HOOFDSTUK X
DE UIL
Heel vroeg in de morgen dringen doffe, langdurig aanhoudende geluiden door tot zijn oren die verborgen liggen tussen hoofdkussen en matras. Het lawaai houdt het midden tussen het grommen van een hond en het rommelen van de maag, maar de geluiden kunnen ook diep uit de aarde komen.
Langzaam drijft Remy naar de oppervlakte van het bewustzijn. De omgeving krijgt vorm en de voorwerpen hernemen hun hun oude betekenis. Tegelijk is het of hij juist weer afzinkt in de diepte. Herkenning van het geluid is hiervan de oorzaak. Het voelt of een oude vriend voor de deur staat.
Onweer. Er komt onweer aan.
Eenmaal in werking gesteld, is het brein een razende machine, een tornado die zichzelf in stand houdt.
Het is lang geleden dat ik in een atlas heb gekeken. Waarom ben ik opgehouden dingen te doen die ik leuk vind?
Zo gaat het wanneer men een moment van wijsheid ervaart. Allerhande gedachten aan eerder welbehagen dienen zich aan. Altijd zijn het kleine dingen: iets lekkers op de eettafel, een gedeeld gevoel, een grapje in de krant. Het zijn de dingen die ertoe doen.
Hij trekt zijn arm onder de deken weg en tuurt op de wijzerplaat van zijn horloge. Groene punten markeren de uren en beide wijzers zijn van deze lichtgevende kleur. Het is kwart voor vijf in de ochtend.
Andermaal sluit hij de ogen. Onweer mag anderen verontrusten of vrees aanjagen, bij Remy heeft het juist een kalmerend effect. Zijn ogen kijken naar binnen, maar zijn oren spitsen zich om niets van de voorstelling te missen.
Niemand kan het tegenhouden. Alles wordt overhoopgegooid.
Een langgerekte, bijna luie onweersdreun vult de polder. De dijken keren het geluid goedmoedig. Vanonder zijn dekens luistert Remy aandachtig. Het geluid komt hem voor als de doorgaans geduldige stem van Vader. Het moet een vroeg ingeplant gevoel zijn, misschien uit de tijd dat Remy nog nauwelijks kon praten en hij de betekenis van woorden filterde op basis van klank.
Door zijn oogharen kijkt hij achterlangs het gordijn naar buiten. Vroeg ochtendlicht maakt de wereld onbestemd en grauw. Het is nauwelijks een tijdstip voor onweer.
Wanneer er atoombommen vallen, ontstaat er een soort van winter. De hemel wordt dof van het stof. De zon kan er nauwelijks doorheen komen. Zelfs in juli kunnen we alle dagen schaatsen.
Een tamelijk felle lichtflits doet hem zijn gezicht afwenden. De erop volgende stilte lijkt door het uitblijven van geluid intenser dan tevoren. Remy begint dadelijk seconden te tellen. Bij tien houdt hij op en wacht tot de donder zich laat horen.
Meer dan vijftien seconden. Minstens vijf kilometer afstand.
De conclusie voelt aan als een teleurstelling, getemperd door het langdurig aanhouden van het geluid. Het klinkt alsof iemand de grote schuifdeur van de schuur voorzichtig dicht trekt. Nu geen acute aandacht nodig is, komt een nieuwe stroom gedachten en beelden in zijn hoofd op gang. Het is, alsof zijn brein alles naloopt en controleert.
Stel je voor dat de schuur afbrandt!
Voor Remy is de schuur zijn tweede thuis. Het goed geïsoleerde gebouw biedt een geheimzinnige rust. Het is een ruimte voor de ziel van dode mensen. Remy weet wel dat dit door anderen absurd wordt gevonden, reden om dergelijke gedachten voor zich te houden. Toch denkt hij soms dat mensen die ooit op deze plek woonden, terugkeren omdat ze niet anders kunnen. Tegelijk is er de notie, dat niemand iets bijzonders ziet in een grote stoffige schuur met landbouwwerktuigen, gestorte aardappelen en de geur van dieselolie.
Ik ben de rentmeester van de doden.
Hij krabt aan zijn gezicht en snuffelt aan het lederen bandje van zijn horloge. Dit ruikt naar zweet en azijn: vies en tegelijk vertrouwd. Het doet hem ook denken aan pijn, maar verder dan deze vaststelling geraakt hij niet. Wie immers kan pijn beschrijven?
Hij zucht diep, houdt een halve minuut zijn adem in en hapt vervolgens naar lucht.
Een flard van de droom dringt door tot zijn bewustzijn. Hierin probeert hij te vluchten voor Vader, die hem zoekt. Omdat je in een open landschap heel snel gezien wordt, laat Remy zich in een diepe sloot zakken en verbergt zich in de betonnen waterdoorlaat onder een weg.
Nieuw gerommel weerklinkt. Het lijkt of het onweer nog overlegt, wat te doen. Remy denkt eraan zijn transistorradio te zoeken en even te luisteren, maar zin om overmatig te bewegen heeft hij niet. Hij krabt aan zijn ballen en brengt zijn hand naar zijn neus om te ruiken.
Anders dan de plek van mijn horloge. Dit ruikt naar een overrijpe peer.
Een bliksemflits zet de kamer in een koud licht. Een fractie van een seconde is het heel donker en meteen weerlicht het opnieuw. Twee stevige donderslagen volgen elkaar op. Tentakels van geluid grijpen om zich heen. Remy voelt het huis resoneren. Toch blijft hij liggen. Hij doet zelfs geen moeite zijn ene oog te openen. Vrede doortrekt zijn lichaam. Het is zo’n moment waarop voor een mens de dood er niet op aan komt.
De bui schampt de polder. Er zijn genoeg bliksems om een grote stad mee te verlichten, maar het geluid raakt snel uitgeput. Remy draait zich om, trekt zijn voeten op en peutert met gesloten ogen aan zijn neus. Het valt hem in dat het gezin in eerdere dagen uit bed werd gehaald en dat nu iedereen blijft liggen. Nergens in huis wordt zelfs maar even een lamp aangeschakeld. Remy overweegt zijn kamer te verlaten om te gaan plassen, maar daar blijft het bij. Zijn gedachten blijven hangen bij vroegere tijden. Wat is er zoal veranderd?
Voorheen werd de voortuin onderhouden en stonden er bloemen in.
Dit klopt. Jarenlang werden in het voorjaar geregeld verse viooltjes ingekocht. Ze werden gebracht door een rare kerel die in zichzelf praat en fietst alsof hij uit losse onderdelen bestaat. Hij is grondwerker en woont een kilometer verderop bij zijn moeder, een oude heks die zijn loon afpakt.
De tuinbank is onderhand verrot.
Ook helemaal waar. Pa Reindert heeft ooit een houten zitbank gemaakt. Zelden nam iemand erop plaats. De verf is gaan bladderen en tegen de poten groeit mos. De bank staat er nog wel. In zijn hoofd maakt Remy een rondgang over het erf. Struiken worden niet gesnoeid, gras een paar maal per jaar machinaal gemaaid in plaats van over een hele zomer opgegeten door een geit aan een dunne ketting.
Remy bespeurt een soort verlatenheid door dit te denken. Er verdwijnen dingen die hij mooi heeft gevonden. Wat erbij komt, is lelijk en van een andere orde. Zo zijn verderop enorme masten gebouwd voor het transport van krachtstroom. Door hun omvang lijken ze de polder kleiner te maken.
Waar zijn de bomen van de buren?
Ongemerkt is hij van eigen erf afgedwaald. Bij de buren stonden ooit hoge bomen. Op een dag zijn ze ingekort tot waardeloze stompen. Het hout is verdwenen.
Er zat een koppel ransuilen.
Hier moet hij zichzelf corrigeren. De uilen zaten niet in de hoge bomen, maar in knotwilgen langszij de boomgaard van de buren. Van de drie knoesten staat er nog een enkele.
Het geheugen lijkt een geweldig archief, maar wordt overschat. In de loop der tijd verandert alles en verandert het in een bron van twijfel en fantasie.
De uilen zijn uitgeroeid door de roomse buurjongens. Ze haalden het nest leeg om de eieren uit te blazen. Welke idioot blaast eieren uit?
Of zij dit echt hebben gedaan, of dat hij op een dag geen eieren meer in het nest aantrof?
Intussen blijft regen uit. Het onweer is van korte duur en sterft weg. Remy staat op en posteert zich besluiteloos voor het raam.
Donar was ooit de god van de donder. Hij zat te paard en sloeg met een hamer naar wie hem dwarszat. Een Germaanse God vrezen is minder gek dan tot Jezus Christus bidden.
Het kleine venster aan de voorzijde van de schuur is verlicht. Vader moet al aan het werk zijn. Remy heeft hem niet de trap horen afgaan. Hij kijkt over de weilanden en fixeert zijn blik op het punt waar rijen bomen van twee wegen elkaar kruisen.
Linksaf of rechtsaf. Op ieder kruispunt kan je een beslissing nemen.
Zonder het uitzicht los te laten, pakt hij zijn transistorradio, drukt een plastic knop in en draait voorzichtig aan de geluidschijf. Er is een nieuwsuitzending aan de gang, maar hier zoekt hij ook niet naar. Het boeit hem meer, dat het kleine apparaat af en toe knettert.
Het onweer is al weg, maar de radio heeft een geheugen.
Nu hij weet dat Vader aan het werk is en derhalve niet meer in bed ligt, durft hij alsnog de trap af te dalen om te plassen. Meteen keert hij terug naar zijn kamer. Er schiet hem iets te binnen.
Er wordt vandaag op tv geschaatst!
