Monkwise

columns verhalen fotografie

STENEN VAN DE VESTING

HOOFDSTUK VIII

OP MIDDENGOLF EN FM

Aan argumenten geen gebrek: links en rechts wordt oorlog gevoerd, zinkt een olietanker of barst een vulkaan los. Kerkleiders spreken hun zorg uit over de verloedering in de maatschappij, Ajax wint op alle fronten en dan komt de Tour de France eraan. Remy is 15 jaar en wil het allemaal weten. Dat hij per se een eigen radio wil, vloeit voort uit het ontbreken van andere mogelijkheden. Zo wordt een behoefte niet getemperd door het ondergaan van betrekkelijkheid, maar groeit ze uit tot een obsessie, tot bewustzijnsvernauwing met riskante trekjes. Je kan wel iets willen, maar de wereld is onverschillig en houdt er eigen wetten op na. Hoe ga je daarmee om?

“Mag de radio aan?”
“Geen sprake van. Die herrie is nergens goed voor!”
“Maar ze zijn de Jordaan al over, de Egyptenaren schoppen hun laarzen uit om sneller te kunnen vluchten.”
Ze, dat zijn de Israëli die al dagenlang verbeten strijd voeren met alles wat Arabisch is. God mag weten waar al die vliegtuigen en tanks vandaan komen. Bovendien kan er een nucleaire oorlog van komen tussen Amerika en Rusland.
“Egypte ligt niet aan de Jordaan. En jouw laarzen staan in de bijkeuken. Ga liever je vader helpen”.
Remy herkauwt de oeverloze twistgesprekken die hij met Moeder voert. In Israël is een oorlog aan de gang. In de keuken staat een gewone radio waarmee je alle berichten en nieuwsfeiten kan opvangen, maar op last van Moeder blijft het stil tot aan de klok van half 1 en daarna tot 6 uur in de avond. Dan is Vader in huis en moet zij haar territorium delen.
Iedereen in huis werkt tegen. Alsof ik om geld sta te bedelen.
Dit laatste argument verdient enige aandacht, want Remy vraagt niet om financiële steun. Met de verdiensten van landwerk bij Vader ligt de aanschaf van een zakradio weldegelijk binnen zijn bereik.
Moeder wil alleen haar eigen dingen in huis. Henny en ik wonen hier niet. Wij zijn te gast. Ingeval een van ons dood neervalt, is Moeder ons na een paar weken vergeten. Ze ontdekt minder te hoeven koken, wassen en strijken. Wat een rust eindelijk in huis! Elke vrijkomende slaapkamer zal ze meteen in bezit nemen. Zo is het godverdomme precies.
Boosheid scherpt de waarneming en het denkvermogen. Mitsen en maren worden overgeslagen en harde conclusies rollen eruit. De tegenzin om dergelijke dingen over zijn ouders te denken, houdt hem minstens een uur uit de slaap.

In Remy’s droom rijdt een kleine bestelwagen door de polder. Het duurt even voor hij onderkent dat er een antenne op het dak van de auto heen en weer wiebelt.
Ze zijn me aan het uitpeilen. Ze willen weten wat ik denk.
Met een schok ontwaakt hij. Sombere gedachten nemen bezit van hem.
Hoe ging dat gistermiddag? Remy wil naar de radio luisteren, maar Moeder is in huis. Per ongeluk expres schakelt hij de radio aan op Radio Veronica. Hij weet vooraf wat dan gaat komen. Dit daadwerkelijk te laten gebeuren, is een soort verslaving, de behoefte aan bevestiging van een idee dat hij niet kan bevatten en er zich evenmin bij wil neerleggen: Moeders almacht in huis.  
“Hoeaa, hoeaa, oei, oei! Weg met dat kattengejank. Ik word er kierewiet van!”
Moeder grijpt aanstonds met beide handen naar haar oren. Remy kent alle coupletten en refreinen.
“Het is nog te vroeg voor opera”.
Een bijdehandse opmerking.
“Als je eenmaal het huis uit bent, kan je doen waar je zin in hebt”.
Stilte. Remy kan wel iets terugzeggen, maar vreest de gevolgen.
Ze informeert Vader, maar wat zegt ze precies? Liegt Moeder om Vader uit te dagen om te straffen? Ik zou haar moeten afluisteren en alles vastleggen met een bandrecorder.
Moeder legt het nog maar eens uit.
“Het is ons huis en wij stellen de regels”.
Waar argumenten hun waarde verliezen, gaat het uiteindelijk om macht. Er zit niets anders op dan de radio af te zetten of weg te lopen en Moeder met dit karweitje te belasten. Remy kiest voor het laatste.

Op het erf trapt hij lusteloos de voetbal tegen de muur van de schuur. Zo probeert hij zijn ergernis te beteugelen. Het is een standaardsituatie met altijd dezelfde inzet en idem uitkomst. Wat resteert is een onbedwingbare lust tot stiekem gedrag, op momenten wanneer hij alleen is in de keuken of de huiskamer. Als tenminste Henny niet bezig is haar kansen af te wachten, want ook Henny wordt aan alle kanten gekortwiekt. Moeders schaduw bestrijkt het hele huis.
Terug naar een eerdere en eendere poging.
“Altijd je zin doordrijven, nietwaar?”
“Als ik alleen ben, heeft toch niemand er last van?”
“Je moet er gewoon van afblijven!”
“Dan koop ik zelf wel een radio”.
Dit is nogal een uitspraak. Stilletjes houdt Remy er rekening mee, dat zijn opmerkingen worden doorgebriefd.
Het is niet zeker of Vader er ook zo moeilijk over zal doen. Misschien breng ik hem op een idee.
Naar zijn indruk zit er weinig anders op dan deze weg te bewandelen. Henny zal het niet wagen Moeder zo te tarten. Henny lijkt in een ander universum te leven. Weet zij veel dat het The Summer of Love is. Zij fietst naar school en als het gedaan is, gaat ze naar huis om in haar kamer te studeren. Zo ziet Moeder het graag, al is het maar omdat zij op ieder gewenst moment Henny uit haar kamer kan plukken om een klusje te doen. Zoals Moeders hoofdhaar wassen, met behulp van een geklutst ei.
Eieren zijn goedkoper dan shampoo.
Het gaat Moeder natuurlijk niet om de prijs van eieren, maar om Henny voor zich te kunnen opeisen. Vader moet niet denken dat hij de enige is die recht heeft op kinderhulp.

Remy voelt dat hij er alleen voor staat en schuwt de woordenwisselingen niet. Gaandeweg wordt hij er zelfs vaardiger in. Moeder lijkt de dreiging aan te voelen en gaat er vol in.
“Jij koopt helemaal niks! Daar heb jij helemaal geen geld voor. En let op: je vader en ik houden onze portemonnees goed in de gaten. Als je dat maar weet!”
Al deze uitgekauwde discussies komen op deze vroege morgen in Remy’s brein bovendrijven. Hij kan er een handleiding van schrijven. Om nare gedachten te weren, schudt hij zijn hoofd woest heen en weer. Dit helpt een beetje.
Permanent is zijn negatieve gevoel niet eens. Meer dan eens betwijfelt hij de legitimiteit van zijn wensen. Dan bedenkt hij redenen waarom zijn ouders gelijk kunnen hebben hem zo te behandelen. De overtuigingskracht hiervan lijkt evenwel langzaam weg te slijten. Hoe je ook over feiten mag denken, het blijven feiten. In de keuken onder zijn voeten weerklinken voetstappen. Ze verplaatsen zich naar de bijkeuken, het klompen- en laarzenhok, annex fietsenstalling en wasinrichting. De kling van de achterdeur van het huis tikt op en neer. Ongetwijfeld is het Vader die aan het werk gaat. Remy kan blindelings volgen wat er gebeurt.
Vader kijkt naar de hemel om het weer voor vandaag in te schatten. Dadelijk loopt hij naar de trekker om deze te starten.
Een fractie later gebeurt dit inderdaad. De tractor heeft de nacht in de buitenlucht doorgebracht.  Hierin is Vader naar de smaak van Remy een beetje gemakzuchtig. Een tractor hoort in de nacht binnen te staan. Zeker wanneer je zo’n uitstekende schuur bezit.
De motor op temperatuur laten komen om hem mooi stationair te laten draaien.
Het toerental klimt snel en daalt vervolgens tot een eentonig malen van de cilinders.  
Vader kijkt naar de dijk om te zien of De Baron er al aankomt. Hij is namelijk nogal eens aan de late kant.
Dit kan hij niet controleren, maar hieraan heeft Remy ook geen behoefte.
Op het erf klinken geluiden, waaruit Remy opmaakt dat de tweewielige wagen aan de tractor wordt gekoppeld. Tegelijk dringt het pruttelen van een bromfiets tot hem door.
Daar is de werkman. Bijna te laat, maar toch nog op tijd.

