! Heb je dat op de teevee gezien?”
“Wij hebben geen tv. Moeder wil er geen”.
“Geen tv?! Van welke planeet kom jij? Niet alleen studenten, dus?”
Remy waagt het erop, je moet toch wat zeggen.
“De autofabrieken staken ook”.
“Toe maar! Studenten en fabrieksarbeiders. Denk je, dat het wat wordt, wanneer die twee groepen samenwerken?”
“Nee”.
Deze keer antwoordt Remy met stelligheid. Zou hijzelf samen met de kinderen van hun werkman De Baron herrie maken op straat? Onbestaanbaar.
“Waarom niet?”
Remy voelt de poten onder zijn stoel wankelen.
“Ze komen van verschillende planeten”.
De secondant van de examinandus schiet in de lach. De man met het baardje tikt vinnig op tafel.
“Let op mijn woorden: de revolutie komt eraan! Binnenkort is het afgelopen met Kerk en Gezag”.

Om vier uur zal de uitslag bekend gemaakt worden, maar de klok wijst half vijf wanneer iemand aankondigt dat het nog een minuut of vijf zal duren. Er volgt geen tegenspraak of hoongelach, laat staan dat er revolutie uitbreekt. De zaal zit vol middelmaat, mensen die denken dat voor het niet nakomen van een toezegging altijd een goede reden bestaat. Remy stoot Kees aan.
“Ze zijn alsmaar aan het vergaderen en we weten heel goed over wie”.
Kees lacht ongemakkelijk. Hij weet natuurlijk dat Remy hem in de maling neemt, maar kan er moeilijk zeker van zijn. De schooltas staat tussen zijn benen.
“Ik zou je tas maar bij de hand houden”.
Remy voelt iets in zich opkomen: bloedkolder. Concreet is dit de behoefte om de schlemiel vanuit het niets een harde klap voor zijn kop te geven.

In de hal neemt het aantal bezoekers flink toe. Overal duiken fleurige bossen bloemen op, klaar om in de handen van geslaagden te worden gedrukt. Veel ouders komen opdagen. Ze laten hun kroost omstandig aan het woord om te vertellen wat er deze dag allemaal is gebeurd. Remy overziet de menigte. Hij luistert eens links en rechts en staat voornamelijk alleen.
Moeder zit in de keuken en schilt de aardappelen omdat ik er niet ben. Vanavond staat er niets bijzonders op tafel. Wat stelt een mulodiploma voor?  
Om kwart voor vijf is het zover. Met zes andere kandidaten staat Remy voor de examencommissie. De enige in het rijtje die hij kent, is Kees. De overige jongelui komen van andere scholen.
“Ga even naast elkaar staan”.
De voorzitter spreekt vanachter een tafel, waarover een wit kleed met borduursels ligt alsof kerstmis in aantocht is. Remy ziet dat de man met het baardje ook in de commissie zit.
“Eens kijken wat voor studenten we deze keer hebben”.
Remy komt aan de buitenkant terecht en krijgt nummer 7 toebedeeld. De voorzitter van de commissie staat op en zijn secondanten volgen. Zijn gezicht is wit en strak alsof hijzelf examen heeft afgelegd en in het resultaat weinig vertrouwen heeft. Hij nam een notitieblok ter hand.
“Wie van u is Kees?”
Remy ziet zijn klasgenoot naar voren stappen, als het ware zijn hand ophouden om de nederlaag in ontvangst te nemen. De aanblik is een confrontatie. Ze toont aan dat je zomaar zonder diploma naar huis gestuurd kan worden. Remy voelt zijn hart op dit late moment toch nog bonken.
Ik heb nummer zeven, het geluksgetal.
“Uw achternaam?”
“Spaanhout”.
Waar gehakt wordt, vallen spaanders. We laten geen spaan van je heel.
Het is een naam die het vooruitzicht op levenslange dwangarbeid in zich draagt.
“Nee, dat klopt niet”.
Remy moet lachen. Hij kan het niet tegenhouden.
Kees draagt een achternaam die niet klopt. Wat een grap!
“Heet u toevallig ook Kees?”
Het woord wordt tot Remy gericht. Hij verschiet van kleur.
“Nee hoor. Ik heet Remy”.
“Valt er iets te lachen, meneer Remy?”
Remy zwijgt. Wat moet je daarop zeggen?

Een genadig lot is waar de mensen hun leven lang op hopen.
Laat niet mij, maar iemand anders de klos zijn.
Keesje mag terugtreden. De juiste Kees wordt zo gauw niet gevonden. De hele ploeg is geslaagd. De hoogste tijd om het diploma te incasseren en er een feestelijke gebeurtenis van te maken. Elke geslaagde mag een handtekening plaatsen, als om aan te geven dat je met dit diploma genoegen neemt, het er helemaal mee eens bent. De balpen mag je houden.