Het gaat om de Europese kampioenschappen hardrijden op de schaats. Ergens in het hoge noorden van Europa moet de eer van Nederland verdedigd worden. Zo zei een commentator het de vorige keer. Remy kan wel schaatsen, maar niet heel goed. Bovendien stammen zijn ijzers uit de tijd van de Vikingen. Gedurende deze winter heeft het nauwelijks gevroren. Dit brengt hem op een idee.
Hij kromt zijn lichaam in de starthouding. Na een denkbeeldig schot gaat hij er als een haas vandoor, achterna gezeten door een Noor die al twee afstanden heeft gewonnen. Remy beweegt zijn benen woest heen en weer zonder van zijn plaats te komen.
“Hee, hou-es op met dat gesodemieter!”
De stem van Moeder zal uit de keuken komen. Ergens in het benedenhuis gaat tenminste een deur open.
“De borden staan verdorie op de tafel te dansen! Wat voer je daarboven eigenlijk uit?”
Remy komt abrupt tot stilstand, denkt een ogenblik na en schreeuwt terug.
“Niks! Even een auto inparkeren!”
Hij gaat rechtop staan en kijkt weer naar buiten. Opnieuw gaat zijn blik over de weilanden, de sloten, de kleurloze lucht. Het ontgaat hem niet dat de verlichting achter het ruitje van de schuur is gedoofd. Vader komt binnen voor het ontbijt.
In de woonkamer is het rustig. Weliswaar kabbelt uit de radio een praatprogramma, maar op een afstand van meer dan twee meter zijn de woorden nauwelijks te verstaan. De elektrische klok maalt de minuten weg. Een kleine vlek op het behang handhaaft zich roerloos. Misschien is het een onbeduidende mot, maar het kan ook een echte vlek zijn of een schaduw. Kort na het ontbijt begint het te motregenen. Het grote voorraam verandert langzaamaan in matglas.
“We moesten een elektrische ruitenwisser op dat raam hebben”.
Remy spreekt tegen Moeder. Zij zit op haar vaste plek aan de tafel.
“Dan kunnen we blijven zien wat erbuiten gebeurt”.
Moeder kijkt niet eens op, maar Henny geeft wel antwoord.
“Buiten gebeurt helemaal niets”.
Vader laat zich niet horen. Hij eet langzaam. Of dit altijd zo is geweest, kan Remy niet nagaan. In Remy’s geboortejaar liet Vader de resten van zijn natuurlijke gebit trekken. Twee kaakdelen van kunsttanden op een plastic frame vervingen de rotte kiezen en de pijn. Eten gaat Vader redelijk af, maar het neemt tijd.
Moeder is klaar en tovert een opschrijfboekje tevoorschijn. Ze richt zich tot Remy.
“Jij mag vanmiddag boodschappen doen”.
“Dat zal niet gaan. Ik heb een afspraak”.
Ergens voelt hij het probleem al aankomen.
“Jij een afspraak? Wie komt er dan?”
“Hier komt niemand. Ik ga naar Jan. Er is schaatsen op de teevee”.
Zijn zelfvertrouwen raakt snel onder druk.
Daar heeft zij natuurlijk geen boodschap aan.
Omdat er toch onenigheid in de lucht hangt, begint Remy maar zelf.
“Wanneer we hier tv hadden, behoefde ik de deur niet uit.”
Een doordachte opmerking, bedoeld om steun van Vader te verwerven. Vader zou ook graag tv hebben, want Nederlandse voetbalclubs doen het tegenwoordig in Europa heel aardig. Nu gaat hij geregeld naar zijn broer, naar opa of naar zijn werkman om een wedstrijd te zien. Liever zat hij thuis voor de buis.
Moeder legt nu toch even haar balpen neer. Ze strijkt met haar linkerhand over haar rechterarm die kennelijk weer eens pijn doet.
“Toch niet bij die boerenezel? Hem zie je toch nooit meer?”
Remy bijt op z’n lip. Nee, Jan is stilzwijgend afgeschaft na de zoveelste woordenwisseling rond Pieter. Bovendien zit Jan op een andere school, of helemaal niet meer op school, dat is ook mogelijk. Een prima idee borrelt desondanks in hem op.
“Nee, het is een andere Jan en hij woont in Grootschermer”.
Jan Maat. Klasgenoot sinds Remy’s terugval naar de mulo. Jan is een kalme jongen en deed nooit mee aan de pesterij tegen Remy, de “gesjeesde professor”. Ook deze Jan komt van een boerderij met koeien en varkens. Remy is er nooit geweest en hierin zal vandaag niets veranderen, want deze Jan weet niets van een voorgenomen bezoek. Remy heeft toevlucht genomen tot een leugen tegen Moeder omdat hij haar buiten zijn wereld wil houden.
“Dan kom je toch door het veendorp?” Dit is het dorp van de boodschappen.
Stommeling die ik ben. Je kan wel zien dat het nog vroeg op de dag is.
“Nee hoor, ik rijd andersom, via de molens. Dat is korter”.
Moeder weet dat ze beetheeft.
“Dan rijd je maar een stukje om”.
Remy van zijn kant leert gaandeweg ook vlug te denken. Er schiet hem iets te binnen dat nuttig kan zijn.
“Het schaatsen duurt de hele middag. Als ik daarna nog boodschappen moet doen, zijn de winkels dicht”.
“Dan doe je eerst boodschappen en gaat daarna kijken”.
“Nee, want alles wat ik haal, staat dan de hele middag in de tas. Bij Jan hebben ze een hond die de etenswaren zal ruiken”.
“Waar je toch altijd weer de onzin vandaan haalt. Je probeert er alleen maar onderuit te komen”.
Drift komt bij Remy op.
Altijd hetzelfde gesodemieter op zaterdag. Jezus Christus.
“Misschien ga ik dan maar helemaal niet. Ik bedenk me gewoon en lees maandag in de krant hoe het schaatsen is afgelopen. Boodschappen blijven maar in de winkel liggen”.
“Je bedenken? Dat recht heb ik alleen”.
Remy beweegt zijn benen op en neer. Hoe langer je staat, hoe zwaarder je benen aanvoelen.
“En Henny dan?”
“Henny is een beetje ziek”.
Moeder begint de lege borden te verzamelen en werpt een blik op het raam waartegen nu ook hagelstenen tikten.
“Alweer? Wat mankeert haar?”
“Dat gaat jou niets aan”.
“Wel als het besmettelijk is”.
Remy wisselt een blik met Vader, die het twistgesprek onbewogen aanhoort.
“Ik voel me ineens ook minder lekker. Misschien is het wel griep”.
Hij begrijpt dat het pleit verloren is maar wil het gezichtsverlies beperken.
“Hier is je lijstje. Ik geef je maar liefst vijftien gulden mee, dus let goed op met het wisselgeld”.
“Dus weer geen schaatsen. Geen tv in huis en de halve middag boodschappen doen”.
Hij bijt het Moeder toe. Vader lijkt te overwegen in te grijpen, maar zwijgt alsnog.
In zijn kamer is het doodstil. Remy vraagt zich af of hij meteen boodschappen zal doen. Er is voldoende tijd voor het schaatsen begint.
Als ik meteen ga, word ik drijfnat. Als ik lang wacht, kan ik het schaatsen niet zien.
In drift besluit hij maar meteen te gaan. Hij vliegt de trap af, doorkruist de keuken en trekt in de bijkeuken zijn gele regenpak aan. Om dit meteen weer uit te trekken.
Ze zal weten dat ik helemaal zeiknat ben geworden. Ze mag mijn kleren te drogen hangen. Krijg de tering!
Terug in de woonkamer zit Moeder nog altijd op haar stoel. Voor zich heeft ze een kruiswoordraadsel. Vader is vertrokken.
“Een ander woord voor boodschappenjongen. Vier letters!”
Remy is woedend.
“Wat zeg je daar. Dat staat hier niet”.
“Het staat er wel, maar u ziet het niet. Het woord is REMY, vier letters”.
Moeder wil verder zaniken en zagen, maar Remy onderbreekt haar brutaal.
“Het boodschappenbriefje en het geld!”
“Luister eens snotneus, commandeer je hond en blaf zelf”.
“Waf! Waf! En nu het briefje!”
“Het regent. Je kan beter wachten”.
“Dat het regent, zie ik ook wel. Wat kan u dat schelen? U zit lekker binnen”.
Waar Vader weg is, durft hij het beter op herrie te laten aankomen.
“Dan moeten je kleren weer drogen. Ik blijf aan de gang”.
“Ja, dat is wel een hele grote klus: een jas en een broek ophangen en de deur dichttrekken”.
Moeder lijkt in te zien dat ze op deze manier haar eigen glazen ingooit.
“Trek op z’n minst je regenpak aan”.
“Ik denk er niet over. Het briefje!”
Als een bezetene fietst hij naar het veendorp. Met lichte tegenwind en regen is hij binnen drie boerderijen drijfnat. Dit voedt zijn woede alleen maar.
Ze konden net zo goed even met de auto gaan. Boodschappen voor de hele week inslaan. Maar nee hoor. Remy is weer aan de beurt!
Wegens het vroege uur is hij in elke winkel meteen aan de beurt.
“Wat ben je nat, jongen! Moet je per se de deur uit van je moeder?”
De vrouw van de groenteboer pakt de andijvie in een dikke krant.
“Ja, Moeder komt uit een familie van slavendrijvers”.
De vrouw lacht, geeft geen antwoord maar hij krijgt wel een banaan.
“Hier, voor jou. Pas maar op dat je niet ziek wordt”.