Het is alles bijeen tijd om op te staan. Remy schopt de deken van zich af, trekt de kleding aan die hij de vorige avond op de grond heeft laten vallen en daalt de trap af. Moeder en Henny zijn eveneens uit bed gekomen. De ontbijttafel moet nog gedekt worden. In gedachten somt Remy de handelingen op die zijn zus zal verrichten.
Ontbijtborden, kopjes, messen, beschuitbus, jam, kaas. Tempo Henny!
“Het kan wel wat sneller ja? Jullie moeten dadelijk de deur uit, naar school!”
Moeder spoort de kinderen aan. Zelf schenkt ze heet water in de theepot. Remy kan het niet laten zijn zus een beetje te stangen.
“Precies Henny. Je denkt er maar gemakkelijk over, nietwaar?”
“Je hebt je shirt verkeerd om aangetrokken”.
Hij kan weten dat het onwaar is, maar kijkt toch.
“Gefopt!”
Henny heeft afgelopen voorjaar de mulo afgesloten en volgt nu de opleiding die Moeder het liefste voor haarzelf had gereserveerd: die van onderwijzeres. De zogenaamde Kweekschool staat in de stad. De afstand van een kilometer of 12 wordt afgelegd met de fiets. Henny maakt nooit bezwaar tegen fietsen, waar het gebruik van een brommer of een busabonnement voor de hand ligt.
“Jij mag na schooltijd de boodschappen halen”.
Henny kent de zwakke plekken van haar jongere broer. Aan het slepen met flessen karnemelkpap en het wachten in een fourniturenwinkel op een donkergroene rits van 12 centimeter voor Moeders naaiwerk heeft hij bepaald het schurft.

Een kwartier later is alleen Moeder nog in huis. Henny bestijgt de dijkhelling in noordelijke richting, Remy gaat precies de andere kant uit, naar de mulo in het dorp.
Geen van beiden kijkt om, niemand groet Moeder achter de ramen van het huis.
De weg naar school legt hij af zonder gezelschap. Hij zou kunnen aanhaken bij een groepje uit het veendorp, maar liever rijdt hij alleen. Weliswaar wordt hij de laatste tijd minder gepest. Dit is wel anders geweest. Het begint met zijn komst op de mulo nadat zijn hbs expeditie verkeerd is afgelopen.
De terugval van het leerniveau schokt Remy en dat laat hij ook merken. Vooral de veendorpers vinden hem daarom arrogant en betweterig. Niets vervelender dan iemand in je buurt die denkt dat hij het beter weet.
Het duurt even voor hij inziet, dat je zonder vrienden of tenminste bondgenoten kansloos bent. Maar waar haal je die vandaan? Remy hoeft slechts in de spiegel te kijken voor het antwoord: het wachten is op de eerstvolgende nieuwkomer.

Op een dag verschijnt Gerben. Hij voldoet helemaal aan het gewenste profiel: afkomstig van ver buiten het gebied, stevig gebouwd, grappig en zijn vader is politieman. Het gezin komt midden tussen de veendorpers te wonen. Je zou denken dat Gerben snel aansluiting vindt, maar valt tegen. De oude kaste wantrouwt het nieuwe, al helemaal waar het Politie betreft. Remy is er als de kippen bij om Gerben aan zich te trekken.
Een tweede gelegenheid doet zich voor met de komst van Robbie. Hij is een originele veendorper, maar zijn achtergrond is ongunstig. Zijn moeder schijnt in de prostitutie te zitten, meer precies in Amsterdam. Al meteen bij zijn komst in de klas is het raak. Maar liefst twee verschillende groepjes klasgenoten besluiten Robbie voor hun lol te intimideren. Bij de deur van klaslokalen wordt geduwd en opmerkingen zijn niet van de lucht. Remy vindt Robbie juist interessant. Dat ze nu beiden op de pestlijst staan, schept bovendien een band. Hij waagt het erop en zegt er wat van wanneer Robbie weer eens vuile opmerkingen moet incasseren. Hij biedt hem ook aan voortaan samen terug te fietsen naar het veendorp. Dit ligt voor hem toch op de route. Wat hij zich niet kan voorstellen, is hoe goed Robbie zich blijkt te kunnen weren. Op zekere dag zijn twee klasgenoten zo dom met de nieuwkomer de fysieke confrontatie te zoeken. Het gebeurt vlak voor de schooldeur.
“Zeg, wat kost het om jouw moeder een veeg te geven?”
Robbie bespringt de spotter als een straatkat en slaat zijn gezicht open. Remy is verbijsterd en opgewonden.
Geweldig! Zo moet ik het ook doen! Stel klootzakken.
Helaas, het nieuwbakken bondgenootschap houdt geen stand. Robbie kan niet alleen vechten als een straatkat, maar hij is er ook een. Taalgebruik en gewoonten liggen ver van Remy’s leefwereld. Zoals hij is gekomen, zo verdwijnt hij even plotseling. De reden staat prominent in de krant. Robbies moeder is verdronken in een auto. Hierin worden ook twee dode mannen aangetroffen. Er zou zijn gevochten. Remy haalt de banden met Gerben nog eens aan. Dit gaat langzaam, maar Remy heeft geleerd geduld te hebben.
Moeder is blij met de nieuwe vriendschap: een politieman! Zonder twijfel legt zij verband met orde en gezag, respect voor ouders en leerkrachten. Gerben blijkt bovendien piano te spelen! In Moeders brein staat dit gelijk staat aan klassieke muziek, om niet te zeggen status! Remy maakt haar niet wijzer. Gerben rammelt het liefste boogiewoogie uit de toetsen.

De zomeroorlog van Israël met zijn Arabische buren komt tot een einde. Er breekt geen wereldoorlog uit. De kerken spreken hun dankbaarheid uit. Opgelost is er weinig. Het is meer dat de zoveelste krachtmeting ten einde komt en er aan de volgende gedacht kan worden. Nederland is opgetogen. Arabieren zijn alleen goed om de olie bij hen uit de bodem te pompen. Remy luistert bij zijn nieuwe schoolmaat naar de Top-40, de bestverkopende singles in de popmuziek. Hij is weg van Flowers in the rain van The Move en We love you van The Rolling Stones. Van dit nummer kan Gerben de intro op piano aardig naspelen. En de Summer of Love biedt de ene na de andere geweldige plaat. Remy doet er alles aan de muziek thuis te beluisteren, maar de voortdurende ingrepen van Moeder maken hem hoorndol.
Ik moet er iets op verzinnen. Ik zal hoe dan ook aan een radio zien te komen.
De bijbehorende songteksten staan afgedrukt in een tijdschrift waarop Gerben is geabonneerd: Muziek Express. Zo weet je eindelijk wat er wordt gezongen. Of dit als pure winst valt aan te merken, is overigens twijfelachtig. De magie van het onbegrepene valt een beetje weg, zeker wanneer tot je doordringt dat de meeste teksten gaan over vrouwen die begeerd worden of juist weer worden afgedankt.

Bijna onmerkbaar stroomt de tijd van het zomerse landwerk over in de nieuwe schoolgang. Remy’s overgangsrapport biedt weinig reden tot huiselijk gezanik en het nieuwe seizoen zal niet worden afgesloten met een examen. Er is weinig op school om voor te vrezen en er staat geen druk op wat daarna komt. Schooldagen beginnen en komen ten einde. Het zijn de dagen voor een puber die zweeft tussen kind en volwassene, die de ene dag kan groeien en de andere mag stagneren of terugvallen. De beste tijd is die, welke je vergeet, die opgaat in de eindeloosheid van tijd of misschien het ontbreken hiervan. We meten immers tijd naar de kantelpunten, die als kerktorens in een landschap staan en ons herinneren aan wat onontkoombaar is. Wat tijd zelf inhoudt, is een heel wat ingewikkelder kwestie.

Laat op de vrijdagmiddag fietst hij terug van een bezoek aan Gerben. De schoolweek is voorbij. Het veendorp is langgerekt, eigenlijk een lint van panden op een dijk van bagger. Zo zijn grote delen van Holland ontstaan. De hoofdstraat is krom als een hoepel. Onder het dorp moet een schatkamer aan archeologische vondsten liggen. Hiervan droomt Remy wel eens. Hij keert daarin terug in zijn geboortehuis, overziet vanuit een bovenraam de directe omgeving en ervaart instinctief waar te graven naar het verleden. Ook dwaalt hij door aanpalende panden. Ze zijn van verweerd hout en ruiken naar teer. Hier is hij thuis, in die omgeving van gebrek en armoede. Van een blauwdruk kom je nooit meer af.
Zijn aandacht wordt getrokken door een etalage waarin niet alleen mixers en broodroosters zijn uitgestald. Er staat zowaar een kleine collectie draagbare radio’s! Een goudkleurige kaart vermeldt waartoe zo’n kleine geluidsdrager dient: handig om mee te nemen.
De tekst magnetiseert zijn aandacht. Hij stapt van zijn fiets om met hernieuwde belangstelling naar binnen te spieden. Met name een klein houkleurig model trekt zijn aandacht. Dit is precies wat hij zoekt: een kleine, handzame radio waarmee hij zijn eigen domein onder de dekens kan optrekken. Een driest voornemen maakt zich van hem meester. Hij zet de fiets tegen de gevel, stapt door de deur naar binnen, grijpt onder dekking van een klingelbel het begeerde radiootje, steekt het in zijn jaszak en wacht af. Zijn hart bonkt en zijn bloed suist langs de binnenkant van zijn slapen. Hij staat erbij als een arrestant die zijn straf moet aanhoren. Ingeval hij zich ertoe in staat had gevoeld, had hij de radio netjes teruggezet en zich uit de voeten gemaakt. Het duurt zeer lang voor er voetstappen komen aansloffen. Wat te zeggen? Welk kletsverhaal kan hij ophangen? Hij heeft niet eens geld bij zich. De voetstappen bereiken de winkel evenwel niet. Ze sterven een geluidloze dood elders in het huis. Buiten nadert een autobus. Ooit binnengehaald als het hoogtepunt van dorpsontsluiting, is het een gevaarte dat de veengrond en de huizen doet trillen. Onder dekking van het lawaai verlaat Remy haastig de winkel. Hij springt op zijn fiets en maakt dat hij wegkomt. Eenmaal op de kale waaidijk van de polder stopt hij om zijn buit te bekijken. De draaiknop voor het volume reageert, maar geluid komt niet uit het ding. Na een paar seconden begrijpt Remy wat er aan de hand is: er moet een batterij in.

