Monkwise

columns verhalen fotografie

STENEN VAN DE VESTING

HOOFDSTUK IX

KANSLOOS

Een kouwelijk zonnetje is geklommen tot juist boven die brede band van land, water en lucht waar men zich de horizon voorstelt. Zondagmorgen. Remy zet zich voor het raam van zijn slaapkamer, rillend in zijn pyjama. Zodanig lijken de dagen op elkaar dat het idee van tijd vervalt.  

Dit fenomeen zorgt ervoor dat er in gebeurtenissen nauwelijks een volgorde is aan te wijzen. Iets kan gisteren hebben plaatsgevonden of vorig jaar, dan wel kan het worden ingeplant voor de toekomst. Onwillekeurig denkt hij aan een voorval. Voor Melkfabriek De Tijd stapt hij van zijn fiets. Op het wegdek ligt een jonge vogel. Het dier is kennelijk aangereden, maar het leeft nog.  Onmachtig slaat het met de vleugel die nog intact is, waardoor het rondjes draait. De snavel staat opengesperd. Zo ervaart ieder wezen de dood in aantocht.
Tot een besluit komt Remy niet. De vogel is kansloos. Hij kan haar uit het lijden verlossen met een eind hout of het wiel van zijn fiets. Maar hij doet niets en fietst weg met een ongemakkelijk gevoel. Niets doen, is ook een handeling.

Hij herinnert zich eerder over deze gebeurtenis te hebben gedroomd. Waarbij er iets anders meespeelde, of misschien was er iemand bij betrokken. Nooit heeft hij erover verteld. Zo kan het bestaan, dat hij twijfelt aan de geschiedenis en wanneer deze heeft plaatsgevonden. Het moet een dag als vandaag zijn geweest: je krijgt er geen greep op. De droom ging over het maken van een tekening, of meer een schilderijtje met verf. Remy tekent iets, maar het wil niet lukken. Hoe harder hij probeert er iets van te maken, des te meer draait het uit op chaos en een dik verfplakkaat. Tenslotte trekt hij verticale strepen en zie: er ontstaan bomen. Hij schildert er een vliegende vogel voor of iets wat erop lijkt.
Het is geen droom maar een herinnering aan een tekenles op de hbs. De leraar geeft mij er een 8 voor.

Hij pakt een boek van het wandrek en kruipt weer in bed, zijn warme hol van de nacht.
Varen en Vechten heet het boek en het handelt uiteraard over de Tweede Wereldoorlog. Intussen zijn op meerdere plaatsen in de wereld allang andere oorlogen aan de gang, maar niet in Europa. Oorlog betekent voor bijna elke Nederlander de strijd tegen de Duitsers, de bezetting. Voor Remy komen daar de vliegtuigen bij, bommenwerpers die naar Duitsland gingen dan wel terugkeerden. In zijn verbeelding en in dromen ziet hij de zwermen overkomen. Hun collectieve gedreun valt samen met het ruisen van zijn bloed.
Onder de harde, blauwe kaft van het leesboek strekken zich oceanen uit. Hierop drijven schepen met ontheemde matrozen, die met hun vaderland het allerbeste voorhebben. Wat moeten ze ook anders? Waarheen zouden ze kunnen gaan?

Remy heeft het boek meerdere keren gelezen. Feitelijk is hij het ontgroeid, maar bij gebrek aan beter leest hij het opnieuw. Tussen de regels door voelt hij inmiddels aan wanneer het verhaal een wending krijgt. Zodra stoere zeebonken beginnen te melken over moeder de vrouw en over god, weet je dat ieder moment een vijandige torpedo kan inslaan. Dan gaat er gestorven worden, maar niet door de echte helden. Zo te lezen, suggereert dat de werkelijkheid op een of andere manier is voorbestemd, zelfs een bepaalde rechtvaardiging kent.
Gelukkig kennen we de afloop van de oorlog al.
Nadat hij de bijbehorende tekeningen heeft bestudeerd, legt hij het boek onder zijn kussen en valt aanstonds in slaap.

De gordijnen van zijn kamer worden halfopen getrokken. Bij het raam staat Moeder. Versuft kijkt Remy langs haar rug naar buiten. Het vlakke land is ondergesneeuwd tot een witte zee. Hoge sneeuwkammen omringen de schuur als branding.
Moeder schraapt haar keel. Haar stem klinkt verongelijkt.
“De spruiten zijn kapot gevroren. Je had ons wel eens mogen waarschuwen”.
Ze draait zich om. Remy zag tot zijn ontzetting dat Moeder verandert in Pa Reindert. Remy opent zijn mond om vanuit het bed te schreeuwen, maar Vader grijpt hem vast en snoert zijn keel dicht met de kracht van een bankschroef.
“Jij denkt alles van ons te kunnen afpakken, hè? Je kan wel zien dat jij de oorlog niet hebt meegemaakt.”

Het rammelen van borden en bestek in de keuken beneden hem brengt Remy tot bewustzijn. Hij schopt de deken weg en ligt een minuut naar adem te happen. Vervolgens staat hij op, plaatst het boek terug op de plank en kleedt zich snel aan.
En passant trekt hij het gordijn open en werpt een blik naar buiten. Hier is alles bij het oude. Op de akker vlak achter de schuur staan jonge bietenplantjes in keurige regels. Verderop zijn aarden dijkjes voor de aardappelen gevormd. Een kievit duikelt roekeloos naar de grond en trekt op het laatste moment weer op.
Ik ben de enige zoon hier in huis. Alleman van Neerlands Stam voelen zich der Vadren Zonen, willen vrij op’t plekje wonen dat hen tot een erfdeel kwam.
Feitelijk betekent dit weinig, dat weet Remy heel goed. Moeder heeft hem lang genoeg ingepeperd dat hij geen enkele bezitting heeft.
“Zelfs de stront van de kat is niet van jou”.
Aan duidelijkheid geen gebrek. Ondanks alles voelt hij soms het tegendeel. Misschien kan je zeggen, dat hij zich geen leven kan of wil voorstellen zonder het land, de schuur, het huis en alles in de omgeving. Eerder zal hij overleven zonder zijn ouders of Henny, de buren en De Baron, dan zonder het landschap, de hoge luchten, het riet langs de ringvaart.

Hij opent de kast, haalt een vers paar sokken tevoorschijn en zet zich op de rand van het bed om ze aan te trekken. Het gesprek van de vorige avond komt bij hem omhoog. Zijn ouders hebben langer dan gewoonlijk aan tafel gezeten. Pa Reindert ontvouwt behoedzaam zijn voornemen om het land van Opa erbij te nemen.
“De ouwe wil stoppen met zijn bedrijf”.
Remy probeert zich dit voor te stellen. Grootvader mag op leeftijd zijn, hij is niet kreupel of ziek.
“Je moet het ijzer smeden wanneer het heet is”.
Remy spitste zijn oren. Wat de reden ook mag zijn, Vader heeft wel een onderwerp bij de kop. Opa kan het land niet verkopen, want het is niet zijn eigendom. Niet meer. Lang geleden heeft hij het verspeeld met pech en knoeiwerk. Sindsdien is het land van de Kerk, waar ook Remy’s ouders aan verbonden zijn. Ingeval opa ermee ophoudt, de koeien verkoopt en dus niets meer verdient, waar kan hij dan van leven?
Grootvader wil gebruik maken van een regeling op landelijk niveau. Hiermee moet Nederland naar schaalvergroting. Kleinere bedrijven zijn onrendabel, zoals het heet. Ze kunnen niet concurreren met de enorme landerijen in Frankrijk of Duitsland. Om de keuterboeren te stimuleren te stoppen, bestaat er subsidie voor het eindigen van je bedrijf.
“Hij wordt 65 jaar en kan een leuk afkoopbedrag krijgen. Belangrijker is nog, dat hij pensioen krijgt!”
Vader doelt niet op de AOW van staatsman Willem Drees, maar een aanvulling hierop. Pensioen krijgen omdat je stopt met je eigen bedrijf, is een nieuw fenomeen en valt nauwelijks te bevatten.
Remy hoort de mededeling aan. Hij ervaart vage angst: dat de boerderij van grootvader in handen zal vallen van vreemden. Nooit meer daarginder het erf op met je fiets, zomaar de boerderij binnenlopen, de keuken betreden, bij het granieten aanrecht water drinken, het aquarium met de blauwe streepvisjes bekijken, de hooigeur opsnuiven. Onvoorstelbaar!
“Hij had nooit moeten hertrouwen”.
Moeder snijdt een versleten onderwerp aan. Dit gaat over het tweede huwelijk van Opa.
“Het is allemaal begonnen toen hij dat wijf in huis haalde. Blind als een mol, doof als een kwartel. De kinderen inschakelen om het werk op te knappen en financiële rampen op te vangen!”
Moeder kijkt haar man verontwaardigd aan als is ze teleurgesteld dat haar man er geen stokje voor heeft gestoken. Alsof Vader er iets over te zeggen had.