Zonder snelheid te minderen, zet hij zijn tocht voort: sigaren, yoghurt, roggenbrood. De weg terug over de dijk gaat sneller dan de heenweg. Hij heeft de wind in de rug. Eenmaal thuis, zet hij de tas met boodschappen met een slag op de keukentafel. Direct hierna stuift hij de trap op om zich om te kleden. Moeder komt hem niet opzoeken, zelfs niet in de keuken. In de woonkamer is het lekker warm en misschien is er een aardig radioprogramma. Remy luistert scherp wanneer hij, voorzien van droge kleren, de trap afdaalt, maar vanuit de woonkamer hoort hij niets.
Het plan om naar Jan Scheltinga te gaan, de Jan van de onenigheid, blijft wat hem betreft gewoon van kracht. En hiertoe zal hij zijn regenpak wel aantrekken. Een somber gevoel overmeestert hem wanneer hij denkt aan schaatswedstrijden.
Is het wel een goed idee om zomaar bij Jan op de stoep te staan?
Aankondiging van bezoek lijkt raadzaam. Bovendien loopt daar een herdershond op het erf. Remy gaat naar de hal en neemt de telefoon op. Het is een zwaar en zwart toestel, een vierkante bak met een kiesschijf. Remy draait een aantal cijfers. De weerstand van de schijf is verrassend sterk en lijkt hem te willen weerhouden.
“Ja. Met Remy. Is Jan thuis?”
De deur van de woonkamer gaat open. Je hoeft geen helderziende te zijn om te weten wie daar opduikt.
“Wat doe je daar?”
Remy negeert de vraag maar voelt wel de druk.
“Tijd geleden, wat je zegt. Ja, schaatsen. Hm”.
“Wie is dat? Je bent toch niet aan het bellen?”
Remy maakt gebaren. Deze zijn bedoeld om Moeder te laten zwijgen. Demonstratief steekt hij een vinger in zijn linkeroor om aan te geven dat zij hem hindert.
“Precies. Is goed.”
Hij legt neer en draait zich om.
“Jan belde mij. Heeft u de telefoon niet gehoord?”
Moeder aarzelt. Ze weet niet wat ervan te denken.
“De boodschappen staan op de keukentafel. De portemonnee zit er ook in. Mijn natte kleren liggen boven bij het wasgoed”.
Zo, daar kan Moeder het wel even mee doen. Vader erbij halen, zal ze uit haar hoofd laten. Dan komt de discussie over de aanschaf van een tv-toestel immers weer bovendrijven.
Vader heeft vroeger geschaatst op de Jaap Edenbaan in Amsterdam. Misschien gaat hij zelf vanmiddag tv kijken bij De Baron.
Voortgedreven door sterke wind en de vrees door een volgende bui te worden achterhaald, snelt Remy over de dijk. Het regenpak heeft hij deze keer wel bij zich, maar aantrekken lijkt hem alsnog overbodig. De hemel is lichter dan eerder op de dag. Hier en daar snijdt hij een bocht af om een paar meter te winnen. Omdat hij heeft gelogen over welke Jan hij bezoekt, heeft hij zich een flinke omweg op de hals gehaald. Zo bereikt hij voor de tweede maal de brug naar het veendorp. Met een achtergehouden gulden van de eerdere boodschappen, rijdt hij naar de winkel van de kruidenier, smijt zijn fiets tegen de gevel en springt naar binnen als zit een pak wolven hem op de hielen. In de winkel bevindt zich niemand. Het is etenstijd en mogelijk heeft de kruidenier verzuimd de winkeldeur vast te draaien. Binnen ruikt het naar gebakken aardappels. Remy heeft nauwelijks iets gegeten. Hij laat zijn blik over het assortiment gaan. Tegenwoordig staan producten meer dan vroeger binnen handbereik van de klant. Hij spant zich in om zijn snelle ademhaling onder controle te krijgen. Potten, doosjes, vierkante blikken met een rond gat in het deksel alsof het patrijspoorten zijn, staren hem aan. Aan een rek hangen zelfs ansichtkaarten die tot voor kort alleen bij de boekhandel te koop waren. De toonbank biedt zicht op een doos chocoladerepen en rollen drop.
Hij voelt weer die een speciale spanning in zich opkomen, de onmiskenbare aandrang tot diefstal. In een fractie van tijd brengt hij als het ware de hele winkel in kaart. Zelfs registreert hij de situatie op straat. Hij grist een dikke reep Verkade naar zich toe en laat ze in zijn jaszak verdwijnen.
Nu nonchalant rondkijken.
Rustig, bijna gelaten, wacht hij de komst van de winkelier af.
“Twee pakken lucifers, alstublieft. Die met plaatjes van filmsterren”.
De winkelier glimlacht. Hij zal weten dat Remy de plaatjes verzamelt. Dat andere jongens van zijn leeftijd al achter echte meiden aanzitten, is hem minder bekend of hij houdt deze wijsheid voor zich.
“Anders nog?”
Remy betaalt en vertrekt. De winkel mag gemoderniseerd zijn, de deurbel is nog van lang geleden.
De straat glimt in plotseling zonlicht. Als bij toverslag komen mensen uit hun huizen om boodschappen te doen of elkaar op te zoeken. Wat mensen in een dorp zoal uitvoeren, is een vraag waarover Remy weinig heeft nagedacht.
Naar de kapper, bloemen kopen, praten met de buren, bootje opknappen, samen naar het schaatsen kijken.
Hij doorkruist de gekromde straat en passeert de lange rij oude en veelvormige gevels waarachter generaties de boel hebben verwaarloosd. Zeker in vergelijking met het dorp van zijn school, is het veendorp vervallen en in slechte staat. Toch draagt juist dit ertoe bij dat hij dit hem meer boeit dan het starre kruispunt in de polderwaar zijn school staat.
Hier woont De Baron. Het is een dorp met oude geheimen. Hier ben ik geboren.
Weliswaar is er ook wat nieuwbouw. De weg erheen voert over een moderne betonnen brug. Reindert voelt geen enkele behoefte er eens te kijken.
Nieuwe huizen zijn saai en overal hetzelfde. De ouders van Gerben wonen in zo’n huis. Politieagenten wonen overal in saaie huizen. Zo gaan ze zich niet aan een omgeving hechten en kunnen na een paar jaar probleemloos weer ergens anders ingezet worden.
Bij een winkelpand met hoge frontramen brengt hij zijn fiets tot stilstand. Zonder echt af te stappen, leunend met een knie tegen de vensterbank en kijkt de etalage in.
OPHEFFINGSUITVERKOOP
Het is met de hand geschreven in witte kalk. Meteen voelt Remy spijt van zijn luciferaankoop.
Ik had die gulden beter hier kunnen besteden.
Hij is al eens in de winkel geweest. Schoolschriften en balpennen worden er verkocht, kaftpapier en opbergmappen. Ook is er een kleine bibliotheek, waar je tegen een geringe vergoeding een boek kan lenen. Lid is hij nooit geworden. Hij kent zelfs niemand die lid is van een bibliotheek. In het dorp van zijn school is niets van dien aard. Aanvechting hier iets te stelen, ontbreekt merkwaardigerwijs.
De winkel wordt kennelijk opgeruimd. Stapels boeken liggen in de etalage. Er brandt spaarzaam licht. Een vrouw loopt rond met een kartonnen doos. Ze lijkt niet goed te weten waar deze neer te zetten. Remy volgt haar bewegingen, maar stopt hiermee als hij merkt dat de vrouw hem ziet en onhandig naar hem zwaait. Een beetje gegeneerd wendt hij zijn blik af.
Het wordt tijd om te gaan.
Op het erf van de boerderij naast het klooster treft hij Jan. Zijn voormalige klasgenoot draagt een buitengewoon smerige overall. Aan zijn hand voert hij een onwillig lichtbruin paard mee.
“Hoi”.
“Hoi”.
Het klinkt naar herkenning, maar niet veel meer dan dat. Jan klakt met zijn tong naar het paard, dat inderdaad de oren opsteekt. Terwijl Remy toekijkt, laat Jan het dier rondjes lopen, linksom en rechtsom en dit meerdere keren achtereen. Zelf loopt hij in tegengestelde richting en spreekt het paard toe met korte bevelen.
“Links, stop, keer, rechts, stop”.
Remy begint al spijt van zijn komst te krijgen, wanneer het dier alsnog in een schuur wordt geleid. Uit kennelijk ongenoegen geeft het een fikse trap tegen een houten wand.
“Zullen we naar het schaatsen kijken?”
Zijn eigen woorden klinken Remy in de oren als bedelarij. Hij had de wedstrijd beter via de radio in zijn kamer kunnen volgen. Paarden kunnen hem gestolen worden.
“Ja, dat is goed”.
Uit het antwoord valt niet op te maken of Jan wel zin heeft.
Samen lopen ze een stukje door de vervallen boomgaard, langs schuren en opstallen, een mestvaalt waaruit stoom opwelt, terzijde gereden werktuigen, een stapel half verbrande balken en rijsporen met regenwater of koeienpis. Een bijzonder aantrekkelijk erf is het niet.
“Europees of Wereldkampioenschap?”
Jan weet van toeten noch blazen.
Via de stal betreden ze de keuken, waar Jans moeder bezig is met het leeghalen van de provisiekast. De hele tafel staat vol potten, bussen, zakjes en dozen.
“Muizen!”,
Ze zegt het op luide hoge toon.
“Kriebel, krabbel, muisje, overal keutels in de kast”.