Vermoeid en opgewonden komt hij thuis. Moeders klacht over zijn late komst en dat Vader het weer eens zonder hem heeft moeten stellen, gaat langs hem heen. Zonder zich te haasten, gaat hij de trap op naar zijn kamer. Hij schuift het zakradiootje onder zijn matras en legt de Muziek Express van Gerben op zijn schrijftafel. Je kan zeggen, dat hij het probleem van geen radio beter kan hanteren dan het bezit ervan.
Ik moet een schuilplaats zoeken, een plek waar Moeder niet aan zal denken.
Omdat hij niet dadelijk iets kan bedenken, besluit hij voorlopig niets te doen.
De schuur biedt meer zekerheid. Daar is het ook droog.
De deur van zijn kamer wordt opengestoten. Remy krijgt bijkans een hartverzakking van schrik.
“Wat zit je daar te doen? We gaan over vijf minuten eten. Wat is dat voor blaadje?”
Moeder strekt haar hand al uit om de Muziek Express af te keuren.
“Afblijven! Het is van Gerben. Wanneer het zoek raakt, komt zijn vader langs om u te ondervragen”.
Waar haalt hij het vandaan: Moeder dreigen met de politie!
De waarschuwing schijnt weldegelijk te helpen. Moeder laat het muziekblad liggen en druipt af. Weer alleen gelaten, moet Remy een volle minuut bijkomen. Bovenal prijst hij zich gelukkig, geduld te hebben gehad met het nader bekijken van de radio.

Bezit geeft zorgen, al helemaal wanneer het gestolen is en niemand ervan mag weten. Het minste probleem is, dat Remy twee weken zakgeld moet bewaren om een 9 volt batterijtje te kopen, de ingeblikte energie voor zijn radiootje. Dit moet uiteraard ergens anders gekocht worden dan in de winkel voor elektrische apparaten. Belangrijker is de vraag, waar de ontvanger te verbergen voor het argusoog van Moeder. Elke plek in zijn kamer is in beginsel onveilig en bij ontdekking zijn de poppen aan het dansen. Een plek in de schuur is gemakkelijk te vinden, maar dan moet je elke keer op en neer door het huis om hem binnen te halen voor de nachturen. Eén fout en je hangt. Zo komt hij op het idee om twee dikke elastieken tegen de onderkant van zijn nachtkastje te nieten. Dit kastje staat op poten, met de bodem een decimeter boven de vloer. De kans dat hier zelfs maar een stofzuiger komt, is minimaal. De elastieken klemmen het radiootje netjes vast, nota bene binnen handbereik van zijn bed! Een volgend risico is, dat het geluid op de een of andere manier door een huisgenoot wordt opgevangen. Remy concludeert dat hij de radio alleen in bed kan gebruiken: onder het hoofdkussen, waarin hij eerst een kuiltje zal maken om het geluid gericht op zijn oorschelp te laten doorkomen. Na een eerste week van nadenken en uiterste oplettendheid, kan het feest alsnog beginnen. Moeder is weinig alert, want Remy gaat tegenwoordig uit eigen beweging bijtijds naar bed, waar hij eerder met geen stok de trap op was te krijgen. Het kan niet anders, of hieruit valt een les te leren.
Het kan Moeder weinig schelen of Henny en ik voldoende nachtrust krijgen. Het gaat erom dat wij haar idee van regelmaat niet doorbreken.
Het is een belangwekkende vaststelling, maar de draagwijdte ontgaat Remy. Hij kan ze slechts toepassen op een concrete situatie.

Met de radio gaat een wereld voor hem open. Het kleine toestel ontvangt alleen programma’s via de Middengolf. Duurdere radio’s kennen ook FM-ontvangst, maar met alleen Middengolf kom je een eind. Veronica bijvoorbeeld zit op frequentie 192, maar er zijn meer piratenzenders met juist in de late avond interessante programma’s. Voor het reguliere nieuws is Hilversum prima te ontvangen. Soms heeft hij het gevoel zijn ouders te bespioneren, door via zijn eigen radio te achterhalen waar zij in de huiskamer naar luisteren. Er komen ook enkele buitenlandse zenders door, afhankelijk van wat heet de atmosferische omstandigheden. Een boerenjongen weet al op jonge leeftijd wat dit betekent. Bijvoorbeeld onweer meldt zich al in een vroeg stadium door geknetter in de ontvangst. Naast Nederlandse zenders zijn het vooral Duitse die binnengehaald kunnen worden. Remy luistert graag naar late Nachrichten. Het bevordert zijn kennis van de Duitse taal, maar vooral de monotone stem van de nieuwslezer bevalt hem. Het is een stem om bij te ontspannen. Na gebruik steekt hij de radio onder het nachtkastje. Zo groeit in zijn kleine kamer een subcultuur, een afsplitsing van wat in de rest van het huis gebruikelijk is.

Op school doet hij zijn voordeel met de nieuwe informatiebron. Waar hij eerder geen notie had van de nieuwste nummers in de popmuziek, weet hij nu precies hoe het zit en meer. Zo laat hij tussen neus en lippen weten dat de groep THEM uit Belfast, Noord-Ierland komt en dat de zanger Van Morrison heet. Zijn oude vijanden kijken ervan op! Hiermee stijgt zijn aanzien en anders biedt de vriendschap met Gerben de politiezoon uitkomst. Bij hem thuis maakt Remy op zekere middag kennis met het dienstwapen van Gerbens vader. Het ligt gewoon in een kast. Om de beurt houden ze het even vast. Remy is vooral verwonderd over het gewicht: een pistool is veel zwaarder dan hij vermoedde. De jongens hebben geen enkel voornemen, maar alleen al te weten dat zo’n vuurwapen bestaat, schept zelfvertrouwen. Bij Remy mag je zelfs spreken van zelfoverschatting.

Zo komt het dat hij, volkomen onnodig, op zekere dag opnieuw de winkel voor elektrische apparaten binnenstapt. Het batterijtje van zijn radiootje is leeg en moet vervangen worden. Hij durft binnengaan omdat niemand hem de eerste keer gezien zal hebben en hij weinig zin heeft er kilometers voor om te rijden.
Opnieuw moet hij lang wachten, zolang zelfs dat hij de etalagehoek voor draagbare radio’s op zijn gemak kan bekijken. Een model van Philips trekt zijn aandacht. Het is crèmekleurig en aan de voorzijde voorzien van een strip chroom en een rode zenderbalk.
Een apart drukknopje biedt de mogelijkheid te schakelen tussen Middengolf en FM. Het meest interessante is, dat de kleine radio een oortje schijnt te hebben, netjes verborgen in de bodem.
Boven zijn hoofd hoort hij voetstappen. Ze lijken richting de trap te komen. Remy werpt een blik door de etalageruit, vanuit de winkel op de straat. Daar is niemand. In een vlaag van verstandsverbijstering grijpt hij de begeerde radio, steekt deze tussen zijn broeksriem en trekt zijn trui erover. Meteen doet hij een paar passen achteruit, weg van de plek. Zo wacht hij bewegingloos af.
“Kan ik je helpen?”
Remy is eerder kil dan nerveus. Op het beslissende moment bedenkt hij zelfs dat het dom is om de benodigde 9-volt batterij te kopen. De winkelvrouw kan vermoeden dat hij de dief is van het eerder verdwenen radiootje. Daarom koopt hij een setje van 4 staafbatterijtjes van 1,5 volt. De verkoopster, een vrouw van Moeders leeftijd, noemt de prijs. Ergens in zijn achterhoofd bespeurt hij haar wantrouwen. Zogenaamd verstrooid zoekt hij in zijn kleding naar het geld.
Zo ziet ze, dat ik niets in mijn jaszak heb gestoken.
“Wat een mooie stofzuiger! Ik zal het tegen Moeder zeggen”.
Doortrapt huftertje. Een later staat hij buiten en neemt alle tijd om te vertrekken,

Hoe anders is zijn gevoel dan bij de eerste diefstal. Er is geen sprake meer van euforie, zelfs nauwelijks van schuldgevoel en schaamte. De reden zal zijn, dat hij niet meer een ander universum betreedt, maar binnen zijn eigen wereld een stap maakt, zich voorziet van een stukje betere techniek. Tot zijn vreugde blijken de juist aangekochte batterijtjes precies te passen in zijn aanwinst. In een opwelling van dankbaarheid zou hij geen moeite hebben gehad, de eerste zakradio terug naar de winkel te brengen, of aan Henny te geven, opdat zij ook eens naar haar muziek of iets anders kan luisteren. Maar zo liggen de verhoudingen niet.