Remy doet alsof hij in zijn oorlogsboek verdiept is. Regelmatig slaat hij een bladzijde om. Veel sympathie voor opa voelt hij niet. De man is knorrig en onvoorspelbaar, ouderwets ook in alles. Oma valt best mee, al lacht ze een beetje zuur en hinnikend.
“Ik zie haar nog aankomen”.
Vader voelt zich verplicht Moeder bij te staan. De openingszin vormt de opmaat voor een bekend verhaal, uitentreuren verteld, al verschillen de varianten soms een beetje. Het verhaal is hoe dan ook eenzijdig en getuigt van weinig medeleven. Waar het leven geen genade kent, verharden de opvattingen vanzelf mee.
Oma II, met niet meer dan een koffertje aan bezittingen, arriveert in de polder. Zij verkeert in de veronderstelling een rijke boer aan de haak geslagen te hebben.
“Ze waren de slaapkamer niet meer uit te branden”.
Ook hier zijn gevolgen duidelijk: twee baby’s en geen plek meer voor de trits jongens uit het eerste huwelijk van opa die nog in de boerderij rondlopen. Waarmee de strijd om het nest pas echt begint.  
“Ja ja, stop maar weer. Onze kinderen behoeven niet alles te horen. Voor je het weet, praten ze tegen anderen. Of zelfs tegen oma! Zo dom zijn ze ook nog wel”.
Remy slaat zijn ogen op.
“Ik ben niet dom”.
Moeder knikt naar haar man.
“Zie je wel? Meneer zit gewoon mee te luisteren”.
‘Ik zit toch ook in de kamer”.
Remy verweert zich. Meestal houdt hij zijn mond, maar met de kwalificatie dom moet je bij hem niet aankomen. Moeder gooit het over een andere boeg.
“Ga jij onderhand je eigen kamer opzoeken. Aan babbels ontbreekt het jou niet. En wat komt er helemaal uit je handen?”
“Wat zou er uit mijn handen moeten komen?”
Hierover heeft Moeder niet nagedacht. Er valt een korte stilte, die Remy opvult met een vraag die beslist hout snijdt.
“Blijft opa in de boerderij wonen?”
Hij weet dat het land weliswaar van eigenaar veranderde, maar de boerderij zelf is nog altijd opa’s eigendom.
“Geen idee. Hoe kom je daar nou weer bij?”
“U weet het dus niet”.
Remy wrijft het zijn ouders in. Je hoort belangrijk nieuws en verzuimt het voornaamste te vragen. Hij staat op, pakt zijn boek en maakt aanstalten de woonkamer te verlaten.
“Welterusten”.
Hij spreekt het woord uit met tegenzin, als plichtpleging. Zijn voornaamste doel is om zonder verdere kleerscheuren weg te komen.
“Ja, slaap lekker. En niet meer lezen”.
Uit ongenoegen doet hij zijn plas niet in de wc maar op de bovenverdieping in de wasbak.

Eenmaal in bed, probeert hij het lezen te hervatten. Zijn gedachten gaan terug naar het begin van het gesprek, naar de mededeling dat opa wil stoppen met zijn bedrijf.
Vader gaat naar de eigenaar om te praten over het overnemen van de huur. Dat is dus de Kerkenraad. Moet ik straks weer mee naar de kerk?
Dit vooruitzicht is bepaald vervelend. Om het denken hierover te mijden, mijmert hij, hoe de boerderij te redden. Opa zal nog een paar jaar blijven zitten. Waar zou hij ineens naartoe moeten. Daarna heeft hij, Remy, de leeftijd om het familiebedrijf voort te zetten.
Het is vers grasland. Dit kan je omploegen en er tulpen kweken.
In deze versie kan De Baron ontslagen worden. Dat scheelt veel loonkosten. Ook moeten er machines bij.
Een eigen beregeningsinstallatie in plaats van die van de buren te lenen. Er bestaan ook telmachines voor tulpenbollen. Achter de schuur kunnen we een kas bouwen voor de winterteelt van bloemen.
Tevreden sukkelt hij in slaap, om al na een klein uur abrupt te ontwaken uit een droom.
Ergens in de boerderij van grootvader zit een grote hond verscholen, een gevaarlijk beest met een rothumeur. Het is aan Remy de hond te vinden en tot rust te brengen.
Dit gaat verkeerd aflopen. Ik ben bang voor honden.

Om de droom te verdrijven, begint hij na te denken over oma. De verhalen van zijn ouders en van ooms die er zijn opgegroeid, liegen er niet om. Oma doet er alles aan de jongens uit het eerste huwelijk het leven zuur te maken. De oom die nu huisschilder is, moet zijn schoolboeken bewaren in een afsluitbare kist, vastgeschroefd aan de hooizolder. Oma is in staat zijn school te verpesten door boeken te vernielen of zoek te maken. Aan de waarheid van dergelijke verhalen heeft Remy nooit getwijfeld.
Vader mag dingen verzwijgen, hij liegt nooit.
Een ogenblik overweegt hij naar de wc te gaan, maar blijft uiteindelijk liggen. Moeder zal klagen over de krakende trap en hem erop wijzen dat je een po kan gebruiken. Remy wil geen po onder zijn bed. Wie gaat er boven zijn eigen pis liggen slapen? Hij drukt zijn horloge tegen zijn oor om het eentonige tikken te horen. Andermaal overmant hem de slaap.

Het is een zondagmorgen. In alle vroegte hebben de weidevogels erop los geschreeuwd, maar na de eerste opwinding zijn ze neergestreken om voedsel te zoeken. Remy schopt de deken van zich af en trekt zijn kleren van de vorige dag aan. In twee halve sprongen daalt hij de trap af. De leuningen kreunen onder zijn gewicht. Op de keukentafel staat een pot verse thee, maar de geur wordt overweldigd door een petroleumstel waarop een pan draadjesvlees suddert. Moeder is er vroeg bij vandaag. Ze grabbelt in de kast naar broodbeleg en eierdoppen.
“Ook goedemorgen”.
Moeder let heus wel op.
“Ik ben even buiten”.
Hij wil de zware braadgeur zo snel als mogelijk ontvluchten.
“Roep dan meteen je vader”.