Zonder te reageren, loopt Jan door naar de woonkamer. Hier is waarschijnlijk al weken niemand geweest. Het is er kil en het interieur van lompe fauteuils, zware vloerbedekking en een amateuristisch schilderij ademt een moedeloze sfeer. Het ruikt naar mottenballen en as.
“Nog steeds geen tv thuis?”
Jan plaatst de opmerking terloops. Hij wil niet de spot drijven, maar kan zich geen voorstelling maken van een leven zonder televisietoestel. Het apparaat dat met een harde klik aan gaat, is groter dan Remy ooit ergens heeft gezien. Hij onderkent dat hij op het punt staat te gaan liegen. Dit risico wil hij niet nemen. Hij knikt vaag en heeft een hekel aan zichzelf.
“We hebben een uur. Om drie uur moet ik weg om te melken, maar tot die tijd kunnen we lekker hier zitten”.
Jan laat zich demonstratief achterovervallen in een groot pluchen fauteuil dat hier al een halve eeuw zal staan. Remy treuzelt zijn voorbeeld te volgen, al is dit op een meer bescheiden stoel. Hij ziet het beeldscherm van de teevee oplichten. Het toont een testbeeld dat een beetje trilt. Jan knikt met een misprijzend gezicht.
“Het is de antenne. Niemand wil naar boven om dat ding te verzetten”.
Zijn vinger wijst omhoog, naar het enorme puntdak boven hun hoofden.
Nogal ruw wordt de kamerdeur opengestoten. Jans moeder is voorzien van een potje thee en chocolaatjes.
“Overal van die kleine keuteltjes. Muizen in huis, dat is me wat”.
Jan werpt een blik naar zijn moeder als een directeur naar de laagste bediende.
“Geef even die krant en een balpen”.
Remy ziet water branden. Wat een toon slaat Jan daar tegen zijn moeder aan! Hij schiet in de lach, maar pretendeert handig dat dit om iets anders is.
“Je zegt dat niemand het dak op wil. Dat kan ik me voorstellen, met zo’n hoge boerderij”.
“Valt mee. De antenne zit onder de pannen. Je moet eigenlijk kijkgeld betalen en daar kunnen we niet aan beginnen”.
Onder de pannen, op zolder, dat zou bij ons ook kunnen.
Jan is nog niet klaar met zijn toelichting.
“Verder dan de poort durven die gasten toch al niet. Vanwege je weet wel”.
Dit zal over de herdershond gaan. Remy heeft het beest vandaag nog niet gezien.
Jan neemt de krant in ontvangst, alsmede een balpen die hij meteen op geschiktheid controleert.
“De wedstrijden beginnen dadelijk”.
Inderdaad springt het beeld over naar een stadion, omringd door schijnwerpers. Overdekte stadions bestaan niet. Je kan duidelijk zien dat het daarginder sneeuwt. De reporter draagt een bontmuts.
“Kan ie wat harder? We horen niets”.
Jans moeder draaft naar de teevee om te doen wat haar wordt opgedragen. Daarna maakt ze zich uit de voeten. Remy kijkt haar verbijsterd na.
Dit zou Moeder eens moeten meemaken.
Tegen de ramen weerklinkt het tikkende geluid van kleine hagelstenen.
“Ik moet mijn fietstas dichtdoen, anders worden die stomme boodschappen nat”.
Remy staat op. Er zitten alleen maar twee pakken lucifers in de tas, maar dit kan Jan niet weten. Eigenlijk wil hij vooral zien of Jans moeder weer in de keuken bezig is.
Misschien staat ze te huilen bij de vensterbank. Dat wil ik wel eens meemaken.
“Neem meteen een banaan voor me mee”.
Even is Remy verward. Wat voor bananen heeft Jan het over?
“In de keuken, Op het aanrecht”.
Terwijl Remy vertrekt, slaat Jan de krant open om eens te zien wie er voor Nederland zoal meedoen.
In de keuken is niemand. De tafel staat onveranderd vol met etenswaar. Remy loopt verder en doorkruist de boerderij. Koeien staan in een rij met hun achterste naar een betonnen geul gekeerd. De dieren behoeven hun staart maar te lichten en de drek spettert naar de diepte. Er hangt een vredig lome warmte in de stallen, een sfeer van geborgenheid en overzicht. De koeienlijven maken een murmelend geluid. Een enkel dier is erbij gaan liggen en stopt een ogenblik met herkauwen wanneer Remy achterlangs loopt. En daar is de hond.
Het is te laat om te vluchten. De hond heeft in het hooi bij de kalveren gelegen en komt dadelijk op Remy toe.
Gewoon doen of er niets aan de hand is. Doorlopen en negeren.
Dit blijkt goed te werken. Zelfs houdt Remy even in, om niet de indruk te wekken dat hij alsnog wil ontkomen.
Ik moet dadelijk ook nog terug.
Onwillekeurig werpt hij een blik omhoog om de teeveeantenne te ontdekken. Het ding zal vakkundig zijn weggewerkt, want Remy zoekt vergeefs. Wel ontdekt hij op een balk een ineengedoken vogel. Het beest lijkt te slapen, maar draait zijn kop mee zodra Remy een paar passen verzet. De hond volgt hem op de voet.
Een uil. Tjonge, een echte velduil. Misschien is hij overgekomen uit de verdwenen wilg bij de buren?
Het is bijna opzet, dat hij dit wil denken. Remy weet heel goed, dat het geen velduilen maar ransuilen waren in de wilgen.
Hij besluit niets over de vogel tegen Jan te zeggen. Begeleid door de herdershond begeeft hij zich naar buiten, laat het dier aan zijn broekspijp snuffelen en sluit de fietstas met beide riempjes. Terug in de woonkamer gaat hij meteen zitten.
“De bananen zijn op”.
“Wat? O ja, geeft niets. Je hebt de start gemist”.
Het zwart-witte beeld toont inderdaad een koppel schaatsers. Het betreft beslist de 500 meter, want het gaat heel hard.
“Er doen geen Chinezen mee, dus het zullen de Europese Kampioenschappen zijn”.
Jan heeft opgelet bij de lessen aardrijkskunde.
“In ieder geval doen er wel Russen mee”.
Remy zegt maar wat ten behoeve van de conversatie. Verder weet hij even niets.
“Daarnet heeft een Zweed een scherpe tijd neergezet”.
Een tijd neergezet. Jezus, wat een taal.
“Wie was het?”
“Weet ik veel. Ze lijken allemaal op elkaar”.
Na een paar seconden blijkt, dat Jan toch iets beter oplet dan je zou denken.
“Je hebt een Ivar Nilsson. Die schaatst voor Finland. Maar er is ook een Zweedse Johnny Nilsson. Ze komen allebei nog. De lijst van deelnemers ligt op het bovenbeen van Jan.
Ze kijken vijf minuten. Remy mag zijn eigen thee inschenken. Jan zucht, gaat iets verzitten en laat een wind. Het klinkt of zijn broek kapotscheurt, maar Remy laat niets merken.
“Zo, daar ben ik vanaf. Spreek je Arjan nog wel eens?”
Remy voelt welke kant het uitgaat. De volgende vraag kan gemakkelijk over Pieter gaan, de sukkelaar met NSB-ouders.
“Ik zie niemand meer die we allebei kennen. Zit jij nog op school?”
Dit is het geval, maar veel stelt het niet voor.
“Ik volg alleen lessen die over de veehouderij gaan. Wat kan mij akkerbouw schelen? Je thee wordt trouwens koud”.
Remy laat merken eerder weldegelijk te hebben opgelet.
“Akkerbouw kan jou niets schelen? Dat zullen de ouders van Agnes leuk vinden”.
Agnes, benoemde vriendin van Jan, bekentenis bij het voetbaltoernooi en de zigeuners in het dorp.
Jan laat een hinnikende lach horen.
“Agnes! Dat je het nog weet! Agnes is verleden tijd. Het was maar een trutje voor de kermis”.
Het is niet eenvoudig jezelf een houding te geven bij mensen waar je ongemak ervaart. Met tegenzin drinkt Remy zijn thee en wilde dat hij buiten stond. Alsof deze boodschap buiten het raam wordt begrepen, breekt ineens de zon door. Voor zijn fatsoen kan hij evenwel nog niet opstappen.
Rudi Liebrechts moet aantreden. Rudi is goed op de 1500 meter, maar van de 500 bakt hij weinig. Jan heeft dit snel in de gaten. Zijn aandacht vloeit aanstonds weg.
“We hebben een nieuwe trekker. Een John Deere. Honderd pk! Wat hebben jullie voor trekker?”
Het schaatsen verveelt Jan, zoveel is duidelijk. Hij gooit de krant op de grond. Remy wil wel even kijken naar de startvolgorde, maar durft niet goed. Straks denkt Jan ook nog dat de ouders van Remy zich geen krant kunnen veroorloven.
“Een Massey Ferguson”.
Een Engels kwaliteitsproduct. Dat weet elke plattelander.
“O ja, een MF”.
Remy voelt zich een oplichter. Pa Reindert heeft onlangs eveneens een nieuwe trekker gekocht. Met afgrijzen heeft Remy vastgesteld dat het een IMF is, een in Joegoslavië nagemaakte Massey. Er is al twee keer een monteur langs geweest. Remy heeft Vader voorgesteld die vervelende beginletter I weg te schilderen, om de schijn van het echte merk veilig te stellen, maar hiervan wil Pa Reindert niet weten. Jan lijkt in dezelfde richting te denken.
“Toch niet zo’n imitatieding uit de Balkan?”
Remy vervloekt zijn aanwezigheid.
“Hoe kom je daarbij? Imitatie?”
Alles wat hij hierover wil zeggen of vragen, komt neer op een leugen, gezwets.