Opnieuw neemt hij maatregelen. Hij bedenkt zelfs, dat het eerste radiootje kan dienen om een eventuele ontdekking te ondervangen. Ingeval hij wordt betrapt op het maken van geluid, kan hij de kleine radio opofferen. Hiertoe haalt hij het plastic batterijklepje los en bergt dit tussen zijn oude Dinky Toys. Gemaakt slordig legt hij het toestel in zijn bureaulade tussen de pennen en potloden. Zo’n kapot ding kan je hebben gevonden op de vuilnishoop of met een klasgenoot hebben geruild tegen, ja, tegen wat zal iemand een transistorradio ruilen? Inbeslagname zal beperkte gevolgen hebben.
Zonder klepje heeft Moeder er niets aan. Dan moet ze klungelen met elastiek of een touwtje.
De nieuwe radio is absoluut een verbetering. FM geeft een betere ontvangst, maar vooral het bijgeleverde oortje is welkom. Je schakelt met een knop het gewone luidsprekergeluid uit en stopt de mini speaker in je oor. Het andere oor blijft functioneren als algemene schotelantenne voor het registreren van huiselijke geluiden. Aan de bergplek tegen de bodem van het kastje behoeft niets veranderd te worden.

Dagen verglijden in weken. De schoolgang gaat zijn gang, al moet Remy voor het eerst sinds zijn afscheid van de hbs aan het werk om niet achterop te geraken. Vaker dan voorheen rijdt hij na de schoolgang mee met de groep uit het veendorp. Het zijn eigenlijk aardige jongens die in hun hart oerconservatief zijn en geen vreemde invloeden dulden. Dat Remy de laatste tijd slechtere cijfers haalt, helpt ook. Veendorpers houden er niet van dat iemand boven het maaiveld uitreikt. Op een dag vertelt hij, in hun dorp te zijn geboren, onder vermelding van het exacte adres. Ongetwijfeld zal er hier en daar thuis over worden gesproken, om na te gaan of hij de waarheid spreekt. Remy zegt deze dingen niet omdat hij bij de groep wil horen, maar om geen last van zijn klasgenoten te hebben. Het ontbreken van acute conflicten verandert niets aan zijn inzetbaarheid voor het bedrijf van Vader. Doordeweeks kan hij wat later thuiskomen, op zaterdag is het volle bak.

Het is kwart over 7 in de morgen. Vandaag is een doodnormale dinsdag, maar evengoed bijzonder. Remy heeft het benauwd onder de deken en beseft dat hij moet opstaan. Op het sportveld in het dorp van zijn school wordt een voetbaltoernooi gehouden. Hieraan nemen verschillende scholen uit de omtrek deel. De dag is niet verplicht, maar Remy wil graag zijn kunsten als doelverdediger eens tonen. Niet voor niets keert hij al jaren de ballen die hij tegen de muur van de schuur op het eigen erf pegelt. Hij staat op en opent het venster. Onmiddellijk dringt een smerige geur naar binnen, een waaier van verdelgingsmiddel. Hij sluit het raam met een klap.

Vanachter het glas kijkt hij opnieuw naar buiten. De tractor van een loonwerker volgt een rijspoor door een hardgroen gewas. Achterop is een spuitinrichting gemonteerd. Uit brede meccanoarmen ontsnapt een blauwgroene nevel die lang blijft hangen. Het geheel toont als een vliegtuig, ontworpen door een constructeur in spoorbruggen. Vader loopt mee met de tractor. Met een juten aardappelzak probeert hij te voorkomen dat spuitstof in het slootwater belandt. De veehouder aan de overkant heeft hieraan natuurlijk geen behoefte. Vader moet flink doorstappen om de machine bij te houden. Waar het einde van de akker wordt bereikt en de tractor moet keren, verdwijnt Vader in een wolk van gif.
Hoe houdt hij het uit in die rotstank. Je zou er kanker van oplopen.

Remy draait zich om en zoekt de kledingstukken bijeen die hij de vorige avond op en naast zijn stoel heeft neergesmeten. In de kamer is het fris. Het wordt hoog tijd een plas te doen. Bovenaan de trap grijpt hij de leuningen en roetsjt naar beneden. Door zich zo in de diepte te werpen riskeert hij een pols, been of zijn nek te breken, maar al jaren gaat het goed.
“Ik wilde je juist uit bed halen”.
Moeder staat in de keuken en kijkt naar hem.
“Henny is al naar het land om je vader te helpen. Heb jij je trouwens gewassen?”
“Wat?”
Remy doet zich slaperiger voor dan hij is.
“Wat is er allemaal?”
De gejaagde toon van Moeder bevalt hem allerminst.
“Maak maar voort. Je hebt trouwens je schoolkleren aangetrokken. Waar zit je verstand?”
Moeder verplaatste enkele pannen op het aanrecht, als wil ze ruimte maken. Toch blijft alles min of meer op dezelfde plek staan.
“Henny is helemaal niet op het land”.
Remy heeft Moeder wel gehoord. Het duurt alleen even voor de woorden in de juiste volgorde staan om te worden beantwoord.
“O”.
Moeder zegt alleen maar “O”.
Vervolgens loopt ze naar de vensterbank en neemt een opgevouwen oude krant in haar hand. Onhandig probeert zij een vlieg dood te slaan.
“En ik heb sportdag met de klas”.
Remy ziet dat Moeder misslaat. Hij geeft haar geen kans hem te onderbreken.
“Dat heb ik gisteren toch gezegd? Er is sportdag. Van school”.
Sportdag. School. Woorden met een absolute betekenis voor Moeder. Remy maakt er dankbaar gebruik van.
Ik ga haar niet vertellen dat we gewoon voetballen.
“Heb je sportdag? Ik weet van niets. Je hangt de laatste dagen steeds rond in je kamer. Joost mag weten waarom. Hoe laat kom je dan thuis?”
“Weet ik het. Hoe kan ik dat weten?”
Remy kijkt naar de bewegingen die Moeders hand maakt om een nieuwe poging tot slaan mogelijk te maken.
“Dat doet u verkeerd. Zal ik het even voordoen?”
Moeder lijkt hem te willen afweren, maar geeft toch de krant af. Remy volgt de bewegingen van de vlieg, die graag op weggegooid eten in de vuilnisbak zit. Onverwacht deelt hij een pijlsnelle klap uit.
“Zo. Hij is naar zijn Schepper”.
“Doe jij nou maar normaal”.
Toch beluistert Remy een zekere waardering in zijn doeltreffende actie.
“U gooit beter geen vleesresten in de vuilnisbak”.
Moeder lijkt zelf ook te weten waarom rare vliegen de keuken binnendringen.
Ze laat de opmerking voor wat ze is en begint de klaagzang van alledag.
“De bijkeuken moet nodig geveegd worden. Je vader zit tot z’n nek in het werk. Ik moet kleren verstellen, de was doen!”
Remy haalt zijn schouders op.
“Ik heb het niet bedacht”.
“Jij leeft in Luilekkerland op die mulo. Ik wil wedden, dat ze op de hbs wel wat beters te doen hebben”.
Een bekend thema: zijn aftocht van de hbs. Als je Moeder goed beluistert, is met deze mislukking niet alleen het leven van haar zoon voorbij, maar ook haar eigen toekomstperspectief: hbs verloren, rampspoed geboren. Remy blaast bolle wangen en wendt zich af.
Hij zet zich aan tafel, neemt een boterham uit het mandje en begint deze met margarine te besmeren.
“Als je wilt eten, moet je eerst bidden”.
De weeë geur van de gifspuit op het land dringt, vluchtig als een parfum, de keuken binnen. Remy neemt een plastic boterhamzakje en schuift zijn ontbijt er snel in. Hij knoopt het zakje dicht.
Moeder gelooft in God. Geen idee wat ik me erbij moet voorstellen.
Om te voorkomen dat er, zo vroeg in de morgen, discussie ontstaat, wijst hij over zijn schouder naar wat een bepaalde richting moet uitbeelden.
“Het land wordt bespoten”.
“Ja. En?”
“Het is je reinste vergif. Ik ruik het hier helemaal. Zo kan ik niet eten”.
Moeder zwijgt. Ze zal de smeerboel zelf ook hebben geroken. Staande drinkt Remy de beker koude melk leeg die naast zijn bord staat.
Gifbeker. Ik ga tot de bodem.
Hij zet de beker neer en boert binnensmonds.
“Op school noemen ze mij de Zwarte Panter”.
Een fout. Hij wilde niets over het voetballen zeggen. Alles wat je zegt, kan leiden tot onenigheid over kapotte kleding en blessures die Moeder herstelwerk bezorgen en het helpen van Vader in gevaar brengen. Moeder slaat haar armen over elkaar.
“De Zwarte Panter? Wie mag dat wezen?”
Even is Remy uit het veld geslagen.
Frans de Munck natuurlijk, keeper van DOS.
“Dat ben ik dus”.
Hij antwoordt bedachtzaam, bijna geheimzinnig.
“Ik pak ballen katachtig uit de kruising. Dat zal de reden zijn”.
“Het zal wel. Vergeet daarginder niet je fiets op slot te zetten. Er wordt tegenwoordig gestolen”.
De vraag, welke sporten precies aan bod komen, blijft gelukkig achterwege.