De schuurdeur is gesloten. Remy haalt zijn voetbal uit de bijkeuken, stuitert deze een paar keer op de grond en zendt een strak schot naar de linkse benedenhoek van de deur. Tegelijk zet hij z’n handen voor de mond.
“Eten!”
Dit lijkt hem wel voldoende om Vader over het ontbijt te informeren. Meteen loopt hij door in de richting waarheen de bal is weggerold. In het gras meent hij iets te zien wegschieten.
Een bunzing. Een hermelijn.
Een bunzing heeft hij nooit eerder gezien, maar hij kent de verhalen van Vader. In de boerderij van opa lag ooit tarwe opgeslagen. Met het ruimen van de voorraad bleek het te wemelen van de ratten. Er werd ook een bunzing aangetroffen. Een werkman sloeg twintig ratten dood en zette de deur naar buiten open voor de bunzing.
“Wanneer je ze in het nauw drijft, verspreiden ze een verschrikkelijke stank”.
Remy kijkt nog eens rond op de plek waar hij iets meent te hebben gezien, maar vindt niets en ruikt nog minder. Slechts zijn voetbal ligt daar te wachten op de volgende trap.

Aan de ontbijttafel wordt duidelijk dat Remy een rat zal hebben gezien. Pa Reindert heeft in de schuur keutels gevonden en een gat langzij de muur. Zelfs tot de nieuwe schuur hebben ze zich toegang verschaft.
“Ze verspreiden pestilentie”.
Remy beleert Henny nadat zijn zuster een vraag naar de bekende weg stelt.
“Wie de pest krijgt, kronkelt dagenlang over de grond. Daarna ga je dood. Niets aan te doen”.
Hij trekt een gezicht, maar Henny is allesbehalve onder de indruk.
“Ja, waar is die goeie ouwe pestilentie. Ik wil jou wel eens over de vloer zien schuimbekken”.
“Jongens, hou op”.
“Ik ben een meisje”.
Henny protesteert.
“Meisjes, hou op”.
Pa Reindert ziet de grap er wel van in.
“Ik ben geen meisje”.
Remy doet ook mee.
De sfeer is ontspannen. Het vooruitzicht op een rustige zondag met klassieke muziek en sportuitslagen op de radio brengt allen in een goed humeur.

Zodra de ontbijtspullen zijn opgeruimd, spreidt Pa Reindert een krant op de tafel en plaatst er een bizar mechaniek op: een rattenklem. Uit de bijkeuken haalt hij een staalborstel en een zakmes. Moeder levert een klosje garen en een flesje naaimachineolie. Henny zet de Edammer kaas neer en Remy kijkt toe.
“Moet dat uitgerekend nu?” 
Moeder heeft wel meegewerkt, maar niet van harte.
“Wat is daar mis mee?”
Antwoord blijft uit, maar Remy ontwikkelt een voorgevoel.
We gaan straks weg. Moeder wil naar die stomme kerk.
Aan de rattenklem is een stevige ijzeren ketting bevestigd, een soort anker. Vader  laat er goedkeurend zijn handen over gaan.
“We zouden naar de kerk gaan”.
Daar komt de aap uit de mouw. Onwillekeurig slaat Remy zijn armen over elkaar en kijkt naar Moeder. Het komt hem voor dat zij aanhoudend in de weg staat wanneer anderen iets willen.
“Hm”.
Pa Reindert vindt het midden tussen volgzaamheid en de uitstraling dat hij geen idee heeft waarover Moeder het heeft. Hoe dan ook is voor kerkbezoek de auto nodig en alleen Vader heeft een rijbewijs. Zijn zeggenschap over de auto is absoluut.
“Dit is het eerste stuk gereedschap dat ik kocht”.
Hij spreekt meer tegen zijn kinderen dan tegen Moeder.
“Hierin zijn al ik weet niet hoeveel ratten gesneuveld”.
“En daarna opgegeten”.
Remy probeert met grapjes de sfeer te redden en dreigende kerkgang tegen te werken.
Als ik genoeg tijdrek, wordt het te laat om nog te gaan.
“Het is ideaal babyvoedsel”.
Het lijkt of Vader de boodschap begrijpt. Hij grijnst.
“Ratten zijn voedzaam en goedkoop”.
Remy ziet dat Moeder zich een stukje verplaatst en weer blijft staan. Ze geeft niet op, maar Remy evenmin. Nieuwe vragen stellen, kan misschien helpen.
“Hoe werkt dat ding precies?”
“Dat komt zo”.
De voorstelling duurt Moeder al te lang. Ze doorbreekt de discussie en stuurt Henny weg.
“Ga eens andere kleren aantrekken”.
Remy blijft zitten en denkt aan de werkkleren die hijzelf draagt. Tegen beter weten in koestert hij een vage hoop dat deze hem vandaag zullen redden.
Pa Reindert gaat ondertussen gewoon door met zijn gepruts. Hij krabt roest van draaiende onderdelen en druppelt er olie op. Remy volgt iedere beweging.
Zo smeren soldaten hun geweer. Kogels erin en knallen maar. Aan doelen nooit gebrek.
“Ga jij ook wat anders aantrekken? Zo kan je niet mee naar de kerk”.
“Dan blijf ik toch thuis”.
“Ga je omkleden!”
Moeder zet de aanval voort. In haar dienstrooster staat kerkgang genoteerd en roosters zijn er om te worden nageleefd. Zonder orde en structuur is het leven zinloos.
“Dit is de beste kleding die ik heb”.
“Opkrassen”.
Moeder gaat achter Remy staan en maakt aanstalten hem omhoog te trekken.
“Nog vijf minuten, dan moeten we gaan”.
Pa Reindert doet intussen of hij doof is.
“Pas nou op, want ik ga de klem stellen”.
Remy buigt voorover, zogenaamd om beter te kunnen kijken, maar in werkelijkheid om Moeder geen kans te geven hem aan te porren.
Vader legt zijn sigarenstomp op de rand van de asbak op de vensterbank en spant de veer. Onwillig wijken de rijen roesttanden uiteen. Het is een gebit van de dood. Remy schuift zijn stoel ruw naar achteren zonder rekening te houden met de positie van Moeder. Zijn stemming begint langzaam te kantelen.
Naar de kerk. Zingen met z’n allen. Verschrikkelijk.
Vader neemt het zakmes en tikt hiermee voorzichtig op de grondplaat. De klem is onbeweeglijk. Een tweede poging geeft hetzelfde resultaat.

Henny komt de keuken binnen. De deur piept een beetje. Ze heeft haar zondagse kleren aangetrokken, maar de enige die kijkt, is Moeder. Ongeduldig tikt ze Remy op de schouder.
“Schiet eens op. Je zus is allang klaar”.
Remy zegt niets en blijft zitten. Pa Reindert steekt zijn hand uit.
“Misschien moet hij scherper worden afgesteld”.
“Daar is nu geen tijd meer voor. Doe dat dan straks”.
Met een scherpe tik ontspant de veer alsnog. Het roestige gebit slaat dicht en wel met zo’n klap dat de klem in zijn geheel een decimeter omhoog springt en vervolgens met ketting en al van de tafel op de vloer klettert.
“Godverdomme!”
Vader vloekt van schrik.
“Dat krijg je met haastwerk. Dadelijk zit je hand er nog tussen”.
Moeder voelt dat de tijdsdruk in haar voordeel werkt.
“Praat er niet steeds doorheen”.
Het is een tamelijk ongebruikelijke en harde opmerking uit de mond van Pa Reindert.
Vader is geschrokken. Of nee, hij gebruikt zijn schrik om te zeggen wat hij denkt.
“Nou zeg. Ik probeer te voorkomen dat we te laat komen”.
Er valt een onaangename stilte, waarin Vader de klem van de vloer raapt en Remy overeind komt. Onwillig en traag begeeft hij zich naar zijn kamer.