De deur naar de aula wordt opengezet. Omhelzingen vinden plaats. Handen worden gedrukt, bloemen overhandigd. Ergens valt een glas aan scherven. Er stijgt gejuich op want scherven brengen geluk. Ouders, kennissen en klein grut verdringen zich rond de feestvarkens. Verliezers zijn er ook. Zij staan te mokken en zure grappen te maken, maar een kind kan zien dat ze gedoemd zijn tot een grauwe toekomst. Van het ploegje met wie Remy hierheen is gekomen, is iedereen geslaagd. Ook kleine Kees, al is het met de hakken over de sloot. Remy bekijkt zijn eigen cijferlijst. Hierop prijken vijf achten.
Minuten verstrijken. Het gebouw begint leeg te lopen. Een dag komt ten einde. Bezoekers stappen op. Een auto rijdt achteruit bijna tegen een kinderwagen aan. Mensen die op straat langsfietsen, kijken gewoon voor zich uit. Schoolklassen vallen uiteen en nieuwe richtingen worden ingeslagen voor je het in de gaten hebt. Maar eerst is het vakantie!
De ouders van Hannelore verschijnen beiden. Ze hebben een oud vrouwtje meegebracht. Zij zit als een braaf huisdier op de achterbank en glimlacht naar iedereen die langs haar raam komt.
“Je kunt dadelijk met ons meerijden”.
Hannelore feliciteert Remy hartelijk en laat zich door hem omhelzen. Het voelt aan als een nieuwe tijd met nieuwe mogelijkheden.
“Een stukje omrijden is echt geen probleem”.
Oude reflexen zijn taai als hondenleer. Remy voelt afweer opkomen. Bij vreemden in de auto zitten en leuk meepraten, is hem een gruwel.
Ik moet hier weg.
“Dat is lief van je, maar mijn fiets staat ergens onderweg bij een bushalte”.
Het is geen afdoende antwoord, maar hij wordt geholpen door mensen die op het laatste moment nog langskomen en de familie van Hannelore begroeten. Remy glijdt soepel weg in de ordeloze troep bezoekers. Hij vist zijn jas uit de garderobe en laat zich als vloeistof uit het gebouw persen. Via een zijdeur bereikt hij de buitenlucht en ziet hoe de oma in de auto van Hannelores ouders hem gadeslaat. Snel onttrekt hij zich aan haar gezichtsveld, slaat een zijstraat in en begint aan een straffe wandeling. Met een laatste eindspurt bereikt hij de kade om nog juist in de bus van zes uur te stappen.

Hij moet staan. Alle zitplaatsen zijn ingenomen door mensen die op het station al zijn ingestapt. Remy grijpt zich vast aan een verchroomde stang in het gangpad en voelt de bus op gang komen. Zijn gedachten vliegen door de afgelopen dag en blijven af en toe haken bij een klein voorval.
Daar sta ik nu, met een mulodiploma.
Zin om te feesten heeft hij niet. Zelfs trek in eten ontbreekt. Hij kijkt op zijn horloge en bedenkt dat zijn huisgenoten op dit moment aan tafel schuiven, of hij er nu bij is of niet.
Morgen moet ik vroeg uit de veren, want het wordt mooi weer.
Dit heeft niets te maken met een leuke vrije dag, maar met werk op het land. Het is mei en onkruid schiet even snel omhoog als de gewassen. Vader heeft hierover nog niets gezegd, maar vanaf de dijk op weg naar het examen heeft Remy al gezien hoe de vlag erbij hangt.
Het valt hem in dat hij op een bepaalde manier uitkijkt naar de komende periode. Een langdurig verblijf tussen wind, zon en wolken, van werk dat vordert en evengoed weer als water lijkt terug te stromen, is bekend en hij kan zich erin handhaven. Voor geen geld zal hij ruilen met de toekomst van Kees. Dat er misschien heel interessante opleidingen bestaan met als uitkomst werk in een prettig beroep, staat heel ver van zijn wereld. Hoewel er nog niets is besloten over zijn toekomst, voelt hij maar al te goed welke kant het met deze cijferlijst uitgaat. De druk om alsnog het hbs diploma te behalen is nooit echt weggeweest.

De bus rijdt en stopt en rijdt. Her en der verlaten mensen het overbeladen voertuig. Niemand stapt in. Er komen wel stoelen vrij, maar niet in Remy’s buurt. Zin om na te gaan of hij ergens kan zitten, heeft hij niet. Hij laat zich zo’n beetje hangen en kijkt naar buiten zonder iets op te merken. Bij de halte aan de dijk stapt hij uit. Met oversteken wacht hij tot de bus helemaal uit zicht is. Zijn fiets staat nog precies zoals hij deze heeft achtergelaten.
Ik wil naar huis, maar ik wilde dat er niemand thuis was.
Helemaal waar is dit niet. Remy kijkt toch uit naar het moment waarop hij de buit kan tonen. Al is het maar vanwege de cijferlijst.
Hij stapt op en rijdt de weg langs de ringvaart terug. Aan de ene kant is het water achter de rietkragen. Aan de andere kant strekt zich de platte bodem uit van een eertijds leeggemalen meer. Hier is op dit uur geen enkele activiteit.
Remy kijkt ernaar en ervaart een soort leegte, een onbegrepen verdriet. Na een paar honderd meter gaat hij op de pedalen staan om sneller vooruit te komen en zijn gedachten te verdringen. Het bedrijf van zijn ouders komt stilaan in beeld.
Dit ziet Moeder wanneer ze inkopen in de stad heeft gedaan.
Vanaf deze kant ziet hij huis en schuur niet vaak. Het beeld valt een beetje tegen. Het mist eigenheid. Vanaf deze kant lijkt het een toevallig stuk land met een toevallig huis, waarin toevallige mensen wonen.