Het plein van zijn oude school is grijs en leeg. Achter de vensters van de lokalen hangt luxaflex, een nieuwe vorm van zonwering. Het lijkt alsof het gebouw sinds jaren buiten gebruik is. Omdat er nog voldoende tijd is en niemand zich laat zien, fietst Remy een rondje op het plein, constateert dat een lang onaangeraakte fietsband om een lantaarnpaal is verdwenen en stapt af. Hier is hij na zijn verwachtingsvolle vertrek naar de hbs nooit meer geweest. Voorzichtig voelt hij aan de buitendeur: even binnenkijken, zou leuk zijn. Helaas, de deur is vast. Zelfs kan hij de destijds afgedankte leraarskamer waar het groepje uitverkorenen zich moest voorbereiden op het toelatingsexamen, niet binnenkijken. Het is of het gebouw zich van hem afkeert, hem duidelijk maakt dat ze nu voor anderen is bestemd.

Uit de fietstas haalt hij handschoenen tevoorschijn, lederen handschoenen van Moeder. Deze heeft hij stiekem uit het dressoir in de woonkamer gelicht. Moeder draagt ze uitsluitend bij bijzondere gebeurtenissen. Ze voelen zacht en koel aan. Voorzichtig schuift hij zijn handen erin en knijpt de vingers samen tot vuisten.  
Hiermee zal ik in elke wedstrijd uitblinken.
Een blikkerig geluid verdrijft de stilte op het schoolplein en daarmee zijn mijmeringen. Van verre kakelt een opgewonden stem een aantal onverstaanbare zinnen. Alleen kernwoorden als Wedstrijd, Competitie en Slag Leveren bereiken ongeschonden Remy’s oren. De aankondiging maakt plaats voor het volkse kabaal van een drumband. Het is onmiskenbaar tijd om naar het speelveld te gaan. Het lawaai staat hem tegen, maar voetballen is beter dan thuisblijven, al helemaal in de stank van bestrijdingsmiddelen. Tegelijk bekruipt hem de twijfel.
Op het sportveld staat natuurlijk weer zo’n halvegare de baas te spelen.
Langzaam fietst hij weg van het plein en steekt de rijweg over. Via een houten brug bereikt hij een smalle straat met aan weerszijden eenvoudige huizen. Groepjes jongens halen hem in. Hij heeft hen nooit eerder gezien. Zij zullen afkomstig zijn van een school in de omgeving. Altijd blijken er meer mensen te bestaan dan je denkt.

De rit eindigt in een fuik bij het sportveld van de FC. Hier hangen inmiddels een stuk of veertig fietsen tegen de hekken en bomen. Remy zet zijn fiets op slot en steekt de kleine sleutel in zijn broekzak. Oude klasgenoten Arjan en Jan hebben elkaar al gevonden. Ze wenken Remy die bij de ingang moet wachten voor hij naar binnen kan. Een kleine man met rond zijn rechterarm een rode band van de organisatie controleert namen en deelt stempels uit op ontblote onderarmen.
“Naam? Elftal?”
Gevolgd door mededelingen over het kleedlokaal. Of de jongelui luisteren naar zijn aanwijzingen lijkt de man weinig te interesseren. Hij doet zijn werk en daarmee basta.
“Heren!”
Remy geeft Arjan een lichte stomp en Jan een hand.
Het valt hem op, dat Jan in het achterliggende jaar dikker is geworden, een beetje pafferig en traag in zijn bewegingen. Bovendien verwondert het hem dat de zoon van de veeboer nog op wat voor school dan ook zal zitten.
Hoe komt hij hier terecht?
Gezamenlijk lopen ze naar een houten barak waar een scherpe urinegeur hangt. De openstaande deur wordt bewaakt door een man in een trainingspak. Hij maakt huppende bewegingen, alsof de bodem hem veel te heet is.
“Nee, nee!”
De jongens worden tegengehouden.
“Jullie gezichten ken ik niet. Toegang alleen voor leden van de FC en de KNVB, er is toch al nauwelijks plaats hier binnen”.
Ze worden verwezen naar de tribune waar grammofoonmuziek de trappen afklettert. De drumband is kennelijk gestopt of verdwenen.
“Kleed je daarginder maar om”.
Omdat de jongens niet meteen reageren, schreeuwt de gehaaste sportman.
“Omkleden en dan hier weer melden!”
Jan kijkt verbaasd en onwillig, om niet te zeggen vijandig. Je ziet hem overwegen de confrontatie aan te gaan. Hij toont geen spoor van vrees voor de volwassene.
Commandeer je hond en blaf zelf.
Remy en Arjan stappen een beetje bedremmeld terug en kijken onwennig rond. De tribune is gewoon in de open lucht. Een vreemde plek om in je onderbroek te staan. Ook Remy voelt ongemak. Hij heeft zich bij voetbalwedstrijden iets anders voorgesteld.
Zodra de muziek ophoudt, moet ik Jan iets vragen. Maar wat ook alweer?

In groepen duurt alles lang. Het begint op de kleuterschool en eindigt in een bejaardenhuis. Daartussen is er de militaire dienst en zijn er werkploegen bij fabrieken en kantoren. In vrije tijd zoeken mensen elkaar op in verenigingen en clubs. Altijd moet er op iemand worden gewacht. Fouten worden gemaakt en het kost tijd ze te herstellen. Op het veld lopen veel jongens door elkaar, zonder patroon. Remy begrijpt al snel dat het vandaag vooral zal neerkomen op wachten.
De uitgestelde vraag valt hem alsnog in.
“Zeg Jan, kom jij ook voetballen?”
Dit is niet het geval. Jan komt even aanwaaien.
“Voetballen? Ik ben vanmorgen naar de veemarkt geweest. Geld verdienen met schapen. Drie heb ik er verkocht! Ik kom hier alleen even kijken. Zolang het leuk is.”

Na veel geharrewar mogen Arjan en Remy zich alsnog in het gebouwtje omkleden. De eigen kleding wordt onbeheerd achtergelaten. Kluisjes ontbreken en zijn eigenlijk ondenkbaar. Hier wordt niets zomaar weggenomen.
Zijn geheel zwarte uitmonstering bevalt Remy buitengewoon. Het broekje is van hemzelf, het shirt werd hem eerder in de week op school toebedeeld tijdens de gymles. Schoenen met noppen op de zool mag hij van de grote hoop pakken, beschikbaar gesteld door de FC. Jan vindt het maar niets.
“Wie trekt in godsnaam schoenen aan van een ander?”
Langzaam maar zeker vormt zich de groep waartoe Remy behoort. Het zijn voornamelijk klasgenoten, veendorpers. De meesten van hen spelen bij een club, maar niet allemaal. De sportkleding is ongeveer in orde: herkenbaar is een beter woord. Arjan hangt er een beetje bij. Weliswaar zit ook hij twee jaar op de mulo, maar in het derde jaar gaat hij naar de lts waar hij mag sleutelen en lassen. Wie eenmaal de groep verlaat, wordt snel vergeten.

Een gesprek voeren, is vrijwel onmogelijk. De muzikanten van de drumband zijn terug en brengen een beestachtige herrie voort die zijzelf met groot genoegen ondergaan. Er zijn zelfs een stuk of zes meiden bij, zogenaamde majorettes. Ze zijn uitgedost met veren en confetti, alsof ze naar de kermis gaan. Jongens hangen er omheen als vliegen rond de strooppot. Remy blijft staan en voelt geen enkele behoefte.
Vliegen doodslaan, daar ben ik goed in.
Ook Gerben is aanwezig. Hij steekt een kop boven de meeste anderen uit en zal zeker in de voorhoede worden opgesteld.