De slap verende Opel voert het gezin naar het dorp. Via lege polderwegen gaat het. Zo kan Vader en passant vaststellen hoe de akkers van andere akkerbouwers erbij liggen. Het gaat tamelijk langzaam, alsof hij opzettelijk te laat wil aankomen. Remy zit met Henny op de achterbank. Hij kijkt zijn vader tegen het achterhoofd. In het midden bevindt zich een kalende plek.
Zo verenigen wij het nutteloze met het onaangename. Moeder krijgt haar zin.
Om niet naar buiten te hoeven kijken en daar de zondagse vrijheid aan zijn neus voorbij te zien glijden, bestudeert hij vervolgens Moeder. Om haar hals ligt een sjaal met een print van kangoeroes. Het is een geschenk uit Australië, het land waarheen haar zuster vluchtte voor de regelzucht van oma. Remy herinnert zich hoe deze jonge tante vele jaren geleden met haar man langskwam om afscheid te nemen. Ze vertrokken per schip, de Zuiderkruis.
“Ik zou wel eens naar Australië willen”.
Hij zegt het plompverloren, krijgt geen reactie en geeft ongevraagd uitleg.
“Altijd mooi weer en op zondag kangoeroevlees”.
“O jee!!”
Moeder slaakt zo’n harde kreet, dat Pa Reindert in de remmen gaat.
“Wat nou weer?” 
Vader klinkt driftig. Hij begint Moeders gezanik kennelijk beu te worden.
Moeder heft haar handen ten hemel.
“Ik heb het vlees laten opstaan”.
“Dat moet toch ook? Het is suddervlees”.
“Het kan aanbranden. Dan hebben we straks schoenzolen”.
Remy stoot zijn zus aan.
“Nou, we kunnen weer naar huis”.
“Houden jullie even je kop, daar achterin?”

De auto wordt gekeerd en de snelheid opgevoerd. Remy’s hart bonkt van opwinding. Zo’n wending van het lot heeft hij niet verwacht. De bomen schieten langs de auto. Het is alsof een film versneld en achterstevoren wordt afgedraaid. Tot zijn verwondering en vreugde dalen ze de dijk af naar het erf. Hier wacht een teleurstelling. Meteen nadat Moeder is uitgestapt om in de keuken het vlees te controleren, keert Pa Reindert de auto. Dit gebeurt in drift. Vader keert de auto met onbeheerste bewegingen. Op een haar na raakt hij de betonnen waterput. Ze staan weer met de neus richting de poort. In de binnenspiegel ziet Remy dat Vader heel boos is. Het is bepaald geen moment om de kerkgang alsnog ter discussie te stellen.
“Hebben jullie je geld?”
Thuis heeft Moeder allen voorzien van collectegeld: twee dubbeltjes en één kwartje per persoon. De dubbeltjes zijn voor de gewone zakken, het kwartje voor de zilveren schaal bij de ingang van de kerk. Zelfs Vader hoeft niet in zijn portemonnee te rommelen. Moeder heeft voor hem ook geld apart gelegd. Zo weet zij precies wat het kerkbezoek heeft gekost.
De ingang van het gebouw is een strategische plek. Onder het mom van handen schudden en een goede week wensen, heeft dominee zicht op wie hoeveel geld doneert.

De dienst, vreemd woord voor kerkbezoek, sleept zich voort. Beter zou in achter de hoge preekstoel een klok hangen. Dan weten de mensen hoelang ze het nog moeten volhouden. Gezang klinkt op en zakt weer weg. Het orgel dreunt alsof er houten schepen in een storm zijn beland. Rondkijken is onpraktisch, omdat je geacht wordt voor je te kijken. Wel is er tijd om over van alles na te denken. Remy laat zijn gedachten gaan over afgelopen woensdag. Juist zit hij in zijn kamer, als hij een brandlucht bespeurt. Onderzoek naar de oorzaak leert hem dat Moeder op het erf papier verbrandt. Tot Remy’s afgrijzen liggen hier ook kranten bij. Als een haas haalt hij een schoffel uit de schuur en slaat het vuurtje uiteen. In de krant van maandag staan foto’s van Ajax en bovendien een bericht over een neergestorte Starfighter.
Moeder staat tegen hem te tieren, maar Remy trekt zich er niets van aan. Het grootste deel van de kranten weet hij te behoeden voor de ondergang. Later, in zijn kamer, merkt hij dat de geredde foto’s een brandlucht verspreiden. Tenslotte gooit hij ze alsnog weg.
Een lichte stoot tegen zijn schouder voert hem terug naar de werkelijkheid. Gelukkig is de dienst afgelopen. Als eerste van de rij staat hij op om weg te lopen. Moeder achterhaalt hem en herinnert hem aan de collecteschaal. Remy heeft niet de bedoeling geld achter te houden, maar is desondanks gepikeerd.
“Het is een vorm van bedelen”.
Remy zegt het, terwijl ze in de kerk staan. Eigenlijk heeft hij nauwelijks door dat het hoorbaar moet zijn voor zijn naaste omgeving. Moeder mankeert evenwel niets aan haar oren en geeft hem een flinke por.
In de rij naar de uitgang schuifelend, komen gedachten bij hem op die een soort stripverhaal vormen. Een lange rij mensen met gebogen hoofden wacht tot dominee tijd heeft hen persoonlijk uitgeleide te doen.
Kwestie is, dat na de donatie in de kerkschaal mannen in vrouwen veranderen en andersom. En dat, terwijl zij het zelf niet in de gaten hebben.
“De kwartjes, jongens! Laat eens kijken?”
Plichtmatig tonen Henny en Remy de hen toevertrouwde muntstukjes aan Moeder. Het moet er vreemd uitzien voor een buitenstaander: geldstukjes laten zien die je meteen daarna in de schaal van de kerk legt. Maar Moeder heeft geen enkele moeite met het ritueel. Als laatste van het gezin geeft zij dominee netjes een hand en bedankt hem voor de preek. Remy hoort haar woorden en voelt afkeer.
Je moet dominee zijn of huisarts om Moeder klein te krijgen.

Gelukkig staan ze nu snel in de buitenlucht. Pa Reindert drijft de auto in rap tempo voort. Hij rijdt precies en driftig. Ook na anderhalf uur kerkgang heeft hij onverminderd de pest in. Remy voelt de vervelende sfeer in de auto wel, maar is van mening dat hij er geen deel vanuit maakt.
Jammer van het kwartje. Ik moet er iets op verzinnen voor een volgende keer.
Hij heeft goed begrepen, dat er meer kerkbezoek zal plaatsvinden. Vader heeft immers de kerk nodig om opa’s land te kunnen overnemen. Ergens roept dit ook vrolijkheid bij hem op.
Vader gaat naar de kerk, maar eigenlijk besodemietert hij de boel.
Zijn gedachten dwalen af naar huis, naar de situatie waarin Vader de rattenklem uitprobeert. Het zal niet gemakkelijk worden er één te vangen.
Ratten zijn altijd op hun hoede. Net als ik.
Stilaan ontwikkelt zich een filmpje in zijn hoofd. Een rat kruipt door het gat in de muur van de schuur. Het dier ruikt de kaas in de klem, maar duikt bij het geringste geluid weg.
Tegen een lege maag is niets bestand.
Naast hem, op de achterbank van de Opel, haalt Henny een leerboek Duitse taal tevoorschijn. De titel luidt: Schwere Worter. Ze slaat het open bij een bladwijzer en begint te lezen.
Henny is als Vader. Ze doet maar wat met het geloof van Moeder. Beter is, om gewoon te weigeren.
De film in zijn fantasie gaat voort. De rat schuift ondanks het wantrouwen steeds een stukje dichter naar de kaaslucht. In de schuur is het bladstil.  Langzaam draait Remy een klein stukje naar Henny toe en slaat zijn handen met kracht tegen elkaar.
“Clinch! Rat in de klem! Hebbes!”
Pa Reindert geeft een ruk aan het stuur en brengt de wagen ruw tot stilstand. Hij opent het portier, stapt uit en duwt de rugleuning van zijn stoel driftig naar voren. De Opel is een tweedeurs wagen.
“Nu is het genoeg! Uitstappen jij. Ga de rest naar huis maar lopen”.
Remy schrikt zich lam. Zijn actie is inderdaad een beetje ondoordacht en het laatste wat hij wil, is Vader tegen zich innemen. Uit de auto gezet worden, is nooit eerder gebeurd.
Hij klautert naar buiten, mijdt het om iemand aan te kijken en wacht tot de anderen vertrekken.