Op het erf is geen beweging. Vader, Moeder en Henny zullen in de keuken zitten.  Waarschijnlijk is het avondeten al gedaan. Niemand kan weten hoe laat Remy thuiskomt.
Omkeren, terug naar de stad, een patatje eten en hen in spanning laten zitten.
Hij laat het denkbeeld tot zich doordringen en probeert zich de gang van zaken voor te stellen. Bellen vanuit de telefooncel in de stad. Moeder zal opnemen en meteen naar de uitslag vragen. Haar vertellen dat er nog vergaderd wordt. Hierna zal ze vragen hoe laat hij thuiskomt. Dan weet ze wanneer ze de aardappelen kan opzetten. Van enige vreugde aan de andere kant van de lijn zou geen sprake zijn.
Onwillig vertraagt hij zijn gang en vraagt zich af wat er zal gebeuren ingeval hij helemaal niet meer thuiskomt.
De ringvaart inrijden en verdrinken. Er is toch niemand die mij zal horen of zien. Tegen dat het donker wordt, ontdekt een passant bij toeval wat er is gebeurd. Ik zal het diploma beter netjes droog op de wal achterlaten. Achterop schrijven: dit had een hbs diploma moeten zijn. Ha, ha!

Hij rijdt het erf op zonder door het keukenraam naar binnen te kijken. Het is zonneklaar dat zijn ouders en Henny inderdaad aan tafel zitten. Hij plaatst zijn fiets tegen de betonnen bak, haalt zijn tas onder de snelbinders vandaan en stapt over uitgeschopte laarzen naar binnen. Inderdaad, de anderen zijn al begonnen en zelfs bijna klaar met de maaltijd. Drie vragende gezichten kijken hem aan.
“En?”
“Foute boel”.
Remy zucht en zet een gezicht alsof hij er ook niets aan kon doen.
“Als de bekende baksteen”.
Zijn ogen kruisen die van Henny en hij schiet in de lach.
“Echt iets voor hem!”
Moeder is boos en snauwt haar commentaar de keuken in.
“Een ander de stuipen op het lijf jagen! Zakken voor de mulo, nou dan had er wat gezwaaid!”
“Kom”.
Remy’s vader probeert de opkomende storm te sussen.
“De jongen maakt gewoon een geintje. Laat eens vlug je diploma zien”.
Remy overhandigt de oorkonde en trekt zijn jas uit.
“En je cijferlijst?”
Moeder wil toch haar gram halen.
“Een diploma is aardig, maar welke cijfers heb je gehaald?”
“Eerst mijn jas ophangen”.
Remy loopt door naar de hal. Hier is het koeler dan in de keuken en doodstil. Hij kijkt naar de trap die omhoogvoert, naar zijn kamer.
Kon ik maar een uurtje gaan liggen.
Terug in de keuken ontfermt Moeder zich over de cijferlijst. Ze houdt het papier tegen het licht, alsof ze de echtheid ervan wil controleren.
“Vijf achten. Niet slecht. Jammer van dat zesje voor wiskunde. De rest is in orde. Gefeliciteerd”.
Daarna zijn er aardappelen met boontjes en een sudderlapje. Het toetje is versierd met verse slagroom.

Vroeg in de avond komt een brommer het erf oprijden. Het is Willem, een klasgenoot met wie Remy sinds de laatste weken enigszins bevriend is geraakt. Remy staat snel op. Willem is gekomen op de geweldige Eysink brommer die hij van een buurjongen heeft geleend. Remy mocht al eens een stukje rijden en genoot van de snelheid. Binnenkomen, is niet nodig. Het is de bedoeling meteen te vertrekken.
“Ik heb het al van de anderen gehoord. Spring vlug achterop, dan gaan we zuipen bij Kees. Het moet daar een vrolijke boel zijn”.
“Even mijn jas pakken”.
En weg zijn de jongens, Remy’s ouders en Henny achterlatend in de geur van tweetact benzine.
“Was het gezellig toen je thuiskwam?”
Willem roept op luide toon zonder zich naar zijn passagier om te draaien.
“Ja fantastisch. Wegwezen hier”.
Eenmaal boven op de dijk begint de brommer op toeren te komen en snelheid te winnen. De jongens buigen zich diep over het frame om zo weinig mogelijk windvang te hebben.
Bij het huis van Kees komt de rit tot een voorlopig einde. Remy blijft nog wat staan om de Eysink goed te bekijken. De dikke tank bevalt hem nogal en de kleuren van goud en rood zijn niet te verbeteren.
Een brommer. Een eigen brommer. Dat is de oplossing.
Landkaarten en verre landstreken dienen zich onmiddellijk aan in zijn denkwereld.
Door Nederland jakkeren. Patatje eten. Nergens boodschap aan hebben.
Het zijn verkwikkende gedachten die hem in een beter humeur brengen.