Tijd verstrijkt. Op de tribunes zitten zowaar een stuk of twintig mensen. Het zijn ouderen die niets anders te doen hebben en een enkele vader. Aan de zijkant van het houten bouwsel klonteren opgeschoten meiden bijeen rond de bestuurder van een brommer. De eigenaar zal geen scholier zijn, misschien een broer of een neef van iemand die wel speelt. Remy ziet dat hij sigaretten uitdeelt en ook zelf opsteekt.
Eindelijk marcheert de drumband de poort uit. Alles wat begint, zal eens eindigen. De geluidsleegte wordt meteen ingenomen door de geluidsinstallatie van de FC. Een melig nummer van Egbert Douwe wordt over het veld geblazen. Het lied is even origineel als de naam van de artiest op voorhand doet vermoeden.
De misdienaartjes worden zo balorig. Ik zag er eentje met een pijl en boog. Ze speelden Indiaantje op de kansel. Je moeder kreeg een pijltje in haar oog.

Plotseling duikt de man die bij de toegang stempels uitdeelde weer op. Met een hoge stem neemt hij namen en de opstelling nog eens door. Voor Remy breekt de eerste wedstrijd aan. Arjan wordt naar de reservebank verwezen en Jan wordt helemaal niet genoemd. Hij staat breeduit aan de zijlijn. Het is onvoorstelbaar dat hij bereid zou zijn de eigen kleding uit te trekken, om het even voor welk doel.
Remy schuift zorgvuldig de lederen handschoenen van Moeder aan zijn handen en sprint het veld op. Even later trekt hij zich baldadig op aan de lat van zijn goal. Dat hij op doel is geplaatst omdat niemand anders keeper wil zijn, deert hem niet. Het bevalt hem juist prima om het hele veldspel te kunnen overzien en zelf pas als laatste in actie te komen.
Ik ken alle keepers: Eddy PG, Frans de Munck, Gert Bals, Otto Roffel.

Een kwartier golft het spel gemoedelijk op en neer. Voetballen is een spel van fouten die hersteld moeten worden. Remy heeft niets te doen. Er staan twee stevige gasten in de verdediging en het spel vindt vooral plaats op de andere helft van het veld.
Dan alarmeert een schreeuw Remy alsnog op een naderende aanval, een uitbraak recht door het midden. Een tegenstander snelt met de bal aan de voet op hem af. Remy beseft dat hij iets moest doen en niet zoals thuis rustig kan afwachten tot de bal hem bereikt. Van de verdediging heeft hij even niets te verwachten. Moet hij de eerste de beste keer gepasseerd worden?
“Doel kleiner maken! Kom uit je doel!”
Hij kent de taal van het voetballen nauwelijks. Hoe maak je in vredesnaam een doel kleiner en dat in een tijdsbestek van seconden? Het doel verlaten, lijkt hem riskant. Een simpele hoge bal zal er zomaar invliegen. De ander intimideren, is een optie. Grommend als een hond snelt Remy zijn doel uit. De ander verliest heel even het overzicht en laat de bal iets te ver voor zich uitrollen. Remy stormt op hem af en gaat erin met gestrekte benen. Weliswaar schampt hij als eerste de bal, maar veel harder raakt hij het linkerbeen van de aanvaller.
De botsing is hevig. Remy hoort iets dat doet denken aan het geluid waarmee Vader de poot van een gebraden kip afdraait. De jongen geeft een schreeuw van pijn en ontzetting. Hij duikelt over Remy heen en blijft liggen. Zijn ledematen schokken als de aandrijfstangen van een gekantelde locomotief.
Niemand passeert de zwarte panter.
Remy is opgelucht dat hij de aanval heeft gestopt. Onaangedaan raapt hij de bal op, al half van plan het spel gewoon voort te zetten. De arbiter blaast op zijn fluit en het klinkt naar oorlog. De man verschijnt woedend voor Remy, rukt een potlood en een opschrijfboekje uit zijn borstzakje en schreeuwt Remy in het gezicht.
“Stomme idioot! Moet er iemand in het ziekenhuis belanden? Je naam!”

Het spel wordt minutenlang stilgelegd. Niet eerder hebben zoveel spelers rond Remy gestaan. Er wordt geduwd en getrokken, gescholden ook. Geholpen door een ploeggenoot strompelt de gewonde jongen van het veld.  De bal gaat op de stip. Remy loopt naar het doel, waarachter een kleine oploop is gegroeid. Toeschouwers zijn van de tribune gekomen en ze hebben met Remy niet het beste voor.
Hij hoorde de verwensingen aan zijn adres heel goed, maar is vastbesloten. Thuis heeft hij duizend ballen tegen de muur van de schuur geknald, om de terugkomende bal alsnog te keren. Een kwestie van snelheid. Precies op de doellijn keert hij zich om en buigt lichtjes door de knieën. Hij voelt zijn benen vergroeien tot springveren. Zijn zintuigen lijken uit te zetten.
Links. De bal komt links.
In een reflex duikt hij naar de linkerhoek, de hoek waaruit hij zelfs de kogels van De Baron weet te keren. Bijna achteloos slaat hij de bal weg en spuugt superieur op de grond. Zelfs is hij zo arrogant even te blijven staan, zijn gezicht naar het publiek achter het doel. Het is je reinste provocatie.

Na de gewonnen wedstrijd worden de spelers bijeengeroepen door de man in het trainingspak die nog eens haarfijn uitlegt wat de bedoeling van het spelletje is: winnen van de tegenstander zonder ambulances langs het veld. Zijn hoekige gezicht doet Remy denken aan een stripfiguur in de krant. Deze beweert niets dan onzin, maar achter hem staat een Zware Jongen met stoppels en een loden pijp.
Afmaken, Baas?
De veteraan doceert.
“Een eerste vereiste voor een goede, gezamenlijke prestatie is orde en discipline. Wanneer we allemaal maar zo’n beetje doen waar we zin in hebben, komt nergens iets van terecht”.
Hij richt zich tot Remy.
“Wat jij deed, lijkt natuurlijk nergens naar. Joost mag weten waar je dat gedrag vandaan hebt. In de volgende wedstrijd mag je het proberen op het middenveld. Dan kan je zelf eens ondervinden hoe het is om een schop voor je kont te krijgen”.
“Nee”.
Remy onderbreekt de woordenstroom.
“Wat hoort mijn oor?”
“Ik ben de keeper”.
De trainer hapert even. Hij is het niet gewend te worden tegengesproken.
Remy wil geen ruzie, maar is evenmin van plan te wijken.
“Ik heb geen enkele bal doorgelaten. En trouwens, wie zal er in mijn plaats in het doel staan?”
“Dat maak ik wel uit. Als je weigert, kan je vertrekken”.
Het incident begint de oefenmeester te vervelen. Hij kijkt langs Remy heen, naar het veld waar een volgende wedstrijd op het punt staat te beginnen. Remy peilt de gezichten en begrijpt dat hij geen steun behoeft te verwachten. Hij voelt drift opkomen, teleurstelling ook omdat hij ervaart dat zijn verwachtingen niets waard blijken. Wat heeft hij helemaal verkeerd gedaan? Gerben, zijn nieuwbakken vriend, heeft een veilige plek te midden van de anderen gekozen. Remy staat er alleen voor.
“Kan ik het helpen dat die gast als een tank doordendert?”
Gesprekken en zeker ruzies gaan meestal niet over een inhoud, maar over de spelregels, over wie de macht heeft.
“Het is kiezen of delen”.
De confrontatie voelt aan als staat hij weer in het hbs gebouw met leraar Soekarno voor zijn neus.
“Dus ik moet weg? Mij best”.

Zonder nog vatbaar te zijn voor verzoenende woorden, marcheert hij van het veld. Geen macht zal hem tegenhouden. In de kleedruimte vloekt hij hartgrondig, trapt tegen een bromfietshelm en smijt de voetbalschoenen los van elkaar op de hoop. Bij de deur verschijnt de trainer.
“Jongen, hou toch op. Het is maar een spel. Wat maakt het uit?”
Remy zwijgt. Hij vecht tegen zijn tranen.
“Kan jouw vervanger misschien die handschoenen even lenen?”
Remy is te verbijsterd om boos te kunnen zijn. Hij moet Moeders handschoenen afstaan aan iemand die hem vervangt? Wat beeld die kerel zich in?”
“Ga opzij. Ik wil erlangs”.

Buiten het sportterrein staan zijn oude kameraden op. Niet alleen Arjan en Jan staan hier, Pieter heeft zich bij hen gevoegd. Geen van hen heeft iets meegekregen van het incident.
“Nou al klaar?!”
Pieter is gekomen voor Arjan. Ze zitten nu beiden op de ambachtsschool. Arjan op zijn beurt heeft geen zin om bij het voetballen reserve te zijn. Dat Jan er ook zou zijn, zal Arjan voor zich hebben gehouden, want Pieter kan Jan niet uitstaan en met reden. Jan stelt een vreemde vraag.
“Zeg Remy, mag jij thuis nog steeds niets?”
Dit klinkt zo dwaas dat Remy ontspant en in de lach schiet. Heel even komt het bij hem op om te vertellen hoe hij aan een eigen radio is gekomen, maar bijtijds houdt hij zijn mond. Een gedeeld geheim is niet langer een geheim.
Hij kijkt langs de oude vrienden de polder in en stelt een wedervraag.
“Zeg Jan, Heb jij al verkering?”
Het is bedoeld als grap, maar Jan blijkt inderdaad met een meisje te scharrelen. Hij klinkt alsof het om de aanschaf van een huisdier gaat.
“Ze heet Agnes. Haar ouders zitten in de aardappelen”.
In de aardappelen zitten, verwijst naar een akkerbouwbedrijf. Jan zal nooit omgaan met de dochter van de huishoudster. Dergelijke vergissingen komen in zijn familie niet voor. Niemand van het groepje kent ene Agnes en mogelijk is het niet eens waar. Maar zoals de trainer tegen Remy zei: wat maakt het uit?
Arjan kucht. Hij lijkt haast te hebben met een mededeling.
“Ik heb daarnet een kleine collecte in de kleedkamer gehouden. Het lijkt me beter om op te stappen”.