Een gebruikte echte Massey is beter dan een nieuwe IMF.
Hierop gaat Jan niet in. Hij zal er weinig van weten, behalve dat het in zijn ogen een neptrekker is.
De ritten volgen elkaar snel op. Het afleggen van vijfhonderd meter mag een sportief hoogstandje zijn, een explosie van energie, erg lang duurt het niet en zelfs Peter Nottet, de vierde Nederlander in de afvaardiging, is er vlug klaar mee.
“Nou, dat weten we dan. Schenk staat derde en Verkerk negende”.
Ard Schenk en Kees Verkerk zijn de troeven van het Nederlandse schaatsen voor mannen. Er is zelfs een liedje voor gemaakt: als Ard het niet kan fiksen, dan zal Keessie het wel doen. Geschreven door Johnny Hoes. Dit is geen schaatser, maar de Koning van de Smartlap, zoals in de krant staat.
Remy merkt dat het hemzelf minder gaat om de uitslagen dan om het kijken. Je kan winnen of verliezen en dit maakt wel iets uit, maar hij kijkt liever naar Verkerk dan naar Schenk, omdat de eerste een mooie soepele slag heeft. Bij hem vergeleken, is Schenk een ploeterende krachtpatser.
Jan komt overeind en ontsteekt uit eigen beweging een schemerlamp. De woonkamer begint zowaar enige gezelligheid uit te stralen. Remy kijkt nog eens rond.
Misschien is het een kwestie van wennen met die lompe meubels.
“Nog twintig minuten”.
De boodschap is duidelijk. Van de 5 kilometerafstand zal Remy niet veel meekrijgen, omdat Jan onder de koeien moet. Hij kan moeilijk in z’n eentje in deze huiskamer blijven zitten. Ook bij een veeboer heerst de tucht van de klok. Hij laat de chocolaatjes staan. Met een hele reep van de kruidenier achter de kiezen plus de banaan van de groentevrouw, is het wel even mooi geweest. Ergens bewondert hij Jan die onmiskenbaar zichzelf is en zelden ergens over inzit of zijn mening voor zich houdt.
Doen wat je zelf belangrijk vindt. Ze zien me thuis aankomen.
De deur van de woonkamer gaat open. Een oudere broer van Jan komt binnen. Hij is een lange sladood met gelig haar dat tegen zijn schedel plakt. Remy voelt aanstonds weerzin.
Hij heet Hank of Spank. Je zal zo’n broer hebben.
De jongeman, een paar jaren ouder dan Jan, draagt een overal die een doordringende mestgeur uitstraalt. Hij loopt op sokken. Zijn laarzen of klompen zullen in de dors staan, het bedrijfsdeel van de boerderij voor werktuigen.
De nieuwe tractor zit ongetwijfeld al onder de koeienvlaai.
Zonder op Remy te letten, raapt de nieuwkomer de krant van de vloer.
“Wordt het nog wat?”
Het gaat over het schaatsen. Jan geeft geen antwoord en Remy voelt zich evenmin geroepen om iets te zeggen. Het valt hem op dat Hank of Spank een groot horloge om zijn harige pols draagt. Jan antwoordt alsnog, maar je merkt dat de broers geen vrienden zijn.
“Het wordt niks. Schenk staat derde”.
“Zei ik het niet? De antenne staat trouwens nog steeds niet goed”.
De broer geeft een tik op het tv-toestel, maar dit verandert niets aan de strepen over het beeld.
Het zijn atmosferische storingen. Ze hebben tv maar begrijpen er niets van.
Hun vader komt nu de woonkamer in. Ook hij negeert Remy. Al zal de man van ongeveer dezelfde leeftijd zijn als Pa Reindert, hij toont minstens tien jaar ouder: vadsig, houterig in zijn bewegingen, zelfs een beetje mank.
Hij heeft een liesbreuk en draagt een steunband. Naar het ziekenhuis wil hij niet.
“En?”
“Verkerk staat derde. Schenk komt in het verhaal niet voor”.
Remy schuift onrustig heen en weer op zijn stoel. Hij moet af en toe opzij buigen om de tv in het zicht te houden, want vader en Hank (de naam wordt uitgesproken) hannesen heen en weer alsof ze de weg in huis niet kennen. Noodgedwongen kijkt hij voor de zoveelste keer naar opa’s portret, een opgezette fazant tussen gedroogde rietstengels, een dikke portefeuille in de vensterbank en op de eettafel een koperen bloempot met een onwaarschijnlijk jaartal erin geslepen: 1672.
Zijn blik drijft terug naar de portefeuille. Deze ligt achteloos tussen de kamerplanten. Remy’s hart slaat ervan over. Begeerte begint met het kijken.
Een tientje eruit lichten, een biljet van vijfentwintig gulden….
Van schrik begint hij een geanimeerd praatje met het boerengezin.
Tja, de tijden zijn hard. De prijzen voor melk en vlees blijven onverminderd laag. Akkerbouwers hebben het maar makkelijk in vergelijking met veeboeren.
Niemand in de woonkamer heeft in de gaten dat Remy ongelooflijk uit z’n nek kletst.
De beeldbuis wordt gevuld met opnamen van het landschap rond het stadion. De baan moet gedweild worden en de rijders mogen rusten voor de tweede afstand. Je ziet een houten kerktoren, veel sneeuw en zelfs mensen in klederdracht. Remy probeert hiernaar te kijken, maar een gesprekswending tussen de anderen vereist zijn aandacht.
“Als iemand op de vijfhonderd meter een seconde sneller is dan een ander, maar die ander is drie seconden sneller op de vijf kilometer, dan ligt-ie nog steeds vóór in het klassement”.
Jan heeft erover nagedacht, maar het fijne ervan ontgaat hem.
“Daar is een speciale formule voor. Geef de theepot eens door”.
Dit laatste is bedoeld voor Remy die het dichts bij de thee zit.
“Ik snap niet, waarom de ene seconde iets anders voorstelt dan de andere”.
Jans vader haalt zijn schouders op.
“Zo kan je wel aan de gang blijven”.
“Ja”.
Hank bevestigt wat Vader zegt, maar je hoort dat hij de kwestie evenmin begrijpt. Hij schommelt op zijn benen heen en weer voor de teevee waar nu niemand meer naar kijkt.
“Stel je voor dat personeel er een eigen tijdrekening op na gaat houden”.
Tijdrekening. Remy hoort het aan. Zo dom is die Hank dus nog niet.
“Jij zit nog op school”.
Jan wendt zich onverwacht tot zijn bezoek.
“Weet jij hoe het werkt?”
Remy schrikt. Tot dusver heeft hij er zonder enig belang bij gezeten.
Een beetje nerveus schraapt hij zijn keel.
“Vijf kilometer is tien keer zo ver als vijf honderd meter”.
Een waarheid als een koe. Het lijkt hem verstandig luid en langzaam te spreken. Voor je het weet moet je alles nog eens herhalen.
“Daarom tellen ze voor elke seconde op de 500 meter drie seconden voor de 1500 meter, 10 voor de 5000 meter en dus 20 voor de langste afstand”.
Kan het duidelijker en eenvoudiger? Vooral over het woordje dus is hij tevreden.
Geruime tijd is het stil. Breinen hebben tijd nodig om informatie te verwerken. Hank is de eerste die reageert. Hij heeft een toevoeging.
“Het gaat niet eens om hele seconden. Ze meten ook tienden van seconden, al snap ik niet hoe ze dat doen. Wat heeft dit nog te maken met schaatsen? Het lijkt wel wiskunde”.
Hij wendt zich tot zijn vader.
“Wie het snelst gaat, heeft gewonnen. Of ben ik nou gek?”
Na het nodige gestommel is hij alleen in de huiskamer. Hank en zijn vader gaan alvast naar de stallen en Jan verdwijnt naar de wc. Je kan niet eeuwig alleen maar winden laten. Remy heeft nu vrij zicht op de beeldbuis, waar een goochelaar zijn kunsten vertoont. Duiven verschijnen uit een hoed en een schaars geklede vrouw klimt in een kist om zogenaamd te worden doorgezaagd. Het is even grappig als melig. Het geluid blijkt afgezet. Slechts het solide tikken van de staande klok achter zijn rug laat zich horen.
De portefeuille.
Remy wendt zijn blik naar de vensterbank en voelt zijn hartslag. Zijn hersens werken als een motor die een stoot benzine in de cilinders krijgt. Razendsnel probeert hij de risico’s in te schatten.
Opstaan, het bovenste biljet eruit halen, in mijn broekzak steken en weer zitten.
Waarom overweegt hij te stelen? Gaat het over een mislukte middag die dadelijk opgebroken wordt omdat Jan koeien moet melken, over de aanschaf van een bovenmaatse tractor, de stompzinnige discussie over schaatstijden? Dit zou Remy zich moeten afvragen. Ook zou hij mogen bedenken wat er gebeurt, mocht hij worden betrapt. Maar zijn brein lijkt te worden afgeknepen. Zijn voornemen komt neer op een redeloze drang, het onvermogen onderscheid te maken tussen beweegreden en afremming, een mogelijkheid en eventuele gevolgen. Remy is tijdelijk niet toerekeningsvatbaar. In de diepte gaat het vast wel ergens over. Bij Arjan, De Baron of grootvader immers komt een vergelijkbare aandrang nooit bij hem voor. Zijn onderliggende drijfveren zullen ergens gaan over woede en schaamte, de ervaring dat deze welvarende veeboeren neerkijken op een klein akkerbouwbedrijf. En dat, terwijl Jan op school een jaar heeft moeten overdoen, elke dag stinkt naar koeienmest en al te vaak ruzie uitlokte, hiermee het clubje oude schoolvrienden uit elkaar trekkend. Aan argumenten geen gebrek, maar niets rechtvaardigt wat Remy van plan is. En hij weet het. Op voorhand voelt hij schaamte en angst over wat hij doet, werd hij misschien zelfs liever in elkaar geslagen worden om zich beter te voelen. Hij is als een planeet die uit de aantrekkingskracht van de zon losraakte en rondreist door het niets tot hij door een nieuwe kracht wordt ingevangen.