Tegen de buitenmuur staan vier kratten pils opgestapeld. Willem ziet het als eerste en licht aanstonds een flesje uit de bovenste krat. Met zijn tanden trekt hij de kroonkurk eraf.
“Alaaf, Remius, daar ga je”.
Hij giet de inhoud rechtstreeks in zijn keelgat en houdt hiermee pas op wanneer er nog slechts schuim uit de flessenhals druipt.
“Zo doe je dat en nu de brommer even recht zetten”.
Hij wendt zich af en sleurt de Eysink tot bij een wrakke regenpijp. Het zijn lachwekkende beelden na een dag van examenspanning. Remy werpt een blik door het venster van de kleine woning. Kleine Kees zit als een pasja op een lage tafel, midden in de huiskamer. Al zijn angsten zijn verdwenen alsof ze nooit hebben bestaan. Hannelore heeft zich op zijn schoot genesteld en een arm om hem heengeslagen. Een fractie van een seconde doet dit aangezicht Remy pijn.
Onbetrouwbare griet.
Hij heeft allang geleerd zich weinig illusies te maken over wie dan ook en mist behoefte of het lef om aanspraak te maken op Hannelore. Het steekt hem vooral dat het mooiste meisje van de klas zich inlaat met een druiloor, een gastje dat hij, Remy, nog tijdens de examens had kunnen ontregelen. Gewoon, door hem te laten voelen dat hij een nul is, een sukkelaar die helemaal geen diploma verdient.
Laat ze allebei naar de verdommenis gaan, welja.
“De duifjes zijn thuis”.
“Ik zie het. Maak je niet druk”.
Willem haalt een pakje Engelse sigaretten uit zijn jaszak.
“Ik ben hier al eens geweest. We wachten liever tot er meer mensen komen”.
Terwijl ze overdreven aandachtig roken, naderen over de polderweg andere klasgenoten. Zij begeleiden zichzelf met gelach en uitsloverige kreten. Evengoed blijven ze nietig in de platte weidse polder. Toch mag je het beschouwen als een gedenkwaardig moment: het zien naderen van zoveel jonge mensen die je komen feliciteren.

Gelijk met de anderen betreedt Remy het huis. Ooit zal het gebouwd zijn als arbeiderswoning, eigendom van een rijke boer voor zijn personeel. Het staat in een slordig rijtje van vergelijkbare woningen. Bij de bouw werd vast gedacht, dat arbeiders onder elkaar een soort verwantschap voelen, misschien elkaar in het gareel willen houden. In de woonkamer gonst het van de geluiden. Er wordt uitbundig gezoend. Ook Remy krijgt minstens drie omhelzingen.
“Bedien jezelf!”
De halfgare en reeds gezakte Paulus schreeuwt het gezelschap toe, alsof hij de heer des huizes is. Hij stoot een pijpje bier omhoog. Zijn gezicht drukt domheid uit, vermengd met een nauwelijks verborgen ruwheid. De meiden blijven instinctief uit z’n buurt, alsof ze aanvoelen dat hij in staat is hen een zijkamer in te sleuren.
“Ook na vandaag houd ik het record”.
Paulus houdt het initiatief, al is het om zichzelf te overtuigen.
“Gezakt met zes vieren. Nog nooit vertoond. Wie had dat van mij gedacht?”
De anderen lachen, al is het feit reeds enkele dagen bekend. Ze schateren het uit om deze randdebiele gorilla. Remy lacht mee. Van Paulus had hij zelden last, juist omdat anderen omgang met hem meden.
Hij eindigt nog eens achter de tralies, misschien in Artis.
“Mijn ouders hebben zich diskreet teruggetrokken”.
Kleine Kees kraait victorie vanaf zijn tafel. In overeenstemming met de aanstormende mode, reiken zijn krullen tot ver over zijn oren. Erg lang zal dit voor hem niet duren. Zijn toekomstige werkgever heeft al te kennen gegeven dat binnenkort de schaar in de haardos zal moeten.
“Om hippie te willen zijn, ga je maar naar Amsterdam”.

De duifjes hebben elkaar inderdaad gevonden. Hannelore dweilt tegen Kees aan en geeft hem een fijn knuffeltje. Remy neemt er nota van, maar doet of zijn neus bloedt.
Misschien doet Hannelore het met opzet. Om mij jaloers te maken. Laat haar maar lekker wachten. En mocht ze daar geen zin in hebben, dan zit ze met Keesje opgescheept. Ha!
Koeltjes knikt hij naar haar, neemt een lepel gepelde garnalen en realiseert zich dat hij nooit eerder een garnaal heeft geproefd. Wat als hij ze niet lust? Hij legt de volle lepel terug en steekt een sigaret aan.
Het begin van een feestavond levert de meest inhoudelijke gesprekken op. Vooral zij, die nog moeten opdraven, doen er hun voordeel mee. Remy informeert Gerben over de revolutionaire geschiedenisleraar. Zijn vader, de politieman, komt na afloop zijn zoon bij het examengebouw ophalen met de auto.
“In uniform, mag ik hopen?”
Dit blijkt niet zomaar te mogen. Het zou onnodige opschudding geven.
Gerben rookt niet, maar drinken kan hij wel. Bovendien trekt hij vrouwen aan, waardoor ze al snel met 4 staan. Remy kent de meisjes niet, maar weet de ogen van Hannelore op zich gericht.
Ze moet niet denken dat ik haar nodig heb.
Zijn pogingen, greep op de situatie te houden, eisen evenwel hun tol. Remy raakt de draad een beetje kwijt en begeeft zich naar de keuken waar juist kroketten uit het vet komen. Dat je thuis kan frituren, heeft hij niet eerder gezien en zelfs nooit bedacht. Hij neemt twee kroketten, om ook zijn chauffeur Willem te voorzien. Zijn gelegenheidsvriend blijkt buiten te staan. Bij nader inzien geeft Remy de tweede kroket aan Paulus. 
Vanavond houd ik alle idioten te vriend.