Het vinden van de fietsen valt mee. Die van Remy staat zelfs gewoon vrij, als heeft het rijwiel zelfstandig gerekend op een vroegtijdig vertrek. Met z’n vieren begeven ze zich naar het dorpsplein, een oude markt op het loodrechte kruispunt van de twee belangrijkste wegen in de polder. Nu ze het sportterrein hebben verlaten, belanden ze gaandeweg in een andere wereld. Ze zwalken de woonwijk uit, weliswaar achternagezeten door hernieuwde muziek vanaf het sportveld.
“Komt dat zien ja, boeren burgers buitenlui!”
Arjan is opgetogen, al is niet duidelijk waarom. Van voetballen brengt hij in ieder geval weinig terecht. Dit herinnert Remy zich goed van de vorige, gezamenlijke school. Nog altijd is hij licht van gewicht en springerig in zijn bewegingen.
“Meezingen!”
Gezamenlijk schreeuwen de jongens.
“In een dubbele salto – terug!”
Op een deel van de oude veemarkt van het kruispunt staat een kleine kolonne woonwagens. Dit is nogal ongebruikelijk en in de kleine dorpswereld wordt elke afwijking met argusogen bezien. Jan heeft meer informatie.
“Het zijn zigeuners. Ze schijten achter bomen en verkeersborden, net hoe het uitkomt”.
De anderen lachen luid. Jan kan het weten.
“Ze stelen als de raven, maar hier maken ze geen schijn van kans”.
Meer dan op het dorp, doelt Jan op het café aan de rand van de veemarkt waar hij vanmorgen schapen heeft verkocht. Hier handelen boeren en chauffeurs hun zaken af, voorzien van dikke pakken geld. Geen zakkenroller of overvaller zal zich er wagen, want wie wordt betrapt, belandt in het ziekenhuis.
“Eerst maar iets eten”.
Ze rijden tot vlak voor de deur van de bakkerswinkel en wachten balorig tot Arjan terugkeert met een kleine doos gebak en een paar chocoladerepen. Geen van de jongens maakt bezwaar tegen de aankoop, waar ze onderhand begrijpen hoe Arjan aan het geld is gekomen.
“Ik kreeg een gulden teveel terug. Het lijkt wel of ik vandaag jarig ben!”
Remy denkt er het zijne van.
Ik zou er niets over hebben gezegd. Het is onverstandig met zoiets te koop te lopen.
Dat Jan vanwege een verkoop op de veemarkt beslist meer dan honderd gulden in zijn broekzak heeft, stemt hem een beetje treurig.
Van Jan hebben we niets te verwachten.

Zes caravans van ongelijke grootte staan slordig bijeen. Het ziet eruit alsof ze door de politie aan de kant zijn gezet. Verder is er op dit bescheiden plein, ingeklemd tussen kerk en brandweerkazerne, weinig te zien of te beleven. Een groepje krasse knarren uit het verzorgingstehuis staat te kijken zonder echt naderbij te komen. Zij hebben genoeg gezien in hun lange leven en zijn onwrikbaar van mening dat je van woonwagenbewoners niets goeds te verwachten hebt.
“Moet je kijken wat een zootje. Je zal daarin moeten wonen”.
“Alles bij elkaar gestolen. Of ze trekken van de steun”.
“Werken laten ze aan ons over”.
“Ja Kees, jij hebt vandaag alweer flink wat gedaan”.
Lachen om zichzelf kunnen ze wel, deze oude mannen.
Jan is een beetje teleurgesteld. Hij veegt slagroom van zijn brede mond.
“In de stad stonden er personenwagens bij. Een Mercedes en een Amerikaan”.
Arjan heeft een slim idee.
“Ze zullen de polder in zijn”.
Met zijn voorwiel probeert hij de lege gebaksdoos op straat te pletten. Remy heeft in dit verband ook een bijdrage.
“Ze gaan langs de deur met tapijten en koekoeksklokken. Ze lichten een horloge van je pols zonder dat je iets merkt”.
Gezamenlijk schieten ze in de lach, want Jans pols is opzienbarend leeg. En dat, terwijl hij graag zijn horloge toont. Remy pakt meteen de gelegenheid.
“Zo te zien was jij de eerste vandaag, Jan”.
Over het kruispunt rijdt een auto met openstaande ruiten. Hieruit stroomt popmuziek, een nummer van Golden Earring: Together we live, together we love.
Remy bevriest ter plekke. Het is of God hem waarschuwt.
Ik heb de radio onder mijn kussen laten liggen!

Razendsnel daalt zijn stemming. Een mijnenveld aan problemen en zelfverwijten doemt in hem op. Hij moet zich inspannen om deze val tegen te houden.
Hoe heb ik zo stom kunnen zijn! Moeder trekt mijn kussen weg, ziet de radio en de oorlog zal uitbreken. Terwijl ik hier sta te zeveren met mijn oude makkers die alleen maar onzin uitkramen.
“Het zijn lui uit Oost-Europa.”
“Die zijn in de oorlog toch allemaal vergast?”
Remy zucht hartgrondig. Angst voor ontdekking van zijn radio mengt met een onbestemd voorgevoel over de afloop van deze min of meer toevallige reünie. Er ontstaat als het ware een nieuw gevoel in hem, een sfeer van analyse en afstand.
Het probleem ligt bij Jan. Het gebeurde op school ook altijd door Jan.

In eerdere gevallen heeft Remy zich er minder aan gestoord, maar nu krijgt hij een andere kijk op Jan. Alles bijeen vindt hij zijn voormalige klasgenoot vervelend en dominant. Dat hij hiermee als het ware de kant van Pieter kiest, neemt hij op de koop toe.
Een herenboer in wording. Op een dag heeft Agnes een dikke buik. Haar vader heeft ook een boerderij. Ze gaan aan tafel zitten en binnen het uur is het huwelijk beklonken.
Hij probeert iets te bedenken om het getij te keren, de anderen te laten lachen, maar er wil hem niets te binnen schieten. Gelukkig gebeurt er juist iets.
“Let op!”
Arjan breekt een chocoladereep in stukjes die hij ronddeelt.
Uit één der caravans komt een vrouw naar buiten. Ze heeft opgebonden haar en wordt gevolgd door twee zwarte poedels. In de deuropening van haar caravan staat een klein kind dat zijn moeder nakijkt en gilt. Jan laat een honend hinniken horen.
“Typisch een Untermensch”.
Hij rolt de rechtermouw van zijn overhemd verder op en toont de stempels van het voetballen.
“Soms zijn het hele telefoonnummers”.
Hij spreekt lijzig en het is Remy duidelijk dat wordt aangestuurd op ruzie met Pieter. Een lompe boerenjongen en het kind van een NSB-er.
Ik wil naar huis. Misschien heeft Moeder de bedden nog niet opgemaakt en ligt de radio nog gewoon op z’n plek.

De samenkomst is verloren. Remy heeft dit juist ingeschat. Hoe het precies uit de hand loopt, zal hij later niet meer weten. Pieter smijt zijn fiets neer en slaat in op Jan. Dit is nieuw: een jaar eerder zou Pieter zijn vernederingen lijdzaam hebben ondergaan. De poedels beginnen te blaffen. Ze rennen op de jongens toe, maar houden op anderhalve meter wijselijk in en tonen slechts hun tandjes.
Jan is overrompeld. Nooit heeft hij bedacht dat Pieter hem kan aanvliegen. Hij deelt een schop uit en stapt van zijn fiets. Het echte vechten kan beginnen.
De bejaarden aan de overkant komen nu wel in beweging. Twee jongens van hun eigen stam kunnen beter niet vechten. Remy voelt er helemaal niets voor om betrokken te raken. Het opstootje komt hem eerder goed uit om snel te kunnen vertrekken. Halfhartig steekt hij zijn hand op naar Arjan.
“Ik zie je nog wel”.
Misschien valt er thuis nog iets te redden.
Terwijl hij aanstalten maakt er tussenuit te knijpen, nadert over de straatweg een monotoon motorgeluid. Het is een tractor met een aangehaakte spuitinrichting. De zwenkarmen zijn opgevouwen als de vleugels van een enorme libelle. Deze deinen op en neer met de oneffenheden van het wegdek. Bij het passeren, dringt een vieze geur door: de stank waarin Pa Reindert vanmorgen op het land stond. Remy gaat op de pedalen staan en fietst weg zonder nog achterom te kijken.
Niemand zal mij volgen in die stankwolk.