De feitelijke daad is een kwestie van zintuigen op scherp zetten, geruisloos van je stoel komen, sober en nauwkeurig toeslaan, snelheid houden, met het verstand op nul.
In de portefeuille zit inderdaad geld. De bankbiljetten verschillen van kleur en waarde en zitten willekeurig door elkaar. Remy laat het bovenste biljet liggen, in het besef dat de eigenaar mogelijk zal weten hoe de volgorde van opbergen was. Evenmin pakt hij een tientje, maar kiest een biljet van 100 gulden. De portefeuille wordt zeer precies teruggelegd. Hij vouwt het weggenomen biljet op en steekt het diep in zijn linker sok. Hierna gaat hij weer in zijn stoel zitten. De krant op de vloer laat hij bewust liggen, om zelfs de schijn van iets te hebben gedaan, te vermijden.
Jan komt terug met een tosti. Deze deelt hij met Remy.
“Nog even eten, dan moet ik naar de stallen”.
Remy eet. Zijn hart klopt wild, maar hij doet er alles aan om rust en zelfs luiheid uit te stralen. Eenvoudig is dit allerminst. De moeder van de jongens komt binnen om de theepot weg te halen.
Zo doet Moeder het ook wanneer ze wil dat bezoek opkrast: alles opruimen, onder je neus weghalen.
Jan begeleidt hem tot de deur. Voor een volgend bezoek wordt niets afgesproken. De weg door de boerderij legt hij af in z’n eentje. De uil is verdwenen.
Eenmaal in de buitenlucht wordt hij bevangen door uitgestelde angst. De hond Boris komt weer naar hem toe en bekijkt hem met een scheve kop alsof hij de zaak maar half vertrouwt. Gelukkig blaft hij niet, maar loopt wel helemaal mee tot aan de poort. Hieraan hangt een waarschuwend bordje voor ongewenst bezoek.
Wacht U voor de hond.
Zodra je buiten het hekwerk treedt, doe je afstand van rechten en mogelijkheden. Remy trekt de tas aan de bagagedrager recht en stapt op zijn fiets. Nu blaft de hond weldegelijk. Het motregent een beetje en het is bepaald kil. Remy fietst gemaakt kalm weg. Het liefste gooide hij het gestolen geld van zich af.
Ik heb nooit eerder een biljet van 100 gulden in mijn handen gehad.
Naast de boerderij staat het klooster van de roomse kerk. Het is een gebouw uit het begin van de eeuw, een vreemd mooie parel aan een saaie ketting van matige boerderijen en goedkope burgerwoningen. Erachter staat een school voor jonge kinderen, maar op het plein is niemand.
Ter hoogte van Melkfabriek De Tijd moet hij wachten. De weg is geblokkeerd door werkzaamheden aan het asfalt. Een wals rijdt heen en weer in een waas van stoom. Vanuit een kleine bestelwagen bulkt radiogeweld. Remy herkent het nummer van als van The Hollies, maar weet niet hoe het heet.
Zo luid zou ik het thuis ook wel eens willen horen.
Aandachtig snuift hij de teerlucht op. De geur doet denken aan de trekzalf die hij op zijn hoofd heeft moeten smeren toen het hele gezin aan steenpuisten leed. Onwillekeurig kijkt een paar keer achterom om te zien of er een auto aankomt. Het oponthoud maakt hem nerveus. Onwillekeurig tast hij in zijn sok en haalt het bankbiljet omhoog.
Het is dus echt gebeurd. Ik heb dit echt gedaan. Honderd gulden is een kapitaal! Als het wordt ontdekt, zullen ze me uitkleden, het geld vinden en me verrot slaan.
Met geweld wrikt hij aan de handvatten aan zijn fietsstuur. Het lukt alleen aan de rechterkant om het plastic te verwijderen. Links zit muurvast. Snel rolt hij het biljet tot een kleine koker en schuift deze in het stuur. Handvat er overheen en goed aanstampen. Even later mag hij verder en de sensatie ondergaan van een spiegelglad en dampend wegdek. Hij sleurt zijn fiets naar ongekende snelheden.
Naar huis wil Remy nog niet, omdat hij vreest dat de diefstal bij Jan al is ontdekt en via de telefoon is doorgegeven. Het is beter eerst de spanning te laten zakken.
Vader wacht me op en slaat de waarheid eruit. Ik kan het geld beter bij een boom begraven. Maar kunnen die biljetten wel tegen water?
Op de doorgaande straat in het veendorp is het rustig. De mensen zullen voor de tv zitten of anders blijven ze liever binnen wegens de motregen. Slechts een paar vrouwen staan te praten bij een huisdeur. Een eind verderop schopt iemand een kleine hond zijn steeg uit. Even later passeren dan toch twee tuinders op bromfietsen en Remy moet opzij voor een autobus zonder passagiers. Hij kijkt op zijn horloge.
Kwart voor vier. De 5 kilometer schaatsen zal inmiddels voor de helft zijn verreden. Ik ging weg om tv te kijken, maar waar ben ik beland?
Ter hoogte van een tuin brengt hij zijn fiets tot stilstand.
Ik kan sigaretten kopen, maar die moet ik in de schuur verbergen.
Hij peutert opnieuw het handvat van het fietsstuur en steekt zijn middelvinger naar binnen. Het bankbiljet zit evenwel te diep om er zomaar bij te kunnen. Het valt hem op dat het handvat minder vast zit dan de eerste keer.
In de boekenwinkel brandt nog steeds licht, maar achter de glasdeur hangt een bordje met de tekst Gesloten. Misnoegd draait Remy zijn fiets. Hij leunt tegen de vensterbank en bekijkt andermaal de etalage waar boeken onveranderd hoog liggen opgetast. Het is duidelijk dat het dorp weinig belangstelling voor de opheffing heeft.
Ik kan een paar boeken kopen en thuis zeggen dat ik ze van de vuilnisbelt heb.
Onmiddellijk verwerpt hij het denkbeeld.
Moeder is niet gek. Ze ziet natuurlijk dat het nieuwe boeken zijn.
Uit het niets komt een heel ander idee bij hem op. Het bankbiljet mag slim verborgen zijn in het stuur van zijn fiets, het handvat kan er gemakkelijk afgeschoven worden.
In een kantoorboekhandel verkopen ze lijm. Daarmee kan ik het rechter handvat aan mijn stuur vastzetten.
Zonder zich te bedenken, tikt hij tegen de winkelruit.
De vrouw als die hij eerder op de dag heeft gezien, laat hem binnen. Misschien denkt ze alsnog iets te verkopen, of ze is nieuwsgierig naar de jongen die al eerder op de dag naar binnen keek. Ze is jonger dan Remy eerder dacht. Ze doet hem denken aan een jonge schooljuffrouw. Hij zet zijn fiets op slot en betreedt een beetje besmuikt de winkel. Het eerste wat hem opvalt, is hoe warm het hier is.
“Wat kan ik voor je doen, jonge vriend?”
Onhandig legt hij haar de kwestie voor. Over de acute aanleiding van zijn wens zegt hij natuurlijk niets. Lijm vragen in een boekhandel om een handvat aan je fietsstuur vast te kitten, is tamelijk bizar.
“Het moet sterke lijm zijn, sneldrogend ook”.
Tot zijn verrassing ligt er een geschikte tube binnen handbereik.
“Rijd je fiets even binnen, want alles is nat. Dan werkt het niet”.
Je fiets een winkel inrijden. Het moet niet gekker worden. Toch doet Remy wat hem wordt gevraagd. Even later staat zijn fiets op de vloer van een leeggehaalde boekhandel.
“De lijm kost een gulden”.
Hiermee heeft hij geen rekening gehouden. Remy aarzelt en maakt al bijna aanstalten rechtsomkeert te maken.
“Hoeveel heb je bij je?”
Honderd gulden, ik heb geld voor 100 tubes lijm en kan er geen enkele kopen.
Hij graaft in zijn broekzak naar het wisselgeld van de pakken lucifers. Verder dan 35 cent reikt dit niet. Omdat hij begrijpt dat het te weinig is, maakt Remy zijn fietstas open en neemt de pakken lucifers eruit.
“Ik had een gulden en kocht deze lucifers”.
Het voorstel is duidelijk en de vrouw kan ermee lachen.
“Goed dan. Laat eens zien wat het probleem is?”
Met een doekje droogt ze het stuur om het daarna in te smeren met de lijm.
“Tien minuten drogen. Daarna schuif je het handvat erover en moet je er flink in knijpen”.
Ze aarzelt een moment, alsof ze niet heeft voorzien dat ze nu met haar klant zit opgescheept.
“Je mag me even helpen met die metalen kast. Hij moet uit elkaar worden gehaald. Je moet nu immers toch wachten”.
Remy begrijpt hoe het ook voor hemzelf zit. Hij is allang blij dat hij wordt geholpen.
“Heeft u een schroevendraaier? Een platte, geen kruiskop”.
“Je hebt er verstand van, hoor ik. Ik heet Inge. Zeg maar je tegen me. Anders voel ik me zo oud”.