Het ontgaat hem niet dat Paulus zijn mond brandt en naderhand zijn vette vingers aan de gordijnen afveegt. Verveeld gaat hij een beetje rondlopen. Ergens in de gang stoot hij een deur open en staat hij tegenover een toiletpot.
Pissen in de plee van Kees, er een dikke gele straal in uitstorten.
Na gedane zaken bladert hij uitgebreid in de verjaardagskalender van de familie. Voorzichtig scheurt hij de maand december weg, maakt een prop en werpt deze in de toiletpot. Het water kolkt en spoelt de komende feestmaand onbarmhartig door.

Er zijn deze avond meer geslaagden te bezoeken. In een collectief overmoedige stemming dweilen de feestgangers naar het volgende adres. Dit ligt een eind van de weg. Achter hoge bomen doemt een statig 18eeeuws herenhuis op. In de voortuin is een Franse tuin aangelegd, met struiken die eruitzien als enorme poedels. Zo verschillend wonen de klasgenoten: de een in een afgetrapt arbeiderskrot, de ander in een villa. Tijdens de schooldagen moet je goed opletten om verschillen te ontdekken in het gedrag van de jonge bewoners.
Willem heeft moeite de bromfiets op een aanvaardbare wijze te parkeren. Eerst blijkt schrikdraad onder stroom te staan en even verderop zakt de tweewieler weg in de modder. Remy ziet dat zijn makker zich begint te ergeren. Hij zoekt mee naar een geschikte plek, maar verder dan een boom waaronder schapenkeutels liggen, komt hij niet.
“Dan zullen ze het weten ook”.
Willem stapt gewoon in de poep en doet geen moeite zijn zolen te controleren voor hij het huis binnengaat. Hij heeft bij Kees al flink ingenomen en speurt meteen rond of er vergelijkbare versnaperingen zijn.

In de havezate van Sybren golven de gebruikelijke felicitaties en het feestgedruis. De radio staat veel te hard en zendt bovendien hopeloze Hollandse muziek uit. Het klinkt bepaald misplaatst in een ruimte met bewerkte plafonds, luchters en geboende notenhouten kasten.
Er verschijnt koffie met een gebakje. De ploeg zet zich neer. Voor de meesten is geen plek en zij gaan op de vloer zitten.
“Even zingen?”
Onmiddellijk klonk het Lang zal hij leven, gevolgd door Hij leve hoog, ja hoog.
Remy doet halfbakken mee en voelt zich gegeneerd. Zoveel uitbundigheid is hem vreemd en samen zingen kent hij als ergernis nummer 1 van de kerk. Nu ja, als nummer 2. Op 1 staat het feit dat je erheen moet.  

De ouders van Sybren overhandigen hun zoon een klein cadeautje. Uit het pakpapier komt een doosje tevoorschijn met het schaalmodel van een zeilboot. Remy wisselt een blik met Willem. Hij begrijpt de bedoeling niet.
“Ik krijg een zeilboot! Ik krijg een zeilboot!”
Klasgenoten drommen aanstonds om Sybren om de miniatuur te bekijken. Remy blijft op afstand. Hij ervaart jaloezie, maar probeert dit gevoel meteen de kop in te drukken.
Een zeilboot. Ik heb liever een motorboot. Ik kan niet eens zwemmen.
Wat de anderen hebben gekregen of nog zullen krijgen? Remy probeert zich te onttrekken aan antwoord door wat rond te lopen, maar hij is kansloos. Dat krijg je ervan wanneer je de beste resultaten van de dag hebt behaald.
Niets natuurlijk. Het is maar een mulodiploma. Wat zou ik moeten krijgen?
Hij wil zijn schouders al ophalen als zijn blik door het venster op de brommer van Willem valt.
“Ik krijg bromfietsles”.
De meute ligt plat. Bromfietsles! Voor zoiets als het leren scheuren op een brommer bestaat immers helemaal geen opleiding of zelfs maar instructie. Je stapt gewoon op zo’n ding, gaat twee keer onderuit en dan krijg je het voertuig onderhand wel onder controle.
Remy heft zijn armen, trekt een grijnsgezicht en begeeft zich naar de hal. Naast een paar kale klompen staat een emmer gedroogde schillen.
Een zeilboot. Zijn ouders willen indruk maken. Daarom geven ze het cadeau waar de hele klas bij is.
In de keuken vindt hij een schaal zoutjes. Hij stopt zijn mond vol, maar het valt niet mee de droge boel weg te kauwen. Om te drinken steekt hij zijn hoofd onder de kraan.
“Wat een pestboel hier. Rijke stinkerds”.
Dit moet Willem zijn. Hij heeft Paulus meegebracht. Samen inspecteren ze ongegeneerd de keukenkast.
“Geen bier, geen borrel en geen wijn”.
Paulus kent het liedje dat ooit vaak op de radio werd gedraaid.  De lompe loser neemt een pijpenhouder van de vensterbank. Het voorwerp is van donker hout en heeft de vorm van een uitgehold negerhoofd.
“Het zal je buurman wezen”.
De kop grijnst eerder vriendelijk dan venijnig.
Na de koffie komt er wat sterkers op tafel. Ineens staat de tafel in de woonkamer vol met flessen, glazen en knabbelproducten. Vooral een schaaltje gevulde chocoladekersen in cellofaan trekt Remy’s aandacht. Waar de anderen op zoutjes en chips vallen, grabbelt hij wel 4 bonbons naar zich toe.
Ik neem ze mee naar huis, dan proeven Vader en De Baron een keer wat echt lekker is.