Over de weilanden van de buren komt het ouderlijk huis langzaam maar zeker naderbij. Het valt op, dat het er door de veranderende beeldhoek steeds anders uitziet. Remy volgt het verschijnsel nauwlettend.
Het is als met liegen. Het is maar hoe je er tegenaan kijkt.
De vechtpartij tussen zijn oude vrienden is al snel verdrongen door de vraag, hoe hij thuis het bezit van een transistorradio moet uitleggen. En dan zijn er de handschoenen, die er vast niet beter op werden door de wedstrijd.
Al van verre ziet hij dat er een auto op het erf staat. Een nauwkeuriger blik doet hem vermoeden dat het om een Ford Fairlane gaat. Remy kent niemand met zo’n wagen, maar wel uit een folder. Een ogenblik maakt hij zichzelf wijs dat iemand van het voetballen is gekomen.
Ze missen hun beste keeper en komen bedelen om mijn terugkeer. Of die aanvaller ligt in het ziekenhuis.
Het overtuigt niet. De trainer heeft natuurlijk gewoon iemand anders aangewezen, met of zonder handschoenen. Het gaat hem niet om het resultaat, maar om de teamsport. Net zo goed, als hij de uitschakeling van de neergehaalde aanvaller zal aanvaarden. Waar gehakt wordt, vallen spaanders.
Het is een handelaar in zaden of machines. Een monteur voor de wasmachine. De kruidenier die nog geld tegoed heeft. Een buurman met een nieuwe auto.
De polderweg voert bij de dijk omhoog. Hier volgt een T-splitsing. Wie rechtdoor gaat, belandt in de ringvaart. Precies op dit punt onttrekt de boerderij van de buren het zicht op zijn ouderlijk huis.
Remy stapt af, haalt de plasticzak met boterhammen die hij ’s morgens heeft meegenomen tevoorschijn en werpt deze in het brede water voor zich.
Juist wil hij verder fietsen, als hij moet wachten voor de auto die hij daarnet op het erf heeft gezien. Het is geen Ford, maar een Pontiac met links en rechts zoveel schade aan het plaatwerk dat het lijkt of de wagen door een smalle steeg is gemangeld. Voorin zitten een man en een vrouw naast elkaar, achterin een meisje van een jaar of twaalf. Remy ziet dat de man bakkebaarden heeft, zogenaamde touwladders.
Zigeuners, kampers, klaplopers. Hun woonwagen staat in het dorp.

Bij de betonnen waterput op het erf staan Pa Reindert en De Baron met elkaar te praten. Ze nemen geen notitie van Remy, ook niet wanneer deze zijn fiets tegen de muur van het huis plaatst en zich min of meer bij hen voegt.
“Ik zou maar oppassen”.
Remy vangt een stukje tekst op van De Baron. Het valt op, dat de werkman weer bijzonder armoedig gekleed is. Alleen zijn pet met klep lijkt in orde.
“Nauwelijks zo’n grote wagen van rijden”.
Dit antwoordt Pa Reindert, wanneer je niet alle woorden meetelt.
“En dan dat kind. Op blote voeten!”
Moeder stapt uit de bijkeuken naar buiten. Zij ziet Remy weldegelijk.
“Wat ben je vroeg, is het nu al afgelopen?”
Remy knikt onduidelijk en besluit zelf een vraag te stellen.
“Wat kwamen die Zigeuners doen?”
Moeder laat geschrokken haar hand zakken.
“O god. Ik dacht al zoiets. Zigeuners! Hoe weet jij dat eigenlijk?”
Remy legt de situatie op het dorpsplein uit.
“Die vrouw is hier naar de wc geweest. Het stinkt alsof ze veldmuizen heeft gegeten! Er zal toch niets gestolen zijn?!”
Zonder acht te slaan op de kennelijke toiletstank snelt Moeder het huis weer binnen.
“Zei ik het niet”.
De Baron klinkt bedekt triomfantelijk. Vader heeft geen weerwoord. Hij zal hebben gedacht aan de noodzaak om de oogst zo snel mogelijk van het land te halen. Dan kijk je niet zo precies naar wie zich voor het werk aanbiedt.
“En ze komen volgende week nog terug ook, wat ik je brom”.
“Ja, nou weet ik het wel”.
Remy wendt zich af. Hij haast zich door de keuken en sluipt de trap op, betreedt onzeker zijn kamer en trekt de deur achter zich dicht.

Het raam in zijn kamer staat wijd open. De stank van de vroege bespuiting is gelukkig verdwenen. Zijn blik glijdt langs de boekenplank en naar zijn bureau. Onwillekeurig trekt hij de lade open. Hier ligt zijn eerste kleine radio onaangeroerd. Met enige hoop in zijn hart stapt hij naar zijn bed. Dat Moeder daarnet niets heeft gezegd over een radio, is geen sluitend bewijs. Moeder is er heel goed in om narigheid op te potten tot een moment waarop Remy geen kant meer uit kan. Zijn hart bonst tegen zijn slapen. Tenslotte vermant hij zich. Zijn bed ligt er redelijk netjes bij. Met een ruk trekt hij het hoofdkussen weg.
De scheidslijn tussen geluk en ongeluk is flinterdun. De Philips Transistorradio ligt gewoon op z’n plek. Het chromen front staart hem bemoedigend aan. Het is overduidelijk een brandnieuw model en geen weggegooid barrel dat op een vuilnisbelt is gevonden. Remy slaakt diepe zuchten en gaat er even bij zitten.
Een paniekerige stem uit de huiskamer haalt hem terug. Moeder loopt op een drafje naar de keuken en in één ruk door naar buiten. Haar voetstappen bonzen door het huis. Haar stem klinkt luid en klagend.
“Mijn handschoenen! Ik mis mijn leren handschoenen uit het dressoir!”
Het is zo’n typische samenloop van omstandigheden. Eerst de nalatigheid om de radio op te bergen, nu weer de kwestie met de handschoenen. Hoe is het mogelijk, dat Moeder juist in het dressoir heeft gekeken?
Misschien is ze helderziende. Maar waarom ziet ze dan niet, dat de handschoenen vlakbij zijn. Die zitten immers in mijn broekzak.
Remy komt overeind en ervaart zijn vermoeidheid. Het besef dat hij het sportveld feitelijk is ontvlucht, begint heel langzaam tot hem door te dringen.  Net als een veel verder reikende conclusie.
Wat heb ik me voorgesteld? Nooit zal ik in een echt elftal onder de lat staan.
Langzaam haalt hij de handschoenen uit de zakken van zijn broek. Een korte inspectie leert, dat een naad bij de linker duim een beetje is ingescheurd. Erger is, dat het kwetsbare leer op verschillende plaatsen lelijk is geschaafd. Het leidt geen twijfel dat ze verloren zijn, tenminste voor Moeder.

Buiten, enkele meters onder hem en buiten zicht, vergroeien de stemmen van zijn ouders en die van De Baron tot een klankenspel dat boosheid en onbegrip uitstraalt. Hoe kan dat schooierwijf zo rap en nauwgezet dure handschoenen hebben gevonden? Remy weet niet goed wat te doen, laat staan hierin volgorde aan te brengen. Besluiteloos schuift hij de handschoenen nog eens aan zijn handen en kromt zijn vingers.
De Zigeuner komt niet van verre. Hij woont in je eigen huis.

Een beetje spijt voelt hij wel. Het is duidelijk dat Moeder haar handschoenen door zijn toedoen voortaan moet missen. En wat heeft hijzelf er helemaal mee bereikt? Een bekentenis afleggen, is geen optie. Na klappen of zonder eten naar zijn kamer te worden gestuurd, volgt zonder twijfel de rekening van een nieuw paar handschoenen. Remy begrijpt verdomd goed dat hij hiervoor dagenlang op het land zal moeten werken. Bovendien zal de wandaad hem nog jarenlang worden nagedragen. Ergens dringt het tot hem door dat het lastig is om in een web van leugens te leven. Liegen werkt alleen wanneer je het simpel houdt.
Een volle minuut gaat voorbij. Hij voelt de onzinnige aandrang de trap af te dalen, de anderen te vertellen dat het toernooi gewonnen is en dat hij, als uitblinkende keeper, een prijs heeft gewonnen: een draagbare radio, met ontvangst op Middengolf en FM.
Hoe idioot mag dit klinken? Seconden tikken weg. De Baron staat op punt van vertrek. Vanmiddag bewerkt hij zijn eigen stukje land in het veen: een groot gezin heeft heel wat voedsel nodig en de middenstand houdt er geen rekening mee. Remy hoort hoe de werkman zijn brommer pakt en de motor aantrapt.
Ik moet een geloofwaardig verhaal verzinnen, maar om te beginnen de radio beter verbergen.

Print Friendly, PDF & Email

Reacties zijn gesloten.