Uit het achterhuis haalt zij een setje gereedschap. Tot Remy’s verrassing is dit tamelijk nieuw. Van Vader is hij alleen vooroorlogs roest gewend. Het demonteren van de kast lijkt hem eenvoudig.
“Ik haal eerst de deuren eruit. Daarna leggen we de kast op de kop. Dan kan ik er beter bij en stort hij niet in”.
Inge weet niet wat zij meemaakt. De deuren kan je zo eruit lichten.
Remy vindt het werken leuk. Alles is beter dan een beetje overbodig staan wachten. Tussendoor beantwoordt hij vragen over waar hij woont.
“In de polder. Over de brug”.
“Het is geen polder, maar een droogmakerij”.
“Dat weet ik wel, maar niemand zegt droogmakerij. Het klinkt overdreven, betweterig”.
“Maar ken je het verschil?”
“Natuurlijk. Een droogmakerij was voorheen een meer”.
“Zal ik de dijk eens komen doorsteken?”
Remy kijkt op. Bij Moeder zou het een dreigement kunnen zijn. Hij ziet dat Inge een grapje maakt. Toch heeft hij moeite de opmerking leuk te vinden.
De zaak wordt opgedoekt. De winkelierster doet geen moeite dit te verbergen. Alleen wanneer de scholen beginnen en rond de feestdagen van december is er voldoende omzet, maar zelfs dat begint terug te lopen. De mensen gaan liever een keer naar de stad waar de keuze groter is en de prijzen lager zijn. Remy krijgt les in economie zonder dat hij het weet. Onbevangen hurkt ze naast hem neer en propt ordners in een lege doos.
“Wil je roken?”
“Remy neemt de sigaret aan: Alaska. Het is een mentholsigaret, niet echt lekker.
Veel werk is het niet, maar Remy is een handige jongen die thuis heeft geleerd om met weinig middelen veel voor elkaar te krijgen. De kast ligt in geen tijd in delen uit elkaar.
“U kan de schroefjes beter bij elkaar bewaren, in een doosje of zakje”.
Hij rookt en begint zich een beetje losser te voelen. Een kleine kat met lang haar draait gestaag om hem heen. Het is duidelijk een poes. Haar staart steekt recht omhoog en het beest snort als een oliekachel.
“Doet u de kat ook weg?”
“Ben je gek? Je mag een kat nooit wegdoen. Ze is geen hond”.
De klok wijst half vijf als het op straat donker begint te worden.
“Ik ben hier geboren”.
Remy zegt het plompverloren.
“Wat, in dit huis? Onmogelijk”.
“Verderop, bij de brug”.
Of hij het mist om in het dorp te wonen. De vraag verwondert Remy. Hij beschouwt de polder als zijn thuis en het veendorp op z’n best als een dal der plichten waar je boodschappen moet halen. Dat er een diepere binding bestaat in de vorm van oude huizen en een diffuus verleden van de eerste vier levensjaren, blijft onbesproken. Remy zou er vast niet helemaal uitkomen.
“De scholen hier zijn slecht. Je leert er niets”.
Hij praat Moeder na. Remy kent alleen de kinderen van De Baron en die zitten op de roomse school. Daar staat er ook een van in de polder, met vergelijkbaar resultaat.
Hij is argeloos en op zijn hoede tegelijk. Hij doet zijn best niet naar de ragfijne kousen van Iris te kijken, maar zou op een aanraking van haar kant scherp hebben gereageerd.
“Wil je wat eten?”
“Ik moet zo naar huis”.
“Dat vroeg ik niet”.
Hij buigt mee en blijft plakken. Voor de tweede keer vandaag krijgt hij een tosti.
“Wil je een glaasje wijn?”
Remy schudt zijn hoofd. Ergens begint hij zich ongemakkelijk te voelen. Niemand bood hem ooit een glas wijn aan en drank boeit hem evenmin. Thuis heeft hij luciferplaatjes met duidelijke tekst.
Om der kinderen wil, drinkt geen alcohol!
Hij werpt een blik door het raam aan de achterkant van het huis.
“Moet uw man op zaterdag werken?”
Inge neemt even tijd om te antwoorden. Misschien realiseert zij dat Remy maar een schooljongen is.
“Er is geen man. We zijn gescheiden”.
Scheiden is in de wereld van Remy’s familie nooit een optie geweest, maar toch is het of de mededeling hem niet vreemd voorkomt.
“Daar zal ik je niet mee lastig vallen. Het is iets voor oudere mensen”.
Alleen zijn, niemand om op te wachten, niemand die je lastigvalt.
“U heeft wel een kat”.
Dat hij je tegen de vrouw zal zeggen, is onwaarschijnlijk. Desondanks voelt Remy dat hij iets over zichzelf moet zeggen, iets dat troost biedt of de gelijkwaardigheid bevordert.
“Ik zou soms willen dat Moeder ophoepelt”.
Inge schiet in de lach en Remy lacht mee, al is het een beetje besmuikt. Hij heeft iets gezegd dat vaak genoeg bij hem is opgekomen, maar door het uit te spreken, lijkt het of hij een nieuwe waarheid aanboort.
Henny en ik redden het ook zonder Moeder wel. Ik weet het niet. Het zal wennen.
De gedachte brengt een vorm van droefenis in hem teweeg. Hoe kan je nu je eigen moeder wegwensen?
Er valt een langere stilte, die uiteindelijk door de winkelierster wordt opgeheven.
“Het is tijd. Dat handvat moet op je stuur”.
Remy doet het eigenhandig. De weerstand tijdens het schuiven is al veelbelovend. Ten overvloede knijpt hij krachtig.
“Ik moet eens naar huis”.
“Naar de moeder die je liever ziet vertrekken”.
Ze lachen allebei. Liever zou hij nog wat blijven, maar de fiets herinnert hem prominent aan de weg terug.
Luister eens. Ik zal je een mooi boek meegeven”.
Protesteren heeft geen zin. Inge komt overeind en Remy kan moeilijk beweren dat hij geen boek wil. Ze laat hem geen kaft of titel zien. Ze kiest een boek en steekt het in een kleine linnen draagtas.
“Hier in het dorp willen de mensen niet lezen. En je hebt er ook voor gewerkt”.
In een fractie voorziet hij het scenario dat hem thuis wacht.
Politie over de vloer. Misschien word ik het huis uitgetrapt en moet ik vannacht hier slapen.
Remy kijkt Iris in de rug en wenst bijna dat hij kan blijven. Het is een gevoel van misschien een seconde. Hij weet heel goed dat hij moet vertrekken, hoe eerder hoe beter.
“Je mag het pas openen wanneer ik weg ben en er nooit met iemand over praten”.
“Goed”.
“Nix goed. Je moet het beloven”.
“Is het zo erg?”
Inge is harder dan haar lach doet vermoeden.
“Wat wordt het?”
“Ik beloof het”.
Beloften afleggen, roept weerstand in hem op. Waarom moet het zo moeilijk? Remy verstrakt. Op een aanraking zou hij reageren met een vuistslag of een schop. Iris stopt met lachen. Ze lijkt zelfs een beetje bang van haar gast te worden.
“Je mag de lucifers weer meenemen”.
Remy voelt de druk. Hij moet een beslissing nemen. Aan de ene kant wil hij niets liever. Twee pakken van elk tien luciferdoosjes betekent een mooie aanwinst voor zijn collectie plaatjes. Maar hij snapt ook dat hij thuis iets uit te leggen heeft.
Vertellen waar de lucifers vandaan komen. Een reden bedenken.
Bovendien wil hij op een vreemde manier, dat de oorspronkelijke afspraak met Inge in stand blijft. De lucifers meenemen, voelt als een bevestiging dat hij nog maar een snotneus is.
“Nee, we hadden een afspraak”.
“Doe niet zo gek. Het was een grapje”.
“Niet voor mij”.
Na een seconde geeft hij toelichting.
“Ik heb ze niet gekocht voor mijn moeder, maar voor mezelf. Ik verzamel de plaatjes namelijk. Misschien moet ik daar eens mee ophouden en een goed boek gaan lezen”.
Snel trekt hij zijn jas aan. Eenmaal besloten te vertrekken, moet het snel gebeuren.
Het is donker en nog altijd dreint een lichte motregen. Remy ontsluit zijn fietsslot, schakelt de dynamo aan en fietst weg zonder achterom te kijken. Op de dorpsstraat komt hij niemand tegen. De brug over de ringvaart verheft zich als een springschans naar het zwarte gat van de polder. Het lijkt of zich daarginder helemaal niets bevindt. Remy legt het dijktraject af in een roes. Hij is moe en verward, zich bewust van vreemde gevoelens. Om deze te bezweren, begint hij zich bewust en gericht te verheugen op het gekregen boek. De dynamo van zijn fiets maakt een geruststellend jankend geluid. Het pad naar huis kan hij blindelings vinden. Alle bochten en oneffenheden zitten in hem opgeslagen. De lichtkegel van de koplamp verkleint de wereld tot een vale vlek van slechts enkele vierkante meters. Wat hem betreft kan de fietstocht eindeloos voortduren. Tenslotte zal hij in slaap vallen en na mooie dromen in zijn bed ontwaken.
Of in de ringvaart. Ik duikel door het riet en verdrink. Wat zal het beste zijn?