Later op de avond zal de ploeg klasgenoten bij Remy langskomen. Het vooruitzicht jaagt hem vrees aan, of het zal neerkomen op een vervelend voorgevoel.
Waarmee komt Moeder straks aanzetten?
Remy heeft er weinig vertrouwen in. Hij wandelt weg met de ingepakte chocolaatjes, steekt ze in de binnenzak van zijn zomerjas en hoopt er het beste van. Hoogste tijd voor een dunne sigaar! Thuis heeft hij al eens aan een sigaar van Vader gesnuffeld, maar tot roken is het niet gekomen.
Te midden van anderen bestudeert hij zijn donkere spiegelbeeld in de glazen deur welke naar de hal leidt.
Niet slecht, zo met die sigaar tussen mijn lippen.
Zijn ogen zoeken Hannelore. Ze staat te praten met vriendinnen van het moment.
Vanavond heeft Hannelore vooral afgunstige klasgenoten. Zij heeft tot dusverre de beste cijfers onder de meiden behaald.
Eens kijken of er nog gezoend gaat worden. Iets meebrengen?
De sigaar bevalt hem allerminst. Hij steekt de bruine tabaksstaaf zonder pardon in een achtergelaten glas cola.
Hannelore dus. Na vanavond zie ik haar misschien nooit meer.
Zijn blikken dwalen andermaal over de tafel met foerage. Zoveel lekkers bij elkaar heeft hij zelden gezien. Een jong meisje, waarschijnlijk een zus van Sybren, ziet hem kijken.
“Moet jij nog examen doen?”
Remy voelt zich een beetje betrapt. Houdt de kleine meid hem al langer in de gaten?
“Ja, maar ik ga niet slagen zoals Sybren. Ik ben slecht in alle vakken. Vraag maar aan je broer”.
Omdat het meisje blijft staan en zich lijkt af te vragen wie ze voor zich heeft, gaat Remy nog even door.
“Zeg eens. Krijg jij ook een cadeautje?”
Van een schaaltje neemt hij een dadel en steekt deze in zijn mond. Hij glimlacht naar het meisje, maar ze kijkt hard terug.
“Niet nodig. Ik heb een paard”.
Kleine verwende snotneus.
Ter plekke laat hij zijn plan varen om chocolade mee naar huis te nemen. Onopvallend diept hij een bonbon op uit zijn binnenzak en loopt naar het groepje rond Hannelore.
“Ogen dicht, mond open!”
Hannelore lijkt verrast. Remy houdt altijd afstand, eigenlijk van iedereen. Terwijl haar aantrekkelijke lippen de beloning incasseren, joelen de vriendinnen dat ze ook willen.
“Natuurlijk. Dat regel ik!”
Dikke pret, wanneer Remy de lekkernijen gewoon uit zijn binnenzak tovert. Het duurt even, maar dan is het hele groepje voorzien. Onwennig glijdt Remy weer buiten hun bereik en knoopt een gesprek aan met de eerste de beste die hij tegenkomt.
Zo mooi is Hannelore niet eens. Ze is maar een gewoon meisje.
Het is een gedachte om zichzelf iets wijs te maken, zijn begeerte naar haar weg te nemen, zelfs om zijn wrok jegens kleine Kees te laten wegvloeien. Het dringt tot hem door dat Hannelore alleen wat aandacht wil. Er kan geen sprake van zijn, dat Kees ooit iets met haar krijgt. Dit alles had hij beter eerder kunnen bedenken. Hannelore duikt naast hem op.
“Je hebt nog wat tegoed van mij, nietwaar?”
Natuurlijk weet Remy meteen waarover dit gaat: ik heb 5 achten gehaald.
“Met vier achten?”
Hij moet wel gek zijn het moment te laten passeren. Hannelore is gewoon leuk en lekker.
“Vier?”
Hannelore wijkt een stukje, net genoeg om te verraden dat ze alleen maar haar belofte wil nakomen. Of misschien ook niet. Ieder interpreteert de werkelijkheid naar de maatstaven die hem bekend zijn en die hun waarde hebben bewezen.
“Het zijn er vijf, maar ik merk dat je geen zin hebt”.
Remy draait zich om met het gevoel dat hij zichzelf een plastic zak over het hoofd trekt.
Het is niets dan de waarheid.