Het voelt aan als naakt, zomaar in de polder te staan. Een polderjongen loopt nooit langs de weg of hij moet een lekke band hebben. Het duurt minstens een volle minuut voor hij in beweging komt. Waar anders te gaan dan alsnog naar huis? Bij Arjan of een andere schoolmakker langsgaan, is geen optie. Hij zal zich schamen om zo onthand aan te waaien. Bij opa en oma heeft hij evenmin iet te zoeken. Zij zullen hem vragen hoe het allemaal zo is gekomen, zonder verder in beweging te komen. En waarom kwam je vader mij niet even ophalen? Dan nog zal hij op eigen gelegenheid thuis moeten geraken. Voor grootvader was het vroeger niet ongebruikelijk om te moeten lopen. Dit heeft hij zelf ook vaak moeten doen en waarom zou je een kleinzoon in de watten leggen?
Omdat ik naar hem vernoemd ben, bijvoorbeeld.
Over het voornemen de bedrijfsvoering te veranderen, durft Remy niet eens te denken. Ouderen stellen vragen aan kinderen, niet andersom. Geldzaken gaan minderjarigen al helemaal niet aan. Er wordt volop geklaagd, maar zonder harde cijfers. Half uit overtuiging dat er niets anders opzit, half om zijn spanning kwijt te raken, begint Remy aan de voettocht naar huis.
Langs dit gedeelte van de weg staan geen boerderijen, zelfs geen enkele schuur of iets anders. Hier heeft de polder nog het aangezicht van een eeuw geleden. Op het land wordt niet gewerkt. Vader zou dit liever wel doen bij gelegenheid, maar de kerkelijke gezindte van omgevende boeren weerhoudt hem. Je moet buren van wie je soms werktuigen mag lenen, beter niet tegen je innemen. Daarbij heeft ook de roomse kerk ogen: een geleende beregeningsinstallatie zie je op een kilometer afstand en voor je het weet gaat meneer pastoor uitzoeken hoe dat zit. Zondag moet wel de Dag des Heren blijven.

Wat komt daar aanrijden? Remy houdt de pas in. Hij kan zijn ogen nauwelijks geloven. Pa Reindert is kennelijk van mening veranderd om zijn zoon zo te straffen. Remy ziet duidelijk de Opel opdoemen. Vader zit als enige in de auto, dus hij zal eerst Moeder en Henny thuis hebben afgezet. De auto stopt naast Remy, het raampje aan Vaders kant gaat omlaag.
“Nou, stap in!”
Een ogenblik overweegt Remy dit bevel te negeren. Op eigen gelegenheid zal hij ook wel een keer thuiskomen. De kwestie is, dat hij niet durft tegenspartelen. Hij loopt achter de auto langs en stapt in, op de plek van Moeder.
Ze rijden. Vader heeft geen zin of ziet geen kans om te keren op de smalle weg, dus rijdt hij een blok om. De polder leent zich hiertoe goed: de indeling berust op een 17e -eeuwse tekentafel van Hollandse doelmatigheid.  
“We moeten het even over opa hebben”.
Remy’s hart begint te bonzen. Is hij eruit gezet om buiten het zicht van Moeder en Henny over de toekomst te praten? Het ziet er wel naar uit. Vader zet zelfs de auto langs de kant van de weg. De motor valt stil.
“De kwestie is, dat ik binnenkort met het Kerkbestuur zal praten over het land van opa. We zijn weliswaar lid, maar het zal je duidelijk zijn, dat we niet als heel trouwe kerkgangers bekend staan”.
Het duizelt Remy. Hij heeft deze late morgen niet echt gerekend op een gesprek over kerkgang. Vader verwacht evenwel geen antwoorden. Hij is bezig zijn zoon te informeren en te overtuigen. Mogelijk is hem ingevallen, dat hij dit beter doet buiten Moeder om.
“En dan?”
Vader zwijgt een paar seconden. Hij steekt zijn hand op naar de bestuurder van een achteroprijdende personenwagen. Remy heeft geen idee wie erin zitten.
“Vanaf nu zullen we vaker daarheen moeten. We gaan ook opa meenemen”.
“En oma dan? We passen toch niet allemaal in de auto?”
Dan kan ik misschien gewoon thuisblijven.
“Oma gelooft niets. Je moet weten dat opa lid is van de Kerkenraad. Dat is, sinds hij zijn land verspeelde en het aan de Kerk moest verkopen. Hij mocht de boerderij houden, maar het land werd voortaan gepacht. Als je weet wat dat is”.
Remy knikt. Hij begrijpt het helemaal. Opa is een knoeier die genadebrood eet.
“Ik verwacht van jou, dat je niet elke zondagmorgen dwars gaat liggen. Daar worden we allemaal doodmoe van en het lost niets op”.
Bij Vader in de auto zitten, is onderhand benauwender dan naar huis moeten lopen. Het is tijd om stelling te nemen.
“Ik geloof helemaal niet in God. Niemand legt mij uit wat ik me erbij moet voorstellen”.
Vader pakt een halve sigaar uit de asbak van de auto en steekt deze aan met een gloeiende plug die in het dashboard steekt.
“Daarom heet het een geloof. Zie het maar als een toneelstuk. Na een half jaar of zo kan je weer doen wat je wilt. Nou ja, zie dat je ruzie met Mama uit de weg gaat”.
Mama. Moeder. Ze maakt zelf ruzie.
“Ik ben niet degene die ruzie zoekt. Wie gaat naar de Kerk als hij er niets van gelooft?”
“We hebben allemaal onze vragen”.
“Ik heb geen vragen. Ik ben er allang uit. Wat is bijvoorbeeld De Heilige Geest? De mensen zingen dat de zon om de aarde draait. Dat klopt niet. Het is andersom”.
Vader blaast een fikse wolk sigarenrook de auto in. Remy draait de portierruit aan zijn kant een eind omlaag.
“Dat soort vragen kan ik niets mee, dat weet je ook wel. We kunnen opa’s land goed gebruiken. Het is een unieke kans. Er zijn meer kapers op de kust”.