Hoe dan ook komt de eindbestemming in zicht. Ineens is daar de dijkhelling en de reflex de diepte in te duiken. Een lichtbundel van de koplamp toont de dam over de sloot naar het erf. Remy bereikt de achterdeur en duwt de ijzeren kling omhoog. Onmiddellijk wordt de deur opengerukt. Remy dondert met fiets en al tegen de betonnen vloer. Pa Reindert stapt naar buiten. Hij grijpt zijn zoon bij de drijfnatte kraag en sleurt hem het huis in. Het gaat door de bijkeuken. Remy ziet zijn laarzen staan. Het ruikt hier naar afval en hij stoot zijn knie tegen een deurpost. Als een verbijsterde inbreker staat hij ineens in het felle licht van de keuken.
“De vader van Jan heeft gebeld”.
Afgemeten, alsof elk woord er speciaal toe doet, bijt Pa Reindert zijn zoon de situatie toe.
“Jij bent daar vanmiddag geweest en hij mist honderd gulden uit zijn portefeuille”.
Remy kan niets zeggen. Hiervoor is hij te veel uit het lood geslagen.
“Ik wil vlug duidelijkheid, dus maak je zakken maar leeg”.
Achter Remy’s rug gaat de keukendeur open en dicht. Moeder snuit haar neus. Het is duidelijk dat ze heeft gehuild.
“Nou, moeten we je soms helpen?”
Dit moet. Remy is niet in staat aan het bevel van Vader te voldoen. Zijn hersens kunnen de plotselinge omslag en de stress niet onder controle krijgen. Hij voelt hoe handen zijn kleding afpellen. Zijn broekzakken worden binnenste buiten gekeerd. Moeder neemt het fijnere werk voor haar rekening. Haar vingers glijden langs naden en de ritssluiting alsof hier elk moment geld uit kan vallen. Helaas: een knoop, een stukje ijzerdraad en drie papiertjes waarin autobandendrop heeft gezeten, zijn de schamele oogst.
“Je jas! En trek je overhemd uit”.
Hij staat daar als een debiel. Het scheelt niets of hij moet zijn onderbroek uittrekken om zich te laten visiteren. Maar geld wordt niet gevonden.
“Sokken en schoenen”.
“Heb jij dat geld weggenomen of niet?”
Remy kijkt zijn vader aan. Hij peilt de blik en het verwondert hem dat hij op dit moment geen concrete vrees voelt. Tegenover hem staat zomaar een man, niet Vader. Langzaam schudt hij zijn hoofd.
“Je fiets”.
Remy’s vader begeeft zich naar de bijkeuken en brengt Remy’s rijwiel mee terug. Het is een vreemde vertoning. Voor de tweede keer vandaag staat de fiets waar hij nooit eerder kwam.
“Wat moest je bij die boer? Je zou toch naar die andere Jan gaan?”
Moeder staat er een beetje tweederangs bij. Het initiatief ligt deze keer bij Vader.
De fietstas werd losgemaakt en omgekeerd, onderzocht op contrabande onder de kartonnen bodem.
“Wat is dit?”
Vader gooit het tasje met het gekregen boek op de keukentafel.
“Het is een boek”.
“Dat zie ik godverdomme ook wel. Hoe kom je eraan?”
“Gekregen”.
Moeder doet ook weer mee. Ze schampert vol ongeloof.
“Van die analfabeet zeker”.
Remy wacht met antwoorden. Hij ziet hoe zijn moeder in het boek bladert. Ze bestudeert de naam van de schrijver en de inhoud die op de achterkaft is samengevat. Daarna schudt ze aan het boek om te zien of er iets tussen de bladzijden verscholen zit.
“Het is nieuw. Het komt vast uit een winkel”.
Vader neemt het boek eveneens in zijn handen.
“Zo’n boek kost geen honderd gulden. En er zou wisselgeld moeten zijn”.
“Van wie heb je het? Waar komt het vandaan?”
Moeder wil alles weten. Pas nu het op tafel ligt, kan Remy zelf de titel lezen.
Titaantjes.
Moeder leest hardop mee.
“Nescio. Wat een rare woorden. Wat is dat voor vuiligheid?”
“Ik heb geholpen in de boekwinkel”.
Remy kan weer praten. Hij vertelt in welke winkel hij is geweest en hoe hij het boek heeft gekregen.
“Je zou toch naar het schaatsen gaan kijken?”
“Ik ben geweest, maar Jan moest werken”.
Woorden, allemaal woorden: de lucht is er vol van. Vader zet zijn onderzoek voort. Hij loert in de kettingkast en probeert of de handvatten aan het stuur meegeven. Dit is niet het geval.”
“De koplamp”.
Vader haalt gereedschap uit de bijkeuken. Het is oude troep, maar een 8 millimeter moertje krijgt hij er wel mee los. Hij moet zich bukken om in het lamphuis te kijken. Een ogenblik lijkt hij te overwegen zelfs het achterlichtje te demonteren, maar bijtijds begrijpt Vader dat er geen geld in past. Moeder blijft rondhangen als een vos die weet dat ergens in het hok een kip zit. Ergens, maar waar?
“Ik zal die winkel eens bellen”.
Vader verlaat de keuken. Remy hoort hem scharrelen in de hal. Het duurt allemaal nogal want eerst moet de telefoongids worden geraadpleegd. In het veendorp is maar een enkele winkel waar boeken worden verkocht, dus heel moeilijk kan het niet worden. Moeder probeert Remy te bewerken.
“Als je gestolen hebt, moet je het nu zeggen”.
De oorlog met Moeder kan Remy wel aan. Tegen haar liegt hij regelmatig.
“Ik heb niets gestolen”.
“Wat moet je in godsnaam met honderd gulden?”
“Ik heb geen honderd gulden”.
“Je kan daarginder nooit meer komen. En je bezorgt ons een slechte naam”.
Het komt bij het op een tegenvraag te stellen.
“Wie zegt dat ik iets heb weggenomen? Misschien heeft Jan of zijn halfgare broer Hank of Spank het wel gedaan. Of het is gewoon een vergissing”.
Die gedachte is kennelijk nog niet bij Moeder opgekomen: dat het mogelijk niets met Remy te maken heeft. Remy vreest deze keer niet Moeder, maar wat Inge van de boekhandel gaat zeggen. Gesteld dat ze daar nog is.
“Kleed je maar weer aan”.
Dit wordt onderhand tijd, want Remy heeft het koud. De keuken wordt slecht verwarmd, waar in de wintermaanden in de woonkamer wordt geleefd.
Het wachten is op Pa Reindert. Vanuit de hal klinken onverstaanbare woorden. Erg lang duurt het niet. Even later komt Vader weer binnen. Remy ziet dadelijk dat hij opgelucht is.
“Het is zoals hij heeft verteld”.
“Goddank. Ik hield mijn hart al vast”.
Moeder grijpt naar haar hoofd. Dit zou Remy het liefste ook doen.
Inge heeft niets verteld over het vastlijmen van het handvat.
“Met honderd gulden in zijn zak had hij vast iets willen kopen in die tent. Ze gaan er namelijk uit en alles is goedkoper”.
Dat de winkel van alleen een vrouw is, valt niet binnen de denkwereld van Vader.
“Ik zal die strontboer meteen terugbellen. Dat hij voortaan een beetje op zijn woorden let”.
En weg is Vader. Deze keer blijft hij tamelijk lang aan de telefoon.
Van eten komt weinig terecht. Er zijn genoeg boterhammen, maar niemand heeft trek. Henny is uit haar kamer gekomen. Ze vond het kennelijk wijs om de bui af te wachten. Ze kijkt zwijgend voor zich uit. Plichtmatig malen haar kaken het brood weg. Voor het boek van Remy toont ze geen belangstelling.
Na twintig minuten wordt opgebroken en afgeruimd. Remy vertrekt naar zijn kamer en gaat achterover op zijn bed liggen.
Straks komt Moeder naar boven. Ze vertrouwt het nog steeds niet en zal gaan zeuren en zuigen om haar gelijk alsnog te halen. Ze doet maar.
Dodelijk vermoeid is hij. Misschien is het pas half acht, maar het voelt aan of hij een week achtereen in touw is geweest. Nadenken is onmogelijk. Zijn hoofd voelt aan als een zoemende bijenkorf. Hij ligt in de stilte en ziet de afgelopen dag aan zich voorbijtrekken.
Inderdaad. Wat moet ik met honderd gulden?
Echte spijt voelt Remy niet. Hiervoor is het veel te vroeg en zijn afkeer van Jan en diens familie is groot. Evengoed begrijpt hij, dat hij daar nooit meer zal langsgaan.
Misschien gaan ze zelf twijfelen. Dan ben ik de beledigde partij. Klootzakken.
Toch komen allerhande vragen bij hem op.
Hoe kan het dat de vermissing zo snel werd ontdekt?. Wist iemand hoeveel geld er precies in die dikke portefeuille zat? Was het toevallig kort voor mijn bezoek geteld? Of laten ze maar een ballonnetje los, denken ze meteen aan een bezoeker als dader?
Zijn ogen glijden over de simpele voorwerpen die zijn kamer vullen: een kastje met twee deurtjes, het bureau waaraan hij soms huiswerk maakt, het metalen boekenrek aan de wand, een oud kleedje voor zijn bed. Het begint hem te dagen hoe verkeerd en riskant hij heeft gehandeld. Onder verkeerd verstaat hij vooralsnog niet zozeer de diefstal, maar de omstandigheid dat hij geen honderd gulden nodig heeft. Hij weet nu al, dat het bankbiljet nog lang in het stuur van zijn fiets zal blijven.
Alles bijeen duizelt het hem en kennelijk valt hij in slaap. De droom gaat over een uil, hoog op een hanenbalk in een boerderij. De vogel volgt hem overal en ziet alles wat er te zien valt. Moeder komt inderdaad naar zijn kamer. Ze treft Remy aan in diepe slaap en ze doet geen poging hem te wekken.