Hij kijkt naar het feestje van zijn klasgenoten. Hoe gemakkelijk in de omgang en ontspannen is iedereen! Hier in deze kamer met Hannelore zoenen zal nauwelijks opvallen of opschudding veroorzaken.
Ik kan het beste doen als Willem: zuipen.
Maar dit doet Remy niet. Een enkel biertje is voor hem meer dan genoeg. Een krachtige elleboogstoot brengt hem terug tot de avond.
“Wat kijk je somber!”
Willem schreeuwt in zijn oor.
“Je lijkt wel ziek. Het zweet staat op je voorhoofd. Drinken we?”
Remy knikt. Bier kan je gewoon uit een krat trekken. De ouders van Sybren kennen de wereld en doen niet kinderachtig.
“Op je toekomst, professor!”
Willem is de scherts uit het verleden nog niet vergeten.
“Op een toekomst zonder Kleine Kees”.
Vanuit ergens in de woonkamer horen ze Paulus roepen dat hij met Hannelore op de foto wil.
“Voor het nageslacht! Voor als er kindertjes komen!”
Remy lacht mee. De situatie is komisch. Maar hij ervaart iets anders dan vreugde.
Ik heb het verpest. Morgen sta ik weer op het land van Vader.

Het is tijd om het adres van een volgende geslaagde op te zoeken. Buiten is het fris, een late avond in mei. Het is nog allesbehalve zomer. Willem spreidt zijn armen en boert hartgrondig, wat niemand hem kwalijk neemt. Hij staat een beetje te wiebelen. Tot twee keer toe probeert hij zijn brommer onder controle te krijgen. Bij de laatste poging duikelt hij er overheen en rolt op zijn rug in de schapenkeutels, tot hilariteit van anderen. Remy kijkt toe en voelt plotseling een arm aan de zijne. Hij kijk opzij en schrikt. Naast hem staat Hannelore. Braafjes leunt zij tegen hem aan. Hij hoeft alleen maar toe te happen.
“Dat was niet zo netjes van je, daarnet”.
Remy zwijgt. Hannelore heeft gewoon gelijk. Hij moet beslist excuses maken.
“Het lijkt me dat je iets hebt goed te maken, toch?”
Met ieder woord zal hij ongemak ervaren. In zijn hart heeft hij al afstand gedaan van de gedachte iets met Hannelore te willen, al is het dan voor deze ene avond. Evenmin is hij gewend om te gaan met genegenheid en spijt. Zonder het te begrijpen of zelfs bewust te weten, staat zijn systeem ingesteld op argwaan, verdediging en hardheid.
“Ja”, dat is wel zo”.
“De beste cijfers van de klas halen en het hele examen zonder zenuwen. Je bent wel een koude kikker hoor”.
Wat is eenvoudiger en meer voor de hand liggend dan Hannelore te omhelzen, haar in zijn armen te nemen en zich te laten gaan? Alles is mogelijk. Als hij maar in beweging komt.
“Luister eens, Hannelore”.
Op het erf wordt de eerste brommer gestart. De meute maakt zich klaar om te vertrekken.
“Toen ik vanavond thuiskwam, hadden mijn ouders hun eten al op. Ze hebben mijn diploma bekeken en daarna ging het gesprek over de veilingprijzen”.
Hij voelt wel dat het gesprek een verkeerde kant uitgaat, maar zet toch door. Het is zo’n moment waarop hij desnoods alles in de vernieling helpt om maar te kunnen zeggen wat hij wil.
Ik kan haar alleen de waarheid zeggen. Liegen doe ik thuis wel.
“Misschien weet je nog dat ik destijds van de hbs kwam. Nou, mijn ouders vinden tot op de dag van vandaag dat ik met een hbs diploma had moeten thuiskomen”.
Of Hannelore luistert, kan hem niet schelen.
Lieve Hannelore. Ga in godsnaam naar iemand anders.
“Als ik vandaag tot professor werd benoemd, dan nog had dit mij nergens gebracht. Mijn ouders zouden hooguit jaloers worden en denken: die snotaap heeft het maar makkelijk”.
Graag wil hij Hannelore alsnog kussen, zijn tong met de hare laten spelen.
Maar Hannelore wordt bang en loopt weg. Ze is een beetje onvast ter been, maar evengoed loopt ze weg van Remy.

Een wolk van lawaai breekt los. Meerdere brommers worden gelijktijdig aangetrapt. Het zijn voornamelijk oude brikken waarvan je de trappers twaalf keer moet rondmalen voor de motor aanslaat. Ze zijn geleend van een broer of buurjongen. De hond van het gezin rent heen en weer en blaft als een bezetene. Remy staat als vastgeschroefd aan zijn plaats. Zweet staat hem klam op de rug. Doodmoe voelt hij zich. Het is, of hij ineens Paulus kan begrijpen. Paulus, de clown die op een in de sloot drijvende deur springt en prompt tot zijn middel in de bagger verdwijnt. Paulus de mafkees, die een stalen bordenwisser door een ruit van het klaslokaal gooit om iets te bewijzen.  
“We vertrekken! We gaan naar het huis van Remy!”
Een andere stem voegt er iets aan toe.
“Als iemand tenminste weet waar het staat”.
Gelach klinkt op. De hele avond wordt er gelachen, maar de ene lach is de andere niet. Misschien is zijn stuurse houding opgemerkt. Of betreft het oud zeer dat slechts onder druk van het examen tijdelijk wegsmelt.
De hoogste cijfers en meteen weer arrogant.  
Maar waarschijnlijk betekent het helemaal niets. Behalve, dat de lachers nooit zijn vrienden waren.
“Remy! Jij moet rijden!”
Het is zelfs Willem duidelijk, dat hij vanavond geen brommer meer kan besturen.
Hij is zat van de drank en kan elk moment opnieuw over zijn vervoermiddel duikelen.