Remy denkt dat het gesprek hiermee is gedaan, maar Vader heeft nog iets op zijn lever.
“Nu we het er toch over hebben”.
Remy zegt niets. Vader heeft wel genoeg uitgelegd.
“Je zit nu in het derde jaar van de mulo. Nog een jaar en dan moet je wat anders. Heb je al een idee wat je wilt worden?”
Remy ruikt onraad. Nooit wordt hem gevraagd of hij iets wil worden. Hij doet gewoon wat hem wordt opgedragen. En soms niet. Vader lijkt de stilte al te graag aan te grijpen om zijn eigen verhaal af te steken.
“Dat dacht ik al. Ik denk eerlijk gezegd dat er geen akkerbouwer in jou schuilt. Jij hebt de hersens om verder te leren”.
Het zou een compliment kunnen zijn, of een bekentenis van eigen onvermogen. Het klinkt evenwel eerder als een dooddoener. Dit verwondert Remy niet. Hij weet allang dat Vader liever iets anders met zijn leven had gedaan. Monteur worden bijvoorbeeld, het liefst bij Fokker of op Schiphol. Dat je voor dergelijk werk opgeleid moet worden, kwam in deze wensdroom nooit ter sprake. Even komt de gedachte bij hem op, dat Vader het goed met hem voorheeft, hem tegen de last van een agrarisch bedrijf wil beschermen.
“Bovendien zal het tussen jou en mama nooit boteren. Wanneer je in het bedrijf zou meedraaien, moet je nog jaren thuis wonen. Ik denk niet dat Mama hiermee kan leven. Wat denk je zelf?”
Dat ik uit het bedrijf word gegooid. Dat u van mij af wilt, omdat Moeder dit om de andere dag laat weten. Ze wil er niet aan denken dat ik langer dan absoluut nodig in huis woon. Iedereen heeft de pest aan haar.
Een slimme opmerking komt bij hem op.
“Wat, als Henny zou willen opvolgen?”
Vader heeft hierover nagedacht. Of anders is het onderwerp een keer aan bod geweest. Met Henny, in aanwezigheid van Moeder om te controleren of de juiste boodschap wel overkomt.
“Henny is een vrouw. Moet ik mijn bedrijf straks overdoen aan een man die ik helemaal niet ken?”
Remy geeft niet zomaar op. Daarvoor is hij te veel onderdeel van Vaders bedrijf, van het huis waarin hij opgroeit, het land, de dijk en de wolkenluchten.
“En de bollenteelt? Er is niet per se eigen land nodig om uit te breiden in de tulpen”.
Remy zegt het toch maar. Hoe vaak heeft hij niet gefantaseerd over nieuwe machines, een grotere schuur, een kas om bloemen te trekken. En om andere gewassen af te stoten. Van bijvoorbeeld het plukken van augurken krijgt hij op zijn jonge leeftijd al wringende pijn in zijn rug.
“Daar zijn investeringen voor nodig. Het is helemaal de vraag of er een Bank is, die hierin wil meegaan. Ons bedrijf bestaat nota bene bij gratie van de Roomse Kerk! De eigen Bank weigerde hypotheek te verstrekken. Maar dan nog: de situatie in huis zal hetzelfde blijven”.
Dus toch Moeder. Godverdomme.
“Laten we maar naar huis gaan”.

Ze eten een uur later dan gewoonlijk. Dit is toe te schrijven aan het vlees. Je kan naar de pan kijken wat je wilt, vlees neemt alle tijd om gaar te worden. Het gezin ondergaat de situatie tamelijk gelaten. De middag is ieder voor zich. Moeder installeert zich in de woonkamer bij de radio. Er wordt een opera uitgezonden van Wagner. Deze komt in de plaats van het programma Belcanto, waarin meestal aria’s van Italiaanse opera’s ten gehore worden gebracht. Remy overweegt in de woonkamer wat te gaan tekenen, maar binnen vijf minuten heeft hij genoeg van het bombastisch Germaanse dreunen. Bovendien knagen de woorden van Vader over kerkgang en meer nog de schimmige uitsluiting van opvolging in het bedrijf aan hem.
Ik moet naar de kerk om Vader uitbreiding van het bedrijf te gunnen. Maar mij wil hij in dat bedrijf niet hebben.
Twijfel blijft. Moet hij zich beter bewijzen? Hoe dan? Door af en toe het veld op te lopen om te kijken of de plantjes van de suikerbieten aanslaan? Heeft Vader zoveel liefde voor zijn land en gewassen? Wat kan je doen om de situatie in huis te verbeteren, waar Moeder elke poging tot zelfstandigheid de kop indrukt zodra ze maar ruikt dat dit haar rust kan verstoren? De toren van zijn gestapelde gedachten wiebelt van ongemak en kan elk moment bezwijken.

De zomervakantie begint. Henny en Remy kunnen de boeken voor een week of zes vergeten. Tevredenheid overheerst, zelfs bij Moeder. Beide kinderen zijn een jaar verder. Tijd om elke weekdag op het land te werken. Moeder noemt dit hardnekkig helpen. Op zondag is het nieuwe regiem van kerkgang van kracht, precies zoals Vader heeft voorzien. Toch heeft Vader nog geen uitsluitsel over opa´s land.
Remy ervaart het werken niet als per se vervelend. Vroeg opstaan is hij gewoon en met landwerk zie je precies wat je na een dag hebt gepresteerd. In een schrift dat gewoonlijk dient om Franse woorden in op te schrijven, houdt hij bij op welke dagen hij hoeveel uren werkt. En wat dit oplevert. Als kind van rechthoekige polderakkers plaatst hij de gewerkte uren en bedragen in rechte kolommen. Op zondag is hij te vermoeid om veel protest aan te tekenen tegen de kerkgang. Onderhuids blijft hij hoop koesteren ooit de boerderij van grootvader te bezitten. Hoop doet leven. De kerk is gebouwd op een kleine terp. Misschien omdat er ooit een begraafplaats omheen heeft gelegen, of anders om de bezoeker te laten voelen dat je een gebouw nadert dat een hogere orde dient dan de eigen alledaagse sores.
Pa Reindert parkeert zijn auto, laat de anderen uitstappen en sluit beide portieren af. Moeder schikt haar kleding. Zij trekt Henny’s rok recht en haalde een kam door Remy’s haren. Hier lijkt het of de tijd terugloopt, in plaats van vooruit. Het zou Remy niet vergazen als er huifkarren met gelovigen komen aanrijden, of de burgemeester in livrei en een knecht om zijn tas te dragen.
Langs hen heen lopen andere kerkgangers. Er wordt gegroet, maar niet voortdurend. Remy kijkt om zich heen. Tot zijn geruststelling ziet hij geen klasgenoten. Gelaten wacht hij op nadere orders.
“Naar binnen. Anders zitten we helemaal achterin”.
Het gaat onder een poort door. Een pad van gele IJsselsteentjes voert schuin omhoog. Een vage orgeldreun waaiert de kerkgangers tegemoet. Remy weet precies wie daarboven zit te hameren. Het is een kleurloos mannetje in een muisgrijs pak. Toch schijnt hij landelijk orgelconcerten te verzorgen.
“Feike heeft weer astma”.
Een verwijzing naar een andere bekende organist. De man speelt in een kerk in Maassluis, dus zijn gezindheid laat zich raden.
“Ophouden! Naar binnen”.
Moeder drijft het gezin voor zich uit tot waar de koster staat, bij een tafel beladen met psalmboeken.
Deze hebben een sombere uitstraling. Remy stoot Henny aan.
“Daar ligt vloeipapier voor sigaretten”.
De koster is een vriendelijke man, familie van Vader bovendien, al heeft Remy nooit precies begrepen hoe het zit. Hij knikt iedere bezoeker afzonderlijk toe. Soms bewegen zijn lippen. Hij heeft min of meer haast, want na de orgeldreun moet hij opdraven om de klokken te luiden. De touwen hangen in het voorportaal. Je krijgt een stijve nek ingeval je probeert te zien waar ze eindigen, daar in den hoge.