De late avond heeft zich over de weilanden uitgerold en stijgt langzaam naar hogere luchtlagen. Alleen wanneer je kijkt naar het westen waar de zon verdween, zie je dat er een dag is geweest. Boven de sloten drijven mistflarden, dun als ijle stoomwolken. Remy raapt de brommer op, trekt deze naar het rijpad en neemt plaats.
“Heb je wel voldoende les gehad?”
Zijn grapje is nog niet vergeten. Remy lacht met de anderen en trapt de Eysink aan.
Hij wijst welke kant de groep moet gaan. De eersten gaan al de poort uit.
Willem stapt moeizaam achterop. Als een kind kruipt hij tegen de rug van Remy aan.

Bij de eerstvolgende kruising houdt de groep krijgsraad. Enkelen brengen naar voren dat het voor hen tijd wordt naar huis te gaan. Zij hebben de examens nog vóór zich en willen zich geen nachtbraken veroorloven. Remy hoort het aan als raakt het hem helemaal niet. De waarheid is, dat hij liever ziet dat de avond met alle anderen hier ten einde komt.
Geen bier, geen borrel en zeker geen wijn. Moeder heeft een cake gebakken.
De kruising van rechte polderwegen werkt als een psychologische grens. Zo is het geweest gedurende de hele 10 jaar durende schooltijd voor Remy. Je slaat af om een klasgenoot op te halen. Er is geen andere mogelijkheid die naar het adres leidt. Wil je ontkomen aan de pestkoppen uit het veendorp: rijd rechtdoor en je bent ze onmiddellijk kwijt. Nu zij stilstaan, heeft hij moeite de brommer recht te houden. Achter zijn rug zwaait Willem wel erg onbestemd heen en weer.
“Ik moet braken”.
Kinderen en dronken mensen kennen de waarheid. Willem laat zich van de buddyseat zakken en zwabbert naar de kant van de weg. Nog voor hij een geschikte plek heeft gevonden, ontstijgt aan zijn keel een gruwelijk geluid.
Remy geeft de anderen een teken zich niet te laten ophouden en door te rijden, naar welke richting of bestemming dan ook. De groep aarzelt.
“Hoe staat het met het bier bij jullie?”
“Kratten vol. Wij zuipen thuis elk weekeinde en ook als Ajax op tv is”.
Niemand bemerkt zijn sarcasme.
“Hebben jullie een hooiberg?”
Waartoe deze zou moeten dienen is duidelijk genoeg om het lachen weer te doen opleven. Remy geeft geen antwoord. Gerben weet waar Remy woont en kan de weg wijzen. Met hem heeft Remy de hele avond geen woord gewisseld. Het is er eenvoudig niet van gekomen. Koplampen zwenken. Glashendels worden opgedraaid. Je kan hier niet eeuwig blijven staan.

Onafwendbaar als de nevel boven het land dringt zich aan Remy de film op van zijn resterende klasgenoten die de dijkhelling van zijn ouderlijk huis afdalen.
Ze drommen de keuken binnen, zonder enige notie waar ze terecht zijn gekomen. Moeder kijkt toe hoe er een berg jassen ontstaat, maar zegt er niets van. Ze is zelfs blij, want hoe vaak is ze in haar leven gefeliciteerd, al is het wegens een van haar kinderen?   
Zonder mededogen kijkt hij hoe Willem staat te braken en te balken. Als een ziek dier heeft zijn klasgenoot een hek gevonden om over te hangen. Wat kan je doen dan wachten? Remy zet de brommer af, maar hierdoor valt meteen het licht van de koplamp weg. Dus trapt hij de motor maar weer aan. Nieuwe beelden dienen zich aan. Zo kan de toekomst ervaren worden, nog voor ze bestaat.
Na een half uur begint Vader te gapen. Hij is moe van het werk en wil naar bed. Moeder begrijpt niet waar ik blijf en voelt zich alsnog beledigd. Zij bergt de pakken druivensap alvast weg. Alcohol is er niet. Het roken van sigaretten wordt afkeurend gedoogd. Morgen worden de ramen demonstratief opengezet. Godverdomme.
Willem is klaar met braken, maar moet nog plassen. Remy draait de koplamp een stukje weg. Je wilt niet kijken hoe je maat staat te pissen. Hij voelt de nachtelijke nevel op zijn huid.
Het zal morgenochtend koud zijn op het land.
Eindelijk kunnen ze verder. Aan Remy’s voorstel, Willem naar huis te brengen, heeft zijn klasgenoot geen boodschap. Voorwaarts moet het, naar het huis aan de dijk, naar de bodem van de beker!

Print Friendly, PDF & Email

Reacties zijn gesloten.