Het gezin zit op een rijtje, Remy als meest onwillige aan de buitenkant. De met riet beklede stoel voor hem blijft leeg. Jammer, want achter een rug verscholen, ziet dominee niet of je meezingt. Aan zingen heeft hij de meeste hekel. Echtparen en gezinnen druppelen binnen. Ze betreden de gangpaden en bewegen zich bijna geruisloos naar voren. Vol geraakt de kerk bij lange na niet. In de belangstelling zit al enige tijd de klad. Een toenemend aantal mensen gaat op zondag liever naar het strand of naar familie buiten de directe omgeving. Het bezit van een auto draagt hieraan nogal bij.
Uit verveling bestudeert Remy hoe de bezoekers zich voortbewegen.
Hoe komt het toch dat mensen in een kerk anders lopen dan buiten op straat?
Hij ontdekt nu een paar bekende gezichten, maar neemt geen moeite een teken van herkenning uit te zenden. Hij doet wat hem wordt opgelegd, maar het verandert niets aan zijn houding. Belangrijker dan contact maken, vindt hij het op afstand bestuderen van mensen.
In de bus of thuis op de bank zitten mensen ook anders dan hier.
Zo’n veertig mensen telt het kerkvolk. Dit is een schatting, of beter: een berekening. Gewoon lengte x breedte, ofwel 8 stoelen in de breedte, waarvan er gemiddeld 3 zijn bezet. Dit x 10 rijen van achter naar voor. In de kerkbanken aan de zijlijn is plek voor de leden van de Kerkenraad en een paar notabelen, zoals de directeur van de mulo. Naar hem steekt Remy plichtmatig een handje op. Zijn vingers betasten de ragfijne pagina’s van het psalmenboekje. Het is inderdaad papier om sigaretten van te draaien.
Langzaam verstrijkt de tijd. Remy krijgt het een beetje koud in de hemelse koepel.
Opa is er niet. Dominee dacht natuurlijk dat Vader hem zou ophalen.

Eindelijk, eindelijk komt de goede herder opdraven. In zijn kielzog volgt de Kerkenraad, bestaande uit vijf donkerblauwe pakken en het lichtgrijze mantelpakje van de enige vrouw in het gezelschap. Het is een kerk die zichzelf modern voelt. Onder zijn arm klemt dominee een blad met handgeschreven aantekeningen.
Een spiekbriefje. Om voor te lezen vanaf de kansel.
Remy sluit zijn ogen en voelt de luchtverplaatsing waarmee het gezelschap hem passeert. Hij ziet dominee het klaslokaal van de mulo binnenstappen, onaangekondigd en onverwacht.
Het leek of de schoolarts tbc-injecties kwam uitdelen.
Dominee legt uit dat er vanaf de volgende week lessen maatschappijleer worden gegeven. Wie heeft er belangstelling om te komen? Niemand reageert. Er rijst geen enkele vinger. Het is een openbare school. Dominee mag achter de school wonen, hier heeft hij niets te zoeken. Maar dominee vertrekt niet met lege handen. Een stuk of vier klasgenoten worden min of meer aangewezen en een van hen is Remy. In de dagen van de hbs is hij een enkele keer meegegaan met Hiddo, de zoon van dominee. Herkennen is benoemen. Alles heeft een prijs.
Een wel heel vreemde gedachte komt in hem op.
De naam Hiddo betekent Moedige Held. Geef mij maar Hitler.
Zonder het te willen, volgt hij een stukje van de preek. Deze handelt over verre vreemde landen. De armoede is er onvoorstelbaar en kinderen moeten de hele dag werken op het land.
Remy stoot zijn zus aan en reikt naar haar oor.
“Dit gaat over jou”.
Het gezicht van zijn zus blijft in de plooi. Henny zit naast Moeder en zij is wijzer dan grappen te maken. Zij beweegt heel even haar hand. Remy besluit dit op te vatten als teken dat zijn boodschap is aangekomen. De preek kabbelt voort. Langzaam doezelt Remy weg, als een kat die slaapt zonder het contact met de wereld helemaal te verliezen. De woorden van dominee bereiken hem als klanken. De betekenis ligt niet in het woord, maar in de mate waarin hij denkt te kunnen wegdromen.

“Zo!”
Moeder is luidruchtig als een sergeant die een missie tot een goed einde heeft gebracht. Ze dirigeert haar kinderen tot buiten de kerkpoort en kijkt op haar horloge.
“Het wachten is op jullie vader. Zoals gewoonlijk”.
Remy snuift de frisse buitenlucht op en is al blij dat hij weer verder kan kijken dan de muren van het kerkgebouw. Het is heerlijk om in de verte te turen, langs de straatweg en nog liever in de lucht waar witte wolken drijven. Hij doet onveranderd zijn best niet te luisteren, zich afzijdig te houden en nergens in betrokken te raken. Hiertoe begint hij de straatstenen rond zijn voeten tellen.
Hoeveel straatstenen gaan er in een vierkante meter?
“Het viel vandaag mee met de collectekosten”.
Hij hoort Moeder natuurlijk wel.
“Deze keer stond er geen schaal bij de uitgang. Mag ik de kwartjes terug? Het geld is natuurlijk niet bedoeld om er een rol drop van te kopen”.
Regeren is vooruitzien en Remy is een vlugge leerling. Het ontbreken van de schaal is hem evenmin ontgaan. Hij diept een dubbeltje uit zijn broekzak en legt het in de handpalm van Moeder.
“Het kwartje heb ik per ongeluk in de collectezak gedaan”.
De kerkklokken beginnen te beieren. Een wolk kauwtjes vlucht verschrikt van de toren.
“Verdorie! En jij?”
Henny legt een bekentenis af. Wie zal haar geloven?
“Ik heb helemaal niets meer. Ik had bij het binnengaan al gezien dat er geen schaal stond.”
Ze wisselt een blik van verstandhouding met Remy.
“Dus heb ik maar alles in de gewone zak gedaan”.
Moeder kijkt zuur, maar kan weinig beginnen. Ze is vooral ongeduldig en wil naar huis om het eten te maken en daarna de middag voor zichzelf te hebben. Naar de kerk gaan, hoort bij het leven van een beschaafd mens, maar na afloop zit de taak erop.
“Zal ik eens kijken?”
Remy stelt voor Vader te gaan zoeken. Zijn aanbod wordt vooral ingegeven door de vrees dat er alsnog kennissen opduiken, mensen die hen argeloos uitnodigen om een kop koffie te komen drinken. Moeder mag haast tonen, maar als ze wordt aangesproken en uitgenodigd, kan ze ineens bijdraaien en instemmen. Dan zit je zo weer een uur bij vage kennissen in een woonkamer.

Snel loopt hij het kerkpad op. Eindelijk een taak, doelgerichte actie. Voor de buitendeur van de kerk ligt een grote, rechthoekige natuursteen. Remy gaat erop staan en kijkt langs de torenmuur omhoog. Lang geleden moet hier een leidekker zijn neergekomen, een bouwvakker uit het katholieke Volendam. Het verhaal gaat dat het lichaam onder de steen is begraven. Dit zou zo zijn, omdat je in de dagen van de bouw niet als katholiek mocht werken aan een Godshuis voor de Nederlands Hervormde Kerk. Daarbij was er van de man weinig meer over. Remy bekijkt de zaak als een detective. Niet voor niets heeft hij alle boekjes van Inspecteur Arglistig gelezen.
Ik geloof er niets van. Zelfs over de dood wordt gelogen. Maar ik moet er wel steeds aan denken.
Hij steekt een hand in zijn broekzak om het achtergehouden kwartje te voelen. Veel is het niet, maar geld is geld.
Een ijsje, een rol autobandendrop, sparen voor nieuwe radiobatterijen, want die gaan niet eeuwig mee.
Vervolgens loopt hij het portaal binnen, dadelijk Vaders stem herkennend.
“Hoe haalt u het in uw hersens!”
De toon is luid en zeer boos.
“Er had toch tenminste eerst met mij over gepraat mogen worden”.
In de lichtval van de binnendeur staan drie mannen. Pa Reindert, de koster die schaamteloos meeluistert en dominee, de vertegenwoordiger van de kerk.
“Uw vader had schulden, vergeet dat niet”.
“Jullie hebben de boerderij voor een habbekrats overgenomen. Zo zit het. En in ruil daarvoor geen woord meer over schulden, natuurlijk”.
Als Pa Reindert boos is, moet je hem niet in de rede vallen.
“Uw vader was nauwelijks in een positie om eisen te stellen”.
Daarom hebben ze opa thuisgelaten. Hij zal hebben gebeld om af te zeggen.
“Precies, failliet. Een bedrijf naar de Filistijnen geholpen. Eerst het land, 20 jaar geleden. En nu hij gaat stoppen, is de boerderij aan de beurt. De kerk is niet te beroerd om dit met elegantie te regelen”.
Ik wist niet dat Vader het woord elegantie kent. Het past niet bij hem.
Dominee gooit het over een andere boeg. Hij is gewend zijn doelen te bereiken met praten in plaats van met werken. Dat zijn schapen onderhand allemaal de kerkdeur uit zijn, sterkt hem om ferm te spreken. Hij weet ook wel dat je niet aan het land van een boer moet komen.  
“Jammer dat Reinaert hier niet zelf is. Waarom heeft u hem vanmorgen niet meegebracht?”
Vader gaat al meteen min of meer het schip in.
“Hem meebrengen? Hij heeft alle geluk van de wereld dat hij hier niet staat.”
Remy luistert met bonkend hart. Is de boerderij al van eigenaar verwisseld?
Straks moeten we die oude chagrijn nog in huis nemen. Met oma erbij, godallemachtig.
“We hebben er in de Raad uitgebreid over gesproken”.
De Raad is de baas, dominee slechts boodschapper. Maar dominee heeft wel wisselgeld meegekregen.
“Misschien kan de kerk het land verhuren aan de zoon van de gefailleerde?”
Pa Reindert weet niets te zeggen. Overnemen van het land is immers precies wat hij beoogt.
Uiteindelijk zal hij niet wakker liggen van het feit dat opa weinig van het leven heeft gebakken. Daar komt bij dat de man met de verkeerde oma II kwam aanzetten: een vrouw uit de stad, verpleegster, geen boerin. En een ware plaag voor Vader en zijn jongere broers.
“Dat is toch een mooi aanbod, zou ik zeggen”.
Remy kijkt ademloos toe. Ergens voelt hij al welke kant het voor hem uitgaat.
Het verlies van de boerderij vermindert mijn kansen. Godverdomme.
Pa Reindert is even het noorden kwijt. Je ziet dat hij zich afvraagt, te hard van stapel te zijn gelopen. Hij wil immers het land, niet de boerderij. Remy ziet de koster in beweging komen. De man ziet dat het steekspel ten einde loopt. Hij loopt het voorportaal binnen en grijpt de touwen van de klokken om er met zijn volle gewicht aan te gaan hangen. Al snel waaiert het lawaai uit de toren over de polder. Binnen het kerkgebouw is het lawaai oorverdovend. De koster danst op en neer als een beer op een gloeiende kachelplaat.

Nu hij toch niets meer kan verstaan, maakt Remy rechtsomkeert. Hij snelt het pad af naar de poort. De ruzie heeft hem zowel schrik aangejaagd als onzeker gemaakt.
Daar staan Moeder en Henny. Ze weten van niets.
“En? Komt je vader onderhand?”
Remy haalt zijn schouders op en houdt zich van de domme. Instinctief besluit hij zich buiten de kwestie te houden. Het is al mooi dat opa niet achterin de auto mee naar huis moet.
“Is dat alles? Kan je alleen je schouders ophalen?”
Een echt antwoord wordt hem bespaard. Over het pad nadert Pa Reindert. Hij heeft een verse sigaar in de brand gestoken en zijn gezicht staat op storm.
Zodra hij bij zijn gezin is, vat hij samen wat in de kerk is besproken.
“Die oude kloothommel heeft zijn boerderij aan de kerk overgedaan! Uitstaande schulden, net als vroeger. Hij mag er nog anderhalf jaar wonen”.
Soms kan je onmogelijk voorzien hoe Moeder zal reageren.
“Nou, dan komt er in ieder geval geen Amsterdamse slager in”.
Vader schiet bijna in de lach. Het is een absurde opmerking.
“Belangrijkste is, dat de zwartrok heeft aangeboden dat wij voortaan het land huren”.
Alweer verrast Moeder.
“Komt dat op papier? Anders heb je er niets aan. Mensen kunnen zoveel zeggen”.
Remy is verbijsterd. Dat Moeder twijfels heeft over de betrouwbaarheid van dominee, is nooit in hem opgekomen.
Waarom maakt ze dan zo’n heisa om ons allemaal naar de kerk te krijgen?
Vader haalt zijn schouders op als een schooljongen. Juist wanneer hij zijn grootste ontzetting kan inslikken, begint Moeder over een schriftelijk contract te zaniken.
“Dat komt nog wel. Hij heeft het tegen mij gezegd”.
Moeder is hardnekkig. Haar wantrouwen naar de kerk is ongehoord.
“Daar schieten we niets mee op, dat weet je ook wel”.
Remy laat zich horen. Hij wil Vader steunen en vooral naar huis.
“Ik heb dominee dat ook horen zeggen. En de koster was erbij”.
Vader en Moeder kijken verbaasd naar Remy. Wat staat die jongen daar te raaskallen?
Remy heeft de zin woordelijk in zijn brein opgeslagen.
“Dominee zei: misschien kan de kerk het land verhuren aan de zoon van de gefailleerde”.
Moeder is overtuigd.
“Zoiets kan zelfs Remy niet verzinnen”.
Ze stappen nu snel in de auto. Het gaat zo haastig, dat je zou denken dat ze bang zijn dat dominee naar hen toe zal rennen om te zeggen dat de toezegging op een misverstand berust.
Remy en Henny zitten naar gebruik achterin. Behoedzaam tonen ze elkaar hun buitgemaakte muntstukjes. Ook dit is uniek.

Thuisgekomen verlaat het gezin de auto, als is er een staaf dynamiet ontdekt. Pa Reindert verdwijnt spoorslags in de schuur. Moeder doet in de keuken haar schort voor en zet de gaspitten aan. De raamventilator draait op volle kracht. Dit is meteen de enige stand van de kleine propeller. Een beetje doelloos loopt Remy een paar rondjes over het erf. Zijn blik glijdt over de weilanden van de buren. Verder weg staat de boerderij van grootvader. Niets lijkt veranderd en toch staat de wereld op z’n kop.
Nooit zal ik daar wonen. De vader van Jan zorgt voor een boerderij voor zijn zonen.
Hij besluit even niet te gaan voetballen. Het dreunen van de bal tegen de schuurdeur zal Vader beslist ergeren. Wat nu te doen? De schuurdeur gaat open. Pa Reindert stapt uit het halfdonker tevoorschijn. In zijn hand houdt hij een ketting. Hieraan bungelt een klem en daaraan hangt een grote bruine rat.
Voor Remy blijft hij staan en heft de ketting tot op ooghoogte.
“Kijk eens wat een enorme rotzak”.
De metalen kartelranden van de klem hebben het achterlijf finaal opengereten. Slierten bruinrode darmen puilen uit de buik. De bek is verwrongen en toont roze schuim.
Remy weet geen antwoord. In het doodslaan van een rat ziet hij geen been, maar de aanblik van dit vernielde dierenlichaam vindt hij bepaald onaangenaam.
Misschien heeft Vader gelijk en ben ik ongeschikt om in het bedrijf te werken.
“Ik hoorde van dominee, dat je spijbelt van zijn lessen”.
Vader heeft zijn zelfbeheersing hervonden.
“Misschien kan je dat even opschorten tot we een ondertekend huurcontract hebben”.

Reacties zijn gesloten.